van
ucucicirmy van ifmsiïlllillbh'
in de 16e en 17e eeuw
uraAfiiq uajaoui psM ap tre peq !1H pt"4-«
Qtnn ^rgusaia st '.asauot siao3 u.oz joouaui
Et is een periode in 't Nederlandsche muziekle
ven geweest, waarin de beoefening der huis
muziek een groote rol speelde in het leven onzer
voorouders en ongekenden bloei beleefde. Dat
was in de 16de en 17de eeuw. Daarvan getuigen
de liedboekjes, die toen zyn verschenen, en waar
van er vele zijn bewaard gebleven.
Ook de schilderijen van beroemde schilders uit
dien tijd vertellen ons daarvan. Op bijna elke
schilderij, dat een voorstelling geeft van het leven
in den huiselijken kring, vinden wij één of meer
muziekinstrumenten afgebeeld. Wie kent niet de
„Dame aan het Spinet" van Vermeer 7 Wie heeft
nooit de musiceerende gezelschappen op schilde
ryen van Jan Steen (pl.m. 16261679), Dirk Hals
(15911656), Jan Miense Molenaer (pl.m. 1605
1668) en zoovele anderen gezien En wie kent
niet de prachtige liederen uit de verzameling van
Valerius
Stond de huismuziekbeoefening aanvankelijk op
zeer hoog peil, allengs kwam ze op lager niveau
te staan, om eindelijk nagenoeg geheel in verval
te geraken.
Nu er in den laatsten tyd hoopvolle teekenen
waarneembaar zijn, die wyzen op een herleving
der belangstelling voor dit noodzakelijk
onderdeel in het gezinsleven en de opvoeding der
kinderen, lijkt het ons niet ondienstig, onze lezers
eens een kijkje te geven, hoe het in een Oud-
hollandsch gezin in dit opzicht toeging. Het best
kunnen we hiervoor laten volgen hetgeen, Dr R.
Lenaerts hierover in 1933 onder den titel „Het
Nederlands Polifonies Lied in de 16de eeuw" 'Het
Kompas, Mechelen en De Spieghel, Amsterdam,
1933) schreef. Het hierin voorkomend huiselyk
tafereel heet„Een noenmaeltijdt met twintigh
Personagien" en is overgenomen uit een conver
satieboekje van 't jaar 1540 („Tsamenkoutinghe").
Na afloop van den maaltijd stelt de gastheer voor:
„Nu wel dan, sullen wy niet een liedeken heb
ben
Hij laat door een bediende „de boecken met
vieren ende met dry partyen" halen.
„Wel myn Heeren: belieft u een liedeken met
vieren te hooren 'T is my alleens: singt dat u
belieft"
En dan volgt de stemverdeeling.
A. Hout Dierich daer is den bovensanck, ist u
te hooghe, de kinderen sullen u helpen. (Hieruit
blijkt dus, dat de superius d.i. de bovenpartij, door
mannen, eventueel door kinderen geholpen, werd
gezongen.)
R. Gheeft my den bascontre.
A. Hout daer is den bascontre.
A. Ick sal den teneur singhen.
D. Wie sal den hooghcontre singhen (d.i. do
alt).
Y. Ick sal hem singhen.
D. Wie beghint Beghint ghy, IJsaias.
Y. Neen ick, ick moet vier pauseren.
A. Ick hebbe sesse te pauseren.
Y. Wel ghy komt twee na my.
A. 'T is waer, beghint ghy, Rombout
R. Jae ick hebber maer eenen snick rust),
maer neemt uwen thoon.
D. Waer beghint ghy IJsaias
Y. Ick beghinnee in Elami.
D. Ende ick ben in C solfant.
A. Dat is juyst een sexte. Ende ick beghin G
solreut. Waer zyt ghy, Rombout 7
R. Ick beghin F faut.
M. J. Thomas en Felix (de kinderen van den heer
des huizes) sinckt met Dierick.
Daarop vraagt de vader „Hebt ghy dat liedeken
gheleert Waarop de kinderen antwoorden
„Neen wy, myn Vader; maer wy sullent wel
singhen".
