C/i a"jT K C/3 m Twee vogeltjes D'r zaten twee vogeltjes hoog op 'n tak, die keken maar al naar het Zuien, ze zaten geen ogenblik op d'r gemak al kon 't ze niet schelen van buien; Van kwieter de kwetter, van kwetter-de- Ikwiet zeg, zie je de Lente nog niet Ze keken mekaar van terzijen eens aan en knipperden met hun oogjes, het vogeltje-rechts moest eens even gaan Istaan, het vogeltje-links floot maar droogjes Van kwieter de kwetter, van kwetter-de- I'kwiet zeg, zie je de Lente nog niet De zon zag 't verlangende spannetje aan en heeft toch zo'n meelij gekregen, dat z' iedere dag toen wat hoger kwam [&taan en.weg bleven hagel en regen Van kwieter de kwetter, van kwetter-de- Ikwiet zeg} zie je de Lente Kwiet Wiet P A. DE ROVER Een gevecht op leven en dood SERGEANT Uhlman had van het districtsbestuur te Kelwa (Duits Oost-Afrika) last gekregen om een leeuw onschadelijk te maken, die sedert vijf dagen op het eiland Krisinani huisde. Deze leeuw moest de twee kilometer brede zeestraat, die het eiland van het vaste land scheidt, overgezwommen hebben, want vroeger had er zich op dat eiland nooit een vertoond, terwijl nu sedert de korte tijd dal. het monster er was, reeds enkele mensen hel slachtoffer van zijn vraatzucht werden, 's Nachts voor de komst van den sergeant met zijn zwarte soldaten had het roofdier nog een kind weg gesleept en de bloedige sporen naar het bos toonden maar al te duidelijk, waar het ongelukkige schepsel verscheurd was. Ieder, die wapens kon dragen, wilde den sergeant met zijn mannen vergezellen en helpen. Weldra bespeurde men, dat het dier nog in het dichte bos was. Men zette dus dit bos rondom af en het gevreesde dier kwam te voorschijn. Nauwelijks had 't zich vertoond of alle negers, ook de Oshari (zwarte solda ten) sloegen op de vlucht en sergeant Uhlman bleef alleen tegen den leeuw stand houden. .,Jk stond", zo verhaalde hij later, „recht tegenover ien leeuw en had daardoor een minder goede stand im te schieten. Er was echter geen tijd te verliezen en ik mikte dus op zijn linkeroog, dat mij meer was toegekeerd dan het rechter, schoot af en daar de leeuw nog in beweging was, trof ik niet zijn oog, doch het schot verbrijzelde hem gedeeltelijk de onderkaak. Toen hij zich gewond voelde, kwam hij in machtige sprongen op mij af. Ik had nog juist de tijd om mij tot het tweede schot gereed te maken, doch voordat ik opnieuw kon schieten, sloeg hij mij reeds door z^n sprong het geweer uit de hand, pakte mij met zijn klauw in de rug en smakte mij neer. Daar ik mijn linkerhand gebruikte om hem van mij if te weren, beet hij er in en een zijner tanden ging tr geheel'door heen. Ik stiet nu myn rechterarm in zijn muil, waar op hij mij losliet om aanstonds weer mijn linkerarm te grijpen, waarmee ik nog steeds trachtte hem af te weren. Nu zocht hij mij bij de keel te komen, doch zodra ik dat bemerkte, drukte ik mijn kin zoveel mogelijk tegen mijn borst, sloeg mij» rechterarm om de hals van den leeuw en drukte mijn hoofd met alle mogelijke kracht tegen het monster aan. Terwijl ik met mijn gewonde lin kerhand naar het geweer rondtastte, rukte zich de leeuw eensklaps los en beet mij in het hoofd. Met een wanhopige krachtsinspanning gelukte het mij echter mijn hoofd weer uit zijn muil te wringen, doch daarbij was het vlees tot op het been opengereten. On middellijk echter, nadat ik mijn hoofd bevrijd had, stak ik den leeuw weer met kracht de rechterarm •n d bloedige muil. Ik gevoelde echter, dat ik niet 'ang meer bij machte zou zijn de ongelijke strijd vol te houden, doch juist op dit ogenblik kwam er red- iing opdagen. Een der Ashari-recruten, dien ik herhaaldelijk