(Am &i (AM ae (ftotut/- uduuitidrtuaAO aipsiu -ST3Aq pn «aiiojjue^ apjap not uo Sinjaa^iaA-aooA joiu 'jjoijaq afjjoa oi^opfoS ua uoiwnoui ap jeM. •uoclef apjtepiuo 'jhjeuqdoa 'paappS qaoj ua^ f M jf - uuqbl ayepmo gnBuqaoq -paappa tpoj ua^qp aapuiaoxA uap ;ep ^appuudjnq uaa st ^Oiojjuaa De ouders de beste opvoeders? ZIJN voor een kind de ouders zelf de beste op voeders? Deze vraag stelt en beantwoordt de heer T. van Buul in het Algemeen Weekblad voor Kerk en Christendom, en een en ander van ïi.in beschouwingen willen we hier doorgeven. „Zijn voor een kind de ouders zelf de beste op voeders? Wij bedoelenin den regel. Natuurlijk zijn er altijd uitzonderingsgevallen geweest, waarin vreemden vielen te prefereeren. Plato was er van overtuigd, dat de kinderen zoo spocaig mogelijk aan de ouders ontnomen moes ten worden. Ook Fichte schynt noodgedrongen voorstander te zijn geweest van het vreemden- stelsel. In de kringen der communisten kan men ahnede het systeem met vuur hooren verdedigen. Het blijft hier echter niet bij de tegenstelling vreemd of eigen. Worden kinderen ter op voeding toevertrouwd aan anderen dan de eigen ouders, dan ziet men als regel, dat ze onder lei- c.ing komen Van personen, die spruiten van ver- Schillende ouders tegelijk onder hun hoede ne men, en qldus het werk der opvoeding beroeps matig, ja min of meer fabrieksmatig drijven. In plaats van de intimiteit van het gezin vindt men dan de fabriekssfeer van kostschool, gesticht, weeshuis, vereeniging. Zoo wordt de tegenstelling eigen-vreemd tevens die van gezin-kazerne, huiselijke opvoeding-schoolopvoeding, individu- cele behandeling of massale behandeling; mis schien nog juister: kleinbedrijf tegenover groot bedrijf. Welke voordeelen de groot-industrie nu ook voor de productie mocht opleveren, in de négentiende eeuw bleef men vrij algemeen overtuigd, dat er bepaalde terreinen zijn, waarop 't kleinbedrijf verre te verkiezen is. Zoo bijv. bij het onderwijs in het vioe'spel; zoo ook op het gebied der op voeding. Indien er iets was. waarvan ouders vast overtuigd waren, dan wel dit: dat zij zelf de aan gewezen opvoeders waren van hun kroost, en dat God: hier met het ambt ook het verstand schonk. Den laatsten tyd nu beginnen vele vaders en moeders in .deze overtuiging te wankelen. Onder suggestie van dagblad-artikelen, lezingen en pae- dagogische geschriften, twijfelen zij aan zichzelf. Hoe langer hoe meer vereenigingen, vaak be stuurd door menschen die zelf geen kinderen hebben, trachten zich meester te maken van een stuk opvoeding van andermans kinderen: gym nastiek- en sportvereenigingen, buurtverenigin gen, vereenigingen voor schoolwerktuintjes, kin derleeszalen, kinder-bibliotheken, dierenbescher ming enz., en verkondigen met veel aplomb al lerlei soms onderling tegenstrijdige principes, die ie ouders, volgens haar, bij de opvoeding behoo- ren in acht te nemen. Nu denken meer ouders dan men vermoedt, zeer bescheiden over hun eigen opvoederskwaliteiten. Zij meenen vaak, dat boekenstudie pas geschikt maakt voor het ouder schap. Zy zien op tegen den beroeps-paedagoog, by wien ze hulp komen vragen in allerlei moei lijkheden. En zoo zien we dan in onzen tijd een nieuw bedrijf ontstaan, dat van opvoedings consulent De bureau's voor paedagogische adviezen rijzen als paddenstoelen uit den grond, en hebben ongetwijfeld hun nut zooal niet voor de ouders, dan toch in elk geval voor de onder nemers. Onder deze omstandigheden kan het nuttig zyn, hier de gezinsopvoeding door ouders (kleinbe drijf) te vergelijken met de gestichtsopvoeding door vreemden (grootbedrijf). Wy zijn er van ov Ttuigd, dat deze vergelijking niet alleen ver- beierend, maar ook geruststellend en bemoedi gend kan zijn voor verontruste ouderharten. Di. ir is dan vooreerst het punt vafi de stabiliteit in de opvoeding, de vaste richting, de eene lijn. In school en gesticht heeft een kind vele op voeders, die in hun doen en z(jn soms sterk ver schillen. Wat by den