%mVa3ëJcuk^uhs
*5Ü53-5'a'3*c:8i
gJUSE-V Ji» £ë?a
Lentelied
Kcmt, vriendenop naar buiten,
Tot ipandelen aangetreên
Daar, waar de vogels fluiten,
Klink' onze zang meteen
Een lied uit blij gemoed
Doet ieders harte goed;
Niets klinkt zo fris, niets klinkt zo zoet
Als 't lied uit blij gemoed
Komt, vrolijk nu naar buiten I
't Was vroeger koud en guur
Maar nu de vogels fluiten,
Vernieuwd is heel natuur:
De lucht is warm en zacht*
De lieve lente lacht,
De luoht is zacht, de lente lacht,
't Blinkt al in volle pracht.
J. J. A. GOEVERNEUR.
Een vertelling uit 't Oorlogsjaar 1940
Door JSNOEP
9)
DE krant wordt gebracht en Kees zoekt naar
't laatste nieuws. Daar staat 't met vette
letters: „Intrekking van verloven". Hij reikt zijn
vader de krant aan, die 't bericht met aandacht
leest. Op kantoor had hij 't reeds door de radio
gehoord.
Janny zit bij haar vader op een knie. Dat is des
avonds altijd haar geliefkoosde plaatsje. Vooral
nu nu vader voor wie weet hoe lang weer weg
gaat.
Na 't eten zal de Koning de krant wel verder
doorkijken. Kees en Henk nemen ieder een stuk,
want de jongens zijn brandend nieuwsgierig naar
't laatste oorlogsnieuws.
Moeder dekt de tafel, 't Eten zal zo gereed zijn.
Ze heeft zich gehaast om klaar te komen. Ze had
gevreesd dat haar man vanavond nog weg zou
moeten. Gelukkig dat hij tot morgenochtend
blijft.
„iViogen wijmorgenochtend weer mee naar 't
station?" vraagt Janny. Toen 't vorig jaar Augus
tus de mobilisatie van 't Nederlandse leger werd
bevolen en haar vader ook op moest komen, had
den ze hem 's morgens vroeg met z'n allen weg
gebracht. Zouden ze dat nu weer doen
Maar haar vader schudt 't hoofd, ,,'t Zal zó druk
zijn", zegt hij, „dat we misschien niet allemaal in
de tram kunnen. En ook ga 'k nóg vroeger weg.
Blijven jullie nog maar lekker een poosje slapen."
„Gaat u weer naar Amersfoort?" vraagt Henk,
die zich nog herinnert dat z'n vader de vorige
keer naar die stad moest.
,.Ja, daar hoor ik wel waar heen ik verder reizen
moet."
Janny kan zich bijna niet voorstellen dat haar
vader morgen weer weg gaat en misschien weken
lang zal wegblijven. Als ze daar aan denkt, heeft
ze moeite haar tranen in te houden. De jongens
vinden 't óók wel erg, natuurlijk, maar toch heel
anders dan zij. Henk zou best met z'n vader mee
willen, want 't leven van een soldaat is 't mooi
ste wat hij zich kan voorstellen. En Kees zegt al
tijd heel gewichtig: als t vaderland roept, moe
ten we gehoorzaam zijn. Dat heeft hij eens van
z'n oom Freek gehoord en daar is hij 't trouwens
helemaal mee eens.
Maar Janny denkt er anders over. Zij is 't vaders
meisje, zegt moeder wel eens plagend, en dat is
zo 's Avonds, 's Zaterdagmiddags en 's Zondags
bij vader zijn en met vader gaan wandelen
dat is haar grootste rijkdom, en als vader weer
soldaat wordt, dan is 't met al die heerlijkheid
uit.