ge roepen had om mij toch te komen helpen, was nog op dit uiterste ogenblik teruggekomen om den leeuw de tromp van zijn geweer op de hersenpan te zet ten en af te schieten, op gevaar af, ook mij te treften. De leeuw was zo druk met mij bezig geweest, dat hij mijn redder niet had zien naderen. Toen het schot afging, wist ik natuurlijk nog niet, of de leeuw dodelijk getroffen was of niet. Ik bespeurde dit pas, toen hij mij langzamerhand losliet en omtuimelde. In zijn laatste stuiptrekking rukte hij met zijn ver vaarlijke klauwen nog hele stukken vlees uit mijn aim en schouder. 176 Hoewel mijn bewustzijn mij dreigde te verlaten, ik bloedde, zoals later bleek, uit ruim zeventig min of meer zware wonden beheerste ik mij toch, sprong op en snelde in mijn verschrikkelijke toe stand zo vlug ik kon, naar het omtrent 800 meter verwijderde dorp, terwijl ik om water en verband middelen riep Tot zover zijn eigen verhaal. De dappere sergeant werd in het lazaret te Dur-Es- Salaan verpleegd, waar hij geruime tijd moest blij ven om weer wat op verhaal te komen. En 't is bijna een wonder te noemen, dat de man het zolang tegen een woedende leeuw heeft kunnen volhouden. De Ashari, die de moed gehad heeft, om den sergeant tegen de geduchte tegenstander te hulp te komen, is natuurlijk daarvoor beloond en tot een hogere rang benoemd. Knutselwerkje voor meisjes „Oliestiften" Je begint met de tekening over te brengen op stevig papier en bevestigt dit met punaises op 'n karton. Span daat-overheen een lapje katoen of zijde. Het patroon schijnt nu door. Trek met een potlood de omtrek over. Nu gaan we de vakken opvullen met streepjes oliestift. Al r i '77 maar streepjes naast elkaar, harceren noemen we dat. Voor de verschillende vakken neem je verschil lende kleuren, 't Lijkt er dan op of je met platte ste ken opwerkt. Zorg er voor, dat je de stiften steeds scherp houdt (telkens draaien, dan hoef je niet zoveel te slijpen Blaas krijtstofjes weg. De omtrek van elk vak trek je, als je het ingevuld hebt, met dezelfde kleur over. Leg dan de bewerkte kant op een strijk plank. Aan de verkeerde kant opstrijken met 'n warm strijkijzer. Leg nu de lap met de gekleurde kant op 'n schoon vel wit papier en strijk nog eens aan de verkeerde kant. Geeft de kleur niet meer af, dan kan de lap zelfs uitgewassen worden. Je kunt nu van alles maken: Kleedjes, lampekappen, Raadsels I. Verborgen jongensnamen In onderstaande vier zinnetjes zitten even zoveel jongensnamen verborgen. (De letters moeten achter elkaar gelezen, maar behoren tot verschillende woor den.) 1. De weide was bar en doods op die winterdag. 2. Kom tusschen kwart na zes en half zeven nog eens terug. 3. Bloeit de hei niet meer 4. Ik ga alleen uit. Hé oom, dat doet u toch niet T II. Wie weet dit water Mijn eerste deel is een vaartuig en mijn tweede een stroompje: mijn geheel is een water in Overijssel. III. Eén letter verschil. Met een n aan het eind kan ik gevaarlijk zijn; met een 1 aan het eind ben ik een afstandsmaat; met een t ben ik een hout- of hooistapel. IV Nog zo een. Met g ben ik een landstreek; met h voedsel voor de dieren; met m ben ik niet lelijk; met f ben ik een beloning; met k een bewaarplaats voor dieren. OPLOSSING van de raadsels in de Kinderkrant van 24 Mei I. Invulraadsel Morse Amsterdam Rachel Amundsen Nero Achab Tasman Houtman II. Rivierenraadsel Amstel Maas Berkel Elbe Seine lier De bevolking van het hoef dier enveld in Arti* te Amsterdam is verrijkt met een paar kolossale Afrikaansche struisvogels. (Pax-Holland) Wie zegt het 't eerst Welke lieden doen niets dan houwen en steken en worden daarom toch niet gestraft (Beeldhouwers en koperslagers). 