Een PROFETIE over de val
KERSTFEEST 1945
wegkruipen in hun koninklijke holen. Er
zal een stuk in Duitsland worden opge
voerd, waarbij vergeleken de Franse revo
lutie slechts een simpele idylle zal schijnen.
Nog is het wel tamelijk stil, en als er de
een of andere wat druk doet, meent niet
dat die eenmaal als de eigenlijke akteurs
zullen optreden Dat zijn nog maar de
kleine honden, die in de lege arena rond
lopen en^elkaar aanblaffen en bijten, eer
dat uur verschijnt, waarop de troep gla-
N mijn boekenkast stonden gedurende hoort kraken, zoals het nog nooit gekraakt <^?/oren ®3nkomt, °P dood en leven
Poor A. WAPENAAR
I de oorlogsjaren tot aan het glorieuse
einde rustig naast elkaar in hun wijnrode
banden: Hêinrich Heine's verzamelde wer
ken, vier delen. Moffen, die mijn kamer
vorderden vlak vóór de bevrijding, heb
ben ze ongemoeid gelaten, hoewel ik
vreesde dat Heine, de Jood, het ontgelden
moest. Menige avond hebben ze de ban
den kunnen zien staan; rust en tijd om er
naar te kijken hebben ze blijkbaar niet
gehad: in die boeken stond hun lot en
vonnis voorspeld. En Heine, de Jood, de
dichter-profeet, schreef over hun toekomst
in 1834.
Het stuk, waaruit ik ga citeren, staat
in Heine's „Geschichte der Religion und
Philosophie", artikelen, die hij in Parijs
wonend schreef in het Fransche Tijdschrift
„Revue des deux mondes". Hij heeft in
zijn schitterend-geestige, sarcastisch-felle
taal de filosofie van Kant tot Heg'el voor
gijn Franse lezers gesignaleerd als de
ontwikkeling van een revolutie in het
denken, die op de duur de wereld zedelijk,
geestelijk en religieus totaal ontwrichten
zou. Déze Jood, hoe cynisch, hoe godde
loos vaak schrijvend, heeft de nestreuk
van zijn afkomst niet kunnen verlooche
nen; die doordringt als een late geur van
het Oude Testament: de profetie die we
hier doen volgen.
„Door deze filosofieën (van Kant, Fichte
en de natuurfilosofen, voor wie God en de
natuur één waren) hebben zich revolutio
naire krachten ontwikkeld, die slechts
wachten op de dag dat ze kunnen uitbre
ken en de wereld met ontzetting en be
wondering zullen vervullen. Er zullen
Kantianen te voorschijn komen, die ook
in de wereld der verschijningen van geen
piëteit ook maar iets willen weten en zon
der erbarmen met zwaard en bijl, de
bodem van ons Europees leven zullen los
woelen om de laatste wortels van het ver
leden uit te roeien. Er zullen gewapende
jNohteanen op het toneel verschijnen, die
£n hun fanatisme noch door vrees noch door
eigenbelang zijn te bedwingen, want ze
teven in de geest1), ze trotseren de stof,
zjooals de eerste christenen, die men even
eens noch door lichaamskwellingen, noch
door lichamelijke genietingen kon bedwin
gen; ja, zulke transcendentaal-ideali&ten
zullen bij een maatschappelijke omwente
ling zelfs nog onbuigzamer wezen dan de
eerste Christenen, daar deze de aardse
martelingen verdroegen om daardoof de
bennelse zaligheid te winnen; de transcen
dentaal-idealist houdt echter die martelin
gen zelf voor ij dele schijn, wijl hij zich
onbereikbaar heeft verschanst in zijn eigen
gedachenwereld. Maar nog vreselijker dan
dit alles zullen de natuurfilosofen zich
gebaren, als ze handelend ingrijpen in een
Duitse revolutie en zich met het vernie
lingsproces één weten. Want als de hand
Van den Kantiaan sterk en zeker toeslaat,
Wijl zijn hart door geen traditionele eer
bied geremd wordt, als de Fichteaan
moedig elk gevaar trotseert, wijl dat voor
hem niet werkelijk bestaat, zal de natuur
filosoof daardoor zo verschrikkelijk zijn,
dat hij met de oer-kraohten der natuur in
verbinding treedt, dat hij de demonische
krachten van het oud-Germaanse pan
theïsme bezweren kan, en dat in hem die
vechtlust ontwaakt, die we bij de oude
Duitsers vinden, en die niet vecht om te
vernielen, noch om te overwinnen, maar
zuiver en alleen om te vechten".