De Koning is stil, hij ^egt niet veel. Hij houdt
beide hand°ri van zijn dochtertje in de zijne en
tliurt zwijgend naar z'n mooie tuintje, dat al vol
voorjaarsbloemen staat. Komt dat omdat z'n
vrouw zo ernstig is, of omdat hij tegen 't afscheid
opziet, of is 't de bange zorg voor de toekomst, die
op 't ogenblik al z'n gedachten vervult
pt Eten staat op tafel, ze kunnen beginnen. Als er
gebeden isj zegt Janny: „Smakelijk eten!" en haar
vader lacht haar vriendelijk toe. Kees en Henk
hebben altijd honger als ze uit school komen en
ze laten 't heerlijke maal zich dan ook goed sma
ken. Maar bij de andere drie is er vanmiddag de
echte lust niet. Ze denken aan 't naderend af
scheid. Wanneer zullen ze elkander terugzien
Die vraag houdt vader en moeder bezig, ook al
spreken ze er niet over. En als Janny merkt dat
moeder zo weinig eet, wil 't ook haar niet smaken.
Na 't eten geeft Janny a.... naai- vader de mooié
trouwbijbel, waaruit elke dag gelezen wordt,
't Is heel stil in de huiskamer, alleen 't tikken
van de klok wordt gehoord en af en toe 't schuren
van Teddy's halsband, die in de keuken aan z'n
middagmaal bezig is.
Meestal zegt vader voor hij begint: „We zullen
lezen!" en dat betekent dan dat 't gesprek eindi
gen moet en allen eerbiedig zijn. Maar nu zegt
vader dat niet. Allen zijn stil en zitten in eerbie
dige houding.
En dan klinken door de kamer de bekende woor
den uit 't Woord van God: „God is ene toevlucht
en sterkte. Hij is krachtiglijk bevonden ene hulp
in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vre
zen, al veranderde de aarde hare plaats, en al
werden de bergen verzet in het hart van de
Moeder de Koning, Kees, Henk en Janny kennen
deze psalm, maar 't is net of die bekende woor
den nu geheel anders klinken. Hoe ernstig is
vaders stem als hy aan 't einde gekomen is:
„Komt, aanschouwt de daden des Heeren, die
verwoestingen op aarde aanricht; die de oorlogen
doet ophouden tot aan het einde der aarde, den
boog verbreekt en de spies aan twee slaat, de
wagenen met vuur verbrandt.
(Wordt vervolgd)
Wie tekent mee?
koppen
Misschien zeg
je ik kan niet
tekenen.
j-'-j Maar dan zeg
w ww ik: Gekheid, je
kan 't wèl
Op 't tekenin
getje hiernaast
zie je hoe je
leuke haasjes
op papier kunt
Dat kan ieder
een proberen.
En als je maar
\U IV/ een beetje je
if V 1 best doet, lukt
't best. Eerst 5
rondjes. Dan de
En tenslotte de oren en
verdere afwerking. Een haasje in de pan kan
ik je helaas niet geven. Maar vijf op papier
komen er vanzelf als je maar goed op 't voor
beeld let
Knutselwerkje
Een vrolijk werpspel
Van een schoenendoos (ook een andere lang
werpige doos is wel te gebruiken) is een leuk
werpspel te maken.
Als je ook maar een beetje van de landkaart af
weet, zie je gelijk van welke provincie een stukje
op bovenstaand kaartje is afgebeeld.
Nu staan er zeven plaatsnamen op aangegeven
en nu is de vraag welke plaatsen zijn dit T
Drie letters van elke plaatsnaam zullen jullie wel
op weg helpen om de hele naam te vinden.
Probeer ze op te zoeken zonder atlas. Alleen in
't uiterste geval mag je er een landkaartje bij ge
bruiken.
Raadsels
I. Een stad in het Noord'cn. r~
Cor van der Vaart te Delft zendt '1 volgende rtnuf
sel in: Voor elke opgave hier onder moet een
woord van 5 lettere gezocht word'en. De middelste
letters van deze woorden moeten van boven naar
beneden gelezen de naam vormen van een stad
in 't Noorden van ons .'and.
Een wapen i x
Een heerszuchtig mens a x a
Plaats in de prov. Utrecht x
Meisjesnaam. x f
Een koningszoon x
Rijdend oorlogswapen i x
Voertuig x
Grote roofvogel x
Een broer van Absalom x a
II. Bloemenalphabct.
Èn van S. Mielzmer te Middelburg ontving ik
onderstaande blocmenalphabet, waarin do q, x en
ij ontbreken. Voor ieder stippeltje moet een lettor
ingevuld worden, zodat Wo 23 bloemennamen
krijgen.