2 Den jongeling ben ik dikwijls tot sieraad en spel; den toornige dien ik in zijn woede, den aangevallene ter verdediging, den grijsaard tot steun. (De stok). 3 Lieflijk is mijn voedsel, zoet de vrucht mijns werks, gevaarlijk mijn wraak. (De bij). 4 Wanneer wordt de aarde zonder regen, zonder sneeuw en zonder begieten nat (Als het dauwt). 5 Vier broeders liepen de ganse dag achter elkander aan, zonder dat de een de ander kon inhalen. (De wielen van een wagen). 6 Het laat, zoals de nachtegaal, Bij dag cn nacht zich in de lente horen, En maakt daarbij een schrikkelijk kabaal, Terwijl zijn lief gekweel ons maar niet kan bekoren. (De kikvors). 7 Waarom loopt een haas harder voor witte dan voor zwarte honden (Omdat hij denkt, dat die hun jasje uitgetrokken hebben om harder te kunnen lopen.) 8 Hoeveel nagels zijn er aan de hoefijzers van een goed beslagen paard nodig (Niet één; want die er aan nodig waren, zitten er al onder, anders was het paard niet goed beslagen). 9 Wat is het deftigste dier (De witte das). 10 Ik ben het kind van een vader; ik ben het kind van een moeder en toch behoor ik niet tot de n. (Een meisje). Knulselwerkje Een fototoestel We kopen een chassis 4y2 x 6. Van zwaar karton maken we eerst de wanden A, B. en tweemaal C. In groef G. moet de chassis schuiven. Zijn de kanten vlak geschuurd, dan zetten we de delen in elkaar, zie fig. H en we beplakken het kistje van binnen met zwart papier. Nu is de voorwand D aan de beurt. Hebben we de twee stukken gesneden, dan beplakken we 't kleinste aan één kant met zwart papier. Daarna slaat, we in beiden een opening van 6 a 7 m.M., in 't kleinste precies in 't midden, in 't grootste halve borddikte berieden het midden; de gaten komen dan juist tegen elkaar. Na 't kleinste stuk ook aan de andere kant van zwart papier te hebben voorzien, wordt het op 't andere vastgeplakt. Met een gloeiende naald prikken we in het zwarte papier midden in de opening een heel klein gaatje. Dat is onze lens. De voorwand wordt nu aan het kistje vastgemaakt en 't geheel omplakt met zwart linnen. In de groeven E en F nog een strookje dik fluweel of trijp en voor de opening een klepje, draaibaar om een schroefje en ons toestel is klaar. Momentopnamen kan men er niet mee maken. Buiten zal men enkele seconden, binnen wel eens één of meer minuten moeten belichten. Niet zorgen Leer mij, dierbre Vaderdragen £Vat Uw hand mij heden geeft, En niet telkens angstig vragen Wat de dag van morgen heeft Leer mij in U w zorg te stellen Wat mij 't harte maakt zoo bang, En mijn bidden vergezellen Van een vasten levensgang. O, God ziet het hoe ik strijde, Hoe ik worstel dag en nacht. Dat U w eere toch niet lijde Door mij n twijfelzieke klacht Heer ik moet U w naam verkonden, 'k Moet getuigen van Uw lof.... En ik ben bedekt met zonden, En mijn ziele kleeft aan 't stof Trek mij opwaarts, lieve Heere Maak mij vroolijk, sterke Held! Dat Uw Heilige, Geest mij leere, H o Ge Uw kind in ruimte stelt Ach, ontneem mij 't angstig zorgen, Dat mijn ziel niet langer treurt Leer mij wachten op Uw morgen, Die \lree de kimmen kleurt Dr J. H. GUNNING J.Hzn. Waarheen met Uw zorg? Werp uw zorg op den Heere. cn Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwighoid niet toe'aten, dat de rechtvaardige wankele. Psalm 55 23. ZORG wie heeft ze niet De wereld gaat ge bukt onder .moeite en zorg. en er is geen huis waar niet gezucht wordt onder de zorg van van daag cn morgen. Zorg is zoo oud als de wereld die in zonde viel, en toch heeft ook weer elk© tijd en elk huia zijn eigen zorg. Welke zorgen zijn er al niet I We hebben toch ons leven zelf te leven. We