Van.wVüölcl&tylóïu^
Golgotha
'PtÜe&esi {Jan
MijnJie^Lcleflgn
Het Paaschfeest
van broer en zuster
Maria Magdalena aan
Jezus' graf
DE figuur van Maria Magdalena is voor heel
velen een aantrekkelijke figuur en er schijnt
dan ook een teere bekoring uit te gaan van haar
groote liefde jegens den Meester. Vooral haar
smartelijk bezoek aan het leeg-bevonden graf,
ons in het Evangelie van Johannes geteekend,
uitloopend in de overstelpende vreugde bij het
weerzien van Jezus, heeft talloozen telkens weer
tot in het diepste ontroerd.
Wat is het, dat in deze vrouw steeds opnieuw
aantrekt? Is het het ongekunstelde in haar op
treden, het echt menschelijke, misschien mogen
wij zeggen: het echt vrouwelijke, waarvan ze in
heel haar houding blijk geeft? Maar laat ons
dan niet vergeten, dat haar menschelijkheid ook
en niet het minst uitkomt in zwakheid, dat haar
gevoel het nog zoo heel vaak en zoo heel sterk
wint van haar geloof.
Zeker, zy beminde Jezus oprecht, maar toonde
geen of-slechts een zeer beperkt inzicht te heb
ben in Zijn verzoeningsarbeid, waarom Hij lijden
moest en den dood ingaan, opdat Hij verheerlijkt
zou herrijzen. Haar smart beheerscht haar en zij
staat daar als een geheel in zichzelve gekeerde
aan het graf. Zij had zoo gaarne nog lang ver
toefd in Jezus' nabijheid, Hem verzorgd en zich
in Zijn tegenwoordigheid gekoesterd. En nu was
haar Meester gestorven en zij wil tenminste nog
de nabijheid zoeken van Zijn doode lichaam als
een droeve herinnering aan wat was.
Maria Magdalena heeft haar steun verloren, Den-
gene aan Wien ze vol warme aanhankelijkheid
was gehecht. Overstelpt van verdriet als zij is, is
haar oog verduisterd en mist zij het vermogen,
dat ook de rust van het geloof schenken kan, om
de dingen klaar en helder te zien zooals ze zijn.
In verschillende bijzonderheden moet deze ge
steldheid uitkomen.
Zoo laat zij zich leiden door eerste indrukken.
Zonder dat iets naders onderzocht is, zegt zij,
dat de Heere is weggenomen. En even later, zon
der precies te zien wie voor haar staat, vermoedt
zy in den haar onbekende een hovenier en
spreekt hem r'* zoodanig aan. En dezen spreekt
zij dan aan, zonder eenige inleiding, over het
wegnemen van het lichaam, waarbij het vermoe
den doorschemert, dat de hovenier dit wel ge
daan zal hebben.
In dit alles is haar olik op de omgeving verduis
terd, spint zij voort aan haar aanvankelijke, nog
vage indrukken en raakt almeer het spoor bijster.
Zij staat daar waarlijk als één, die in haar smart
geheel tot zichzelf is ingekeerd, zoozeer dat zij
niet bespeurt, hoe de Heiland, naar Wien zij zoekt,
vlak voor haar staat.
Straks, als Jezus haar met één woord alle vreugde
hergeeft, dan is Zijn eerste werk de nevelen om
haar heen te doen optrekken. Maria Magdalena
moet leeren Hem te zien, zooals Hij is. Zij moet
gaan inzien, dat Zijn tegenwoordigheid, zooals zij
die zoo lang had mogen smaken, haar tenslotte
het heil niet bezorgt. Want Jezus moest Zijn werk
volbrengen van Middelaar en daartoe gaan door
lijden en door dood. Zij zocht Zijn nabijheid,
maar zij moest gaan verstaan, dat een hoogere
gemeenschap, een gemeenschap met den opgeva
ren Jezus ook haar wachtte. En die gemeenschap
zou eerst recht tot eeuwig heil strekken, ook voor
haar.
