(Am &i (AM ae (ftotut/-
uduuitidrtuaAO aipsiu
-ST3Aq pn «aiiojjue^ apjap not uo Sinjaa^iaA-aooA
joiu 'jjoijaq afjjoa oi^opfoS ua uoiwnoui ap jeM.
•uoclef apjtepiuo 'jhjeuqdoa 'paappS qaoj ua^
f M jf - uuqbl ayepmo gnBuqaoq -paappa tpoj ua^qp aapuiaoxA uap ;ep ^appuudjnq uaa st ^Oiojjuaa
De ouders de beste opvoeders?
ZIJN voor een kind de ouders zelf de beste op
voeders? Deze vraag stelt en beantwoordt
de heer T. van Buul in het Algemeen Weekblad
voor Kerk en Christendom, en een en ander van
ïi.in beschouwingen willen we hier doorgeven.
„Zijn voor een kind de ouders zelf de beste op
voeders? Wij bedoelenin den regel. Natuurlijk
zijn er altijd uitzonderingsgevallen geweest,
waarin vreemden vielen te prefereeren.
Plato was er van overtuigd, dat de kinderen zoo
spocaig mogelijk aan de ouders ontnomen moes
ten worden. Ook Fichte schynt noodgedrongen
voorstander te zijn geweest van het vreemden-
stelsel. In de kringen der communisten kan men
ahnede het systeem met vuur hooren verdedigen.
Het blijft hier echter niet bij de tegenstelling
vreemd of eigen. Worden kinderen ter op
voeding toevertrouwd aan anderen dan de eigen
ouders, dan ziet men als regel, dat ze onder lei-
c.ing komen Van personen, die spruiten van ver-
Schillende ouders tegelijk onder hun hoede ne
men, en qldus het werk der opvoeding beroeps
matig, ja min of meer fabrieksmatig drijven. In
plaats van de intimiteit van het gezin vindt men
dan de fabriekssfeer van kostschool, gesticht,
weeshuis, vereeniging. Zoo wordt de tegenstelling
eigen-vreemd tevens die van gezin-kazerne,
huiselijke opvoeding-schoolopvoeding, individu-
cele behandeling of massale behandeling; mis
schien nog juister: kleinbedrijf tegenover groot
bedrijf.
Welke voordeelen de groot-industrie nu ook voor
de productie mocht opleveren, in de négentiende
eeuw bleef men vrij algemeen overtuigd, dat er
bepaalde terreinen zijn, waarop 't kleinbedrijf
verre te verkiezen is. Zoo bijv. bij het onderwijs
in het vioe'spel; zoo ook op het gebied der op
voeding. Indien er iets was. waarvan ouders vast
overtuigd waren, dan wel dit: dat zij zelf de aan
gewezen opvoeders waren van hun kroost, en dat
God: hier met het ambt ook het verstand schonk.
Den laatsten tyd nu beginnen vele vaders en
moeders in .deze overtuiging te wankelen. Onder
suggestie van dagblad-artikelen, lezingen en pae-
dagogische geschriften, twijfelen zij aan zichzelf.
Hoe langer hoe meer vereenigingen, vaak be
stuurd door menschen die zelf geen kinderen
hebben, trachten zich meester te maken van een
stuk opvoeding van andermans kinderen: gym
nastiek- en sportvereenigingen, buurtverenigin
gen, vereenigingen voor schoolwerktuintjes, kin
derleeszalen, kinder-bibliotheken, dierenbescher
ming enz., en verkondigen met veel aplomb al
lerlei soms onderling tegenstrijdige principes, die
ie ouders, volgens haar, bij de opvoeding behoo-
ren in acht te nemen. Nu denken meer ouders
dan men vermoedt, zeer bescheiden over hun
eigen opvoederskwaliteiten. Zij meenen vaak, dat
boekenstudie pas geschikt maakt voor het ouder
schap. Zy zien op tegen den beroeps-paedagoog,
by wien ze hulp komen vragen in allerlei moei
lijkheden. En zoo zien we dan in onzen tijd een
nieuw bedrijf ontstaan, dat van opvoedings
consulent De bureau's voor paedagogische
adviezen rijzen als paddenstoelen uit den grond,
en hebben ongetwijfeld hun nut zooal niet voor
de ouders, dan toch in elk geval voor de onder
nemers.