W
e
Zoals op de tekening te zien is, wordt alleen het
onderstuk van de doos gebruikt. In een van de
lange kanten knippen wij netjes zes gaten, niet
te groot, maar ook niet te klein, net groot genoeg
om er een knikker door te laten rollen.
Boven de openingen tekenen wij de cijfers van
1 tot en met 5. Het spel kan met twee, drie of
meer spelers gespeeld worden. Elke speler ont
vangt een even groot aantal knikkers. Een der
spelers is huisbewaarder.
Om de beurt probeert nu iedere speler een knik
ker in het huisje te rollen. Het spreekt vanzelf
dat allen op gelijke afstand van het huisje moe
ten staan.
Rolt een knikker in één der hokjes dan moet de
huisbewaarder een aantal knikkers betalen, ge-
lyk aan het getal dat boven het hokje staat.
Gooit iemand echter mis, dan is hij zijn knikker
kwijt en moet bovendien drie knikkers aan den
huisbewaarder betalen.
Wie dus het beste kan gooien, zal spoedig het
grootste aantel knikkers hebben en wordt op zijn
beurt huisbewaarder.
Af en toe stuurt men mij de oplossingen toe.
Dat behoeft niet. Een weck na de raadsels ko
men de oplossingen in do Kinderkrant. Men kan
dus zelf nagaan of men de goede oplossing go-
vonden heeft.
En dan nog iets. De raadsels die men mij toe
stuurt moeten natuurlijk eigen work zijn. Ze
mogen niet uit een boek of blad1 overgeschreven
zijn.
OPLOSSING
van het Kruiswoordraadsel van Joh. H. Vink in
de vorige Kinderkrant.
Horizontaa'; 1 operatie; 9 riemen; 11 os; 13
Sien; 14 la; 15 iep; 17 N.N.; 18 ban; 19 enig; 21
laws; 22 vang; a, bril; 24 aak: 25 G.S.; 27 Inn. 28
at; 29 keel, 31 e.a.; 32 keilen; .34 pantalon.
Verticaal- 2 p r; eis- 4 rein; 5 amen6 ten;
7 in; 8 ooievaar 10 aanslaan; 12 senaat; 14 lawine;
16 pink; 18 Bari; 20 GG: 25 gei»; 26 sela: 2° ken;
30 iel: 32 ka; 33 no.
fin de tekening ia een klcip foutje ges'opcn. Het
cijfer 33 op de één na laatste rij, moet niet In het
7de maar in 't 86te hokje staan.)
152
Wonderkracht en
wondermacht
En er zijn nog vele andere dingen,
die Jezus gedaan heeft.
Joh. 21 25a.
VAN Johannes eer van Petrus zou
men geen overdreven gezegden verwach
ten. Toch geeft hij er zich één keer ten volle
aan over; het is, om den overvloed van Jezus'
weldaden te teekenen. Om die te beschrijven
zouden, zoo zegt hij, zóóveel boeken noodig
zijn, dat de wereld ze niet zou kunnen bevat
ten. En al houden we nu rekening met den
omvang van een „boek" in dien tijd, even
eens met de bekende wereld van zijn dagen,
dan ontkomen we toch niet aan den indruk,
dat in de Evangeliën slechts een klein deel
van des Heilands zegenrijken arbeid is op-
geteekend. Maar dat kleine deel is dan toch
nog overweldigend, wat behalve van de af
zonderlijke feiten wordt in het N. T. drie keer
gewag gemaakt van massa-genezingen. In
Matth. 4 24 is sprake van allen, die kwa
lijk gesteld waren in geheel Syrië, in Mare.
3 10 van vele genezingen, en als gevolg daar
van een stroom menschen, die Hem wilde
aanraken om te worden genezen; in Luc. 7 21
lezen we weer van vele zieken, bezetenen
en blinden, die Hij allen genas.