Daarom wordt haar ook niet toegestaan Jezus aan
te raken. Zeker, zij kon het doen, want Hij was
nog niet opgevaren, maar zij moest in het geloof
gaan beseffen, dat de hoogere gemeenschapsoefe
ning wachtende was. Het geloof zou het in het
leven van Maria Magdalena van het gevoel moe
ten winnen.
Dus komt in de houding van deze Maria wel veel
menschelijke zwakheid naar voren, hoe zij ons
eerst ook kan bekoren en ontroeren. Haar teedere
aanhankelijkheid moet dan ook wel treffen en
velen achten haar misschien een verheven en na
volgenswaardig voorbeeld te zijn. Doch ook haar
ontdekt Jezus aan haar gebreken, niet om haar
te kwetsen, doch om haar oog, thans van nevelen
bevrijd, omhoog te richten.
Hoe vertroostend is in dit alles het schijnbaar
wat afwerende in Jezus' houding Want Hij heeft
haar onnoemelijk meer te bieden dan slechts een
aardsche en tijdelijke aanwezigheid. Maar ver
troostend ook daarom, omdat Jezus haar telkens
v/eer zocht en tot Zich trok. Zij was de eerste
vrouw, aan wie Hij Zich toonde na Zijn opstan
ding. Zij had in haar verdriet steun en hulp noo-
dig, zij moest leeren den blik te slaan tot buiten
den cirkel van eigen gedachten, gevoelens en
indrukken.
En Jezus onthoudt haar den steun niet, al heeft
zij dien misschien eerst anders gedacht, zoo zij
in haar smart nog tot denken in staat was. Haar
Heiland ondersteunt haar d»pr haar geloof te
sterken en door haar iets van de wetenschap van
het geloof by te brengen. En zoo wordt de ont
moeting tusschen Jezus en Maria Magdalena op
den prillen Paaschmorgen ook voor het zoeken
de hart van vandaag een heerlijk gebeuren, xt>l
van troost en vol van genade.
Als wy bedrukt zyn, als ons gevoel smartelijk
wordt aangedaan, als wij geen uitweg zien in den
cirkel van wat ons omringt, ziet, Jezus staat
bij ons en Hy roept ons I Hij is opgestaan en
is ook van Maria Magdalena gezien. En Hy wil
ons Zijn gemeenschap nimmer meer onthouden.
Dat is Paaschfeest, feest van weerzien, feest van
het ware, echte zien
Variatie in de bereiding
van spruitjes
PlantkunoHg bezien behoorein spruitje» tot da
koolsoorten, doch wijken in verschillende opzich
ten zooveel af van roode-, witte en savoyekool,
dat spruitje» voor velen een aangename afwis
seling vormen op het wintormenu. Des te groo-
ter wordt deze afwisseling, als de spruiten niet
altijd worden k'aargemaakt volgens het aloude
recept, dat van grootmoeder op moea'er en van
moeder op dochter is overgeleverd. (Dat we van
dit aloude recept in zooverre afwijken, dat we
de groente nu niet meer onder water opzetten,
maar slechts met een bodem water, is voor o'e
verstandige huisvrouw vanzelfsprekend).
Juist deze winter is afwisseling in de groente-
bereiding zoo gewenscht, omdat we door samen
loop van omstandigheden o.a. dooro'at vele
kassen niet zoo goed verwarmd zijn en wij door
een hinge, koude winter langer op de voorjaars
groenten zullen moeten wachten een keertje
vaker dan andere jaren wintergroente op tafel
moesten brengen.
Variatie in spruitjeB is bijvoorbeeld mogelijk,
o'oor ze te conibineeren met een andere groent».
Vrij algemeen bekend zijn „spruitjes met kas
tanjes". Daar de laatsten echter op 't oogenblik
zeer prijzig zijn, za.', een andere, eveneens zeer
geslaagde, combinatie meer toepassing kunnen
vinden, n.l. „spruitjes met knolselderij".
Behalve dat dit gerecht heel smakelijk is heb
ben we tevens het voordeel dat een groente, dis
we', rijk is aan eiwit en aan vitamine C, maar
betrekkelijk arm aan vitamine-A, .n.l. spruitjes)
samungevoegci' wordt met een groente, die veeï
vitamine-A slechts weinig vitamine-C bevat,
(nl. knolselderij).
SPRUITJES MET KNOLSELDERIJ
(groente voor 4 personen).
500 gr. (1 pond) schoongemaakte spruit
je» (niet schoongemaakt ongeveer 1^4
pond. 1 middelmatig groote se'dcirijknol
ongeveer 1 pond). 20 gr. (1 afgestreken
eetlepel boter. Vz eetlepel zout.
Waech de spruitjes. Snijd de selderijknol in
p'akken van ongeveer 1 cm. dikte en schil deze
zoo dun mogelijk. Snijd de plakken in reepen
en dece weer in blokjes. Wasch de blokjes knol
selderij, doe ze met de spruitjes in de pan en
schuo't ze door elkaar. Breng ze aan de kook
met een kopje water en laat ze e<en ha'f uur
zachtjes doorkoken in goed gesloten pan; het
TOEN ik bij den tandarts op de stoep
stond was er geen kriezeltje van een
prikje meer in mijn gebit te bespeuren. De
folteraanval had zich niet herhaald. Het was
geen pijn, maar de angst voor een tweede
pijn-overrompeling, die mij dreef naar den
man met de witte jas. Het is veelzeggend,
dat deze man in zijn wachtkamer allerlei
puzzles heeft liggen, puzzles onder glaasjes
looden kogeltjes, die van spiraaltjes af en
daar tegenop moeten rollen, muisjes'die in
gaatjes moeten schieten en dergelijke geduld-
spelletjes ter verstrooiing van 's menschen
gedachten. Mijn gedachten behoefden niet
verstrooid. Ik xoas op onbekend terrein,
en het onbekende vreest men niet. Mijn huis-
genooten mochten dan bij hun regelmatige
gang naar den tandendokter van tijd tot tijd
wel eens, witjes weggetrokken, van die gru
welverhalen hebben verteld als ,Jk geloof
vast, dat hij op de zenuw boorde", of ,Jk had
het gevoel alsof hij mijn heele kaak en mijn
verhemelte wegkraakte"ik had die dingen
altijd met een glimlach aangehoord. Een
mensch poseert graag als held, als duider.
Iemand, die naar den tandarts geweest is,
heeft het recht een beetje op te scheppen.
Dit heeft hij alleen al noodig, omdat hij bij
den tandarts in zijn meerderwaardigheidsge
voel wordt gekrenkt.
Tegenover den beleefden, gereserveerden en
tegelijk vriendelijken man in de smetteloos
witte jas is men geen portuur meer. Een
witte sik, zooals ik er een bezit, kan, wanneer
men in de juiste houding staat en onder gun
stige omstandighedeniemand de noodige
waardigheid verleenen. In de stoel van den
tandarts accentueert hij slechts iemands „We-
nigkeit". Schuchterheid beklemt iemands
hart wanneer hij moet uiteenzetten wat er
aan scheelt. Tegenover zijn familie kan men
vergelijkingen uitspreken als ,,'t Was of ze
d'r met een pneumatische boor in aan 't wroe
ten waren", maar tegenover den tandarts
gaan zulke dingen niet op. Je zegt dus, dat
je steken in een kies hebt gehadhetgeen
zoo weinig indrukwekkend klinkt, dat je
vreest, dat de arts de zaak zal onderschat
ten. Daarom voeg je er nog stuntelig aan toe,
dat het van die ,Jenzen" waren en dat het
behoorlijk pijn deed. Snel gaat je waardigheid
dan verder te gronde als de man met het
hamertje langs je kiezen gaat en je bij de
gevoelige plekjes, die hij beklopt, een vreemd
gegrom uit je keel uitstoot om hem diets te
maken, dat het daar niet heelemaal pijnloos
was; als hij later de boor gaat hanteeren
en je telkens met nog dieper gegrom aan
geeft, dat het pijnlijk wordt; als je vreest,
dat de boor uit zal schieten en over je tong
of over je tandvleesch zal gaan huppelen;
als je telkens even spoelen mag en het lauwe
water verlichting brengt aan de warmge-
boorde kies, maar de klamheid op je voor
hoofd toeneemt; als je tenslotte, bij de laat
ste behandeling hetgeen de deur dicht
doet met een open mond en een dot watten
achter je kiezen als een onnoozele het hard
worden van de vulling zit af te wachten, met
de neiging om te slikken, hetgeen je nadruk
kelijk verboden is.
Het is te begrijpen, dat je dan in je meer
derwaardigheid zoo gekrenkt bent, dat je er
behoefte aan hebt thuis een beetje den flim-
ken kerel uit te hangen. Je behandelt de zaak
een beetje nonchalantoch ja, je doet het
niet voor je pleizier, naar den tandarts gaan,
en het was een kwaaie kies, een bijzonder,
soort kwaaie kies, maar overigens, als je mor
gen weer een kies te behandelen had, dan
ging je doodgemoedereerd weer. En onge
zocht breng je zoo den heelen dag tegenover
iedereen in 't gesprek, dat je naar den tand
arts geweest bent,Jk was vanmiddag bij
den tandarts en die zei„Zoo, bent
U bij den tandarts geweest „Ja, alleen
maar een vulling, maar anders een kwaaie en
lastige kies. 'k Heb er miserabele pijn van
gehad; gelukkig mag ik zeggen, dat het me
niet veel doet om naar den tandarts te gaan,
al vind je dat gepeuter aan je kiezen na
tuurlijk geen pleziertje".
Zoo schroef je je dan weer tot je oude waar
digheid op, om uit je herinnering zoo vlug
mogelijk te vervagen dat kleine mannetje
met dat rare sikjet wien het klamme zweet
uitbrak als de boor op zijn zieke kies knar
ste, die heel tijdig „aaauw" zei als de boor
wat heet werd en die een tijdlang met open
mond, onnoozel voor zich uitstarend, in angst
heeft gezeten dat zijn mond zou overloopen
en een beekje zich een weg door zijn baardje
banen zou.
Zoo teeken ik dan,
MIJNHEER DE MAN
.118
A
HUN vadsr was een groot zakonnian, bun
m.-..-;er ,o rhr.stin
Beiden deden hun plicht. Vao'er in zijn uitge-
breiden arbeid als bouwondernemer, moeder in
haar gezin.
Beidon deden meer. Moeder zorgote en bad, vader
perkte en dronk.
In een verborgen kastje me* lage deurtjes, ach
ter tegen den wand, stond een vierkante flesch
met oude k'are.
Hij maakte geen misbruik. Eiken morgen een
glaasje en eiken mida'ag een.
Hij wist niet, dat zijn kastje ontdekt was door
een ander, die voorzichtig meesnoepte, eerst met
kleine teugjes, later met grootere.
Zoonlief had de f'esch gevonden en nieuwsgie
rig geproefd. Het smaakte 1 cel ijk scherp, bijtend,
Maar d» nasmaak was héérlijk.
Bij een tweeo'e proef ging het beter, bij de
derde nóg beter.
Hij werd grooter en ouder. Stilletjes b'ijven
drinken ging niet, dus ging hij drinken in ca-
fé'6. Dat a'eed vader nooit.
Hij werd een openbaar drinker, hij kreeg een
rood hoofd als zijn vader.
De wereld zag het en trok conclusie'*. Ditmaal
waren die conc'usie's juist.
In dien tijd stierf moeder.
Reed» als kind was Doortje een beetje vreemo?
geweest. De schoolmeisjes vonden haar saai.
