TERDAG 10 MEI 1941
PAG. 7
se molens
LUn geschiedenis en
^"verscheidenheid
posje vroegste tijden van onze bescha-
*r_ M heeft de windmolen in ons land
AsDeïvan betekenis gespeeld. Eerst voor
""per van ëraan' dan voor het opmalen
ïkooijter uit onze polders en daarna om
triemolen de grondslag te leggen
welvaart van duizenden,
de windmolen met onze geschie-
zó is hij vergroeid met
s pschapsbeeld, zó verlevendigt hij, als
'djristiek element het aspect van onze
en steden, dat ons land zonder
ons land niet meer zou zijn.
molengeschiedenis van ons land
re, dat reeds in het jaar 1000 het
cht, het recht dus om molens te
zg. „heerlijk" recht was, d.w.z.
it, dat de landsheer aan zijn vazal-
fleende en dat dus reeds toen niet
betekenis was. Was de windmolen
tijd reeds tot een zodanige ontwik-
ien ^gekomen, wie zal zeggen hoeveel
-hevi ij toen reeds werd gebruikt en hoe-
spiei ntallen Jaren van cultuur hij reeds
schai de rug had, eer het zover was. Het
Nederlandse molenmakers, die de
schoPlen. met de materialen, welke hun
sch<ichikking stonden, met hun van va-
ojlzoon overgaande ervaring, beroemd
ovë"j gemaakt. Want niet voor niets krij-
M naburige landen de windmolens,
.nmdïederlands model gebouwd, het eer-
pc|raedicaat „Hollander.'.'
u vafegt toch wel iets voor de bloei van
aai- jlenwezen in ons land in oude tijden,
reeds in het begin van de veer-
reeuw Nederlandse molenaars naar
f d^emde riep om daar met windmolens
J7^)en.
er git verband is ook een grafschrift op-
lijk, dat is te vinden op een zerk in
Schoonhoven. Het luidt:
110 legt begraven Klaas Louwerense
Blom
6 gj Schipper van Gorcom
40 ifl Toen hij was oud jaren
a n is hij met een wantschip naar
62- Spanje gevaren
umd 1 ^iJ bragt uit Holland aldaar
anée i eersten Moolen in het 1549e jaar.
aaletwijfeld waren de oudste windmo-
e_35n ons land graanmolens en de zg.
rdmolens.
reet's voorouders waren houtconstruc-
Ms. bij uitnemendheid en de standerdmo-
2 "f ie geheel van hout werden gemaakt,
leinep daarvan de duidelijkste getuigenis
a zijn gefundeerd op vier teerlingen
•®nn anten van metselwerk, waarover een
i van kloeke eiken balken is gelegd.
op het kruispunt verheft zich, zuiver
237 I aal, de standaard, op elk der kruis-
min i geschraagd door dubbele schoren,
landaard steunt het molenhuis, dat
m heen naar alle windrichtingen kan
In gedraaid. In dat draaibare molen-
Ipeelt zich het gehele bedrijf af. Daar-
Ddt men de molenas met vang, de ko-
Kll met zijn bonkelaar en spoorwiel,
enspillen en de steenkoppels. De
aas werd vroeger van %en machtig
eikenhout gemaakt, sedert een klei-
inderd jaren echter van geg'oten ijzer.
Ikenhouten raderen hebben azijnhou-
tammen en de bonkelaars palmhouten
•n. De lagers waren voorheen van het
p pokhout gerqaakt, in later tijden
jözer of staal.
m de koppels stenen ligt de onderste,
fgger, onwrikbaar vast, de bovenste,
iper, draait daar met een zeer geringe
(ruimte over heen. De aan elkander
pende vlakken zijn op een bepaalde
met kerven behakt en tussen die
(rfde steenvlakken wordt het graan tot
I vermalen.