Onder deze omstandigheden kan het nuttig zyn,
hier de gezinsopvoeding door ouders (kleinbe
drijf) te vergelijken met de gestichtsopvoeding
door vreemden (grootbedrijf). Wy zijn er van
ov Ttuigd, dat deze vergelijking niet alleen ver-
beierend, maar ook geruststellend en bemoedi
gend kan zijn voor verontruste ouderharten.
Di. ir is dan vooreerst het punt vafi de stabiliteit
in de opvoeding, de vaste richting, de eene lijn.
In school en gesticht heeft een kind vele op
voeders, die in hun doen en z(jn soms sterk ver
schillen. Wat by den ceif geoorloofd is, wordt
door den ander verboden. Wat het eene jaar goed
was, is het volgend jaar, na bevordering tot een
hoogere klasse, slecht. Wat het eene uur by
surveillant A. onschuldig genoegen heet, is het
volgend ur.r by surveillant B. groote zonde. Dit
is verbijsterend voor het kind.
In het gezin heeft het kind slechts twee opvoe
ders, die wij spreken over een normaal gezin
in den regel veel meer eensgezind zijn; wier
denkbeelden over opvoeding veel meer overeen
stemmen. Bovendien verwisselt het kind niet elk
jaar van ouders, maar behoudt het zijn leven de
zelfde. Dit maakt de opvoeding veel stabieler. Er
komt rust, richting, lyn. zekerheid en allengs meer
veste overtuiging.
Wij behoeven niet uiteen te zetten, hoezeer het
nooillg is. bij de opvoeding met de persoonlijke
eigenaardigheden van elk kind rekening te hou
den cn zooveel mogelijk individueele behande
ling toe te passen. In de opvoeding gaat het nooit
om de getallen, maar om de gevallen Om dezen
eiaoh recht te laten wedervaren is noodig sorg~
vuldige, liefdevolle waarneming van ieder kind
afzonderlijk. De gestichts-beambte, de schoolman
nu heeft een groot aantal kinderen waar te nemen
in een klein aantal uren. De ouders een klein aan
tal kinderen gedurende een groot aantal uren.
Geen twijfel, of het kleinbedrijf heeft hier de
beste kansen. En nu spreken wij nog niet eens
over de meer of minder liefderijke wijze van
waarnemen.
Uit den aard der zaak is bij de opvoeding in mas
sa het niet wel mogelijk, met ieaers persoonlijke
behoeften rekening te houden. Bijna automatisch
komt het grootbedrijf er toe, met een beroep op
de rechtvaardigheid alle kinderen over één kam
te scheren, en aldus in naam van het recht velen
onrecht te doen.
En hoe staat het bij de opvoeding in het groot
met de intimiteit Wat komt er terecht van het
avondgebed aan den schoot van haar, die moeder
vervangt; van het vertrouwelijk gesprek, van de
biecht voor het slapengaan Lichamelijke nabij
heid is geestelijke nabijheid. Wat een gezegende
invloed is er vaak uitgegaan van het zingen in de
schemering op moeders schoot, van het fluisteren
aan moeders oor, van al deze oogenblikken van
innig samenzijn Wat komt hiervan terecht, als
men in plaats van enkelen een halve compagnie
te verzorgen heeft
Dan is er het gevaar van de gebondenheid aan
paedagogischc dogma's. Groot- noch kleinbedrijf
ontkomt hieraan maar bij het eerste kunhen ze
veel meer schade doen dan bij het tweede. Het
gevaar zit hier niet zoo zeer in den inhoud dezer
dogma's als wel in het feit, dat men het kind
vergeet voor het principe. Opvoeding is altijd een
zaak van geven en nemen. En nu heeft het gezin
dit voor, dat er naast den vader een moeder staat,
naast het verstand een hart. Als vader Ligthart
zyn zoon een strenge straf oplegde, kon moeder
Ligthart die verzachten of opheffen. By de op
voeding in 't groot gaat dit anders. Daar wordt
misschien eerst in een bestuursvergadering be
raadslaagd over de straf. Doch is ze eenmaal op
gelegd, dan wordt ze gehandhaafd door dik en
dun, star op het idiote af.
Reeds om dit alles zullen ouders vaak beter
opvoeders zyn dan directeuren van. scholen, inter
naten, enz.
