Eigen völksaard
Onlangs bevafte ons blad een hoofdartikel
over de Neder.'andsche geest. In verband
daarmede nenvn we hier thans over wat D e
"rije Westfries schrijft over „de eigen
volksaard". Niemand zal het tegenspreken,
aldus genoemd blad, dat Nederlanders en
Duitschers zeel gemeen hebben.
Wij zijn beiden uit den eenen Germaan-
schen stam gesproten. Er is eeuwen lang een
druk verkeer geweest tussqhen beide landen,
er heerschte doorgaans wederzijdsche vriènd-
sr: ap, en in tal van gevallen is die tot liefde
tusschen mannen en vrouwen van beide vol
ken aangegroeid. Veelvuldig waren steeds de
huwelijken tusschen Nederlanders en Duit
schers. Wij zijn verwante volkeren.
Maar hieruit moet men niet afleiden dat
wij volkomen van denzelfden aard zijn.
De Nederlandsche historie was van de
Duitsche onderscheiden, de Nederlandsche en
Duitsche culturen hebben zich langs eigen
lijnen ontwikkeld. Er is een eigen aard ont
sta bij beide volkeren.
Reeds bij de komst van het Christendom
zijn beide volken eigen wegen gegaan. Niet
n het Oosten of het Zuiden uit. maar van
Westen uit is Nederland gekerstend.
De eerste Christelijke predikers kwamen uit
Ierland. Het Keltisch element is toen in
volksaard ingedragen. En sedert dien
ch een eigen aard begonnen te ontwik
kelen. die zich bijzonder onderscheiden heeft
door sterken vrijneidszin en door verdraag
zaamheid. In die sfeer van vrijheid kon Geert
Groote de broederschap des gemeenen levens
stichten, kon naderhand het Calvinisme wor
tel schieten.
Dat Calvinisme heeft meer dan iets anders
den aard van het Nederlandsche volk be
paald. Het heeft ons volk den moed en de
volharding geschonken om den vrijheids
strijd tegen Spanje te beginnen en tachtig
jaren vol te houden: het gaf het aanzien aan
een kerkregeering, die brak met alle hierar
chie. en steunde op het ambt der geloovigen
En deze kerkregeering is veelszins voorbeeld
en leiddraad geweest voor de wereldlijke
regeering.
Reeds ver vóór 1648 had zich zoo in de
Nederlanden een zelfstandig volk gevormd,
welks sprekende karaktertrekken vrijheid en
verdraagzaamheid waren.
Vrijheid van religie werd destijds nergens
ter wereld gevonden; ze kwam ook hier in
de geschreven wetten nog niet voor. Maer in
geen enkel Protestantsch land hebben
Roomsch-Katholieken en Doopsgezinden zoo
veel tolerantie ondervonden als bij ons, om
van het lot der Protestanten in Roomsche
1: aden maar niet eens te spreken.
Vrijheid van religie was niet het eenige
waardoor Nederland zich onderscheidde. Op
net gebied van de drukpers bestond ten on
zent ook veel meer vrijheid dan in andere
landen. En wat de landsregeering betrof,
nimmer hebben de Nederlanders zich kunnen
schikken onder eenhoofdig autoritair bewind,
zooals door de Duitschers eeuwen achtereen
als zeer natuurlijk is aanvaard.
Sommigen beschouwen tegenwoordig de
vrijheidszin en de verdraagzaamheid als fou
ten van het Nederlandsche volkskarakter.
Wij willen niet ontkennen, dat vrijheid soms
tot bandeloosheid leiden kan en verdraag
zaamheid tot het gedoogen van het grofste
kwaad. De Amsterdamsche professor Jan
Romein heeft dezer dagen terecht gezegd, dat
'oen, onder invloed van het liberalisme, vrij
heid en verdraagzaamheid vanzelfsprekend
werden, decadentie in moest treden. Wij er
kennen dat te ver gedreven vrijheidszucht het
gezag te onzent ernstig heeft ondermijnd en
dat te ver gevoerde verdraagzaamheid extre
me riehtingen welig heeft laten woekeren.
Maai men zoeke hier niet een parallel met
de gescriedenis van Duitschland in de jaren
1918 en Ï133.