I standerdmolen heeft zich, wat zijn
.'lijk betreft, de eeuwen door vrijwel
jranderd kunnen handhaven, zelfs nu
'zijn er enkele tientallen in het Zuiden
bosten van ons land te vinden en in
juik.
aar naast dit aloude molentype, dat
recht voor alle windmolens in ons land
vaderschap kan opeisen, zijn, mogelijk
Is in de zestiende eeuw, ronde en acht
te windmolens gebouwd, molens, waar
alleen de kap draaibaar was en het
fcnlichaam vast stond. Dat waren de
Énkrulers. Deze konden met wieken
groter vlucht (roede lengte) worden
{erust. Op plaatsen, waar de windvang
het wiekenkruis verzekerd was en dus
n heuvels, huizen of bossen heb belem-
rden, werden die molens slechts zó hoog
«trokken, dat de wieken juist vrij van
grond draaiden. Dat waren de grond-
ens. Maakten de omstandigheden het
enst de molen wat hoger te bouwen,
werd om het molenlichaam een om-
ling of zwichtstelung wei
die stelling staande kon d' - enaar
wieken met zeilen beleggen of deze ber-
De zomer is gekomen, zij het dan alleen
nog maar voor den eigenaar van de
watermolen, die, nu het maalseizoen
ten eind is, zijn molen in rust, of, zoals
de vakterm luidt, in zomerlaag heeft
gezet. De molenzeilen z(jn afgenomen
en zorgvuldig opgeborgen
(Pax-Holland)
gen. Wanneer, bij aanwakkerende wind,
zeil moest worden geminderd, wat in mo
lentaai „zwichten" heet, dan begeeft de
molenaar zich eveneens op de stelling, van
daar de naam zwichtstelling.
Behoefde de stelling zich slechts enkele
meters boven het terrein te verheffen, dan
werd soms om de molen een verhoging
van aarde aangebracht, die tot bijna het
ondereinde der laagste wiek reikte. Dan
kon de houten stelling met zijn duur on
derhoud vervallen, men spreekt dan van
pen beltmolen.
De stellingmolens zijn ln sommige van
onze steden uitgegroeid tot machtige ste
nen gevaarten waarbij de molenas soms
25 30 m boven het terrein kwam te lig
gen. Zulke molens bieden ruime gelegen
heid voor de opslag van te malen en te
verhandelen graan en andere stoffen.
Het gaande werk, waaronder worden
verstaan de wieken, de as, de koningspil,
de raderen en steenkoppels zijn bij al deze
molens in hoofdzaak gelijk aan die van de
standaardmolen.
We noemden reeds de vang van de mo
len. Deze bestaan bij alle windmolens uit
een ring van houten blokken, scharnierend
verbonden door ijzeren banden en die om
het bovenwiel is gelegd. Een der einden
van die ring is vast aan de'molenkap be
vestigd, het andere einde aan de vangbalk,
die met behulp van de vangstok kan wor
den opgelicht. Wordt die vangbalk opge
licht, dan komt het bovenwiel vrij en kan
de as met de wieken draaien, laat men de
vangbalk zakken, dan klemt de ring om
het bovenwiel en belet daarvan elke be
weging.
Van de allergrootste betekenis voor ons
land, dat Immers is „ontwoekerd aan de
baren" zijn ook onze watermolens. Ook
hun historie verliest zich in het grijs ver
leden, het valt niet meer uit te maken, wie
de eerste watermolen bouwde en waar dit
is geschied. Het wil ons echter wel voor
komen, dat de windwatermolen een Neder
landse uitvinding is, in ieder geval z\jn er
in ons land reeds in de 14e eeuw watermo
lens uitgevonden, de mogelijkheid, dat dit
ook elders is geschied, blijft intussen be
staan.
Het gebruik van de watermolens moet
noodzakelijk terugreiken tot de tijd, waar
in laag gelegen gronden met dijken werden
omgeven, zonder dat er mogelijkheid was
het dus ingesloten grond- en hemelwater
bij lage rivier- of zeestanden af te voeren.
De oudste aanwijzing met betrekking
tot een windwatermolen is van 1332 en be
treft een moleh, die bij het stadje Den
Briel zou.hebben gestaan. Maar ongetwij
feld waren reeds lang voor die tijd wind-
watermolfns in ons land. Neem b.v. de ge
schiedenis van het Hoogheemraadschap
„Rijnland", waarvan voor het eerst gewag
wordt gemaakt in 1253 maar waarvan de
tijd van de omdijking niet meer valt vast
te stellen. Dit lichaam heeft moeilijk kun
nen bestaan zonder dht er windmolens wa
ren, die het omsloten water maalden uit de
laag gelegen landen, binnen die omdijking
besloten.