Als één der gasten, wijzende op nog eenige kin
deren uit het gezin, vraagt„Steven, kan hy niet
singhen dan antwoordt de gastheer„Neen
hy, hy is noch te jonck, hy sal haest beghinnen
te leeren, ende syn suster oock".
.Wijlen Jan Zwart merkt hierover het volgende
op „Uit deze voorstelling js op te maken hoe er
in den huiselijken kring gemusiceerd werd, in
beginsel vier mannenstemmen, waarvan de hoog
ste gesecundeerd werd door kinderen uit het
gezin".
Voor dergelijke muziekbeoefeningen in den huise
lijken kring schreef de beroemde grondlegger
der Nederlandsche School, Jan Pieterszoon Swee-
linck (15621621) zijn prachtige Psalmbewer
kingen.
Er werd niet alleen vocaal, maar ook instrumen
taal gemusiceerd. De luit en het clavecimbel
namen hierbij de voornaamste plaats in en het
zyn dan ook die beide instrumenten, welke men
het meest aantreft op oude schilderijen.
Behalve het spelen in groepsverband (ensemble-
spel) werd natuurlijk ook het solistisch spel druk
beoefend. De literatuur voor clavecimbel alleen
is dan ook tamelijk uitgebreid.
Soms ook ontstonden vereenigingen van muziek-
vrienden, meest dilettanten, die van tijd tot tyd.
meestal eens per week, by elkaar kwamen om
muziek te maken. Zulke vereenigingen noemde
men „collegia musica". Het oudste „collegium
musicum" in ons land werd in 1591 te Arnhem
opgericht Met denzelfden naam betitelde men
ook vereenigingen van uitsluitend vakmenschen
kerkelijke musici en stadsmuzikanten, die teza
men een gilde vormden. Doch deze laatste groep
kan hier, vallende buiten het bestek van dit
artikel, buiten beschouwing blijven.
De collegia musica, die de beoefening van huis
muziek ten doel hadden, hebben zich in tegenstel
ling met de beoefening in eigen gezin, in geen
grooten bloei mogen verheugen. In 1605 telde ons
land er nog slechts dertien. Het Utrechtsche da
teerde uit 1619, dat van Nijmegen uit 1632. Am
sterdam had een speciaal muziekcollege voor
Sweelinck's muziek.
Het werd bij onze voorouders, vooral als zy van
goeden huize waren, als een noodzakelijk onder
deel van de opvoeding der kinderen beschouwd,
dat zij leerden zingen en clavecimbel spelen. In
de degelijke 17de eeuw kwam na de noodzake
lijke uitgaven voor levensonderhoud de post
„muziekonderwijs" het eerst op de huishoudelijke
begrooting voor. Men maakte daarmede ernst.
Dit blykt wel uit een door Dr W. Zuidema mede
gedeelde notitie, welke als volgt luidt
„1597,. 12 April. Mr Jan Pietersz (Sweelinck), or
ganist van de Oude Kerk (te Amsterdam) en
Anthony Philippi, stadtspeelman, leggen op ver
zoek der familie Oyens getuigenis af omtrent
claves ingel (clavecimbel)-onderwijs, door hen
aan de nichten van saliger Vernando Oyens ge
geven".
