%ml/a3ëJcuk^.uhs
Een vertelling uit 't Oorlogsjaar 1940
Door J. SNOEP
3)
MAAR Teun van Gent stelt 't op prijs zijn
Haagse makkers te kunnen inlichten over
een stad, waar ze nog niet vaak geweest zijn.
Uit de nieuwe rijden ze de oude stad in en langs
de Schie gaat 't op 't Hofplein aan.
T un wijst de Delftse Poort aan, die op dit drukke
plein een echte sta-in-de-weg was; daarom werd
ze afgebroken, maar een heel eind naar achteren
wordt ze van de oude stenen weer opgebouwd.
De jongens zijn afgestapt en met de fiets aan de
hand kijken ze op 't plein rond. Wat is Rotterdam
toch een heel andere stad dan Den Haag. Tóch
ook wel mooi, vooral op haar drukke punten. Ze
mogen dan al zeggen, dat Den Haag meer deftig
en Rotterdam meer rommelig is haar grote
drukte en bedrijvigheid spreekt de jongens toe en
boeit hen.
Op deze feestdag liggen handel en scheepvaart
stil, maar ook nu rijden de trams en suizen de
auto's voorbij, 't Lijkt wel of ieder haast heeft
althans voor één dag 't drukke stadsgewoel te
ontvluchten en in bos of hei nieuwe krachten te
zoeken voör de inspannende arbeid, die morgen
weer wacht.
„Kom mee", zegt Teun, „dan gaan we de Coolsin-
gel over."
Langzaam slenteren de jongens verder. Hadden
ze nu maar geen fiets bij zich, dat is in een
vreemde stad wel leuker, dan kan je alles veel
meer op je gemak bekijken. Maar straks hebben
ze hun karretjes weer nodig en verder heel de
dag want alle bezienswaardigheden van Rotter
dam willen ze vandaag zien.
Nu n ze op de Coolsingel.
„Dat is de Doelen", wijst Teun aan, „en dit het
Stadhuis".
Ze blijven voor het machtige gebouw even staan.
Ja, hieraan is toch wel te zien dat Rotterdam een
geweldige-, een wereldstad is. Hoe breed strekt
de trotse gevel zich uit en hoe fier rijst de hoge
toren uit 't midden op.
„Wie is dat ook weer vraagt Thijs van Dam,
wijzend op 't standbeeld in een nis rechts van 't
gebouw
Natuurlijk weet Teun 't. „Johan van Oldenbarne-
veldt", zegt hij, „die in Den Haag onthoofd werd".
,Wat heeft dat er nu mee te maken?" vraagt Wim,
die dat van Teun maar een minder vriendelijke
opmerking vindt. „Maar waarom moeten ze hu
hier in Rotterdam een standbeeld van Oldenbar-
neveldt hebben
Zelfs op die vraag weet Teun /een antwoord te
geven. „Hij is van 15761586 pensionaris van
Rotterdam geweest."
„Je hebt een 10 voor geschiedenis!" prijst Kees de
Koning en alle vier moeten ze er om lachen....
„Maar zie je wel wat die ouwe heer in z'n hand
heeft
Teun kijkt er verbaasd van op wat bedoelt Kees
nu op eens
Maar Kees wijst op 't standbeeld en zegt dan
plechtig:
Hoe dikwijls strektet gij in 't stappen
Naar 't hof der Staten stadig aan,
Hem voor een derden voet in 't gaan,
En klimmen op de hoge trappen
Nu begrijpen de jongens Kees wél. Hij bedoelt 't
beroemde stokje waarop Oldenbarneveldt altijd
leunde en dat de beeldhouwer hem ook in de
hand heeft gegeven. Hoe vaak heeft meester Van
der Woude dit mooie gedicht van Vondel opge
zegd.
„Vooruit, lui laten we nu verder gaan spoort
Wim van Dongen aan. Het Rotterdamse Stadhuis
is wel mooi, maar je kan er toch moeilijk heel de
dag voor blijven staan.