Hier onderbreken we Heine even en
zeggen: precies het portret van den natio-
naal-socialist, het eindproduct der z.g.n.
Idealistische filosofie via Nietzsche tot Al
fred Rosenberg. We lezen verder:
„Het Christendom en dat is zijn
schoonste roem heeft die brutale, Ger
maanse oorlogszucht enigermate ge-
»emd, maar kon ze niet vernietigen en
wanneer eenmaal de temmende talisman,
het Kruis, neerstort, rumoert weer naar
voren de woestheid der oude vechtlustig en,
die onzinnige vechtwoede waar de „nor-
dische" (Noordse) dichters zooveel van
zingen en zeggen.
Die talisman is voos, en komen zal de
dag, dat hij jammerlijk te gronde gaat.
Dan staan de oude stenen goden weer op
uit het vergane gruis en wrijven zich het
duizendjarige stof uit de ogen en Tor met
de reuzehamer springt eindelijk naar
Voren en rammeit'de Gotische kathedralen
tot puin. Wanneer ge dan het lawaai en
het wapengerammel verneemt, weest ge
waarschuwd, kinderen van den buurman,
SM Fransen, en mengt u niet in die din
gen die hier thuis in Duitsland uftstuk-
ken. Het kon u slecht bekomen. Wacht u
er voor, dat vuur aan te wakkeren, wacht
tt er ook voor het te blussen. Ge kon u
Boht de vingers aan dat vuur verbranden.
Lacht niet om mijn raad, de raad van een
dromer, die u "waarschuwt voor Kantianen,
Fiohtianen en natuurfilosofen. Lacht niet
om den fantast, die in 't rijk der ver
schijningen diezelfde revolutie verwacht,
die op het terrein van de geest zich vol
trok.
De gedachte gaat de daad vooraf, als de
bliksem de donder. De Duitse donder is
weliswaar ook een Duitser en is niet erg
lenig, en kamt wat traag aanrollen, maar
heeft in de wereldgeschiedenis, weet dan:
De Duitse donder heeft eindelijk zijn doel
bereikt. Op deze geluiden zullen de ade
laars uit de lucht dood neerstorten, en de
leeuwen tot in de verste woestijnen van
Afrika zullen de staarten intrekken en
zullen vechten. En dat uur zal komen. Als
op de trappen van een amphitheater zullen
de volken zich rondom Duitsland heen
groeperen, om bij de grote kampspelen
toe te zien".
En dan waarschuwt Heine het Franse
volk: 't is of hij de oorlog van 1870 voor-
TOEN in zijn droom het heldere licht oude vrouw, die zich op de trap had om-
voor hem was verschenen en de stem gedraaid om hem na te kijken, riep hem
tot hem had gesproken dat hij naar bene- *bij zijn naam, maar hij hoorde het niet.