Er is echter meer.
Vaak reageert een kind op een maatregel van den
opvoeder geheel anders clan deze had verwacht
De opvoeirer zegt dan, dat hij het kind niet be
grijpt; wat in de meeste gevallen beteckcnt, dat
het kind op den genomen maatregel anders rea
geert dan de opvoeder zelf zou hebben gedaan
(of in zijn eigen jeugd gedaan heeft). Hier nu zijn
de ouders ver in het voordeel. In verband met
de erfelijkheid van allerlei karaktertrekken, ont
dekken ouders bij hun kinderen allicht in menig
opzicht overeenkomst met hun eigen wezen of
met den aard van sommige familieleden, wier
psyche zij goed kennen. Hun kind afmetend naar
zichzelf, of naar oom B. of tante K., met wi«-
overeenkomst vertoont, kunnen ze daardoor het
waarschijnlijk gevolg van zekeren maatregel ber
ter voorzien en dus lichter den juisten maatregel
kiezen, de beste houding aannemen. Dikwijls is
de vraag: „Hoe zou ik zelf het gevonden hebben,
als mijn vader me die straf had opgelegd al
voldoende om een vader van een onjuiste straf
fiïieven van
MEN kan op 't oogenblik in de krant elk
oogenblik leren over strenge maatre
gelendie tegen ons, „wielrijders zullen ge
nomen worden, omdat wij den weg op een
bandelooze en roekelooze wijze gebruiken en
daardoor de veiligheid van het verkeer in
gevaar brengen. Wij rijden met z'n drieën
of z'n vieren naast elkaarf wij rijden te veel
op het middengedeelte van den weg, wij
steken onze hand niet uit als wij van richting
veranderen, wij vervoeren halve inboedels op
onze fiets, wij slippen door miniscule ver-
keersyuatjes enz. enz. Er is van alles op ons
aan te merken en de pólitie-autoriteiten gaan
ons thans discipline leeren.
In mijn familie hoor ik naar aanleiding van
deze dingen zoo af en toe de zure opmerking
makenZoo, dus fietsen kunnen we zeker
ook al niet meer.
Ik vruug begrip voor deze opmerking. Als
men by ons Nederlandsche volk aan de fiet-
serij komt, dan komt men aan een gevoelige
plek. De fiets is een stuk van ons leven. Als
wij up de wereld komen dan rijdt men ons
eerst een poosje in de kinderwagen en van
daar uit springen wij, bij wijze van spreken,
op de fiets. Een jaar of dertig geleden kwam
het nog wel voor, dat men iemand fietsen
moest „leeren". Dan zag men iemand op een
fiets zitten en een ander er in 't zweet zijns
aanschijna naast hollen, een hand stevig aan
't zadel. Dat is voorbij. Als men op 't oogen
blik nog dergelijke tafereeltjes ziet ééns
in de zooveel jaar tien tegen één dat er dan
een buitenlander op de fiets zit, iemand, die
gemerkt heeft, dat het in Nederland ,jgek"
staat als men niet fietsen kan en het nu tot
eiken prijs wil leeren.
Er zijn nog wel vaders van den ouden stem
pel in ons land, die voor hun zoontje een fiets
koopen en dan zeggenZiezoo Pietje, en nu
zal ik jou vanmiddag eens helpen bij 't fietsen
leeren. Zij zullen altijd weer de ondervinding
hebben, dat Pietje als een blokje om is ge
fietst voordat vader zijn overjas heeft aan
getrokken. Menschen als ik worden al een
dagje ouder, maar als wij nog een beetje
jonger zijn dan zien we er geen van allen
tegen op om vier van onze kinderen op de
fiets mee te nemen, één op de step, één op
onze schouders, één op de stang en één op
het stuur. AU we, een paadje van een meter
breed tot onze beschikking hebben, dan kun
nen we gemakkelijk met z'n drieën naast el
kaar rijden. Als 't 's winters spiegelglad is,
of als er sneeuw ligtgeef ons dan maar een
fiets, daar zijn we heel wat minder wankel
op dan op onze beenen. En nu zwijg ik nog
van de slagersjongens, deze professoren in de
hoogeschool der edele rijwielkunst, die thc*t
de zwaarste mand van de steilste helling efy
door de scherpste bochten slieren, de beenen
in de lucht en een schel gefloten liedje op de
lippen.
Ja, ik vraag begrip voor deze zure opmerking,
dat wij nu zeker al niet meer kunnen fietsen
ook. Want wij kunnen het. Zooals wij het
kunnen daaraan kan ieder een puntje zuigen.
Wij kunnen het zoo goed, dat wij 't diep in
ons hart een beetje flauw vinden, dat wij bij
elk hoekje onze hand moeten uitsteken, dat
wij zorgvuldig het uiterste rechterkantje van
den weg moeten houden, dat wij niet heel
onze familie op de fiets mogen meedragen,
en dat wij niet knusjes met z'n viertjes naast
elkaar mogen rijden.
Maar toch hebben die politie-autoriteiten ge
lijk. De openbare weg is tenslotte geen circus
tent, waarin wij onze kunsten op de fiets maar
ongebreideld kunnen ten toon spreiden. En
bovendien zijn wij niet alleen. Er zyn ook
wandelaars, al behooren die dan op het trot
toir, er zijn ook paarden en wagens, er zijn
automobilisten, er zijn trams en wat is er niet
al Daar zullen wij rekening mee hebben te
houden. Er zijn tegenwoordig ook een heele-
boel automobilisten, die hun auto's op stal
hebben moeten zetten, op de fiets en zij
hebben nog niet dat raffinement in de wiel-
rijderij veroverd, dat wij allemaal bezitten.
Ten behoeve van deze ingewikkelde verkeers-
gemeenschap zullen wij, geboren en getogen
fietsers, ons breidelen, zullen wij netjes in de
rails loopen, zullen u>ij onze hand uitsteken
en voorrang geven waar dat behoort, zullen
wij met het pedaal langs de recht er-trottoir
band scheren en twee-aan-twee achter elkaar
rijden. Wij kunnen dat óók. Evengoed. Om
dat wij ons fietsje zoo prachtig in onze macht
hebben, zóó prachtig, dat wij ons tot nu toe
wel eens wat al te veel en al te roekelooze
vrijheden veroorloofden, kunnen wij, wij
fietsers, van nu af aanals wij willen, de
meest gedisciplineerde en aristocratische weg
gebruikers worden, die elk ander soort ver
keer ten voorbeeld strekken.
Er is geen reden voor dat dreigende minder
waardigheidsgevoel vannu kunnen we
zeker niet meer fietsen ook. We kunnen het.
En we zullen het laten zien.
Zoo teeken ik dan,
MIJNUfcihR UB MAS
MJfïiapoop spj poos OOZ UOO Xuuoj ooq 'UOAfTJipS
•aq suo Ofp uopftzpeiq ap uftz tspuodhaSiree' *oH
•ixni.iS DBBniai
-j ieeui<j[aaq JlUOJf MnoJA U,Z JOUX VOO
ua puefiAspoop uajaSoosA u,z pui usputiA ovppp
innidü DBBAI9D>n
OORSPRONKELIJKE NOVELLE
f)
ZIJ
VN
wankelde terug on haar sicm klonk onge
woon schor't was of de kalmte dor
laafsto oogenblikken zich thans wreekt.
„Dank Je, Piet 't gaat wol. ja, ja. maar laat mij
nu.... kom eens op een andere keer praten....
nu kan hét niet".
Verbouwereerd bleef hij haar nustareii, tot zij
in'hui» verdween
Corona Schillhof zat in de vensterbank, haar ge
liefkoost! hoekje, cn staarde uit het raam, zon
der echter lata le zien van het bonte leven en
bedrijf duarbuiten. Do paarlemoer-ingelegde
mandoline, waar zij nog jute! de zangerigste
wijsjes op tokkelde, lag achteloos naast haar,
tijdelijk in ongenade gevallen.
Zij was heel aardig zoonis zij daar zat in het
wit noleldoeksch huiskleedje, door korenblauwo
rosetten opgesierd, terwijl een «mui lint van de
selfde kleur losjes door het hoogblonde haar
was geregen.
Kn toch «scheen het meisje zich weinig bewusi
van dien gunstigen indruk.