Schril contrast met tegenwoordig. Op de huis
houdelijke begrooting van vandaag komt de post
„muziekonderricht" (zoo die er al op voorkomt)
pas vér na alle mogelijke en onmogelijke nood
zakelijke en niet-noodzakelijke uitgaven voor,
als toppunt van luxe. Men moet tegen
woordig zoo ongeveeT eerst een eigen „wagen"
hebben, wil men aan muziekbeoefening gaan
denken. En dan moet men nog overtuigd zyn van
de aanwezigheid van zeer bijzondere, van „singu
liere" gaven, wil men eraan beginnen. Wel heb
ben we prachtige instrumenten in onze huis
kamers staan (als meubelstuk méér dan als mu
ziekinstrument gewaardeerd vaak), piano's wor
den gebruikt voor het aframmelen, min of meer
gebrekkig, van de nieuwste filmschlagers (elke
week een nieuwe). In onze christelijke gezinnen,
waar het harmonium een eereplaats pleegt in te
nemen, is men allang tevreden als de jongste
spruit een psalm, min of meer aanhoorbaar, uit
„Worp" kan spelen. Een piano geldt hier nog
algemeen als een „wereldsch instrument", omdat
men er over het algemeen zelden door dilettan
ten goede muziek op hoort spelen. Goede har-
monium-muziek, die er heusch is, kan men over
het algemeen niet spelen, omdat ze te moeilijk,
„te zwaar" is. En om het wél goed te leeren, heeft
men geen geld over, of men tracht dit onderwijs
bij „een juffrouw", zoo goedkoop mogelijk, te
verkrijgen. En dan is er nog de radio, die het de
menschen zoo gemakkelijk maakt. Men hoeft
zich niet meer in te spannen, maar draait een
voudig aan één of meer knoppen en de muziek
stroomt zoo maar naar binnen, als water uit een
kraan. Dat men tevens daardoor de voldoening,
de vreugde van iets bereikt te hebben door eigen
v A
Karaktervorming, speciaal van jonge menschen
en kinderen werkt, is erger. Bovendien kan óók
door het meest geperfectioneerde ontvangtoestel
geen zuiver beeld worden verkregen, hoe de
muziek werkelijk moet klinken. De radio zal dus
altijd een plaats naast, niet in de plaats van,
de muziekbeoefening moeten blijven innemen.
Onze 16de en 17de eeuwsche voorouders witren,
de muziekbeoefening betreft, heel wat zui
verder in de leer dan wy. Zij vroegen niet, of zij
bijzonderen muzikalen aanleg bezaten, maar hiel
den van muziek en beoefenden die ook Ijverig.
En daarmede bewezen zij daadwerkelijk hun mu
zikaliteit. Er zijn heel wat meer muzikale men
schen, dan thans zoo oppervlakkig wordt ver
moed. Eigenlijk kan niemand zich geheel ont
trekken aan de uitwerking van muziek, aange
zien het hier scheppingsordinantie betreft Na
tuurlijk blijft er verschil in talenten daarvoor.
Maar, onbekend maakt onbemind, zegt het
spreekwoord. Ook de mensch met het eene muzi
kale talent kan heengaan en er een ander bijwin-
nen.
We moeten in muzikaal opzicht weer terug naar
den tyd van onze groote landgenooten Swee
linck, Spuy, Van Noordt, en zoovele anderen en
toonen, dat wij de cultuurgoederen, die zij ons
hebben geschonken, waard zyn. In elk buiten-
landsch werk op het gebied van muziekgeschie
denis staan hun namen met gulden letteren ge
boekstaafd als de grondleggers eener Nederland
sche School van wereldvermaardheid. Niemand
minder dan de groote Johann Sebastiaan Bach
is voor een deel indirect uit Sweelinck's school
voortgekomen. Ten deele op de grondslagen van
Sweelinck, die, door zyn vele Duitsche leerlingen,
de „Hamburgsche organistenmaker" werd ge
naamd, heeft Bach via Sweelinck's leerlingen
Praetorius, Scheidemann en Scheidt, die op hun
beurt weer de Noordduitsche Orgelschool vorm
den, dat wonderschoon gebouw van zyn poly-
phone kunst opgetrokken en vervolmaakt.
Bij ons zijn namen als Sweelinck enz. voor het
groote publiek nog slechts nietszeggende klanken.
Wanneer*wy ons weer in den huiselijken
kring gaan toeleggen op de beoefening van
serieuze muziek, dan zullen wy spoedig genoeg
merken, welk een grooten geestelijken rijkdom
en genot erin ligt opgesloten. Laten wy in het
groote volkerenleven als muzikaal land onze
waardige plaats weer gaan innemen, die wij in
de zestiende en zeventiende eeuw hadden, door
de hervatting van een echt Oudhollandsche be
zigheid de beoefening van huismuziek.
W. P. VERHEUL.
Invloed van het ouderlijk huis
Een beroemd opvoedkundige wa© gewoon te
zeggen ,De mensch is het product van de op
voeding, die men hem gegeven heeft".