den, naar de stad moest gaan, was hij
opgestaan, de oude magere musicus, ont
waakt uit zijn langen slaap, ontwaakt uit
zijn onbewuste leven, dat nu reeds jaren
lang duurde, en waarin hij was verzonken
bij den dood van zijn geliefde vrouw,
vele jaren geleden. Van het oogenblik dei-
begrafenis af had zijn leven opgehou
den, zijn leven van reizen en concerten,
dat hem, den gevierden violist, door alle
landen had gevoerd, door vele groote ste
den, waarbij de couranten in alle talen
zijn lof schreven. Sedert dien dag echter,
toen zijn vrouw gestorven was en begra
ven werd, was dit voorbijhij trok zich
terug van de glinsterende zijde van het
leven, van het licht en van het gejubel
van den schoonen schijn. Sedertdien was
hij alleen gebleven, had hij geleefd voor
zichzelf en voor zijn gedachten. Maar niet
voor zijn viool, die nog steeds in den
hoek van de muziekkamer in zijn groote
huis stond, waar hij haar op den laatsten
dag van zijn muziekleven had neer
gezet. Een huishoudster, oude geduldige
vrouw, zorgde voor zijn dagelijksche be
hoeften, zij had vaak het grijze hoofd ge
schud over de viool, die daar vergeten
stond, maar uit eerbiedige vrees voor den
grooten kunstenaar had zij het instru
ment steeds laten staan, alleen had zij
de kist regelmatig afgestoft.
Zoo had de viool daar jarenlang ge
staan, onaangeroerd, zonder dat één ge
dachte van den musicus tot haar kwam.
maar vandaag was hij als ontwaakt in
zijn donkere kamer, nadat hij het licht
had gezien en de stem had gehoord, die
hem zeide naar beneden te gaan naar
zijn oude stad en zijn viool mede te ne
men. Toen hij de gordijnen weggescho
ven en het venster geopend had, merkte
hij, dat het vandaag een bijzondere dag
was, want de sneeuw rustte of) de daken
der omliggende huizen, de vooravond
donkerde langzaam aan en van de vele
kerktorens boven de huizenzee kwam
een zacht klokgezang. Uit deze sfeer, die
hij noch zag, noch hoorde, die hij slechts
voelde door den kring van zijn gedach
ten heen, wist hij onbewust dat het van
daag was de dag van de geboorte van Gods
Zoon.
Toen sloot hij zijn venster weer, hij
richtte zijn smalle gestalte op, kleedde
zich met zwarte jas en breedgerande hoed,
de hoed die hij reeds jarenlang niet meer
had opgezet en ging zonder te weifelen,
als een slaapwandelaar, over de gang naar
zijn muziekkamer. Daar wist hij zijn viool
te staan, die hij uit den hoek nam en die
hij kuste met een stillen, eerbiedigen kus.
Op de trap, toen hij deur uit wilde gaan,
kwam zijn oude huishoudster hem tegen,
die hem verbaasd vroeg, wat hij ging
doen, of-hij naar buiten ging Waarom
hij zijn viool meenam Of hij wist dat
het koud was, buiten, in den winterdag.
Hij glimlaehte, keek langs haar heen in de
verte, zag in zijn droom het heldere licht
en haalde even zijn schouders op.
Dan was hij bij de deur, opende die
voelt, profetisch schouwt. Hij zegt o.aj
„Gij hebt van het bevrijde Duitsland meer
te vrezen dan van de hele heilige Allian
tie') en alle Kroaten en Kozakken samen.
Er mag in Duitsland gebeuren wat wil, de
kroonprins van Pruisen of Dokter Wirth
moge de opperste leiding in handen krij
gen, huodt uw kruit droog, blijft rustig op
uw post, het geweer in de arm. Ik meen
het goed met u, en het heeft mij bijna
verschrikt, toen ik laatst hoorde dat uw
ministers Frankrijk zouden willen ontwa
penen. Daar gij, ondanks uw tegenwoor
dige romantiek, geboren klassieken zilt,
kent gij de Olympus. Onder de naakte
goden en godinnen, die daar bij nectar en
ambrozijn vreugde bedrijven, ziet ge één
godin, die hoewel van zulke feestelijk
heden en scherts omgeven toch een pant
ser draagt en de helm op het hoofd en de
speer in de hand houdt. Het is de godin
der wijsheid"
Misschien zegt de lezer: deze profetie
betreft toch meer de opkomst van het
nationaal-socialisme dan de val van het
derde rijk.