zijn toch geen werktuigen, waarmee een ander d'oet wat hij wil, en die daar in maar Ifjde'ijk hebben te verkeeren. Neten, we denken over onzen weg na. Dat is ook naar de Schrift. Het hart d'es menschen overdenkt zijn weg, is evenzeer een waarheid als wat er op volgtde Heere bestiert zijn gang. We hebben den levenslast te dragen. We kunnen ons daarvan niet zonder meer ontdoen. En al zijn er di-3 het ons helpen dragen, liefhebbende harten en trouwe handen, tenslotte ligt ons pak toch op ons. We hebben toch te zorgen \oor zooveel waarvoor de verantwoordelijkheid ons is opgelegd. Te zorgen voor ons levensonderhoud Te zorgen voor onze taak in de saincn'eving, voor ons gezin, voor onze kin- d'eren. Vooral in onzen tijd leeft menigeen tusschen bergen van zorg die alle uitzicht belemmeren. De dichter van Psalm 55 kon over zorg meespreken. De opmerking is wel eens gemaakt, dat in dezen Psalm nauwelijks eten ordelijke gedaohtengang ia te ontdekken. Het zij zoo daardoor wordt de ziels gesteldheid van den dichter slechts dos te getrou wer weergegeven. Als een gejaag'd'. schichtig dier wendt hij zich nu herwaarts dan derwaarts Bange toestanden maakt hij door in de stad zijner woning. Godde'ooze vijan den belacen en belasteren hem. Alleen God' kan nog redding brengen door in te grijpen met Zijn straf fende gerechtigheid. Maar dan komt het weer met vernieuwden aan drang op hem aanstormen, en beneemt hem allo uitzicht op red'diug. En zie, juist waar nu het toppunt bereik^ is, keert die rust in zijn ziel terug Werp uw zorg op den Heere. Hij zal u onderhouden Hij zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de reehlvaardi *e wankele. Wonderlijk Het oogenhlik van bezwijken is fe- gelijk dat v«,n het opstaan, het sterven wordt het her'even 1 Hoe kan het Dat doet het geloof. Dat d'oet God de Heilige Geest. God Zelf. door het e'oloof, dat Hij in het hart werkt en werkzaam maakt. Als de zorg waarlijk zoo hoog klimt, dat het u over stelpt. dat ge er niet mee voortkomt, dan komt de Trooster en Raadsman uwer ziel u ter zijde. Hij wijst u op uw machtigen en trouwen God en fluis tert u in Werp op Hem uw zong. en Hij zal u onderhouden Hij laat niet toe. dat dé rechtvaar dig© wankele. Lét* op di© dubbele be'ofte. Wat stelt ze u in het uitzicht Niet, dat uw zorg opeens verdwijnen zal. Niet dat de raadselen opge lost en alle vragen beantwoord zijn. Niet dat gij van alles af zijt Neen. dit komt ervan, dat gij het nu anders gaat dragen. Dat uw peinzen en zorgen niet meer voor opgaat, alsof het door uw God moest worden aan gevuld. Maar dat het zorgen van uw God het eerste en valkomen zorgen is. terwijl uw zorgen daarvan slechts hot bee'd' en uitvloeisel, en een o zoo klein onderdeeltje wordt. Hij is het, die u onderhoudt. En nu kunt gij het dra gen in Zijn vreeze, En in die vreeze des Heeren vloeit wijsheid u toe, voor zooveel gij noodig hebt, en sterkte* om staande te blijven en niet te wankelen. Zoo legt ge u er niet bij neer om niet te doen en alles gevoelloos over u te laten heengaan. Neen. go ontvangt nieuwe kracht in den strijd des levens. Maar ge strijdt nu onder uw God. Voor Zijn re kening. En daarom zal de uitkomst u niet beschamen. De Nijkerksche beroering van 1749 EEN kleine 200 jaar geleden had te Nijkerk op de Veluwe een geestelijke beroering plaats, die sterk deed denken aan hetgeen eens op den Pinksterdag ts Jeruzalem geschied was. Destijds stond daar als predikant Ds Gerhardus Kuijpers, een zeer bekwaam en godzalig prediker, dte door de bekoring van methodistische prediking :n Engeland sterk op het gemoed zijner hoorders werkte in de bediening des Woords. De beste bron