Veelvuldiger dan de wlpwatërmolens zijn
de achtkantige watermolens in ons land.
Het zijn in hoofdzaak deze molens, die
onze plassen en meren hebben drooggema
len en nog droog houden, voorzover ze niet
door hun mechanische mededingers zijn
verdrongen.
Hoewel niet zo oud als de wipmolens,
hebben zij toch reeds een historie van be
tekenis, want reeds van vóór het midden
van de 16e eeuw af werden zij gebouwd.
Het -binnenwerk van beide molentypen
is nagenoeg gelijk en beide worden zowel
'met het scheprad als wel met een vijzel
uitgerust.
Als derde molengroep noemen we de in
dustriemolens. Vooral in de Zaanstreek
hebben deze een grote vlucht genomen.
Daar zijn de windmolens tot de meest uit
eenlopende arbeid geschikt gemaakt. Be
halve de zaagmolens vond men daar de
pelmolens, de oliemolens, de papiermolens,
de volmolens, de verfmolens, de blauwsel-
molens, de snuifmolens, de krijtmolens, de
specerijmolens, de cacaomolens en nog wel
andere.
Dit artikel laat niet toe, dat wij aan elk
van deze molens een bespreking wijden,
maar voor de zaagmolens willen wij een
uitzondering maken, omdat vooral de pal-
trokmolens feitelijk een molengroep op
zichzelf vormen.
r»o "+omvader, in dit geval eerder de
o. an de palirokmolens was de
molen •fiiffertje" in 1592 door Cornelis
Cornelisz. van Uitgeest uitgevonden en ge
bouwd. De uitvinder had de molens naar
achteren verlengd en van krukken voor
zien, waarmee de zaagramen op en neer
bewogen konden worden. De moeilijkheid
om de molen op de wind te zetten, loste
hij op eenvoudige wijze op, hij bouwde
hem op een vlot. In 1596 werd deze molén
naar Zaandam vervoerd en eerst daar is" hij
tot volle ontwikkeling gekomen. Het vlot
werd vervangen door een rolring, die een
paar dm boven het terrein werd gemaakt
en waarover de molen in zijn geheel ge
kruld kon worden. Ook in de aandrijving
van de zaagramen kwam een radicale ver
andering. Want de molenas kreeg weer zijn
bovenwiel en dit bewoog een tweede rad,
dat op een afzonderlijke krukkenas was
gemonteerd. Hierdoor kon het aantal za
gen, dat twee bedroeg, op vier worden ge
bracht en spoedig zelfs op acht.
Men is er toen al gauw toe gekomen
ook achtkante molens voor het zi.gen van
hout te bouwen. Deze waren veel groter,
hadden meer vlucht en waren dus ook
sterker, men noemde ze sommerzagers en
ook wel dommekrachten. Er waren er, die
met twintig of dertig zagen tegelijk werk
ten!
De eigenaardige naam paltrokmolen
schijnt afkomstig te zijn van de overeen
komst, die men in het uiterlijk van deze
molens meende te zien met de jassen, die
de om de geloofswille uit hun land ver
dreven bewoners van de Palz, die zich aan
de Zaan hadden gevestigd, droegen.
Er is een tijd geweest, dat er in de Zaan
streek niet minder dan 250 houtzaagmo
lens draaiden, thans zijn er slechts enkele
meer.
Er staan aan de Zaan slechts twee pal-
trokken meer, een bij het station te Zaan
dam, „de Held Jozua" genaamd, de andere
in het Oostzijderveld, die de naam „Poelen
burg" draagt. Dan staat er nog een aan
het Zuiderspaame te Haarlem, helaas werk
loos, en één afkomstig uit Numansdorp is
als museumstuk herbouwd in het Open
luchtmuseum te Arnhem.
Die te Haarlem is eigendom van „de
Hollandse Molen Vereniging tot bescher
ming van molens in Nederland," een ver
eniging, die ontzaglijk veel voor onze mo
lens heeft gedaan en nog doet.