Vergeten we -niet. dat het kenmerk
van de profetie is: de grote lijn. De ver-
bizondering leert de historie zien als ge
legen in het verlengde ervan. Heine voor
zag de revolutie, het nihilisme der lyna-
miek van het nationaal-socialisme, het vech
ten om het vechten, de waanzin van een
volk dat aan de oer-instincten afgodische
eer bewijst. De Jood, die weet van de
heiligheid Gods, zelfs al buigt hij er zelf
met meer voor, heeft dit machtig visioen
gehad: de volken die hij rondom Duits
land zag saamgroeperen, zagen een tita
nen-strijd op leven "en dood. Dit is de
grote lijn. De verbizondering is dat die
volken eerst door dat nazi-nihilisme, dat
ze zagen groeien, zijn overdonderd, en na
vijf, zes jaren rondom een verslagen Duits
land mochten staan om te zien hoe de
Engelse, Amerikaanse en Russische gla
diatoren de arene binnenstroomden en
het laatste bedrijf, de laatste ronde
tegen den stuiptrekkenden aanval ier
hebben voltooid. Het blijft een tref
fend stuk literatuur, dit visioen vain
een volk dat zich liet op drift brengen
door oer-krachten, die andere, geweldiger
krachte^i tégen zich hebben opgeroepen:
een in de wereldgeschiedenis zeldzaam
snel zich voltrekkend groots drama. Meer
dian ooit leeft voor ons de zin van Groen's
onsterfelijk woord: Tegen de Revolutie het
Evangelie
P zonder weifelen en trad naar buiten in
komen aal hij en wanneer ge het een keer de ongerepte sneeuw voor zijn woning. De
Zij kwam langzaam naar beneden, wilde
achter hem aan gaan, maar toen zag zij
weer de viool onder zijn arm, die haar
respect inboezemde en zij zweeg, schudde
slechte het grijze hoofd en ging weer naar
binnen.
De man, recht vam gestalte, ging den
weg langs die tusschen zijn woning en zijn
stad lag; hij bemerke niet de sneeuw die
zijn schoenen vochtig maakte, de wind, die
hem in het gezicht blies, hij voelde slechts
een groote stille heilige stemming, de stem
ming van den Kerstnacht.
Toen hij in de stad aankwam was het
donker geworden tusschen de hooge hui
zen in de smalle straten. Maar hij ging ver
der, hoewel hij niet wist waarheen zijn
weg hem leidde. Zoo kVam hij langs veie
woningen, waar uit de ramen licht straal
de en waar hij in de kamers blijde gezich
ten vol verwachting zag. Hij verheugde
zich over deze vreugde vam anderen,
want hij wist nu, hoewel hij zich niets
meer precies kon herinneren, dat ook hij
vele malen zoo blij was geweest op dezen
dag, in vervlogen jaren, toen alles nog
mooi was. Toen hij zijn viool nog lief had
en voor een intiemen kring van familie
en vrienden gespeeld had de schoonste
liederen die er voor dezen tijd bestonden.
toen hij zijn viool nog lief had
Had hij haar nu dan niet meer lief? Hij
drukte het instrument wat vaster onder
zijn arm, en bij de volgende straatlantaarn
bleef hij staan, nam haar in beide han
den, en streelde haar lang en eerbiedig.
Hij probeerde eindelijk weer eens iets te
spelen, nam de strijkstok in de rechter-.-
hand. Maar toen hij hem op de snaren
legde, sprak de stem, dlie ook in zijn
droom reeds tot hem gesproken had en
zeide dat hij niet verder mocht spelen,
nog verder moest gaan tot daar, waar zij
hém gebood stil te staan.