In deze stelling, af. gaat zij niet geheel op, ligt
ongetwijfeld veel waars: o'e verantwoordelijk
heid, welke de ouders ten opzichte hunner kin»
deren dragen, is inderdaad ontzettend groot.
Een vroom man schreef hierover bet volgende 3
„Mijn lieve ouders spraken mij reeds vroeg van
de goddelijke dingen. Inzonderheid drukten zij
mij de woorden van Jozef op het hart„Hoe
zoude ik zoo gToot kwaad doen en zondigen tegen
God". Mijn ouders stierven toen ik pas veertien
jaar was en ik kwam in een omgeving, waar Ik
weinig goeds zag. Zoo dikwijls ik echter in ver
zoeking kwam, hoorde ik de stem mijner ouders,
die mij zoo dikwijls deze woorden hadden voor
gehouden. Door deze herinneringen was ik in
staal, de verzoeking te overwinnen; ik herhaalde
den tekst hardop, en terstond voelde ik, dat d«
duivel van mij week".
Musiceerend gezelschap. De vier generaties (Van Loon-Ruychaver)door Jan Miense Molenaer
(c. 16051668). (Eigen archief)
362
i
lk heb mijn leven gezuiverd, mijn He"~
als een versch, wit gereinigd lijnwaa
dat blank bolt in de morgenzon
op de wijde, wijde aarde.
Of heb ik niet
Ik héb mijn handen gereinigd, mijn Heer
als een afgespoeld, rein vaatwerk,
dat glanzig glimt in de smetlooze kast.
Of heb ik niet
Ik heb mijn mond toegestopt, mijn Heer,
als een kind, dat het zwijgen wordt opgelegd,
en dat stil is onder de liefderijke kastijding
van moeders hand.
Of heb ik niet
Ik heb alle motieven weggedaan, mijn Heer,
die mijn daden zouden stempelen tot zelfzucht
tot begeertedie loerend uitgaat om
bezit van tijdelijke dingen.
Of heb ik niet
Ik heb mijn ziel stilgezet als een kind,
mijn Heer,
zoodat ze niets begeert dan U alleen,
geen liefde, geen eer, geen naamt geen
geslacht
zonder U op de menschenvolle wereld.
Of heb ik niet?
Help me dan, mijn Heer,
opdat ik van U uitleve, door U,
door de wereld heen en wederom
tot U mijn Heer!
van U is mijn hulpe
Tine van Swaenevecht, uit vroegeren
jaargang van „Chr. Vrouwenleven".
Hoe men vroeger at
Onze maaltijden kunnen wij ons niet meer voor
stellen zonder vork, lepel of mes. Maar vroeger
heeft men het toch maar zonder die voor ons
besef onmisbare voorwerpen moeten stellen. Nog
tot in bet midden van de 17de eeuw werden vor
ken en messen al6 luxe voorwerpen beschouwd.
En nog in hel begin van do regcering van Ko
ning Lodewijk XIV, den Zonnekoning, grepen
zelfs de voreten, edelen en princessen nog zonder
meer met hun handen in het eten, al trachtte
men dat dan ook met eenige gratie te doen.
Erasmus heeft er ons iets van verteld in zijn
boek „Lof dér zotheid", waarin hij op vele blad
zijden een beeld geeft van zijn tijd. Hij zegt daar
in onder meer: „Het is een tccken van onbe
schaafdheid', om, wanneer men aan tafel vuile en
vetto vingers gekregen beeft, di« in zijn mond
te steken en ze af te zuigen. Evenmin mag men
ze aan zijn kleeren schoonvegen. Men doet beter,
het tafellaken daarvoor te gebruiken...."
Als we een oud schilderij ecnigszins nauwkeurig
bekijken, waarop menschen aan den maaltijd
staan afgebeeld, dan ontdekken we op zulk een
schilderij vaak ook een hond. Di« honden bekleed
den een bijzondere functie. Want de menschen
aan tafe'. plachten wel bun vingers af te vegen
aan de vachten der dieren....