ceif geoorloofd is, wordt door den ander verboden. Wat het eene jaar goed was, is het volgend jaar, na bevordering tot een hoogere klasse, slecht. Wat het eene uur by surveillant A. onschuldig genoegen heet, is het volgend ur.r by surveillant B. groote zonde. Dit is verbijsterend voor het kind. In het gezin heeft het kind slechts twee opvoe ders, die wij spreken over een normaal gezin in den regel veel meer eensgezind zijn; wier denkbeelden over opvoeding veel meer overeen stemmen. Bovendien verwisselt het kind niet elk jaar van ouders, maar behoudt het zijn leven de zelfde. Dit maakt de opvoeding veel stabieler. Er komt rust, richting, lyn. zekerheid en allengs meer veste overtuiging. Wij behoeven niet uiteen te zetten, hoezeer het nooillg is. bij de opvoeding met de persoonlijke eigenaardigheden van elk kind rekening te hou den cn zooveel mogelijk individueele behande ling toe te passen. In de opvoeding gaat het nooit om de getallen, maar om de gevallen Om dezen eiaoh recht te laten wedervaren is noodig sorg~ vuldige, liefdevolle waarneming van ieder kind afzonderlijk. De gestichts-beambte, de schoolman nu heeft een groot aantal kinderen waar te nemen in een klein aantal uren. De ouders een klein aan tal kinderen gedurende een groot aantal uren. Geen twijfel, of het kleinbedrijf heeft hier de beste kansen. En nu spreken wij nog niet eens over de meer of minder liefderijke wijze van waarnemen. Uit den aard der zaak is bij de opvoeding in mas sa het niet wel mogelijk, met ieaers persoonlijke behoeften rekening te houden. Bijna automatisch komt het grootbedrijf er toe, met een beroep op de rechtvaardigheid alle kinderen over één kam te scheren, en aldus in naam van het recht velen onrecht te doen. En hoe staat het bij de opvoeding in het groot met de intimiteit Wat komt er terecht van het avondgebed aan den schoot van haar, die moeder vervangt; van het vertrouwelijk gesprek, van de biecht voor het slapengaan Lichamelijke nabij heid is geestelijke nabijheid. Wat een gezegende invloed is er vaak uitgegaan van het zingen in de schemering op moeders schoot, van het fluisteren aan moeders oor, van al deze oogenblikken van innig samenzijn Wat komt hiervan terecht, als men in plaats van enkelen een halve compagnie te verzorgen heeft Dan is er het gevaar van de gebondenheid aan paedagogischc dogma's. Groot- noch kleinbedrijf ontkomt hieraan maar bij het eerste kunhen ze veel meer schade doen dan bij het tweede. Het gevaar zit hier niet zoo zeer in den inhoud dezer dogma's als wel in het feit, dat men het kind vergeet voor het principe. Opvoeding is altijd een zaak van geven en nemen. En nu heeft het gezin dit voor, dat er naast den vader een moeder staat, naast het verstand een hart. Als vader Ligthart zyn zoon een strenge straf oplegde, kon moeder Ligthart die verzachten of opheffen. By de op voeding in 't groot gaat dit anders. Daar wordt misschien eerst in een bestuursvergadering be raadslaagd over de straf. Doch is ze eenmaal op gelegd, dan wordt ze gehandhaafd door dik en dun, star op het idiote af. Reeds om dit alles zullen ouders vaak beter opvoeders zyn dan directeuren van. scholen, inter naten, enz. Er is echter meer. Vaak reageert een kind op een maatregel van den opvoeder geheel anders clan deze had verwacht De opvoeirer zegt dan, dat hij het kind niet be grijpt; wat in de meeste gevallen beteckcnt, dat het kind op den genomen maatregel anders rea geert dan de opvoeder zelf zou hebben gedaan (of in zijn eigen jeugd gedaan heeft). Hier nu zijn de ouders ver in het voordeel. In verband met de erfelijkheid van allerlei karaktertrekken, ont dekken ouders bij hun kinderen allicht in menig opzicht overeenkomst met hun eigen wezen of met den aard van sommige familieleden, wier psyche zij goed kennen. Hun kind afmetend naar zichzelf, of naar oom B. of tante K., met wi«- overeenkomst vertoont, kunnen ze daardoor het waarschijnlijk gevolg van zekeren maatregel ber ter voorzien en dus