En hij ging verder, stap na stap, straat
na straat, en kwam aan de breede rivier,
die door het midden van zijn oude stad
stroomde, en aan welks oevers de boomen
hun besneeuwde twijgen lieten hangen,
zoodat het water als achter witte gordij
nen voortstroomde. Tusschen "de boomen
en het water was een smalle weg, waar
slechts zij liepen, die met zichzelf en met
hun gedachten alleen wilden zijn. Dien
weg ging de musicus.
Waar hij heen ging wist hij niet, maar
dat hij nog niet daar was waar hij zijn
moest, voelde hij. Bijna aan het einde
van de rivier, waar het water in de zee
strpomde, was een groot plein en op dat
plein stond de dom, en stak beide donkere
torens hoog in de lucht. Maar onder de
torens, in de kerk, was het niet donker.
Lichten straalden uit de vensters, in alle
kleuren, geel, rood, blauw en groen. De
oude gebrandschilderde vensters gaven
het licht van de kerk aan de wereld ver
der, het honderdvoudige lichtschijnsel
van de kaarsen die ter eere van Christus
den Verlosser, waren aangestoken, ter
eere van den Allerhoogste, Die Zijn
eenigen Zoon tot redding van de meiv-
schen gaf.
De oude musicus kon niet verder gaao|
Fichte zag de wereld als een schepping
van s mensen geest, van het ik. dat zich als
God buiten zich projecteert.
i) Transcendentraal zich boven en buiten
zich zeil uitreikend, beter gezegd: uitrekkend.
3) Die tegen Frankrijk gericht was in den
a-Napoleontischen tijd
zijn voeten stuurden hem naar het witte
kerkplein. Als eerste betrad hij de versch-
gevallen sneeuw voor de kerk. 'waar nog
enkele boomen stonden.
Tegen een van de stammen leunde hij,
moe van het lange ioopen, dat hij niet
meer gewend was. Hij staarde onafgebro
ken in het flakkerende licht, dat door het
grootste gekleurde, venster glansde en
plotseling veegde de wind de wolken van
den hemel weg, zoodat de "sterren zicht
baar werden.
Nu voelde hij weer zijn viool onder zijn
arm, en langzaam, want zijn krachten ont
gingen hem door de koude, nam hij haar
onder den kin. Nog wachtte hij, nog mocht
hij niet spelen, nog hield een .onzichtbare
hand de strijkstok vast. In de kerk was
alles stil, geen menschelijke stem werd
gehoord, slechs het kaarsenlicht flakkerde
zacht door de kleuren. En toen de musicus
zoo wachtte, toen de groote kerk, het witte
domplein, de heele stad en daarboven de
wijde hemel, toen alles zoo wachtte, sprak
een stem, van hoog boven mensch, kerk
en stad:
„Vreest niet, want ziet ik verkondig XI,
groote blijdschap!"
Daarna was het een oogenblik stil, toei*
echter jubelde de viool, jubelden de men-
schen in de kerk, jubelde het heelal als
met duizenden stemmen:
„Vrede op aarde, vrede op aarde, in da
menschen een welbehagen!"
Het zingen kwam eerst zacht tot hem,
dan echter zwol het aan, de muziek van de
viool werd sterker en tenslotte ruischten
muziek en gezang over hem heen. Onder
het spelen voelde de violist hoe zijn
krachten afinamen, hoe hij nog slechts
met steeds meer moeite de strijkstok op
de snaren kon laten spelen, maar toch
zong de viool met steeds groeiende sterkte
het lied. Nauwelijks kon hij nog staan,
slechts hoorde hij zijn spel, en hoe ontel
bare stemmen meezongen. Een ongekende
warmte trok door zijn lichaam. Maar bij
de laatste klanken van het lied, van zijn
kerstlied, zakte hij in elkaar en stierf
onder den besneeuwden boom, voor de
groote glanzende kerk, onder den wijden,
helderen hemel.
(Kerstmis 1944).
S. WILLEM POO'S,
UIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllllllllllllllll