VanonVoól d& V^vötui}
DOREN, DE JONGE DOMINEE
I<l OV Afia «K«H ap JOOA JHBIJ UIHM)| «Ul| I
Enkele vrouwen uit de
Hollandsche beschaving
TEGENWOORDIG niecnen velen een goed
werk te doen, wanneer zij de eigen bescha
ming en den eigen aard van ons volk vau den
Q&a (steii lijd, waartoe toch ook onze eigen
oudere- behooren, in min of meer sterke n»ate
miakennen en daarop neerzien. Ook aan Mr A.
tie Graaf is deze handelwijze opgevallen, en hij
„Woord en Daad" wijst hij er op, dat deze ge
dragslijn een groote vergissing* is, die berust op
gebrek aan kennis van ons voorgeslacht.
Zelf geeft hij dan eenige schetsen van vrouwen,
die hij persoonlijk heeft gekend, oiu zoodoemte
te trachten de herinnering aan haar, die ons
kort geleden ontvallen zijn, te vernieuwen.
Juist zulk een portret? een schilderij of photo-
l^rafie. kan zoo uitnemend dienen, oin ons
iemands beeld te doen bewaren.
Wij laten hier gaarne volgeu, wat Mr de Graaf
schreef
DOUAIRIÈRE GRAVIN VAN
BYLANDT—VAN LOON
Als men binnenkwam in h*«.r buiten, dan trof
fen het eoret de machtige hoornen bij den vijver
en in de verte de sierlijke hertje* en de reeen*
Binnenkomende door een j*aar kamen» heen.
zag men, achter in een vrij donkere, vrij koude
kamer (het is najaar), maar naast een verandah
met een schat van fraaie bloemen, bij een el
trisch kacheltje, een zeer oude dame zitten, met
een levendigen blik, maar zoo bescheiden, zoo
stil teruggetrokken, alsof zij zich bijna schaam
de over haar tegenwoordigheid, niet uit verle
genheid, maar uit behoefte aan groote beschei
denheid zoodat men zichzelf wel zou will**n
verstoppen om zich te vernederen tegenover e<m»
Maar dit is slechts een eemic i„arui,, „iet
blijvend is. wel als ondergrond, maar die uit
wendig toch verdwijnt, doordat met zooveel aan
dacht wordt geluisterd naar wat men heeft mee
te deelen, met zooveel aandacht, maar tevens
niet zooveel begrip, dat men zichzelf geheel ver
geet ei» men uitsluitend denkt over het onder
werp, waarover men is komen spreken. En nu
gaat men samen met groote levendigheid verder
denken. Eindelijk vertrekt men, maar het is
zeker, dat zij imi uw vertrek blijft denken over
de problemen, door u ter sprake gebracht-
Naar huis wandelende, denkt gij na over deze
indrukwekkende persoonlijkheid, indrukwek
kend, juist omdat zij zoo zeer op den achter
grond van het leven wenschi te blijven. Ging
zij, als zij gastvrouw was (en welk 'n gastvrouw)
niet werkelijk soms in een hoekje van 'Je kamer
zitten
En omdat gij de roden van deze bijna overdreven
bescheidenheid, die geen verlegenheid was, aan-
voehlet als oen feestelijke beschaving, boeide
deze edele figuur u bij uitnemendheid. Wilde zij
alle aandacht van haar zelve afwenden Wilde
zij u laten voelen, dat haar geld niet héér geld
was, maar het geld van Hein, die haar alles ge
geven had en aan Wien zij zichzelve gegeven
had f Is het wonder, dat men deze stille vrouw,
town tij overleden was, miste, dat iedereen haar
miste, de rijken zoo goed als de armen, omdat
iedereen de gedachte had, dat zij, die tich altijd
wilde g<even, ook hun eigendom was
U« dit niet geestelijke beschaving En is de
groml van geestelijke beschaving niet geloof en
de groml vau geloof niet zichzelf weggegeven
hebben, omdat de eenige troost beiden in leven
en in sterven is, dat men niet zijns zelfs, maar
cijns getrouwen Zaligmakere Jezu* Christus
eigen is f"
MEVROUW VAN EEGHEN GEB.
JONK VROUWE OLGA VAN LOON
Den diepeten indruk heb ik van haar ontvangen
bij mijn laatste bezoek in het Utrcchtsche Dia-
conessenliuis, niet lang vóór haar overlijden. Zij
had t<Kjn zeer hevig' geleden.