Met het opgroeien bleef ze stil en eenzelvig,
niet rap van handen m huiselijken arbeid1, niet
vlug van begrip voor fijn handwerk, troebel
van geest, passief in a' haar doen.
Onder moeders leiding bleef dit verborgen. Maar
toen moea'er gestorven was en vader haar de
leiding van d« huishouding oplegde, bleek haar
onmacht. Hulpeloos ontgleed haar de taak. Het
dienstmeisje ging haar eigen gang, verwaar
loosde alles, zorgde alleen voor goed eten, om
dat ze daar zelf van hield.
Toen nam vader een bejaard» huishoudster.
Sientje.
Dat ging goed. Doortje werd good verzorgd. Er
word niets van haar ga/ergd. Sientje zorgde
voor alles en had liever, dat de juffrouw haar
uit den weg bleef.
Zoo ging het langen tijd.
Doortje was een stil meisje, dus niemand merkte,
dat zo nog stiller werd.
Dikwijls zat ze met starendon blik, las niet,
sprak niet, werkte niet, eerst eenige uren, later
dagen achtereen.
Daarna verviel, ze tot iets anders, liep steeds
o'oor het huis, rusteloos en geluidloos.
Sientje zag het en werd angstig.
Toen ging Doortje lispelen, vreemde dingen
zeggen, verwarde zinnen uiten. Het dienstmensje
zei „De juffrouw loopt mis te praten".
De dokter werd gehaald. Die zei niet vee', maar
keek veel beteekenend naar vader en broer.
Zijn advies luidde „Breng haar naar een rus
tig milieu in een tc/huis voor zenuwpatiënten
Met Doortje» broer ging het slecht. Hij werd een
losbol. In de zaak van vader kon hij bij tijden
llink aanpakken. Dan was vader vol hoop. Maar
kort daarna werd het weer mis. Voorat de Zon
dag was een gevaarlijke dag. Nog gevaarlijker
waren zijn vrienden. Die spanden samen, om de
Tweeden Paaschdag te maken tot een gloriedag.
Ze begonnen roods op Zondag, den Eersten. En
ze vonden dadelijk aansluiting bij den jongen
bouwmeester.
Zijn humeur was goed, het vooruitzicht op twee
vrije dagen met zijn vrienden maakte betu op
gewekt, de drank smaakto hem dien dag bij
zonder.
Hij werd dronken. Dat was hun bedoeling niet
maar hij deed het ze'f. Er was er zelfs een, die
hem waarschuwde, maar hij hoorde niet.
's Avonds laat brachten ze hem thuis. Vader was
er niet. Weggeroepen naar Doortje. En Sientje
was bang voor dronken menschen, vooral voor
zoo'n luidruchtig troepje. Dus de vrienden zoch
ten een geschikte plek en kozen den divan.
Daar lag hij, gevangen en gebonden als een
slachtdier, wachtend op hot mos van den men-
schenmoordor.
Doortje woonde in een ruime stichting in de
vrije natuur te midden van hecr'ijke bosschen
en geurige heide onder een wijden hemel.
De zomens waren daar heerlijk, maar de winters
zoo stil, als een besneeuwd kerkhof. Dan was
het binnen de muren warm en licht. Ze merkte
niet, hoe langzaam de tijd voorlkroop, want ze
leefde haar eigen 'eventje, inwendig en ongezien.
In 't voorjaar werd ze ziek en moest in bed blij-
Haar toestand werd ernstig, maar het drong niet
tot haar door. Men vertelde het haar voorzichtig,
maar ze reageerde niet.
Ze zocht iet».
Haar verduisterde geest zocht den Heiland van
zondaren. Al de nooden van haar zwaarmoedige
Drie kruisen op een heuveltop;
aan 't middelste God's Zoon, geduldig,
als offerlam, geslacht, onschuldig,
en, in zijn dood vertrappend Satan's kop.