Ze gaan verder en Teun wyst de verschillende
groote gebouwen aan: het Postkantoor, de nieuwe
Pours, de Bijenkorf en het Ziekenhuis.
Dan stappen ze op de fiets om naar Kralingen te
rijden. Daar woont Teun en natuurlijk moet hij
eerst even aan z'n ouders gaan vertellen dat de
Haagse makkers gearriveerd zijn.
Staat 't standbeeld van Erasmus hier in de
buurt vraagt Thijs van Dam, die tot nog toe niet
veel gezegd heeft. Toen hij gisteren aan mijnheer
Vogel, 't hoofd van de Mulo, vertelde dat ze van
daag naar Rotterdam zouden gaan, had „de
baas" gezegd: „Dat vind 'k prachtig, maar ga dan
ook even naar Erasmus kijken. Want in Rotterdam
geweest en Erasmus niet bezocht, staat gelijk met
in Rome te zijn geweest en den Paus niet gezien".
„Dan gaan we er eerst maar even heen", zegt
Teun, „want 't is hier vlak in de buurt".
Ze slaan links af het Hang in, een van Rotter
dams oudste straten, 't Zijn meest winkels en her
bergen, en 't is goed te zien dat deze straat betere
tijden heeft gekend.' Telkens komt er een grote
bocht. De jongens lopen achter elkaar met de fiets
aan de hand 't is uitkijken om niet met
voetgangers in botsing te komen.
Weer een bocht, maar nu zijn ze ook bijna aan 't
einde van de smalle, vuile straat.
„Zie je dat huis daar", zegt Teun van Gent en hij
wijst op 't laatste huis aan hun linkerhand. „Dat
heet „In duizend vreezen". De meester op school
heeft er een heel verhaal van verteld. In 1572
kwamen de Spanjaarden in de stad en vermoor
den vele burgers. Een groep mensen vluchtte in
de kelders van dit huis. De eigenaar had de deur
en de drempel met bloed besmeurd, toen dachten
de Spanjaarden, dat alle bewoners al om 't leven
waren gebracht, en daarom liepen ze door. De
mensen in de kelder zaten in duizend vrezen en
daarom gaven ze dit huis later die naam."
't Is een prachtige lentemorgen en de bomen op
't grote plein daar vóór hen staan in heerlijke
voorjaarsdos. Maar toch griezelen de Haagse jon
gens van 't verhaal van Teun van Gent. Ze kijken
naar de deur en naar de drempel en begrijpend
lezen ze nu 't vreemde opschrift nog eens: „In
duyzend vreezen".
„Zou dit 't zelfde huis nog zijn?" vraagt Wim van
Dongen, maar Teun antwoordt: „Natuurlijk niet,
dat kan je zó wel zien, maar wel staat dit huis op
dezelfde plaats."
Nog eens kijken ze naar 't huis met z'n griezelige
geschiedenis en dan staan ze voor 't standbeeld
van Desiderius Erasmus.
„Daar heb je hem", zegt Wim plagend tot Thijs,
„bekijk hem maar goed, dan kan je morgen aan
den baas vertellen hoe hij er uit ziet".
Thijs van Dam bekijkt 't koperen standbeeld van
alle kanten en dan vraagt hij opeens „Hoe laat
is 't
Teun wijst op de St Laurenstoren, die vlak bij
z'n ruige vierkante kop over de hoge huizen uit
steekt. 't Is twee minuten vóór half tien. Is 't al
zó laat Dat eerste uur in Rotterdam is omge
vlogen. Ze moeten opschieten, want voor deze
dag staat nog heel wat op 't programma.
„Laten we nog even wachten", zegt Thijs, „tot
de klok slaat".
„Waarom vragen Kees en Wim, maar Teun van
Gent begrijpt Thijs en schiet in de lach.
Met een ernstig gezicht heeft meneer Vogel Thijs
verteld, dat Erasmus van het boek dat hij in de
hand houdt een blad omslaat telkens als hij de
klok van de St Laurens hoort slaan. Dat vond
Thijs een beetje vreemd, en nu Teun zo staat te
lachen, gelooft hij stellig, dat meneer Vogel hem
er tusschen heeft genomen.