Wij hebben daar niet over gesproken, want ik
had den indruk, dat zij dit niet wenschtc- Wij
hebben gesproken over mijn vader, Iks N. H. do
Graaf, wiens catechisant© zij in Amsterdam was
geweest, van wien zij veel had gehouden en aan
wien zij veel had gehad. Verder hebbe-n wij ge
sproken over Beth San, het doorgangshuis te
Amslerdam, voor diepgezonken meisjes, in het
bestuur wuarvan zij jarenlang zittimg* had ge
had. Zij sprak over deze vrouwen met veel barm
hartigheid, maar zonder eenige weekheid.
Bij het afscheid, waarvan wij beio'en begrepen,
dat <171 wel het laatste zou zijn, zonder dat wij het
zeiden, haalde zij een tekst aan van Jesaja, die
mij diep ontroerde, vooral omdat zij uitgesproken
wem' door iemand die zooveel geleden had en
nog leed. Het was Jesaja 33 vers 17 „Uwe oogen
zullen den Koning zien in Zijn schoouheid zij
zullen een vergelegen land zien".
Toen zij die woorden uitsprak, was zij zelve van
een groote schoonheid. Nog nooit had ik iemand
die woorden van Jesaja hooren aanhalen, en het
was mij een onvergetelijk oogenblik, want het
was mij zelf ook, alsof ik uen Koning toen zag in
Zijn schoonheid, waardoor eindelijk nu toch de
schoonheid tot heiligheid en niet alleen tot uiter_
lijke kunst werd, en in verband met Belli San,
deed het mij denken aan Maria Magaalena, voor
wie ook zij gezorgd had, uit liefde voor den Ko
ning der schoonheid.
Later na haar overlijden, sprak ik met een van
haar kinderen over ait gesprek eri zeide hoe mij
dit getroffen had, omdat ik nog nooit iemand had
hooren spreken over de schoouheid van God. Hij
antwoordde mij, dat hij dikwijls zijn moeder
daarover had hooren spreken, wat hem als jongen
onvergetelijk was.
MEV1VOUW DIETE DA COSTA,
GEB. VAN DEN BERG'H
Bij den koperen bruiloft van den heer en mevrouw
da Coata, gaf haar zwager, Mr laaide da Costa, een
alleraardigste beschrijving van een onverwacht
bezoek van hem op een morgen aan zijn schoon
zuster gebracht,
Mevrouw had ©en groot kasboek voor zich liggen,
©en van de vele kasboeken als penningm©e9te-
rea$e van een van ue vele gestichten of vereenl-
gmgen van welk© zij die functie met de grootst©
nauwkeurigheid waarnam. Maar tegelijk had zij
een telefoon aan het oor, waardoor zij ©enige za
ken, die haast hadden, kon af doen, terwijl ra
haar spreekkamer menschen op haar wachtten,
wat alles haar niet'belette hem ©p de hartelijkst©
wijze te ontvangen,
Haar zoons deelden mij mede, dat zij zich wel
eens bezorgd nwiakten over haar dru-kke leven,
trap op, Irap af, waarom zij voor de aardigheid
een flink touw meebrachten om haar op een stoel
•vast ie binden. Verder was er altijd tijd om met
Jiaar man rustig te spreken over de belangen vaa
do tallooze vcreenigingen, waarvan hij bestuurs
lid was, terwijl haar dochter, die op het bureau
voor Inwendige Zending werkt en haar vijf zoon#
(van wie één ingenieur, één jurist, één handels
man, één theoloog en één Delflsche student is),
volkomen zeker waren van onbepaald^ aaodsqbt
Sn goede adviezen. Haar opvoeding in Zotten hij
haar grootouders I'ierson, den directeur dor
dringgasticliUMk, na het pverlijden vau haar.ouders
de vader Dr Mr van den Bergli, een «eej,w©-
tonschappelijke vrome predikant, had baar een
uitnemende voorbereiding gegeven vo«p- de uit-
54
door H. BRON
DAAR lagen Z© naast elkaar, meest witte ge
zichten boven kraait heldere lakens. Somber
it langs die rijen te looped, bed na bed,
reeg je ©en diepen indruk van het leed»
geleden wordt. Hier aanschouwde je de vree»
«olijke uitwerking van het gruwelijk oorlogsge-
weld.
ia. gruwelijk gewold was het geweest, dat dit
hospitaal zijn gewonden en verminkten had af
geleverd- Krachtige kerels niet vlammonden le
vensmoed lagen daar nu als machteloozeii met
s. Tussohen de muren van
enige levenslamp, hier bra-
gruis. Hier echode na de
schaal, die aan stukken ge-
wegkwijneude ener*
dit gebouw doofde
keu levensidealen i
klank van de guldei
«LooUm wordt.