V-cel gedaelilen hielden haar bezig en van wel
ken anrd die waren, bewezen üu friacUroo.u
Xinr>—•*«- >rte« uu eens in luchtige blijheid ont
plooiden, om, dan weer peinzend samengetrok
ken te worden, welke laatste uitdrukking verre
weg do ovcrhecrschende was.
't Scheen, of daar binnen een klein treurspel de
revue •pauzeerde, waarin slechts heel even een
troostende gedachte of zonnig tafereeltje een
neer blijmoedige stcipming te voorschijn too
verde.
Achter tiaar ging een deur, haast gefuischloo9.
Het- wolhg-dikke Smyrna tapijt dempte de voet
stoppen van iemand, die znr.ljt binnen kwam.
Daar voplde zij twee handen voor haar oogen
slaan vaal, heel vast
„Raden wie 't 16. jongejuffrouw".
„Hè, wat 'u grap Juist, alsof je stem Je niet
verraadde, August".
„Kijk, d£J 's waar ook I Feitelijk moest je kun
nen «preken, zonder je stom te gebruiken".
De handen verslapten cn gnveo het hoofdje ge
légen held zich om te draaien.
„Dat kun je ook, domme jongen, door gebaren,
blikken, wenken. Er bestaat zelfs een bloemen
eu 'n potdjiegeltaal".
„Welk een geleerdheid uit den mond van mijn
aanstaand vrouwtje. Wacht daar moet ik dat
mondje-eens goed voor straffen".
Het meisje onttrok zich aan zijn onstuimige om
helzing.
„Ga zitten. Gust, toe nu I Wat ben je weer druk
en uitgelaten vandaag, En heusch, daar staan
mijn gedachten nu niot naar".
Hij verwonderde zich. „Toch waar? Hebben de
zorgen voor do gebeurtenis je dun al zoo te pak
ken", wees hij lachend op een stapel linnengoed,
dat op een laag tafeltje slechte de hand wachtte,
die het met initialen moost versieren.
Zij lachte niet om zijn luchthartige schets, zoo
els anders haar gewoonte was.
„Wees toch ernstig", verweet ze, de plooien van
haar dunnen kleedje neerstrijkend.
„Je kunt soms zoo echt-jongensachtig doen. zoo
epeelsch-plagerig, als niets past voor een man,
die weldra den zoo gcwichtlgcn stap zal wagen".
„Wat 'e dal nu Preeken tegen mij Dat i«>
waarlijk iets bijzonders in den mond van mijn
jolig meisje. Of toont zich hier een tweede na
tuurtjo xap je?
Zie je, van zoo erg lang geleden dagteekent ons
engagement wel niet, pas van mijn terugkeer
uit het verre Zuid, maar ik meende toch, dat die
paar maanden lang genoeg voor mij xvaron, om
jou persoontje degelijk te doorgronden".
„Ben je daar zoo zeker van En ik heb daaren
tegen vaak hooren beweren, dat een man nooit
«IJn vrouxv doorgrondig kan leeren doorvorschen.
Zelfs na jaren getrouwd te zijn, uit zij soms
meeningen of openbaart zij soms gevoelens, die
hem een heel anderon kijk op haar waar ka
rakter gevon".
„Nu, uiaar ik geloof zooiets niet. Ondanks onze
korte kennismaking lees ik in Jou ziel als in een
open boek. Zoo staal het nu bij my vast, dat de-
ongewone ernst, dien je vanduag aan den dag
legt, oen bijzondere reden heeft. Komaan, ver
tel eens, wat scheelt er aan
Die vaderlijke toon wekte haar vertrouwen op
al« bescherming zoekend schoof zij dichter naar
hem toe.
„'t Is eigenlijk, ja, hoe zal ik het noemen, iets
onbestemds, maar sla je er op, het te weten 1"
„Zeker wie heeft meer recht om alles wat In jou
omgaat te weten dan ik
„Goed, maar je moogt me niot flauw of kinder
achtig vinden, evenmin a's ftiiJ uitlachen".
„K-un Je denken I Toe maar, voor den dag er
«aee l"
door AMANDA WOLF
„Vertel me eens eerlijk, Gust, hecht JIJ aan da
macht van voorgevoelens
„,Hoe dat zoo
Omdat deze hel zijn. die mij voortdurend plagen
en het mooie, zonnige geluk, dat ons wacht,
dreigen te vernietigen".