De beerhn van het Duitsche volk konden
de „weelde' van een moderne en revolu
tionaire dem.cratie niet dragen. Dat volk
heeft in vijfti>n jaar tijds hartgrondig ge-
noeg gekregen ran een vrijheid dieden
chaos bracht en Van een verdraagzaamheid
die weldra in den felsten burgeroorlog over
sloeg. De Duitscher, moesten toen wel terug
verlangen naar het autoritair bestuur waar
onder zij eeuwen hadien geleefd. Zij hebben
het gekregen in een n»UWen, straffen vorm
Zoo erg als in DutSchland waren in
Nederland ook in den slapten tijd de exces
sen nooit. En terugverlang naar een auto
ritair bewind kunnen de hederlanders niet,
omdat zij het nooit gekend lebben. Zij heb
ben er ook een ingeschapen akeer van.
Nederlanders grijpen naar iets anders
terug, naar den besten tijd in de historie van
hm land. Naar de 16e en 17e «euw. Toen
vovbten zij zich vrij van een wereldrijk.
Toen -t-chtten zij een koloniaal imperium.
Toen beheerschtt hun vloten de zeeën.
En ti eeschiedde niet onder het bewind
van em groot en geniaal heerscher. Dat ge
beurd* vaj)
Kerk en Zending
OUD EN NIEUW
Jeugdherinneringen van een
ouden dominéé
In „De Bazuin" gat eenigen tijd geleden
Ds. J. B. van N. herinneringen aan een tijd,
die reeds lang tot 't verleden behoort. Van
een gemeente, die hij eens als predikant dien
de, ontving hij de uitnoodiging tegenwoordig
te zijn bij de ingebruikneming van het nieuwe
kerkgebouw.
Als vanzelf dacht hij terug aan een kleine
veertig jaar geleden. Om de vier weken kwam
de dominee een Zondag hier den dienst ver
vullen, op twee uur afstand van zijn pastorie
Wat ging dat gemoedelijk in zijn werk.
Steeds was er een broeder die zichzelf en zijn
„gevaar" (rijtuig» ter beschikking stelde, om
op dien Zondag dominee op de bedoelde plaats
te brengen Dat die reis altijd voorspoedig
was. kan ik niet zeggen. Het ging inderdaad
wel eens „met gevaar" in meer dan één zin.
Ik herinner mij een tocht in den winter met
den tentwagen van boer B. toen het 's nachts
zoo duchtig gesneeuwd had, en de sneeuw
zoo hoog lag, dat van draven geen sprake
was, en het paard niet dan stapvoets vor
derde, zoodat het al spoedig een hopelooze
zaak bleek te zijn om op tijd te arriveeren.
We kwamen dan ook een klein half uur te
laat. Maar geen nood. De kleine gemeente had
gewacht. Ook herinner ik mij van die reisjes
dat het paard van een broeder, als we bij een
fabriek in de burt van E. gekomen waren,
plotseling weigerde een stap verder te gaan,
en dan met zachtheid en handigheid in de
voorwaartsche richting geleid moest worden.
Het was de illustratie van het: „wil toch niet
stug gelijk een paard weerstreven". Het is
echter ook een keer gebeurd dat we vanwege
de gladheid van den weg in den winter de
reis niet doen konden; welk onvoorzien feit
voor den pasbeginnenden dominee een groote
misrekening was; daar hij er vast op gere
kend had, in het andere deel de preek van
den vorigen Zondag te kunnen houden....
Hij heeft toen met voorkennis van de eer
waarde broederen een preek ten beste gege
ven, die reeds eerder gediend had Aan deze
dingen, kleine, door het groote heengeweven,
dacht ik terug toen ik indertijd dat grootere
gebouw zag, en onlangs toen ik de gedachte
nisviering van de kleine gemeente bijwoonde.
Een heel verschil. Het oude geslacht van de
mannen die vroeger in het kerkelijk leven op
den voorgrond traden, is er niet meer. Een
jonger geslacht is opgegroeid, heeft gezinnen
gevormd; van andere plaatsen zijn ze geko
men; de kerk heeft zich uitgebreid; is „tot
twee neiren geworden" Elk een kerk nu, en
elk een herder en leeraar. Ja waarlijk hier
mag het zijn: het nieuwe is meer dan het
oude. De Heere heeft doen aanwassen, heeft
ruimte gemaakt. Wel mocht het zijn: „Loof
den Heere, mijne ziel!"