Wanneer wij nu opmerken, dat de wèl be
schreven wonderen van Jezus' zegenende
kracht alle in dienst stonden van een tweede
doel, dat eigenlijk het hoofddoel was, name
lijk het richten van de aandacht van de ge
nezing des lichaams naar de redding der ziel,
dan wordt ons de „overdreven" taal van
Johannes al wat duidelijker; immers Jezus
was geen rondtrekkend wonderdokter (ach
hoevelen hebben Hem er toen voor gehouden
en hoevelen doen het nóg wiens succes met
sprekende cijfers moet opgedreven worden
opdat de zaken zullen marcheeren, maar Hij
was de prediking, neen meer: de belichaming
van Gods overvloeiende genade voor zonda
ren. En derhalve moest èn voor de menschen
van Zijn tijd èn voor de kinderen van onzen
tijd telkens weer geboekstaafd worden, waar
om en waartoe Hij genas.
Daar komt nog iets bij. In den aard der ziek
ten en kwalen, welke de Heiland op Zijn weg
ontmoette, was ook de symboliek voor Zijn
Middelaarswerk begrepen. Er werden ver
lamden door Hem opgericht: de zondaar moet
opstaan en tot zijn Vader gaan. Blinden gaf
Hij het gezicht: de oogen moeten geopend
worden voor zelfkennis, opdat men Hem zou
kennen, die het licht der wereld is. Dooven
werden hoorende: het is noodzakelijk, dat de
verdwaalde schapen Zijn stem onderscheiden
en des Vaders stem, die spreekt van verge
ving der zonden voor wie gehoorzaamt. Me-
laatschen worden gereinigd: men kan slechts
om redding smeeken, wanneer men zich
gansch melaatsch weet. Hongerigen werden
gespijzigd: wij moeten weten, dat de mensch
alleen bij brood niet leven kan.
Er is nog een andere kant aan Jezus' genezin
gen. Hoewel Hij niet noodig had, zich de
Zone Gods te bewijzen had de Vader het
niet ten volle geopenbaard (Matth. 3 17)
was het voor de kranken (en ook voor de
gezonden) wèl noodig. En Jezus hééft oc^c
van dit bewijsmiddel desbewust gebruik ge
maakt. Als den geraakte de zonde vergeven
worden, voegt Hij er terstond aan toe: „Doch
opdat gij moogt weten, dat de Zoon des men
schen macht heeft op de aarde de zonden te
vergeven, zeg Ik u: „Sta op, neem uw bed
op en ga heen naar uw huis" (Matth. 9:6).
Sterker nog: op Johannes' vraag van den
twijfel omtrent Jezus' herkomst verwijst de
Heiland naar het totaal Zij her genezingen
(Matth. 11 5).
En eindelijk: Jezus heeft, niet alleen zelf,
doch later ook door opdracht aan en bekwa
ming tot genezing door Zijn discipelen (Hand.
3 68 en 12), met de daad getoond, dat
Hij gekomen is met de prediking van een
practisch Christendom. Wij menschen komen
niet verder dan: God helpe u Of tot aan het
gebed (een krachtig gebed des rechtvaardi
gen vermag veel maar niet alles). Maar
de Heiland is Gods Zoon, derhalve: bij Hem is
spreken daad, Hij gebiedt en het is er. Of:
wat Zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem
Zijn vermogen niet.
Is het wonder, dat Johannes, aan het einde
van zijn Evangelie-beschrijving gekomen en
overziende, wat hem door Jezus getoond is
of hij van de anderen gehoord heeft, over
weldigd wordt door den omvang, maar voor
al door den diepgang van des Heilands werk
op aarde, samengeperst in slechts drie jaren?
En dat hij dan juist uit den aard en het
hoofddoel van die vele wonderen terecht af
leidt, dat er veel meer moet geschied zijn
Had Jezus zelf niet gezegd (en Johannes had
het zelf opgeteekend, 5 17): „Mijn Vader
werkt tot nu toe en Ik werk ook". En wij,
kinderen van dezen harden tijd, bedenken
met schrik en beschaming, dat Jezus nóg
meer had kunnen doen, indien het ongeloof
Hem dat niet belet had, zooals nog wel in
Zijn vaderland (Matth. 13 58).
Hiermee zijn we genaderd tot de vraag,
welke beteekenis Johannes' woord voor ons
en onzen tijd heeft. Ontegenzeggelijk roept
de zee van menschenwee, die over Europa
golft, een schreiende behoefte aan genezing
van wonden op en wat menschelijke hulp in
dezen heeft verricht, mogen we zeker als een
Achter Jezus 't kruis
te dragen
Achter Jezus 't kruis te dragen,
Weet gij wat dit zeggen wil
Héél Uw leven zonder klagen,
Willen wat uw Heiland wil.
lederen dag en eiken morgent
Leven uit Zijn hand alleen
En te weten: God zal zorgen,
In de bangste tegenhêen.