„Kom, meisje, inbeelding, hersenschimmen".
„Ik dacht wel, dat je je in dien geest zoudt
uitlaten en toch is het waarheid wat ik zeg. Niet
zonder angst kan ik aan de komende dagen
denken, 't Is me steeds of er iets zwarts, als 'n
sombere schaduw, zich tus6chen ons en ons toe-
komstgeluk stelt en telkens overvalt mij een
bange huivering, waar ik geen naam aan kan
geven".
„Maarmaarcn door die neerslachtige
stemming laat een meisje, zoo ferrn en kordaat
als mijn Corona, zich regeeren Neen boor, ik
dacht je wijzer I Tegen zulke dwaze mceningen,
moet jc je inzetten, niet toegeven aan angstige
visioenen, die volstrekt geen recht van bestaan
hebben
„Ja, als men dat maar kon
Dat kan men beslist, als men manr wil....
Toch geloof ik dat de oorzaak niet ver te zoeken
is. Het is mij ui weer opgevallen, dat veel per
sonen, waaronder op do eerste plaats oude tantes
on bereidwillige nichten, er 'n soort genot in
stellen, een jong meisje, voornamelijk de laatste
dagen voor haar huwelijk, een zoo somber mo
gelijk schilderij van de moeilijkheden van den
nieuwen staat op te hangen. Wee het argelooze
slachtoffer, dat maar al te gretig het oor aan die
inblazingen leent, want
Hij hield op, daar een onderdrukt gelach uit
Corona's mond hem trof.
„Gunst, jongen, wat wordt je theatraal. Doelt
die waarschuwing op tant^ Améiie, m'n goeie
pret
„Die intusschen ellenlange reiieneeringcn tegen
jo houdt van een inhoud, die je gemoed noode
loos bezwaart. Heb ik de plank mia geslagen 7"
„Nu ja, zij ia nog niet verzoend met het denk
beeld, haar verwend petekind zoo maar zonder
slag of stoot aan een vreemden man te moeten
afstaan, die haar na enkele inannden over den
Oceaan mee zal voerenverre, vreemde streken
tegemoet.
Neem dat de oude vrouw eens kwalijk I
Maar neen I dat is het toch niet, dat mij dat
angstige gevoel, geeft, dat niet
,Dan," zijn stem klonk nu heel even mqe-
de-loos „dun zou ik zeggenCorona, twijfel
je som* aan mij
Ze zag vreemd op. die vraag had ztj niet kun
nen voorzien.
„Foei, Gust, hoe kan je dat veronderstellen
Haar oogopslag trof hem, hij nam boi haar
kleine handjes met innige vertrouwelijkheid
vast.
„Wat er ook is, liefste, je weet toch iemand
naast je te hebben, die de belangen van zijn
vrouwtje met hurt en ziel verdedigen zal, die
haar op de handen zal dragen, al haar wen-
schen in haar oogen zal trachten te lezen. Gij
zult toch niet alleen staan in het nieuwe leven
er ia een arm, waarop je kan steunen en op
wiens steun je rekenen kunt. U dat niet vol
doende t"
Zijn kalme, resolute toon had een geruststellen
de uitwerking op haar. „O. wat dat betreft
zei ze zacht.
Kn hij ging voort haar van het verkeer ie dier
trieste buien te overtuigen en al haar denkbeel
dige bezwaren weg te redeneeren.
„Wij zullen wat meer uitgaan, meisje" besloot
hij zijn vermnuing, „dat in huis zitten, sortcercn
en bewerken van linnen benadeelt jo gezond
heid laat de dienstboden dat maar klaar spelen.
Wandelingen, rij toertjes, die zullen de zwart
gallige gedachten wel verdrijven, mijn Corona
geheel opknappen, dat 's een uitgemaakte zaak".
„'n Kaart voor mij V Geef maar hier, Bertha",
Over de kamperfoelie van het terrus geleund,
las Corona do mudedeeling haar zoo juist over-
goreikL
Kon tevreden lachje kwam om haur lippen, toen
zij het schrijven tusschcn haar blouse wegborg;
'n leuk plannetje scheen eensklaps in haar geest
te rijpen.