Aan 't slot van zijn lezenwaardig ortikel
gaf Ds. N. nog een herinnering:
Toen ik in mijn eerste gemeente met mijn
vrouw aankwam, werden we in een feestelijke
samenkomst van broeders en zusiers ontvan
gen. Er was een maaltijd aangericht, er wer
den toespraken gehouden, en werd gezongen;
er was vreugde bij een jonge gemeente en bij
een jongen dienaar en zijn gade. En toen
lag daar voor mij, naar het ,,'s lands wijs,
's lands eer," een feestpijp met kleurige strik
jes, waaruit ik dien avond, en ook later nog
meermalen gerookt heb, en die ik als her
innering heb willen bewaren Maar helaas,
het heeft niet zoo mogen «ijn. Ik heb ze niet
kunnen goed houden. Op zekeren dag is ze
gebroken. Zoo gaat het. Maar 't was 't ergste
niet. Daar is later in het leven wel wat anders
gebroken, en wat anders stuk gegaan. Geluk
kig, als God het dan maar doet, en niet de
menschen. Want als God aan ons leven breekt
dan bouwt Hij ook weer. Hij heelt de gebro-
kenen van harte. Hij doet ondervinden dat
't eeuwig waarachtig is, wat Hij beloofd heeft:
Mijn genade is u genoeg. En dat is voor Zijn
Kerk, en voor Zijn dienaren, voor alle ge
slachten bij alle komen en gaan, bij 't oude
en 't nieuwe. „Want alle vleesch is als gras,
en alle heerlijkheid des menschen is als een
bloem van het gras. Maar het Woord des
Heeren blijft in der eeuwigheid.
Van den Zendingsakker
Een nieuwe Kristen Djawa-beweging
In het Zendingsblad der Geref. Kerken
deelt Ds. P. H. van Eijk te Solo iets mede
over een nieuwe Kristen Djawa-beweging in
Solo op Java. Op zekeren dag kreeg Ds.
van Eijk bezoek van een keurig Javaan, die
zich voorstelde als Raden Mas Harto Dipo-
nagoro. Volgens zijn titel „Raden Mas" zou
hij b^hooren tot den hoogen Javaanschen
adel ,ater werd hij door het Landgerecht
te Sragen veroordeeld wegens het onrecht
matig voeren van dezen titel, maar van die
onrechtmatigheid wist ik toen niet.
Hij diende zioh aan als een Christen, en
kwam aan de Zending zijn hulp aanbieden,
om den Islam te bestrijden. In het kort kwam
zijn methode hierop neer, dat hij de Mohame-
danen uitdaagde tot een debat, en hen dan
versloeg. Hij was ook een beoefenaar van
z.g.n. witte kunst, waardoor hij in staat was,
allerlei ziekten te genezen, en waardoor hij
zijn leerlingen „in den geest" kon brengen,
hun allerlei visioenen kon doen aanschou
wen. In het doorleven van zulke visionaire
toestanden bestond dan ook voor hem het
ware Christendom.
Ik heb gepoogd, hem beter inzicht bij te
brengen van de leer der Heilige Schrift, en
gezegd, dat in het Zendingswerk zijn
methode van propaganda niet kon worden
aanvaard. Hoewel hij later zijn bezoek nog
eens heeft herhaald, ging hij toch zijn eigen
weg. En al sooedig bleek, dat er invloeden
van hem uitgingen on verschillende leden
Ze ging weer liggen en wachtte tot de
ngzaam gleden haar angstige gedachten
geen wijnvlek kunnen zijn, ze zag immers
haar vader wijn in de kast bewaarde,
ïn wijnvlek! Het zonlicht viel stralend op
ïerst viel zij in slaap,
cte haar wakker toen zij de morgenkoffie
naar de keuken. Zij voelde zich loom en
chaduw, een vage herinnering van iets
j>rbij. Eiken avond haalde Kolfinna de
'm die bevende van angst te bekijken. De
men. Het hielp niet of ze zich al insprak,
was. Wat gaf het haar! Finnur was ver-
s niet van hem bevrijd. Hij leefde in haar
werd verduisterd door zijn sombere
haar moeder hem 's nachts vergezelde en
'akker werd, kon zij niet laten de bruids-
halen. Ze was nu overtuigd, ze zou haar
nten als het dagelijksch werk was afge-
i s komst waren zijn ijver en zijn eerzucht
Kolfinna mede op lange wandelingen en
voorbij waren, greep hij haar hand.
eerlijkste uren. Ze verlangde er alleen
er zou gaan, haar in de armen sluiten en
jspreken. Dan zou alles weer goed worden,
ber voorgevoel, dat hij nooit de hare zou
der Javaansche Christengemeenten.