Kerk en Zending
LUTHER EN DE INKTPOT
Wanneer men de bekende Fransche „Petit La-
rousse" opslaat, dan vindt men bij Luther
enkele dingen aangeteekend, die eindigen met
deze woorden: „Luther meende vaak den duivel
te zien en gooide dan den inktpot naar Beëlze
bub".
In de Deutsche evangelische Monatsschrift
„Wartburg" van Febr. wordt deze legende
onder handen genomen. Deze legende heeft,
aldus het Tijdschrift, al heel wat stadia door-
loopen. In 1591 duikt de 'sage voor het eerst
in dezen vorm op, dat, omgekeerd, de duivel
een inktpot naar Luther gooit. Wat later is de
zaak omgedraaid. En nu is 't merkwaardige, dat
het verhaaltje bijna van elke plaats wordt ver
teld, waar Luther heeft gewoond. Te Wittenberg
heeft men de inktvlak al in 1602 getoond. (Lu
ther stierf in 1546). Maar de meest beroemde
der inktvlekken, die op de Wartburg, komt in
1650 in een Topografie te voorschijn. Doch ook
op de Coburg, waar dr. Luther was tijdens de
Vergadering te Augsburg, kon men zoo'n zwarte
plek aan den wand, tegen 1700 bewonderen;
nadat die door een restauratie was verdwenen,
dook hij in het midden van de 18de eeuw weer
op en was er nog in 1818 te zien. Maar zelfs
in het Lutherhuis te Eislebcn en op het land
goed van Kathe Luther, Zulsdorf, moet men
deze blijkbaar onontbeerlijke decoratie van een
echte Lutherkamer hebben kunnen aanstaren.
In den tijd van het Rationalisme durfde men
Luther niet toe të dichten, als zou hij geloofd
hebben in een lichamelijken duivel. Toch wou
men dat leuke verhaal niet laten schietenden
heette het, dat dr. Luther den inktpot naar
een vlieg zou hebben geworpen! Een slimme
baas merkte op, dat Beëlzebub immers „Vlie
gengod" beteekent! De „Wartburg", waaraan
we deze mededeelingen ontlöenen, deelt mede,
dat over deze veranderingen van die Luther-
legende Heinrich Bomkamp van alles vertelt
in zijn bearbeiding van het boek van Heinrich
Boehmer: „Der junge Luther".
DE IJSLANDSCHE KERK
Door den oorlog is de IJslandsche kerk
volkomen verstoken van contact met andere
kerken, en men gevoelt dat wel in het bij
zonder t.a.v. de Deensche kerk; want sinds
1918 werd IJsland als zelfstandig koninkrijk
door den Deenschen koning geregeerd. Deze
situatie dwingt de kerk ertoe, zoo lezen we
in het Alg. Weekblad, zich intensiever dan
tevoren met haar eigen vraagstukken bezig
te houden; daartoe bieden de kerkelijke bij
eenkomsten de gelegenheid, die in verschil
lende plaatsen van het land plaats vinden en
die door de jeugd in grooten getale bezocht
worden. Daarbij bezint men zich. op het
wezen van het eigen volk en de geestelijke
levensvoorwaarden, die ontstaan uit de ver
binding met het Christendom.
12 April 1940 vierde men het jubileum
in de eerste bijbelvertaling in de IJsland
sche taal. De vertaler was Oddur Gottkals-
son, die in alle stilte dezen arbeid verrichtte
en daarbij zoowel Luther's vertaling als den
Latijnschen tekst van de Vulgata gebruikte.
In 1536 reisde hij met zijn manuscript naar
Denemsrken en kreeg gedaan, dat men het
in Roskilde drukte. 12 April 1540 werd zij
gepubliceerd; dfze bijbelvertaling is het
eerste werk, dat ooit in de IJslandsche taal
werd gedrukt.
BEVROREN CREDIETEN
In de Zondagsbode (Schiedam-Westland)
schrijft Ds. Grootjans over de traagheid
tot kerkelijk meeleven in de Ned. Herv.
Kerk, maar zij kan ook in andere kerk-
groepen aangewezen worden.