voor hetgeen we hierover verhalen, mag zeker gerekend worden de eigenhandige corres pondentie, die Ds Kuijpers over het voorgevallene voerde met zijn vader Ds Frangois Kuijpers. Het was Zondag 17 November 1749. Onder ademlooze stilte werd in de Groote Kerk door de talrijke schare de prediking aangehoord van den nieuwen leeraar, die kort te voren uit Jutfaas naar Nijkerk was overgekomen. Hij koos tot tekst Psalm 72 15: „Is er een hand vol koren op de hoogten der bergen, de vrucht daarvan zal ruischen als de Libanon". Vol diepen ernst verklaart de leeraar Gods Woord, en past het toe voor zijn hoorders. En dat de gemoedelijke prediking insloeg, dat was reeds de vorige week gebleken, toen het den Heere behaagde in de Woensdagavondbeurt onder de predi king van 1 Petrus 4 18: „indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddelooze en de zondaar verschijnen enkele menschen tot krachtdadige bekeering te brengen, terwijl velen bekommerd waren geworden over hun zonden. Reeds toen maakte dat feit een grooten indruk zelfs op ruwe menschen, maar wat op den daarop volgen den Zondag plaats vond, bracht algemeene verba zing en verslagenheid. Nauwelijks toch was de zegen uitgesproken, of in het midden der gemeente ont stond een ware beroering. Sommigen slaken zuchten, anderen wringen de handen in kennelijken zielsangst, velen kunnen zich niet inhouden en beginnen te weenen en te roepen ,dat zij buiten den Heere Jezus niet langer kunnen leven. Vrouwen en kinderen roe pen den Heere luide aan om verzoening van zonden, vernieuwing des harten en de werking van den H. Geest. Met moeite kan de leeraar zijn aangevangen prediking voortzetten. Als 's avonds in de „Oefening" de schare weer bij eenkomt, klimt het getal bekommerden, dat een paar dagen te voren 80 bedroeg, tot 200 en meer. Alles wendt zich tot Ds Kuijpers op gelijke wijze als de menigte op den grooten Pinksterdag zich wendde tot den Apostel Petrus. Bij deze Nijkerksche beroering werden honderden aangegrepen door een bovennatuurlijke kracht, die de heilbegeerige vraag aan allen ontlokte: wat moet ik doen om zalig te worden Tot laat in den nacht was Ds Kuijpers bezig om de ontstelde gemoederen tot bedaren te brengen. Som migen mochten getuigen dat Christus hun deel ge worden was. Anderen waren, zooals hij aan zijn vader schreef, „vluchtende voor den bloedwreker of staande voor de poorten van Zoar". Dit was nog slechts een begin. Ook in latere samen komsten werd een dergelijke beroering waargeno- Ecn collega van Ds Kuijpers stond eerst vrijwel sceptisch tegenover de beweging, maar hielp later ijverig mee de^beweging in goede banen te leiden. Deze geestelijke beweging bleef niet tot Nijkerk be perkt, maar deelde zich mee aan allerlei aangrenzen de plaatsen en sloeg over op allerlei dorpen. Langs Zuid-Holland, ja zelfs in Overijsel en Drente vertoon de geheele Veluwe, te Aalten, in de provincie Utrecht, de zich sporen van een opwekking. Eveneens sloeg het over naar het Gooi, naar Dordrecht, Gorkum, het land van Voorne en Putten, ook zelfs hier en daar in Groningen en Friesland. Ds Kuijpers bleef tien jaren (tot 1759) in Nijkerk, ging toen naar Winschoten en werd van daaruit be noemd tot professor in Groningen, waar hij bleef tot zijrf' dood in 1798 en bekend was als een bekwaam hoogleeraar, een bezadigd publicist, die van alle dweepzucht en geestdrijverij afkeerig was. Aan den luister der bloembollenvelden wordt nu in het belang van een goede ontwikkeling der bollen een vroegtijdig einde gemaakt door het afnemen van de bloemknoppen. Pax-Holland 173

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1941 | | pagina 9