Hij stichtte een soort kerkgenootschap, dat
hij Pasamoewan Kristen Djawi noemde,
Javaansch Christelijke Gemeente De Evan-
gehe-prediking, zcoals de Zending die bracht,
was Westersch en moest vervangen worden
door een Oustersch Christendom. De Aposto
lische Geloofsbelijdenis werd vervangen door
een nieuwe, zelfs het Onze Vader moest
.plaats maken voor een product van eigen
maaksel. Beide, belijdenis en gebed, vertoon
den allerlei kenmerken van de pantheïstisch,
typisch Javaansche èlmoe, de godsdienstige
geheimleer, die de Javaansche gedachten zeer
sterk beheerscht.
De doop met water werd uitgebreid tot
een doop met water en vuur. Na den water-
doop moesten de menschen eenige oog en-
blikken recht in het licht van de pas opge
komen zon kijken.
Fataal was de doorwerking der nieuwe be
weging in de gemeente Ringinhardja of
Gondang, niet ver van Sragen De goeroe
Indjil. die deze gemeente verzorgde, verliet
in die dagen den zendingsdienst, omdat hij
niet in een overplaatsing wilde berusten.
Later bleek, dat hij reeds eenigen tijd in
verbinding stond met Harto Na zijn heen
gaan uit het zendingswerk maakte hij onge
veer de helft van de gemeente Ringinhardja
afvallig achter zich. Deze groep werd de kern
van Harto's nieuwe pasamoewan Kristen
Djawi De gewezen goeroe Indjil werd door
Harto tot pandita, predikant, benoemd. Het
aantal leden groeide snel; de toetreding werd
den menschen ook niet moeilijk gemaakt
Harto had er zelfs geen bezwaar tegen, dat
zijn „Christenen" twee vrouwen hadden.
Alle pogingen, die ondernomen werden,
om de afvalligen terug te brengen, mislukten
vrijwel. Slechts één gezin keerde, nu onge
veer twee jaar geleden, weer met schuld
belijdenis naar de gemeente terug.
Toen, op het onverwachts, kreeg ik op een
avond bezoek van een vroeger kerkeraadslid
uit de gemeente Solo-Manahan, die ook mee
gegaan was met de nieuwe Kristen Djawa
beweging. Hij deed zeer scnuw en zenuw
achtig, zoodat het aanvankelijk moeilijk was,
om er precies achter te komen, wat hij eigen
lijk bedoelde. Maar hy kwam mij mede-
deelen, dat hij tot de ontdekking was ge
komen, dat Harto's leer een gevaarlijke
dwaalleer was. Ondanks allerlei dreige
menten van de zijde van Harto. welke op
niets minder neerkwamen, dan dat hij hem
zou aanklagen bij den Gouverneur-Generaal,
was hij afgetreden als bestuurslid van Harto's
vereeniging, en had totaal met hem gebroken.
Hij deelde mij voorts mee, dat ook in de
gemeente Ringinhardja de oogen van velen
waren opengegaan, en dat zelfs de leiders van
de gemeente, de gewezen goeroe Indjil, die
tot pandita was aangesteld, niets liever
wenschte, dan weer tot de zendingsgemeente
terug te keeren. Deze had ook reeds met
Harto gebroken, maar lag thans zwaar ziek
in zijn huis
Toen ik hem in het Zendingsziekenhuis,
waarheen hij inmiddels vervoerd was, be
zocht, bleek hij niet zoo erg ziek, als ik ge
vreesd had, en ik kon met hem over de
dingen, die de laatste jaren waren gebeurd,
spreken. Hij bekende mij, dat hij thans inzag,
op een dwaalspoor geraakt te zijn. Hij wilde
graag weer terugkeeren tot de gemeente
Zendingswerk onder de
Boschnegers
Over den zwaren gang van het Zendings
werk, dat de Suriname-Zending onder de
Boschnegers verricht, geeft het Zendingsblad
der Ev. Broedergemeente eenige indrukken,
„Wie onder de Bosctyiegers werkt, moet ein
deloos veel geduld bezitten en ook een groote
portie sluwheid en hij moet zijn menschen
goed kennen; anders bereikt hij niets. Deze
menschen leven namelijk niet alleen onder
de knechtschap van too venaren, medicijn
mannen, opperhoofden en dorpshoofden, door
wie zij door voortdurende bedreigingen tot
een listig en sluw leven worden gedwongen,
omdat zij anders geen kans zien om te leven.