Vol moed wa» hij op weg gegaan, de jonge pre
dikant. Moedig als een jong© leeuw. Was liet
hem niet steeds zoo voorgehouden door zijn
oudere, meer ervaren collega's „Man" handen
die Je.g©n hem gezegd, „niAii, predikant i* een
heerlijk werk, maar denk ©r om, nooit den moed
laten zinken I In onze groote gemeente heb ja
gen sterken weerstand noodig. Vaak zal je on
dervinden moeilijkheden, die alleen met veel
moed en taaie volharding zijn te overwinnen. En,
hadden zij er aan toegevoegd, ga er nie,t op uit
om succes op je werk te zien, want Goj roept j©,
ook als het succes ontbreekt"-
Met oj>en oor had de jonge predikant deze har
telijke woorden aangehoord- „Zie je", zoo dacht
hij, J'ier merk ik eens echt de oprechte liefde
tusecheu collega's. Zij hebben recht zoo tegen
mij te spreken, zij willen mij te-hoeden voor een
luchtig optimisme". Toch kon hij de gedacht©
niet verdringen, jat de andere predikanten heiu
een klein beetje zijn eer ontnamen.
Immers, Iiad hij geen reilen om zich wat te voe
len Neen hoogmoedig was hij ju geen geval.
Dat wist hij wel hoogmoed, zich verheffen, dat
is zonde En voor een predikant jiaste hoogmoed
minder dan voor elk ander mensch Vóór alle
dingen had hij zich voorgenomen nooit zichzelf
op den voorgrond l« plaatsen, doch steeds Gods
Woord te laten spreken. Maar als hij zich eens
vergeleek niet andere jonge collega's, dan was
er toch wej iets in zijn binnenste, wat hem
zeker© voldoening gaf. Anderen stonden nog
maar steeds op hun.eerste standplaats, een klein
dorpje, een gehucht soms- Hem had men dan
toch in deze groote gemeente beroepen En d©
kerken liepen vol I Ja, dominee Doren wist het
heel goeddat was niet zijn kracht, en zijn
sterkte, waardoor hij hier gekomen was- God had
hem die verleend, en daarom wilde hij vóór alles
God daarvoor danken. Ondanks zijn goede voor-
nemens en ernstige gebeden was dit voldane
gevoel zijn ziel binnengeslopen hij, dominee
Doren, jóng nog, in zoo n mooie standplaats En
eerlijk moest hij bekennen, dat zijn. oudere col
lega's hier ©en verborgen hoekje van zijn hart
binnengedrongen waren. Enfin, hij zou hun raad
ter harte nemen moedig moest hij zijn, geen
succes najagen I
Nu was hij vol moed op weg naar het hospitaal.
Thuis had hij al eens overdacht, hoe hij deze
nieuwe taak zou volbrengen. Zijn bijbeltje had
by als trouwen gids opgeslagen om troost
woorden Ie vinden. En zeker, die had Doren wol
gevonden Gods Woord was immers zoo troost
vol, oog voor gewond© soldaten. Nu stond hij
sterk, vond hij, veilig kon hij den gang naar da
caal voortzetten.
Daar lagen ze, «ogenschijnlijk veel op elkaar
gelijkend. Allen in dezelfde ziekenhuiskleoding.
Moeit© had dominee Doren om te ontdekken,
welken patient hij bezoeken moest- He', iiuiiMiier
van Je zaal wist hij, de naam van patiënt even
eens. Nu, hij zou maar eens den naam noemen.
„Jan van Klingeren klonk het door de zaal.
De genoemde hief zich moeilijk op en er volgde:
ja. di« is hier. De jonge predikant rebtt© zijn
schreden luiar het ledikant, vanwaar die Stem
geklonken had. Nu stond hij dan op zijn arbeids-
terrein- Hier wilde God hem hebben, aan dit
bed, voor dezen, voor hem onbekenden, oorlogs
strijder.