Een hemel, zwart van donkerheid;
een tempelvoorhang scheurt in tweeënt
van bovenen tot aan beneeën,
Judea's rotsgebergte krakend splijt:
als in dien donker-zwarten nacht
een stem, de Schedelplaats doordringend
en van het middelst kruis af zingend,
de stilte breekt en roept,JIet is volbracht
G. J. v. d. E.
ziel legda ze, bedekt voor de menschen maar
open voor God, neer voor Zijn aangezicht. Aan
de voeten van den gekruisten Christus be'eed
ze haar kleine zonden in smeekend vragen om
genade en vergiffenis.
Maar ze vond geen vrede. De zekerheid van de
zalige verlossing viel haar niet ten deel. Zoo
bleef de glorie van het b'ijde geloof haar vreemd
en hield de duisternis haar ziel bevangen tot
haar sterven toe.
Maar den laatsten dag, den dag vóór haar heen
gaan, den Zondag van Paschen, brak de Zoa
der Gerechtigheid door in volle klaarheid.
Toen jube'dc ze in het heerlijke licht, toen schit
terden haar verdofte oogen met den glans van
een open hemel. Toen was er overal ruimte en
alles was licht, toen sprak haar lang gesloten
mond woora'en, die vroeger op haar 'ippen niet
kwamen en lagen haar wringende handen rustig
uitgespreid in vol vertrouwen.
Zoo ging ze heen, de arme. Schatrijk reisde ze
weg, verwonderd nagestaard door wie haar ge
kend hadden.
Toen ze in de Paaschweek begraven werd op
een helderen dag in April, leek het geluid van
den wind door de kale takken een klaagzang,
maar de voge's jubelden van eeuwige lente, van
leven en opstanding, van glorie en overwinning
op Huisternis en dood.
OVER DEN KALENDER
October begint steeds met denzelfden werkdag als
Januari; April met denzelfden als Juli; December
met denzelfden als September. Februari, Maart en
November vangen steeds met denzelfden week
dag aan. Deze regels gelden echter niet voor
schrikkeljaren. Een eeuw kan nimmer met een
Woensdag, een Vrijdag of een Zaterdag beginnen.
Het gewone jaar eindigt steeds met denzelfden
dag, waarmede het begint.
Wanneer wij geen uitweg meer zien en geen
enkel mictfdel meer weten, waardoor wij uit ons
ongeluk zouden kunnen worden geholpen, don
zegt ons onze reden ons, dat het met ons uit ia.
Wanneer wij echter gelooven, dan begint nu ons
heil. Want zooals de doktoren zeggen: waar do
filosofie ophoudt, beginnen de medicijnen, zeggen
wij evengoed: waar de hulp van menschen ein
digt, begdnt Gods hulp of het geloof aan Gods
Wo5>i\l_
LUTHER,
DE SPOTTER BESCHAAMD
Een godvreezende bisschop maakte een reis en
nam plaats in een spoorwegcoupé.
„Wel", zei een spotter: „ik zou den bisschop wel
eens een vraag willen doen, die hem deerlijk in
't nauw zal brengen."
„Goed", zei de bisschop, „ik ben die man; nu heeft
u de kans
De spotter was een oogenblik verbouwereerd,
maar herstelde zich spoedig en deed toen deze
vraag:
„Kunt u my den weg naar den hemel wijzen?"
„Niets is gemakkelijker", antwoordde de bis
schop gevat, „keer u geheel om.' en loop dan al
maar recht uit 1"
Het was een zinnebeeldige voorstelling van de
bekeering.
De spotter zei geen woord meer.
GOEDE GEDACHTEN 1
Als men sommige Christenen hoort spreken zou
men denken, dat hun Christendom hen tot last
was. Altyd klagen, altijd steunen vanwege hun
zonden. Maar slechts een zeer spaarzaam verblijd
zijn om de liefde en rijkdom van den Heere, die
hun zonden vergeven wil en hen alles goeds
schenken! E?n nooit de groote vreugde dat zij
Christen mogen zijn I
115