,Er zijn er toch, aldus Ds. Gr., ook in ons
midden wel, die aan de genade Gods in
Christus niet vreemd zijn, en wier harten
brandende zijn, dat de Naam van onzen Ver
losser en Heer, Jezus Christus, als de groote
kracht Gods tot zaligheid aan velen worde
aangeprezen. Ouderen en jongeren hebben
toch wel van nabij kennis gemaakt met de
bittere nood, waarin zoovelen verkeeren, niet
het minst geestelijk. Wat zijn er ontelbaar
vele gezinnen die snakken naar een woord
van vertroosting, naar de handdruk alleen
maar van een die laat merken, dat hij mee
leeft en mee lijdt, en mee bidt.
De term is langzamerhand onder ons be
kend geworden, dat er inderdaad nog wel
vele „bevroren credieten" liggen. Er zijn
gemeenteleden, die mogen putten uit Chris
tus, de bron van alle leven, verzoening en
kracht. Is het dan verantwoord, als men zelf
iets ontvangen heeft, dat voor zichzelf en de
zijnen te bewaren, zonder doorgevers te zijn
aan anderen, die daarvan nog verstoken zijn
en in armoede en verlatenheid hun weg gaan?
Menigeen vindt het arrogant om naar voren
te komen en te zeggen: ik bert bereid.
Maar moet de arbeid in de gemeente dan
daarvan afhangen, dat wij toevallig hier jf
daar iemand tegenkomen en denken: die is
geschikt: om dan nog menigmaal een nega
tief antwoord in ontvangst te moeten nemen7
Het komt me voor, dat hier dezelfde fout
schuilt als b.v. met het. toegaan tot het H.
Avondmaal. Daar zeg men: ge moet wel
weten waarom ge gaat en durft te gaan.
Inderdaad. Doch evenzeer geldt het: ge moet
wel weten, waarom ge van den Disch des
Heeren wegblijft. De Heiland heeft toch niet
te vergeefs gezegd: Doet dit tot Mijne ge
dachtenis.
Nu, zoo moet men ook wel weten, waarom
men mede verlangt in te gaan tot den arbeid
m den wijngaard.
Doch, als de roeping Gods tot ons komt:
(en die komt toch heden tot velen onzer:
werk in Mijn wijngaard: sla mede de hand
aan den ploeg: strooi mede het goede zaad
op den akker van vele harten): wel. dan
moet men toch zichzelve ook goed .bewust
zijn, waarom men, op de roep des Heeren.
een weigerend antwoord durft te geven."
DE GROET IN DE KERK.
In de Vredebode, orgaan der Ned. Herv.
Gem. van Vreewijk (Rotterdam-Zuid), werd in
een ingezonden stuk het volgende geschreven:
„Als nieuw lid der Ned. Herv. Kerk (ik heb
30 Maart mijn belijdenis gedaan) zou ik gaarne
het onderstaande onder uwe aandacht bren-
g0Toen ik pas tot de Herv. Kerk toetrad, trof
het mij zeer, dat je in de kerk kwam en
iemand naast je kwam zitten zonder je te
groeten. Heen ging men weer zonder groet.
Hoe kan dat? Samen gelezen, gezongen, ge
beden tot éénzelfden God en Vader en je
naaste zonder groet voorbijgaan? Hoe kan zoo
iets bestaan?
Nu heb ik de belofte afgelegd om tot den
bloei van Gods Rijk. in het bijzonder van de
Ned. Herv. Kerk te zullen medearbeiden.
Daarom acht ik mijn plicht op deze nalatig
heid te wijzen. Gelukkig "zijn er velen, die
het wèl doen. Maar als je als buitenstaander
zoo'n ontmoeting hebt, is het niet erg bemoe
digend. Laten wij allen daar eens om den
ken, elkaar tot steun te zijn. Veel offervaar
digheid wordt er betoond voor dit aardsche
leven. Maar er zijn zooveel menschen, die een
groet, een handdruk of een geestelijk woord
noodig hebben. Laten wij hiervan dan niet zoo
zuinig uitdeelen. Het geloof is toch niet voor
onszelf, maar om het door te geven aan an
deren. Ik hoop door deze enkele regels iets tot
de volmaking der Kerk te hebben bijge
dragen".