Morren maakt den last niet minder.
Moed alleen vermindert haar
Neem uw kruis op, wat het zijn moog'
God maakt niemands kruis te zwaar»
doorwerking der kracht van den Christus
Consolator zien.
Maar wat is er geworden van de kracht,
welke Jezus Zijn discipelen verleende en in
hen doorgegeven heeft aan Zijn Kerk tot op
dezen dag Zeker, de Kerk kan noch als
zoodanig noch in haar leden wonderen van
genezing meer verrichten. Maar zij heeft on
verminderd behouden, wat Christus haar
verleend heeft: de prediking van de verge
ving der zonden, onlosmakelijk verbonden
met ja eigenlijk steunende op het bevel:
wie zijn zonde belijdt en laat, dien zij ze
vergeven. In dit opzicht heeft de Kerk, heb
ben wij persoonlijk voor de wereld te ver
schijnen met een radicalen eisch, en Gode
zij dank óók met een absolute troost. Haar
terugroepende tot Wet en Getuigenis; haar
aanzeggend het oordeel, dat den Zoon gege
ven is (Joh. 5 22) door den Vader, die dit
den Zoon heeft overgegeven. Maar hierin
ontkiemt dan ook de rijkste troost. Want het
is de Zoon, die in den tijd Zijner omwande
ling reeds begonnen is de (Zijn) barmhartig
heid in te zetten tegen het oordeel. Hij genas
èn vergaf. Nu, in dezen smarte-tijd, moe
ten het weer ,,vele andere dingen" zijn, die
Hij doet, zóóveel, dat het niet te boeken is.
Laten we dat zeggen aan degenen, die ge
wond zijn door of buiten eigen schuld. Nóg
gaat Jezus langs den met levensleed en
gruwelen omzoomden heirweg en Zijn
reddende hand is nóg uitgestrekt. Laat
ons de lampen hoog houden opdat ze Hem
zien, èn tot Hem vluchten èn behouden worv
den
Des menschen hoogst verlangen
De mensch ia «een mechanisme. Ik grijp naar
mijn Bijbel en lees daar, dat de dieren gevormd
zijn uit het stof der aarde en hen ia ingebracht 1
dierlijke 'even en zij leven totdat zij vergaan.
Maar do mensch is gevormd uit het stof der
aarde en in hem is ingedragen geest uit don
gcost van God, en in hem snakt iets naar God,
uit Wien hij is. Zooals de Zwltsere, die komen
uit het land van <fo hooge bergen en die gaan
naar de vlakten omlaag, maar die er niet tieren
kunnen, omcfat zij weer naar de bergen willen
het heimwee komt in hen op zoo is hetgeen
om ons henen geschiedt alle dagen weer het be
wijs, dat de menschen kwijnen, omdat zij terug
moeten naar hun Oorsprong, naar God, uit Wien
zij zijn.
Prof. Dr J. R. SLOTEMAKER DE BRUINE,
Gods vertroostingen
Wij zien soms God's vertroostingen niet, omdat
we ze in zoo gansch andere gedaante verwach
ten dan waarin Hij ze ona wil zenden. Wij ver
wachten, dat Gods vertroostingen met een stra
lend gelaat op ons zul'en toetreden en laat God
ze menigmaal komen in rouwgewaad.
Wij zitten daar neer en verwachten een zachte
hand, die ons op het hoofd zal worden gelegd;
een vriendelijke stem, die ons komt opbeuren, en
ziet, daar zendt God ons iemand, die zwaarder
zorg en meer heeft dan wij. Gelukkig de mensch
die daarin Gods hand ziet; die zulk een van God
gezondene opneemt als een engel Gods. Hij zal,
troostende, door Gorf zeer uitnemend vertroost
worden.
Mcnigmaa' echter wenden wij ons af en zuchten:
„dat kan er niet meer bij", en berooven onszelf
van kostelijke zegeningen die God bezig was te
geven, K Dr J. R. CALLENBACH.
145