De St Laurens laat zijn klare metalen stem over
wijde omtrek horen maar Erasmus blijft pein
zend in zijn boek staren zoals hij al eeuwen
doet. En in zijn handen komt geen beweging.
Teun begrijpt wel dat Thijs gefopt Is. „Hij zou
't blad omslaan als hij de klok hoorde slaan",
lacht hij, „maar hij hóórt 't toch niet?"
Hoe kon dat nu?
's Mongcna in de vroegte liep een fabriekseige
naar over het terrein. Hij kwam den naohtwaker
tegen, die aan zijn pet tikte en vroeg, waarom
zijn patroon al zo vroeg op het pad was.
„Ik wil de boot van half acht halen l" antwoord
de de fabrikant.
„Meneer riep de waker uit. „Doet u dat vooral
nietI"
„Omdat ik vannacht gedroomd heb, dat die boot
met man en muis zal vergaan Heus meneer
gaat u een boot later
De fabriekseigenaar kwam zeer onder de kidruk
van deze mededeling en besloot om de boot van
half acht niet te nemen. Groot was zijn verbazing,
toen In de loop van de dag bekend word, <ïat 3e
boot inderdaad vergaan was en dat niemand het
er levend had afgebracht.
De volgende dag liet hij den nachtwaker bij
komen. „Vriend", sprak hij, „je hebt mijn leven
gered. Hier is een bankbiljet van f 100.—."
„Dank u hartelijk, meneer zei de nachtwaker.
„Waoht even", sprak zijn patroon, „hiar ie nog
een brief voor je
En wat stond er in die briefT
Dat de nachtwaker op staanden voet omslagen
werd
Wie kan bedenken waarom de fabrikant hem
eerst beloonde en daarna ontsloeg
Een schildpad-inktlap
Is het niet veel leuker om je vriendjes of vrien
dinnetjes iets voor hun verjaardag te geven, dat
je zelf gemaakt hebt
Hier een werkje, waarbij je niet veel moeite zult
hebben en het is altijd welkom.
Een paar lapjes knip je, zoals het voorbeeld aan
geeft, in de vorm van een schildpad Bovenop
komt het schildje gelijmd
Dit schild maak je van een grote notedop en
wanneer je die niet hebt, maak je een schild van
klei of stopverf.
Op het schild schrijf je de naam van den jarige.
Je kunt er bijna zeker van zijn, dat je geschenkje
in de smaak zal vallen.
Raadsels
I. Wie weet dat
Koffie die koud is
En drie dagen oud is,
Hoe heet men die 7
n. Wie ben ik
Toen ik jong was en schoon
Droeg ik een blauwe kroon;
Toen ik oud was en stijf
Sloeg men mij op het lijf;
En toen ik genoeg was geslagen
Werd ik door arm en rijk gedragen.
m. Wie kent die zon
Welke zon geeft geen licht
IV. Kan dat?
Wat gaat over het water en staat toch stil?
V. Cijferraadsel. (Ingezonden door Dikky v. d.
Zwan te Den Haag.)
Mijn geheel bestaat uit 39 letters, die een spreek
woord vormen.
16 17 17 23 28 29 2 31 vogel
10 32 35 30 3 17 7 34 direct
11 13 18 28 24 36 25 plaats in N. Holland
19 9 8 25 teken
37 38 12 20 betaalmiddel
39 5 34 21 26 kwaad
1 14 33 15 22 6 hoenders
4 27 38 groot water
OPLOSSING
van de raadsels in de vorige Kinderkrant.
I. De eerste lettergreep is loop; de tweede
graaf. Het geheel is dus loopgraaf.
II. De drie vogelnamen zijn: valk, mus, arend,
in. De eerste lettergreep is J a n; de tweede en
derde hagel. Het geheel is dus Janhagel.
Waar zijn wiegeltjes
kennissen?
Ja, Wiegeltje Gans is wel heel erg
verbaasd, en geen wonderhij
was met een stel kennissen aan de
wandel gegaan en daar opeens
rits zijn al zijn vrienden
verdwenen.