Maar ook tegenover de booze geesten moeten
zij door list en sluwheid zien te redden, wat
te redden valt. Het is daarom te begrijpen,
dat zij ook den zendeling op dezelfde wijze
bejegenen Zij vertrouwen niemand en niets
en zonder hun vertrouwen te bezitten, kan
'men hun ook in geen enkel opzicht helpen,
zelfs op medisch gebied is dit niet mogelijk.
Doch juist door de medische hulp. die hun
in bescheiden mate nu hier en daar door de
Zending wordt geboden, schijnt een deur open
te gaan, waardoor men dichter tot hen nade
ren kan en zelfs, tot op zekere hoogte, hun
vertrouwen winnen kan, voor zoover dit In
't geheel mogelijk is tegenover een Bosch
neger.
Uit de jaarverslagen blijkt, dat er hier en
daar gezonde groei te constateeren is, het
heidendom begint zijn macht over de men
schen te verliezen en velen zouden zeker te
winnen zijn voor den Heiland der wereld, in
dien zij maar geregeld konden worden be
zocht. Vele deuren, die sedert eeuwen ge
sloten waren, zijn de laatste jaren open ge
gaan en de menschen smeeken om het Evan
gelie. Zoo was het bijvoorbeeld aan de Lawa,
waar in betrekkelijk korten tijd een gemeente
is ontstaan. Maar ook op andere plaatsen in
het verre binnenland groeien de gemeenten
op verblijdende wijze. De groote nood is echter
overal, dat zij, behalve op de hoofdplaatsen,
den meesten tijd van het jaar aan de heiden-
sche invloeden en machten zijn overgelaten,
doordat zij te weinig bezocht kunnen worden.
Een van de Broeders schrijft, dat hij zelfs
niet één keer per jaar elk zijner filiaalge
meenten kan bezoeken.
Ook het verslag van Br. J. Leerdam op
N-.euw Goejaba gewaagd van moeilijkheden.
Hij vertelt, hoe zijn schoolwerk werd ge
dwarsboomd door de heidensche bevolking.
Hij ging van huis tot huis om met de ouders
te spreken over het zenden van hun kinderen
naar school. De moeders stuurden hem naar
de vaders en dezen verwezen hem naar een
of anderen oom Maar wat hü ook deed, de
De Nederlandsche
Door den oorlog ging veel
scheepsruimte verloren
Na den strijd veel werk voor de
werven verwacht
Nu Nederland in den loop van 1940 zelf
in den oorlog werd betrokken en in verband
daarmede nagenoeg geen scheepsberichten
meer in de pers vermeld worden, is het, aldus
„Schip en Werf" in het jongste overzicht,
niet mogelijk om, zooals gewoonlijk, een ge
detailleerd overzicht te geven omtrent de lot
gevallen van de Nederlandsche reederijen.
Immers, het is nu niet bekend, welke schepen
nog in de vaart zijn, welke in de een of andere
haven opliggen, welke door oorlogvoerenden
in beslag zijn genomen of wel reeds op den
bodem der zee rusten.
De reederijen zelf weten dikwijls niet eens,
waar haar schepen verblijven, want sedert het
intreden van Nederland in den oorlog is elk
contact met de buitengaats zijnde schepen ver
broken.
Natuurlyk heeft Engeland zooveel mogelijk
soheepsruimte van de bezette landen Noor
wegen, Denemarken, Nederland, België en
Frankrijk en nu laatstelijk ook van Grieken
land voor eigen gebruik in dienst gesteld,
voor zoover deze reeds niet te voren (we den
ken hier speciaal aan Noorwegen en Grieken
land), in Engelsch charter voer.
Wat van deze scheepsruimte is verforen ge
gaan is niet bekend, maar het is te vreezen,
dat het percentage niet onbelangrijk zal zyn,
gezien de vernietiging op groote schaal van
schepen, die zich in de Engelsche wateren
Wij zullen het einde van den tegenwoor-
digen toestand moeten afwachten, om de ver
liezen te weten te komen, welke de oorlog aan
de Nederlandsche koopvaardijvloot heeft be
rokkend, maar kunnen er nu reeds rekening
mede houden, dat vele kapitale schepen zijn
verloren gegaan.
Zelfs de schepen, die naar men meende
veilig in de thuishavens lagen, zijn soms nog
verloren gegaan en wij denken hierby in de
eerste plaats aan het s.s. Statendam, tot voor
eenige jaren het grootse Nederlandsche schip,
dat te Rotterdam en het s.s. Jan Pieterszoon
Coen, dat te IJmuiden dat lot onderging.