Ja, met zulk weer, 't kon niet mooier! En hij.,
hij zou het doel van den tocht niet snnppen 1
Met *n paar hupsche sprongetjes was zij de
trappen af en in vliegensvlugger, draf ging het
langs de tuinpaden naar het koetshuls, den
blauwen plooirok uitklapperend in de middag-
zoel te.
Heerlijk, sulk hollen I Dat kon je pu qog doon i
'M. "V "RAL ap 'H 'd Joop
iremoj 'ft j a juioji 9 u 11 a q aQ
•-V
*•-.
- - -
-
Ruïne B rederode
(Foto K. Bossche)
Over 'n paar dagen zou de waardige mevrouw
van Asperen zich die kinderlijke vrijheid moeten
ontzeggen. Een „mevrouw" en „hollen"neen,
die twee zaken klopten niet met elkaar.
Het gerimpelde gezicht van Hein, den ouden
koetsier, glimlachte breed goedmoedig, toen xle
jufier hem haar voornemen vertelde. Zijn hoofd
knikte „begrepen", terwijl hij met meer vuur
dan ooit op het verweerde stompje pijp tus-
schen de brokkelige tanden knauwde.
„In orde juffrouw, dus langs een omweg".
„Ja, en de calèche, hoor, zoo mooi opgepoetst
als je dat mogelijk i6".
„Zal er voor zorgen, half twee precies".
Om één uur kwam Gust, Hij bracht een heerlijk
bou .uct vroege seringen mee voor zijn bruidjel
dat hem blozend tegempet liep.
„Een Ideetje, Gust, we gaan rijden in de calèche,
zoo echt zomerscli.".
„Zoo zoo, dat aanbod is niet af te slaan. Eri
waar gaat de rit heen
„Wat doet dat er toe mijnheer. Heel graag in elk
geval naar buiten'. Toe rep je nu wat".
„Kalm, kalm, ik ben al terug".
Met welgevallig oog zag ze hem na, zooals hij
met veerkrachtige passen de wente'trap besteeg.
Knappe vent, die Gust I Stevig forsch gebouwd
en toch kwdek in al zijn bewegingen.
Geen wonder, dat haar vriendinnen haar bo:
nijdden om zulk een aanstaanden echtgenoot.
Waar ze heen gingen.... Het zou wel erg on-
noozel van haar zijn, hem dat direct onomwon
den bloot te leggen. Dan immers was de ver
rassing geen verrassing meer. Neen. nu zou hot
haar dubbel genoegen geven straks voor het een
voudige buitenhuisje sti] te houden, en dan do
oogen te zien, waarmee hij in opgetogen bewon
dering het kostelijk stuk, haar sierlijk, mooi
bruidscostuum zou beschouwen.
En dit vooruitzicht deed het mei3je met vreugde
dit oogenblik tegemoet zien.
VIL
„Af" 1 prevelden 'n paar bleeke lippen, terwijl
twee fijne handen het kostbaar gewaad uit
spreidden.
Af I Het ging Lizo ol« een foltering door do
borst en toch als een roep Van jubel, die haar
verlosto van het zcnuwprikkelend werk der
laatste dagen.
Het was op den duur immers geen doen meer I
Gaandeweg voelde zij zich zwakker worden, elk
oogenblik vreesde zij ineen te storten, door uit
putting genoopt te worden, het smaakvolle
maak«*ei onvoltooid te laten.
Maar zij had het volgehouden tot den laatsten
draad toe.
Daar lag het heerlijke, modieuse geheel, in al
den glans van soepelo tinten en vormen, een
meesterstuk van naaisterskunst.
Voldaan boog zij zich over het voortbrengsel
harcr handen nu eerst zag zij, hoe het werke
lijk was.
Ja, wel voldeed het, was 't den roep van opge
togen lof waardig. Hoe zacht stak het zilvertroa
aan do zoomen af tegen de teerwitte zijdeschit»
tering, en die bloesemblaadjes, o, die bloe
sems, die haar borduurnaald zoo natuurgetrouw
had weergegeven, versch als zij gevallen leken
van een lentefrisschen boom f
„Hoe zal dit kleed haar schoonheid verhoogen,
een koningin zal zij lijken vol zwier en edel»
gratie. En zoo zal zij hem tegemoet treden op
dien schoonen, beteckenisvollen morgen
Zij klemde de lippen opeen en steunde beid»
banden op tafel, (Wordt vervolgd)
33»