Wanneer je nu een potlood neemt
en alle met het cijfer 2 gemerkte
figuurtjes netjes zwart maakt, zul
je Wiegeltje's kennissen terug
zien. Maar voorzichtig: beschadigt
't Zondagsblad niet I
80
Zaterdag 8 Maart 1941 - No. 10
Vóór de poort
Weggeleid in de woestijn.
Matth. 4 1.
BIJ den ingang van Zijn lijden heeft Jezus
eenigen tijd vertoefd vóór de poort, waar
achter de kruisweg zich in al zijn vreeslijke
eenzaamheid uitstrekte. Dat toeven was niet
een verkeer met Zijn Vader, om te worden
bemoedigd tot de bovenmenschelijke taak van
het dragen van eeuwige straffen, samenge
perst binnen tijdsgrenzen, maar het was een
onmiddellijke ontmoeting met den Satan, die
hier zijn strijd op leven dood met den Zone
Gods begon met een drievoudige verleidings-
proef.
Deze moest afgelegd worden „in de woestijn"
ver van de menschen, ver van elke mogelijk
heid tot steun, volkomen alleen en daarom
zuiver geconfronteerd met de beschikbare
zielskracht. Let wel: van een 30-jarige na 40
dagen vasten; van dien folterenden honger
kunnen we ons geen voorstelling maken.
Het drievoudig antwoord van Jezus moge ons
„voor de hand liggend" schijnen, ik geloof,
dat het enorm veel geestkracht en zielespan-
ning gevergd heeft. Het ligt dan ook onmid
dellijk tusschen twee sterke steunpunten.
Vooraf was gegaan de officieele bezegeling
van het Vaderlijk meedoogen: „Deze is mijn
Zoon, mijn Geliefde in denwelken Ik Mijn
welbehagen heb". En toen de verzoeking ten
einde was, zijn terstond de engelen toege
sneld, om den grooten Lijder te dienen^vs. 11)
Van waar die inspanning Een beroep op de
Schrift wel, dat doen wij toch ook telkens
en dan nog met zekere vaardigheid. Daar staat
geschreven dat is toch de pijl, waarmee we
eiken vijand treffen kunnen Zeker, zeker.
Maar als we nu Jezus' tekstgebruik van na
derbij bezien, blijkt het in Zijn mond ver van
gemakkelijk. Want het eerste antwoord (af
gezien nu van de voor Zijn menschelijke na
tuur verleidelijke honger-stilling) verwijst
óók naar een woestijn die, waarin de Israë
lieten 40 jaren hebben vertoefd, maar
waar hun honger door het manna gestild
werd, en dan volgde daar het bekende woord:
„De mensch leeft niet alleen van het brood,
doch van alles, dat uit des Heeren mond uit
gaat" (Deuter. 8 3). De Heiland (dien men
om de brooden zou volgen !)was er zich ten
bewust van: Zijn spijze en die alleen zou
zijn: te doen den wil Zijns Vaders. En Hij
wist ook, welk een ontzaglijke consequentie
dit inhield.
Het tweede antwoord van den Heiland ver
wijst den duivel eveneens naar een episode
in de woestijn het slaan op den rotssteen in
Horeb door Mozes, nadat de Israëlieten den
Heere verzocht hadden met de krenkende
vraag van den twijfel: „Is Hij in ons midden
of niet Kunnen wij ons indenken, wat deze
verwijzing inhield voor Hem, die zijn leven
zou offeren en uitroepen „Mij dorst", om ook
de zonde van dien twijfel te verzoenen „Om
onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld".