De bovenbedoelde vernietiging van schepen
en de behoeften van de oorlogvoerenden leid
den tot een ongekende schaarschte aan
scheepsruimte, met als gevolg daarvan een
reusachtige stijging van de vrachten en de
prijzen van schepen.
Aan de stijging der vrachten is nog geen
einde gekomen.
Deze schaarschte is weer de oorzaak ge
weest van pogingen in verschillende staten
om de scheepvaart uit te breiden, of zelfs,
waar ze niet aanwezig was, te grondvesten.
Dergelijke staats- of door den staat gesteun
de reederijen zullen bij het intreden van meer
normale toestanden de concurrentie niet kun
nen volhouden en de schepen zullen, tenzy
men steeds uit een oogpunt van prestige
groote sommen bijpast, opgeruimd moeten
worden. Wij denken hierbij b.v. aan de sche
pen van de U. S. Shipping Board na den vori
gen oorlog.
Toch zijn de Amerikanen er door dezen
oorlog in geslaagd de schepen, die nog over
gebleven waren uit dien tijd, tegen goeden
prijs van de hand te doen, meerendeels aan
Engeland, dat wegens gebrek aan schepen
niet kieskeurig is.
Onder de naties, die van de omstandigheden
party trekken de nationale scheepvaart te
vergrooten, staan de Vereenigde Staten op de
eerste plaats. Door het openen van vele lynen
trachten zij vasten voet te krijgen daar waar
bv. Engeland en andere staten het veld moes
ten ruimen. Voorts Japan en Italië, terwijl
vele Latijnsch-Amerikaansche staten, tot dus
ver niet of slechts in geringe mate bij de zee
vaart betrokken plannen maken om ook hun
deel te veroveren, b.v. Argentinië en Mexico.
Ook Spanje is bezig zijn vloot weer op te
bouwen.
Dezer dagen gaan er geruchten, dat de Ver
eenigde Staten en Argentinië zelfs van plan
kinderen bleven weg. In November verleden
jaar werd een volksvergadering belegd, waar
alle vooraanstaande mannen onder het volk
aanwezig waren. Zy verklaarden allen, er zeer
op gesteld te zyn, dat wij onder hen bleven
werken en zij beloofden ook eenstemmig, hun
kinderen naar school te zullen zenden. Het
bleef echter by de belofte. Er kwam geen
kind. De mannen gaven de vrouwen de schuld
en verklaarden, dat zy niets over de kinderen
te zeggen hadden. En de vrouwen zwegen en
lieten ons praten. Het Groot-Opperhoofd der
Saramaccaners bezocht een week later ons
dorp en hield er een raadsvergadering. Na
afloop daarvan liet hij mij weten, dat zy' hun
kinderen niet zullen geven voor het onder
wijs, omdat dit meer tot nadeel dan tot voor
deel van de kinderen strekt
Zoo moest hy zich met zyn kleine groep
van christenkinderen tevreden stellen. Doch
ook deze kwamen ongeregeld, doordat de
ouders hen mee nemen naar hun kostgronden,
waar zy vaak weken, zelfs maanden lang ver
toeven.
Het dorpshoofd staat niet toe, dat hij ln het
dorp evangeliseert. Dat zou weer gevaarlijke
gevolgen kunnen hebben gelijk enkele Jaren
geleden, toen ineens een groot aantal kinderen
stierf. Gen enkele heiden kwam des Zondags
naar de kerk om het Evangelie te beluisteren.
Zoo bleef voor Br. Leerdam geen andere weg
open dan door persoonlijke gesprekken hun
van den Heiland te vertellen. Doch het is
duidelijk, dat zij met alle middelen het Woord
trachten te ontvluchten, omdat zij onder den
ban van demonische machten leven.
Reederijen in 1940
zouden zijn, schepen, die in hun havens een
toevlucht gezocht hebben, in beslag te nemen
en te gaan gebruiken.
Andere landen gaven weer, in verband
met de schaarschte aan tonnage, bescherm
de routes vrij, zooals bv. Frankrijk wat be
treft het verkeer tusschen dat land en de
koloniën en Turkije wat betreft de kustvaart.
De Amerikaansche Staten hebben reeds
eenige conferenties belegd, waar verschil
lende vraagstukken, verband houdende met
de sohaarschte aan scheepsruimte, behandeld
zijn of zullen worden..