Een vreemd gevoel bekroop den doinwieonu
kwam het er op aan nu moest hij als herder
dit schaap leiden I Vooruit, God zou hem ster
ken in deze taak en eer hij or erg in had, was
het gesprek op gang. Oprecht belangstellend in
formeerde hij naar den toestand van dezen
broeder, en waar en hots de ramp hem getrof
fen had. IliJ besefte diep, de ellende, die over
dezen man gekomen wan- Toch moest het ge
sprek ©en wending nemen, vond hij, hij was
immers geen dokier, die alleen het lichaam ver
zorgt herder wilde hij zijn, zieleherder, dat wat
ziji roeping.
„Geef mij je bijbeltje even", ging dominee Doren
voort
„Wil u het zo!f even uit mijn kastje halen, als
u het noodig hebt doqiinee"* antwoordde Jou
van Klingeren. „Voor mij hoeft u het niet ta
doen, want ik weet al lang, wat daarin staat.
Het komt toch allemaal op hetzelfde neerhet
is genade en nog eens geuade. Maar ik uierk
van die genade al heel weinig- Of was het soms
genade, dat ik gewond ben dat ik nooit meer
mijn werk zal kunnen doen, ais ik nog eens uit
dit huis kom Ja, dominee, ik weet het ook wel,
het staat zoo keurig in de Catechismusin
vertrouwen. Maar doe dat nu eens Hoe kan ik
geduldig zijn. als God toch niet genadig is I In
tegenspoed gedufdig, en voor het toekomende,
waar moet ik op vertrouwen t Ik weet het wel
Gód heeft mij laten wonden. Ik weet, dat God er
is; ik weet, dat Hij alles bestuurt. Maar ik heb
er genoeg van- Het geeft me niets, nietsal
leen maar ellende heeft Hij mij toegedacht!.
Daarom wi| ik niet meer lezen over die zooge-
naainden goeden God, zoouls de Bijbel me dat
leert", zoo vloeiden d© woerden uit zijn mond
uit zijn hdrt kwamen ze. Echte opstandige taal
van een neergeslagen mensch l
Dominee Doren hoorde deze ontboezeming san,
en hij begreep. Heel goed bes "f te hij, waarom
deze jonge man sprak, zooals hij sprak. Tu^>cli>*n
de woorden door had 'hjj verstaan, dat hier
iemand sprak, die bij het Woord was opgevoed,
maar cl ie nu door de slaande hand Gods was
neergezonken tot de diept© van twijfel en op
stand. En wat zou hij, zieleherder, nu zeggen,
overwoog hij-
Maar het was niet noodig, dat hij thans iets zei,
want de gewonde was hem al voor. „Dominee",
zoo sprak hij, „u mag van mij gerust den Bijbel
openslaan en mij wat voorleden, luisteren zal
el, i
heef! i
op mij.
In mijn hart komt het nier, want daar zitten
mijn gebroken idealen, daar huizen anu'ere ge
dachten, dan u mij wilt aanpraten.
Dominee, u mankeert niets, u kunt loopen,
waarheen u wilt, en daarom kunt u opgewekt
en vertrouwend zijn, maar ike>en wrak is
mijn lichaam Ja. goed is God, en loof den H©er,
zoo zult u mij zeggen. Maar wat ondervind ik
Hij zorgt niet eens voor mijn lichaam, en zou
Hij mij zoo lief heeft, dat Hij niij van zonden
ik me dan maar heel gedwee laten vertellen, dat
verlossen wil Neen, dominee, vroeger geloofde
ik dat, maar nu heeft de ervaring mij anders
geleerd".
Hier stokte d© woordenstroom en dus, ja, nu
moest de j»redikant de gelegenheid aangrijpen.
„Jongen", zoo begon hij, „ik begrijp heel goed,
wat je zegt, maar Gods Woord leert ons toch
nog iets andere Je hebt geloofd, dat hel God
was, Die je in Zijn wijs beleid deze smart naar
het lichaam aandeed. Wij begrijpen niet waarom.
Doch laten we eens vragen waartoe I De Heer©
heeft immers ook hier zijn wijze bedoeling mee"-
Nauwelijks had hij zijn zin voltooid, of Jan van
Klingeren had zijn woorden klaar „Waartoe,
vraagt u nog Maar dominee, dat is toch wel
duidelijk. God is wijs, verklaart u, nu, dat neem
ik aan. doch dan heeft Hij Zijn wijsheid gebruikt
om mij te laten lijden, om mij als een stumper
door het leven t© doen gaan. Vindt Hij daar nu
Zijn eer in, dat stakkers als ik, straks als hulpe-
loozen over de straat gaan, of misschien dat
niet eens meer Leven van liefdadigheid, ja.