Een uitvoerig verhaal van een ziekenbezoek
door ds. H. Bakker te Amsterdam gebracht
bij een tot wanhoop gebrachte moeder en
haar dochter, vinden wij in „De Gerefor
meerde Kerk". Het volgende is eraan ont
leend:
„Laat ik u maar vertellen, dominee, wat de
zaak'is: Ik ben bij'een .waarzegster geweest.
De eerste maal van mijn leven. Ik geloof,
dat het een Theosofe was. O! ik ben er ziek
van geweest. Als ik er aan denk, dan ben
ik nog ziek".
„Ja, dat wil ik gelooven. En wat zei die
waarzegster?"
„Ja, ze heeft mij precies verteld hoe mijn
omstandigheden waren. Ze zei, dat het mijn
"dochter niet zou gelukken om iets in de maat
schappij te worden. Onze ellende zou al meer
toenemen. En eindelijk zou ik er een eind aan
maken. En mijn dochter zou mij in den dood
volgen".
„IJsde u niet, toen u zoo'n boodschap
kwam te hooren?"
Het hart van Nederl-ands goederenverkeer
ROTTERDAM, 10 Mei.
Een dag doorbrengen op het goederensta
tion Fijenoord beteekent een dag vertoeven
op terra incognita; een dag vol verrassingen
in het rijk waar nu eens niet de passagiers
maar de goederen Koning zijn. Fijenoord
immers is een rijk op zichzelf, gelegen aan
de Zuidelijke oevers van de Maas, omzoomd
door de industrieën, scheepvaart-maatschap
pijen, dokken, veomen, kaden, loodsen, op
slagplaatsen, elevators, olie-etablissementen,
werven, machinefabrieken en alles wat ver
der nauw verbonden is met een groote han
dels- en industriestad, die Rotterdam is
In „N.S. Maandblad" der Nederl. Spoor
wegen troffen wij onlangs de volgende be
schrijving van „Fijenoord" aan:
De aanlegplaatsen voor zeeschepen hebben
in totaal een lengte van 53 km en langs de
havens bevinden zich loodsen met een totaa'
oppervlakte van meer dan 380,000 m2 en
pakhuizen met ruim 160,000 m2 oppervlakte
Tusschen al die loodsenrijen er langs de
vele kaden slingeren zich de blanke staven
van het spoorwegnet, dat onder commando
staat van hoofdstationschef Zwartjes, die op
het station Fijenoord den scepter zwaait als
de vorst der expediteurs te land.
Een paar gegevens
;Ter inleiding in het goederenrijk 'eerst een
paar gegevens: het station Fijenoord omvat
de halte Rotterdam-Zuid, het rangeerstation
IJsselmonde, het staatsgoederenstation, de
handelsterreinen Oost en West en bovendien
nog twee locaalspoorwegen: Waalhavenspoor
weg en Vondelingenspoorweg.
De stationschef is een goed mentor in deze
wereld, waaraan hij zijn leven heeft gewijd"
eerst, als hij mij op de brug van de groote
goederen tramper hegft ontvangen, houdt hij
theorie. En dat is wel noodig, want wat
beseft de leek eigenlijk van het goederen
vervoer, dat de spoorwegen dag en hacht
door ons land verborgen? Overdag zien we
zoo nu en dan lange goederentreinen, die
vooral vervelend zijn, wanneer we daardoor
wat langer voor een overweg moeten wach
ten en 's nachts hoort hij van dichterbij of
veraf het gedender van de zware lange trei
nen, die door de duisternis naar hun plaats
van bestemming worden geleid. Verder weel
de leek nog, dat er heel wat soorten goede
renwagens bestaan, wat kleur en grootte be
treft en daarmede eindigt meestal de kennis.
In den .omloopvan het goedererimatêrieel
bestaat geen regelmaat. Dit zou, door de
steeds wisselende behoefte minder practisch
zijn. Vóór 1934 bestond hier te lande even
als in het buitenland het systeem van
het vervoer van stukgoederen in treinen
samengesteld uit z.g.n. koerswagens, wagens
met een vastgestelden loop. Maar in 1934 is
in ons land het z.g.n. groepssysteem inge
voerd; zoowel voor stukgoederenvervoer als
voor het vervoer van wagenladingen in Ne
derland verdeeld in een aantal groepen, elk
met als centrum een groepsstation. Om een
voorbeeld te noemen: tot Rotterdam behoo-
ren Leiden, Den Haag, Delft, Schiedam,
„Ja, dat begrijpt u. Maar ze zei er nog bij,
dat ik mij volso-ekt niet naar behoefde te
maken, want dat ik het in het volgende leven
beer zou krijgen, dan in dit leven."