lichter den juisten maatregel kiezen, de beste houding aannemen. Dikwijls is de vraag: „Hoe zou ik zelf het gevonden hebben, als mijn vader me die straf had opgelegd al voldoende om een vader van een onjuiste straf fiïieven van MEN kan op 't oogenblik in de krant elk oogenblik leren over strenge maatre gelendie tegen ons, „wielrijders zullen ge nomen worden, omdat wij den weg op een bandelooze en roekelooze wijze gebruiken en daardoor de veiligheid van het verkeer in gevaar brengen. Wij rijden met z'n drieën of z'n vieren naast elkaarf wij rijden te veel op het middengedeelte van den weg, wij steken onze hand niet uit als wij van richting veranderen, wij vervoeren halve inboedels op onze fiets, wij slippen door miniscule ver- keersyuatjes enz. enz. Er is van alles op ons aan te merken en de pólitie-autoriteiten gaan ons thans discipline leeren. In mijn familie hoor ik naar aanleiding van deze dingen zoo af en toe de zure opmerking makenZoo, dus fietsen kunnen we zeker ook al niet meer. Ik vruug begrip voor deze opmerking. Als men by ons Nederlandsche volk aan de fiet- serij komt, dan komt men aan een gevoelige plek. De fiets is een stuk van ons leven. Als wij up de wereld komen dan rijdt men ons eerst een poosje in de kinderwagen en van daar uit springen wij, bij wijze van spreken, op de fiets. Een jaar of dertig geleden kwam het nog wel voor, dat men iemand fietsen moest „leeren". Dan zag men iemand op een fiets zitten en een ander er in 't zweet zijns aanschijna naast hollen, een hand stevig aan 't zadel. Dat is voorbij. Als men op 't oogen blik nog dergelijke tafereeltjes ziet ééns in de zooveel jaar tien tegen één dat er dan een buitenlander op de fiets zit, iemand, die gemerkt heeft, dat het in Nederland ,jgek" staat als men niet fietsen kan en het nu tot eiken prijs wil leeren. Er zijn nog wel vaders van den ouden stem pel in ons land, die voor hun zoontje een fiets koopen en dan zeggenZiezoo Pietje, en nu zal ik jou vanmiddag eens helpen bij 't fietsen leeren. Zij zullen altijd weer de ondervinding hebben, dat Pietje als een blokje om is ge fietst voordat vader zijn overjas heeft aan getrokken. Menschen als ik worden al een dagje ouder, maar als wij nog een beetje jonger zijn dan zien we er geen van allen tegen op om vier van onze kinderen op de fiets mee te nemen, één op de step, één op onze schouders, één op de stang en één op het stuur. AU we, een paadje van een meter breed tot onze beschikking hebben, dan kun nen we gemakkelijk met z'n drieën naast el kaar rijden. Als 't 's winters spiegelglad is, of als er sneeuw ligtgeef ons dan maar een fiets, daar zijn we heel wat minder wankel op dan op onze beenen. En nu zwijg ik nog van de slagersjongens, deze professoren in de hoogeschool der edele rijwielkunst, die thc*t de zwaarste mand van de steilste helling efy door de scherpste bochten slieren, de beenen in de lucht en een schel gefloten liedje op de lippen. Ja, ik vraag begrip voor deze zure opmerking, dat wij nu zeker al niet meer kunnen fietsen ook. Want wij kunnen het. Zooals wij het kunnen daaraan kan ieder een puntje zuigen. Wij kunnen het zoo goed, dat wij 't diep in ons hart een beetje flauw vinden, dat wij bij elk hoekje onze hand moeten uitsteken, dat wij zorgvuldig het uiterste rechterkantje van den weg moeten houden, dat wij niet heel onze familie op de fiets mogen meedragen, en dat wij niet knusjes met z'n viertjes naast elkaar mogen rijden. Maar toch hebben die politie-autoriteiten ge lijk. De openbare weg is tenslotte geen circus tent, waarin wij onze kunsten op de fiets maar ongebreideld kunnen ten toon spreiden. En bovendien zijn wij niet alleen. Er zyn ook wandelaars, al behooren die dan op het trot toir, er zijn ook paarden en wagens, er zijn automobilisten, er zijn trams en wat is er niet al Daar zullen wij rekening mee hebben te houden. Er zijn tegenwoordig ook een heele- boel automobilisten, die hun auto's op stal hebben moeten zetten, op de fiets