Teekenend is, dat de Fransche Messageries
Maritimes en de Japansche Nippon Yusen
Kaisha besloten hebben, Hongkong als aan
loophaven te laten vervallen.
Doordat het contact met Nederlandsch-Indiè
verbroken is, voert dit thans een zelfstandig
bestaan, waarbij hét een groot voordeel is, dat
in voorgaande jaren van uit Indië vele ver
bindingen onder Nederlandsche vlag naar
vrijwel alle deelen van de wereld tot stand
zijn gekomen. In hoeverre deze nu nog intact
zijn is dezerzyds niet bekend. Wel verluidde,
dat Engeland, evenals in den vorigen oorlog,
aan neutrale schepen moeilijkheden in den
weg legt by het bunkeren en aanvullen van
voorraden in onder Engelsch bewind staande
havens indien deze schepen niet bereid zijn
voor Engeland te varen. Het is ons ook niet
bekend, of Engeland deze van Indië uit va
rende schepen als neutraal beschouwt.
Tot het oogenblik, dat Nederland in den
oorlog werd betrokken, waren nog kleine
uitbreidingen tot stand gekomen. Zoo ging
de HollandAmerika Lijn er toe over van
Antwerpen op de outports der Vereenigde
Staten te varen en opende Wm. H. Müller
Co. N.V. de Marokko-Lyn van Rotterdam op
Casablanca.
Omdat de laatste jaren de aanbouw beneden
het noodzakelijke minimum was gebleven en
er zoodoende toenemende werkloosheid in den
scheepsbouw dreigde, is de Benas er toe over
gegaan een schema vast te stellen, op grond
waarvan aan reederijen credieten konden
worden verleend voor nieuwbouw. Of hiervan
nog veel is terecht gekomen hoewel reeds
voor 8 millioen aan leeningen was voorbe
reid, is ons niet bekend, maar wel is het een
feit, dat de op 10 Mei 1940 in aanbouw zijnde
tonnenmaat niet onbelangrijk grooter was dan
een half jaar te voren.
De afwerking dezer schepen ondervindt
door de oorlogsomstandigheden belangrijke
vertraging. Dit is dan ook de reden dat het
bestellen van nieuwe schepen in dezen üjd
groote moeilykheden ondervindt.
Toch verwacht men na den oorlog veel
werk op onze werven, wat o.a. hieruit blykt,
dat De Rotterdamsche Droogdok My. haar
terreinen belangrijk gaat vergrooten.
Inmiddels is de Middellandsche Zeevaart
Compagnie geliquideerd, nadat de beide over
gebleven schepen, de Jonge Willem (1632) en
Jonge Johanna (1464) waren verkocht. De
firma Wambersie Zoon als groot-aandeel
houdster denkt echter later het bedryf voort
te zetten.
Het verkeer in de Nederlandsche havens is
tot een minimum gedaald, dooh ook hierom
trent staan geen gegevens ter beschikking.
Hoewel de Nederlandsche reederijen moge
lijk goede inkomsten kunnen genieten door de
hooge vrachten, ofschoon de resultaten weder
gedrukt worden door enorm gestegen onkos
ten, als hoogere gages, havengelden, brand
stof fenpr ij zen, molestpremies en dergelijke,
beschikt in vele gevallen het bedrijf hier te
lande niet over voldoende contanten, omdat
het onmogelijk is de elders ontvangen bedra
gen naar hier over te maken. Hier te lande
liggen de bedryven geheel of nagenoeg stil
en in sommige gevallen moeten de reederijen
financieel geholpen worden willen zij in staat
zijn de vaste lasten en salarissen of wacht
gelden te betalen.
Enkele hebben het over 1939 verdiende
dividend niet uitgekeerd, doch in een reserve
gestort, met de bedoeling het uit te keeren
wanneer de kaspositie dit zal toelaten. Van
eenige uitkeering aan aandeelhouders over
1940. zal wel niets komen en deze zullen ge
duld moeten oefenen tot na den oorlog; maar
er kunnen nog zooveel dingen gebeuren, die
nu nog niet te overzien zijn, dat ook te dien
opzichte teleurstellingen niet uitgesloten zijn.
D.an zal ook moeten blijken, wat er te her
stellen zal zijn van de vroeger bestaande ver
bindingen, omdat, naar wy hierboven zagen,
er verscheidene kapers op de kust zyn ge
komen.
NA AANRIJDING OVERLEDEN.