„Och ja, dat kon die geheimzinnige dame
gemakkelijk zeggen, nadat ze u zoo'n Jobs
tijding had laten hooren Maar gelooft u dat?
Is u daarvan zóó stellig overtuigd, dat zoo'n
daad u uit alle ellende zou helpen?"
Ze zweeg. Ze wilde wel bekennen, dat het
haar duister was.
„Mevrouw, ik geloof, dat u op een totaal
verkeerden weg bent geweest. U hadt daar
niet moeten heengaan. Ik weet een anderen
weg. Maar wie dien weg zoekt, moet vertrou
wen, dat de Heere God de waarheid spreekt
in Zijn Woord. Hij zegt: Roep Mij aan in
den dag der benauwdheid en Ik zal er uit
helpen. Wanneer wij, menschen, geen uitweg
meer zien, is er altijd nog een weg naar
boven. Wat dunkt u daarvan? Hebt u daaraan
nog niet gedacht?"
De eerste cultuur -n den Noord Oostpolder, ben landbouwer u.t Blokzijl .s er toe overgegaan, om een strook grona van den
Noord Oostpolder, welke op sommige plaatsen aan de Overijselsche kust drooggevallen is. in cultuur te brengen. Het is een
stuk grond, dat tot ongeveer 300 meter In den polder doorloopt. De landbouwer is met xijn dochter en een knecht druk aan
den arbeid getogen (Pax-Holland;
Hoek van Holland, de Zd. Holl. El. Spoor
weg, Dordrecht, Sliedrecht, Giessendam, Rot
terdam Maas, Rotterdam D.P., Rotterdam
Rechter Maasoever en tenslotte Fijenoord
zelf. Zoo beheert dus elk groepsstation de
daarbij behoorende stations.
Drie elementen
Voor het goederenverkeer zijn drie ele
menten van het hoogste belang: het vlug
bedienen van den cliënt, nauwkeurigheid en
vooral het voorkomen van ongebruikt laten
staan van leeg matrieel.
De goederen van alle stations en van iedere
groep worden des avonds in lichte tremen
naar de groepsstations gebracht en vandaar
gedurende de nacht zooveel mogelijk recht
streeks en zonder stoppen naar he* groeps
station, waaronder de plaats van oestem-
ming ressorteert, vervoerd, om daarna te
worden afgeleverd. Nederland is klein, de af
standen zijn nooit zoo bijster groot en de
voordeelen van dit groepssysteem zijn duide
lijk: versnelling van het vervoer, meer oeco-
nomisch gebruik van het materieel, betere
belasting der treinen, bezuiniging door con
centratie, en besparing van treinkilometers.
Op Fijenoord is het personeel 's middags
druk in de weer. Het is tegen drie uur en er is
pas begonnen met het opnemen; spoor voor
spoor wordt er genoteerd, welke wagens be
laden staan, welke leeg of in lossing zijn- of
welke nog vandaag leeg komen. Voor buiten-
landsche wagens wordt behalve de soort ook
de overgang (waar ze over de grens zijn ge
komen) opgegeven. Die wagenrapporten, legt
de chef uit, plus de aanvrage voor de wa
gens, die den volgenden dag noodig zijn, gaan
naar de Centrale afdeeling in Utrecht. Op
het hoofdkantoor worden de verzamelstaten
opgemaakt en aan de hand van die staten
wordt het materieel verdeeld. Telegrafisch
krijgen de stations bericht van die verdee
ling en het station zorgt voor de uitvoering.
De beladen wagens er staan er een heeie
serie op Fijenoord worden „beplakt", zoo
als het nog altijd heet, (ofschoon de plak
brief tegenwoordig aan een pen wordt ge
stoken). Duidelijk staat het groepsstation en
het station van eindbestemming aangegeven.
Die wagens zijn deels beladen op Fijenoord
zelf, deels afkomstig van de stations die tot
de groep hooren.