<Tat l« genade Maar rk arbeid Tie ver, dan
ik tenminste recht op loon- Ik zie tn© al slaan,
om mijn hand op te houden en <1ari steeds weer
„dank u wel" te zeggen. Dat is mijn vertrouwen
in de toekomst".
De jonge predikant begon in te zien, dat hij zoo
niet veel vorderde, zoo kon hij zijn troost uit
GimIs Woord niet overbrengen. Hij zou trachten
om zonder grooten overgang het gesprek in een
andere richting te leiden. En dat was den gees
telijken verzorger wel toevertrouwd- Spreken,
handig een uRweg vinden, en converoeeren, dia
kunst veretond hij uitnemend Doch dat was
hier zijn roeping niet. Hier moest hij troosten,
en wijzen op den ©enigen levensweg. Maar van
daag, >p dit uur, nu kon hij het woord niet vin
den, dat tot het hart doordringt. Hoe zou hij
ook kunnen, als ze|fs het Woord van God zelf
niet in dit hart ©en vruchtbare bodem vond.
„Een amler maal", dacht dominee Doren, „daa
zal het wel beter gaan, dan is de patient mis
schien wat gekalmeerd, en ik hoop dan wat
meer succes te hebben".
Z© namen afscheid, die twee. Hartelijk waren
ze voor elkander.
„Nu, ik kom nog wel eens terug", groette Do
ren weggaand. De andere «oblaten knikte h|
vriendelijk toe; natuurlijk, hij, predikant, moch*
niet stijf zijn „Een leeraar moet altijd vriende
lijk zijn", kwam hem te binnen.
Nu stond hij buiten en ademde de frisseh© lucht
weer in- Een heerlijk© dag toch I O zieken huis-
lucht werkt altijd wat beklemmend. Wat een
zegen toch om in die heerlijke natuur vrij la
mogen loopen Neen, het was niat alléén <1©
ziekenhuislucht, die beklemmend op den jongen
predikant werkte. Er was meer Dat bezoek
was hem niet meegevallen, liet was ©en mis
lukking geworden, vond hij. Hoe moedig was
hij niet op slap gegaan, zoo vol kennis vau da
waarheid Gods- Eu nu f
Peinzend vervolgde hij zijn weg. Rn hij kon d©
gedachte niet verdringen, dat zijn ouder© col
lega's waarheid gesproken hadden. Zijn vol
dane gevoel was in onvoldaanheid veranderd*,
ja, erger nog zijn onmacht werd hij zich dui
delijk bewust „lk, dominee Doren, die zulke voil©
kerken trek, ik kan niet eens één meiMch troos
ten, één gewonde kan ik geen lichtspraak ge
ven. Altoos heb ik het gepreektuit zichzelf
kan de mensch nietg doen". Nu evenwel voelde
hij de kracht van dit waarheidewoord- Diep
drong het door in zijn ziel al mijn talenten, at
mijn welsprekendheid, zijn niets, als Gij, Heer©,
ze niet voor Uw werk aanwendt
Nu was hij (huis, één van zijn collega's wachtte
op bein. Samen zouden ze naar reu vergadering
gash. Vriendelijk was de begroeting, echt col
legiaal I
„Voordat ik met je wegga, moet ik j© iets zog
gen, Kauislra sprak van Doren.
„Zoo, zulk belangrijk nieuws lacht© Kamstra.
„Och, nieuws, ja, ik wou maar zeggen, dat juLli©
g'elijk hadden, toen je ine opwekte om niet op
succes te rekenen- lk was hoogmoedig, beroemd©
tue in stille op mijn vorderingen. Thans heb ik
geleerd, dat ik het niet kan I"
„Kom, kom. Doren, moed houden I God geeft
ook nog wel eens een lesje, dat je niet op d©
Uoogeschool geleerd hebt. Maar denk er om
volhouden Taaie volharding t God laat je niet
voor niets arbeiden I"
Al» broeders g'iugeu ze thans heen, hij, de jong©
predikant, niet zijn ouderen collega Kamstra.
„God ziet je mislukkingen wel. Doren", dacht
Kamstra, „en Hij zal je ook steunen".
De Gereformeerde Kerk te Giessen-Nieuwkerk. Foto uit eigen archief.)
bij artikelHet Hoogheemraadschap „De Alblasserwaard".
51