Natuurlijk trachtte men wel bepaalde manieren
ingang te doen vinden, weike op wat hooger peil
stonden, maar het bleef alles gebrekkig, zoolang
men zich niet had gewend aan de voorworpen
zonder welke wij ons den maaltijd niet meer
kunnen voorstci'en. En het spreekt wel vanzelf,
dat d'e uitvindingen van vork, lepel en mes te
vens van grooten invloed zijn geweest op do
handhaving van een wcnschelijko hygicno en
op d'e bevordering van een ecnigszins betamclij-
ken gezondheidstoestand.
Iets over den zakdoek
ONS dagelijksch leven kunnen wij ons moei
lijk meer indenken zonder zakdoek. Wij
gebruiken dit nuttige voorwerp met zijn wel
erg neutralen naam van zakdoek voor a'lcr-
hande doeleinden. Bij de heeren moge de zak
doek dan ook werkelijk den rnccsten tijd in do
zak zitten, daarmede is het eigenlijke dool niet
aangegeven. Dit doel wordt pas dan bereikt,
wanneer de zakdoek uit de zak te voorschijn
wordt gehaald. Hoe onbeholpen voelt men zich
niet, als men op reis, op visito of in de kerk is,
cn men komt plotseling tot de pijn'ijke ontdek
king, dat de zakdoek thuis is achtergebleven....
Op zulke momenten kunnen we ons moeilijk
voorstellen, dat vroegere geslachten het eeuw ia
eeuw uit zonder zakdoek hebben moeten stellen.
En toch was dat het geval.
Wie gebruikte den eersten zakdoek Zulke vra-
m m - - ,.m
dat de derate gebruiker of gebruikster mogelijk
niet van dat gebruik melding zal hebben ge
maakt en haar of zijn tijdgenooten op dit punt
misschien ook in gebreke zijn gebleven. Zij kon
den op onze nieuwsgierigheid na zoovele eeuwen
op dit punt dan ook moeilijk rekenen.
Het schijnt niet uitgesloten te zijn, dat de eerste
gebruiketer een Venetiaanscbe dame is geweest
Zij noemde het voorwerp een „fazzoletto" eo zij
bad met baar uitvinding wel succes. Ook de da
mes in Frankrijk sloten zich graag bij het nieuwe
gebruik aan en de heeren bleven niet lamg ach
ter. Zooals gebruikelijk gingen de hofkringen
hierin voor, waarna de adel en later de lagere
standen volgden. Men ging de zakdoekjes zelfs
al vrij spoedig parfumeeren en noemde deze dan
„zakdoekjes van Venus".
Waar liet men den zakdoek Naar het schijnt
in de wijde mouwen, die trouwens ook gebezigd
.werden om de beurs en andere belangrijke voor
werpen voor den eigenaar of de eigenares te be
waren. En ook de zakdoek kreeg hierbij een
plaatsje.
Naar het Ita'iaanscho woord „fazzoletto" werd
de zakdoek in Duitschland' aanvankelijk ,,fazilet-
lein" genoemd. Men gaf daar bij huwelijken een
hoeveelheid zakdoeken als geschenk, een ge-
jyoonte, die bij ons thans nog wel wordt aange
troffen. De lagere standen bleven eerst nog wat
achter, totdat die lagere standen zelf wat meer
met d'e wee'de van het leven in contact kwamen
en zich toen eveneens zulke zakdoeken gingen
veroorloven.
Maar merkwaardig is, dat de grooten zich hier
mede kwalijk konden vereenigen. Zij wilden het
monopolie van het zakdoekengebruik behouden,
en zoo kon in het jaar 1595 in Dresden zelfs een
officieel verbod van de zakdoeken voor het ge
wone volk verschijnen. Dat verbod beeft echter
niet kunnen verhinderen, dat Juist sedert dezen
datum de zakdoeken het land veroverden.
En toen in d'e 18de eeuw de gewoonte van het
snuiven ingang ging vinden, kregen de zakdoe
ken, de „Schnupftücher", een onmisbare functie
te vervullen.