Wassenaar, 24 Januari. Naar we ver
namen is de heer Pr., die Zaterdagavond j.L*
bij het viaduct door een auto werd aange
reden, waarna hy in zorgwekkenden toestónd
naar de Ursala werd overgebracht, thans aan
de gevolgen van de opgeloojen verwondingen
overleden.
WINTERHULP#NEDERLAND
Winterhulp Nederland, Den
Haag, no. 5553.
Als Bank der Winterhulp
Nederland is aangewezen de
Kasvereeniging N.V., Amster
dam no. 877
Stort op 5553 of 877
Ge brengt geluk in veler
leven.
Zij wachtte vol ongeduld op het oogenblik, dat hy haar zou
vragen zijn vtouw te worden. Maar hij drukte slechts haar hand,
vroeg of er iets aan scheelde en waarom ze niet vroolijk was.
Ze antwoordde met een knikje van het hoofd. Ze voelde zich
best. En dan zweeg hij weer. Soms zei hij: „Ik zal niets zeggen
voor je me noodig hebt. Ik zal Wachten tot het voorbij is; ik
begrijp het zoo goed." Ze begreep niet, wat hij daarmee
bedoelde.
Het werd lente. De dagen werden langer en lichter. Een zacht
gemurmel weerklonk van de heuvels, het waren de beekjes, die
van onder de sneeuw te voorschijn kwamen. Toen plotseling
kwam de lente over het dal; het was zoo stil in de lucht, de
witte stilte, de voorbode van het voorjaar. Het dal haalde ver
ruimd adem na den strengen winter.
Het ys was gebroken, de beken stortten zich donderend en
bruisend van de heuvels. De nachten waren even helder als de
dagen, de geuren van heide en kruiden verspreidden zich. Toen
reed Björn Isleifszoon met Ingebjorg Hallsdochter naar de stad
en zij werden door den schout in het huwelijk vereenigd. En
Björn nam timmerlieden en metselaars aan; 'van den zomer
zou op Laxa een nieuw huis worden gebouwd.
Op Hamrafell waren ze ook ijverig aan den gang. Skule
werkte mee van den ochtend tot den avond. Maar Kolfinna
begon te sukkelen. Men kon haar aanzien, dat ze niet goed was.
En op een dag, tijdens de groote voorjaarsschoonmaak, viel zij
van ie eene flauwte in de andere, zoodat zij een paar dagen te
bed moest blijven.
Toen zij weer opstond, zag zij spierwit en had donkere krin
gen om de oogen. Een week later moest zij weer te bed blijven.
Dien zelfden dag haalde Sule den dokter. Het was Valgeir
Vidalin, die gemeente-dokter was geworden en in de handels
plaats woonde.
Hij onderzocht haar en kon niets byzonders vinden. „Alleen
maar wat bloedarmoede en voorjaarsmoeheid," zei hij kort.
,,'s Morgens een koude afwassching en veel in de lucht!"
Valgeir Vidalin was geheel grijs geworden; hy had iets
strengs en stroefs, maar als hij Kolfinna aankeek, kregen zijn
oogen een zachtere uitdrukking; zij wekte herinneringen bij
hem op, waar hij zich anders niet in verdiepen wilde. Zijn
eigen dochter was getrouwd met een koopman in Reykjavik
en zyn vrouw bracht het grootste gedeelte van het jaar by
haar door. Dr. Valgeir was een eenzaam man.
Kolfinna nam trouw het voorgeschreven drankje in, maar
zy werd niet beter. Skule schrikte eiken keer als hij haar aan
zag. Haar blik was zoo afwezig, het was alsof ze langs hem
heen keek.
Tien.dagen nadat de dokter haar voor het eerst bezocht had,
liet Skule hem weer halen. Ze had koorts, ze had dien nacht
geijld.
Dr. Valgeir onderzocht haar opnieuw. Het onderzoek duurde
lang en hij sprak geen woord vóór het was afgeloopen. Op zijn
gelaat was niets te lezen, het was als uit hout gesneden.
„Ik blyf vannacht hier," zei hy kort tegen Skule, „de crisis
is spoedig te verwachten."
Meer zei hy niet
Dien nacht waakte de oude meid by Kolfinna. Skule had
het willen doen, maar Dr. Valgeir had hem aangekeken op een
manier, dat hij van zijn plan afzag. „Let goed op en roep ons
zoodra er iets bijzonders is," drukte hij de oude vrouw op het
hart; ze knikte en zette zich in een leunstoel aan het voeteneinde