De derde poging van Satan (een uiterste en
ver boven zijn bereik liggende belofte) heeft
Jezus weer doen mislukken met een verwij
zing naar de Israëlieten in de woestijn het
betrof een soortgelijke heerlijkheid, als de
duivel Hem voortooverde „groote en goede
steden, huizen vol van alle goed, uitgehou
wen bornputten, wijngaarden en olijfgaar
den" (Deut. 6 10 en 11) zouden zij ontvan
gen in Kanaan en zij zouden er zelf niets aan
toegebracht hebben. Hoe moet het den Hei
land te moede zijn geweest, toen Hij, afwij
zende alle aardsche heerlijkheid voor Zich
zelf, wist, dat de kruisweg eindigen zou op
Golgotha, om den Zijnen het hemelsch Ka
naan te verwerven
In de diepe vernedering, dat Jezus was bloot
gesteld aan de rechtstreeksche verleiding van
Satan, is Hij reeds toen plaatsbekleedend
werkzaam geweest en heeft Hij ook den weg
van den sterksten afweer gewezen het be
roep op Gods Woord. Dit wapen ontbrak den
eersten Adam, toen hem door denzelfden ver
leider soortgelijke heerlijkheden in uitzicht
werden gesteld, ofschoon ook Eva gewezen
heeft op wat God gezegd had. Voorts hebben
wij in Jezus' antwoorden een aanwijzing van
de gevaarlijke wegen, waarlangs de vader
der leugenen ons bereiken kan expositie
van schoone zaken, onmiddellijk te bekomen,
met verzaking van den veel langeren weg
der gehoorzaamheid. Al verder toont ons des
Heilands bejegening van den Satan, dat niet
het staan in eigen kracht, maar het steunen
op de Wet Gods (daar staat geschreven gij
zultden verleider doet afdeinzen, althans
den mond snoert, want geen der drie ant
woorden is gevolgd door een tegen-argument.
Dan ook hebben we er op te letten, dat de
Satan na het laatste antwoord wel week, doch
voor een tijd (Luc. 4 13) dit houde ons
waakzaam, door Jezus zelf zóó noodzakelijk
geacht, dat Hij in het „Onze Vader" ons tel
kens weer laat bidden, om niet in verzoeking
te worden geleid.
Naast deze persoonlijk te bekomen vruchten
Raad
Besteed den duren tijd
Bij dagen en bij nachten,
Terwijl gij in uw krachten
En onversleten zijt.
Het schijnt: jong en ervaren,
En zijn niet wel te paren,
Maar 't is een valsche schijn,
Men 'kan wel jong van jaren
En oud van dagen zijn.
CONSTANT1JN HUYGENS
is er van Jezus' verzoeking een veel omvang
rijker heil uitgegaan voor de wereld, welke
in haar wezen en in haar nood een Verlosser
noodig heeft, die haar overste kan tegemoet-
treden met macht. Daarom heeft Satan Hem
drie keer aangevallen in het front: indien
Gij Gods Zoon zijt, ofindien Gij mij zult
aanbidden. Naar Zijn Goddelijke natuur kon
Hij gemakkelijk doorzien, wat hier op het
spel stond. Doch Jezus is verzocht geweest
als wij, d.w.z. Hij moet ondergaan, wat de
Zijnen in het klein ondergaan: den toets op
het staan in de gehoorzaamheid tegenover
zeer wezenlijke en onder vromen schijn ge
dane aanbiedingen (vs. 6)Het karakter dezer
aanbiedingen en hun optelsom van alle
eeuwen, dat was de centenaarslast van ver
leiding, welken Jezus te verzetten had. En
Hij heeft hem verzet, niet alleen met het be
roep op, maar ook in de verheerlijking van
Zijn Vader. „Ik heb U verheerlijkt op de
aarde", zoo kon de Zoon zeggen, toen de
laatste teug uit Zijn lijdensbeker stond ge
ledigd te worden.
In Zijn overwinningskracht mogen wij onzen
strijd tegen de verzoeking voeren. En er
ligt zoo groot een wolk der overwonnen heb
bende getuigen rondom ons
Na de ijsperiode hebben de visschers van het lJssélmeer en Zwartewater hun netten en fui
ken binnengehaald, welke heel wat geleden blijken te hebben. Ze worden nu „getaand", waar-
toe de netten in groote ketels met vloeistof worden gedeponeerd, waarin ze een dag blijcen
koken. (Foto Pax-Holland)
73