Etiketten zijn er in soorten met spreken '9
kleuren, en zelfs met teekeningen er op:
visch, fruit en bloemen worden extra snel
vervoerd met z.g.n. snelgoederentreinen (voor
zoover die wagens tenminste niet in perso
nentreinen kunnen worden opgenomen). Het
zijn geen kunstgewrochten, die plakbrieven
voor visch groenten en bloemen, maar een
kind kan zien, wat er in den wagen moet
zitten. En dat heeft zijn voordeel! Ook vee
wagens worden met een extra-plakbrief ver
sierd, waarop de portretten prijken van een
goedmoedige koe, een trotsche haan en een
sombere jachthond. Voor zoover de inhoud van
den wagen geen geluid geeft kan de rangeer
der toch zien, dat hij voorzichtig moet zijn
omdat de wagon door levende have wordt
•bewoond.
Eenige welsprekende cijfers
Een paar cijfers geven een beeld van de
intensiteit van het goederenvervoer op Fijen
oord: in 1936 kwamen er ruim 65,000 wagen
ladingen aan, in '37 ruim 54,000, in '38 ruim
51,000 cn in 1939 ruim 53,000. Daarbij waren
resp. 598,000, 398,000, 477,000 en 423,000 ton
kolen. Van 19351939 varieerde het aantal
op Fijenoord geladen wagens tusschen de
35,000 en 40,000, met uitzondering van 1936
toen ruim 32,000 wagens werden geladen.
Een topcijfer gaf het jaar 1929 toen de win
ter lang en streng was en 88,000 wagens
lading innamen. In totaal ressorteeren onder
Fijenoord 88,000 km spoorstaven. Een cijfer,
dat wel wat zegt over de uitgebreidheid van
dit station en de chef heeft dan ook voor
zijn inspecties een auto tot zijn beschikking.
We rijden langs havens en kaden, door
strateiwaar rails liggen en honderden wa
gens per dag worden met de grootste voor
zichtigheid en met een maximum aan voor
zorgsmaatregelen door de volkrijke buurten
rond Fijenoord gerangeerd: een bewoond
spoorweg-etablissement.
Per nacht verwerkt IJselmonde tusschen
de 1200 en 1600 wagens uit de treinen, die
's avonds te Fijenoord binnenkomen; één uit
Hoek v. Holland, één van Delftsche Poort,
twee van Rechter Maasoever, één van de
Maas en twee treinen uit Leiden, den Haag
Delft en Schiedam. Voeg daarbij nog twee
treinen van Dordrecht en de eigen wagens
van Fijenoord, dan is het duidelijk, dat voor
het samenstellen van de groepstreinen, die
na middernacht weer moeten vertrekken heel
wat te rangeeren is. En als de duisternis
gevallen is, is er bij het vrijwel volkomen
pntbreken van verlichting en de verduisterde
wissellichten een bitter beetje te zien voor
de rangeerders. Zij kennen het terrein, ver
trouwen op hun ervaring en de geluids
signalen. Maar een moeilijk en gevaarlijk
werk blijft het!
Binnenlandsch Nieuws
FELLE BRAND
Men meldt ons uit Noordwijk aan Zee:
Donderdagmiddag omstreeks 1 uur brak
plotseling brand uit in de voormalige remise
van de N.Z.H.T.M., welk gebouw nu ge
bruikt werd als garage en montagehal van
de N.V. Duinlander. Het vuur greep zeer snel
om zich heen, zoodat in een oogenblik de
heele loods in lichterlaaie stond.
De vlammen sloegen uit het dak, zoodat ge
vaar ontstond voor de aangrenzende per-
ceelen, waarom het huis van den heer de B.
dat het dichtst bij den vuurgloed stond, werd
ontruimd. De brandweer was spoedig aan
wezig, en bestreed met 3 stralen op de water
leiding het vuur. Ze kon echter niet ver
hinderen dat de loods totaal uitbrandde. Een
autobus van de N.V. Duinlander ging daar
bij in vlammen op. Eenige vaten olie kon
men nog bijtijds bergen De politie hield de
honderden 'kijklustigen op een behoorlijken
afstand Verschillende autoriteiten o.a. weth.
Vogelaar waren op het terrein van dea
brand aanwezig.