Het schijnt al vrij vroeg gebruik-e'ijk te zijn ge
weest om de zakdoeken met bepaalde voorstel
lingen te bedrukken. Jachttafreelen, fabels, ge
deelten van tooneelstukken, romans cn muziek
stukken werden op de zakdoeken afgebeeld. Zoo
dateert uit het jaar 1820 nog een zakdoek met
gedeelten uit ,,Dcr Freischütz" van Wcber. Zulke
bedrukte zakdoekjes worden bij ons voornamelijk
nog slechts voor kinderen gebezigd, al zijn de
zakdoeken vaak versierd met fraaie en aardige
motieven.
Hoort men zoo één en ander van de geschiedenis
van deze ons vertrouwde voorwerpen, dan kijkt
men ze toch met ietwat andere oogen aan. Zij
zijn ouder dan wij ons wel voorstellen en ze
hebben ook reeds heel wat meegemaakt.
Voorzichtig met electriciteit
In ons moderne leven hebben wij allen herhaal
delijk met de electriciteit te maken. Wij zijn er
vertrouwd mee geraakt en hetzij intuïtief betzij
omdat wij om andere redenen weten, dat wij met
dit goedje voorzichtig moe-ten zijn, houden wij
ons als regel behoorlijk aan bepaalde regels. Toch
kan het goed zijn, zoo wij'hier eens enkele van die
regels doorgeven.
In de eerste plaats werke men nooit aan voor
werpen of leidingen, bijv. het inzetten van stop
pen het repareeren van moeren e.d., zoolang men
den' hoofdschakelaar niet heeft uitgeschakeld.
Men vuile nooit een melkkoker, waterketel of een
dergelijk toestel, zoolang het is ingeschakeld
Voordat ge snoeren, contactstoppcn of andere
©lectrische apparaten gebruikt, moet ge nagaan,
of zc nog wel geheel in orde zijn.
Gevoelt ge ook maar een heel gering© prikkeling
of een zwakken schok bij het hantocrcn van een
elcctrisch toestel, waardoor ge kunt vermoeden,
dat het apparaat onder spanning staat, aarzel
dan niet uw elcctriciön te waarschuwen, opdat
"deze tijdig het toestel kan nazien cn herstellen,
voordat er ongelukken ge-bcurd zijn.
Moet men een gloeilamp in- of uitschake'en, dan
mag men nooit d© metalen huls van de lainp aan
raken, cn bij het insteken van een contactslop
mag men nooit aan de pennen komen.
Wilt go nie<uwe branders in een straalkachel zet
ten, dan moet go u eerst overtuigen, dat d© con
tactstop uit d« contactbus is gehaald, zoodat het
gchcelc instrument stroomloos is.
Raak nooit geleiders aan, die onder spanning
staan, en wee© vooral voorzichtig met electrische
toestellen of leidingen in vochtige omgeving, kel
der, badkamer enz.
Kom bij het schoonmukcn, in het bijzonder van
natte doeken, niet te dicht bij electrische toestel
len.
Kom vooral nooit aan toestellen, welke onder
stroom staan, terwijl go met de hand of ecnig
ander lichaamsdeel in contact zijt met do aard-
leiding van het radiotoestel, met do water- ol
gasleiding of met bet telefoontoestel.
$oor de vrouw
Nieuwe zomermodellen
Een sportieve pullover, met omgeslagen kraag en
korte mouwen, in drie kleuren uitgewerkt en
volgens speciaal patroon ontworpen.
De Weensche mode creëert o.m. dit zomerblousj#
uit poreus linnen stof. Het geheel ziet er zeef
vlot en hoogst modern uit en is by warm weer
tevens een uiterst gemakkelijke en practische
dracht. Dit poreuse materiaal is in alle pastel*
kleurige tinten te dragen.
Een Weensch modelletje van zijde Tricoline. een
bont geruit blousje, met sportief rokje. Het
blousje wordt gedragen met korte mouwen en
heerenkraagje.
Waf de menschen u ontvreemen,
Laat den Zondag u niet nemen.
't Is uw eigen kostelijk goed.
Zondagsarbeid werkt God tegen.
Zondagsviering brengt een zegen,
Over wat ge een week lang doet.
16?