en zij hebben nog niet dat raffinement in de wiel- rijderij veroverd, dat wij allemaal bezitten. Ten behoeve van deze ingewikkelde verkeers- gemeenschap zullen wij, geboren en getogen fietsers, ons breidelen, zullen wij netjes in de rails loopen, zullen u>ij onze hand uitsteken en voorrang geven waar dat behoort, zullen wij met het pedaal langs de recht er-trottoir band scheren en twee-aan-twee achter elkaar rijden. Wij kunnen dat óók. Evengoed. Om dat wij ons fietsje zoo prachtig in onze macht hebben, zóó prachtig, dat wij ons tot nu toe wel eens wat al te veel en al te roekelooze vrijheden veroorloofden, kunnen wij, wij fietsers, van nu af aanals wij willen, de meest gedisciplineerde en aristocratische weg gebruikers worden, die elk ander soort ver keer ten voorbeeld strekken. Er is geen reden voor dat dreigende minder waardigheidsgevoel vannu kunnen we zeker niet meer fietsen ook. We kunnen het. En we zullen het laten zien. Zoo teeken ik dan, MIJNUfcihR UB MAS MJfïiapoop spj poos OOZ UOO Xuuoj ooq 'UOAfTJipS •aq suo Ofp uopftzpeiq ap uftz tspuodhaSiree' *oH •ixni.iS DBBniai -j ieeui<j[aaq JlUOJf MnoJA U,Z JOUX VOO ua puefiAspoop uajaSoosA u,z pui usputiA ovppp innidü DBBAI9D>n OORSPRONKELIJKE NOVELLE f) ZIJ VN wankelde terug on haar sicm klonk onge woon schor't was of de kalmte dor laafsto oogenblikken zich thans wreekt. „Dank Je, Piet 't gaat wol. ja, ja. maar laat mij nu.... kom eens op een andere keer praten.... nu kan hét niet". Verbouwereerd bleef hij haar nustareii, tot zij in'hui» verdween Corona Schillhof zat in de vensterbank, haar ge liefkoost! hoekje, cn staarde uit het raam, zon der echter lata le zien van het bonte leven en bedrijf duarbuiten. Do paarlemoer-ingelegde mandoline, waar zij nog jute! de zangerigste wijsjes op tokkelde, lag achteloos naast haar, tijdelijk in ongenade gevallen. Zij was heel aardig zoonis zij daar zat in het wit noleldoeksch huiskleedje, door korenblauwo rosetten opgesierd, terwijl een «mui lint van de selfde kleur losjes door het hoogblonde haar was geregen. Kn toch «scheen het meisje zich weinig bewusi van dien gunstigen indruk. V-cel gedaelilen hielden haar bezig en van wel ken anrd die waren, bewezen üu friacUroo.u Xinr>—•*«- >rte« uu eens in luchtige blijheid ont plooiden, om, dan weer peinzend samengetrok ken te worden, welke laatste uitdrukking verre weg do ovcrhecrschende was. 't Scheen, of daar binnen een klein treurspel de revue •pauzeerde, waarin slechts heel even een troostende gedachte of zonnig tafereeltje een neer blijmoedige stcipming te voorschijn too verde. Achter tiaar ging een deur, haast gefuischloo9. Het- wolhg-dikke Smyrna tapijt dempte de voet stoppen van iemand, die znr.ljt binnen kwam. Daar voplde zij twee handen voor haar oogen slaan vaal, heel vast „Raden wie 't 16. jongejuffrouw". „Hè, wat 'u grap Juist, alsof je stem Je niet verraadde, August". „Kijk, d£J 's waar ook I Feitelijk moest je kun nen «preken, zonder je stom te gebruiken". De handen verslapten cn gnveo het hoofdje ge légen held zich om te draaien. „Dat kun je ook, domme jongen, door gebaren, blikken, wenken. Er bestaat zelfs een bloemen eu 'n potdjiegeltaal". „Welk een geleerdheid uit den mond van mijn aanstaand vrouwtje. Wacht daar moet ik dat mondje-eens goed voor straffen". Het meisje onttrok zich aan zijn onstuimige om helzing. „Ga zitten. Gust, toe nu I Wat ben je weer druk en uitgelaten vandaag, En heusch, daar staan mijn gedachten nu niot naar". Hij verwonderde zich. „Toch waar? Hebben de zorgen voor do gebeurtenis je dun al zoo te pak ken", wees hij lachend op een stapel linnengoed, dat op een laag tafeltje slechte de hand wachtte, die het met initialen moost versieren. Zij lachte niet om zijn luchthartige schets, zoo els anders haar gewoonte was. „Wees toch ernstig", verweet ze, de plooien van haar dunnen kleedje neerstrijkend. „Je kunt soms zoo echt-jongensachtig doen. zoo epeelsch-plagerig, als niets past voor een man, die weldra den zoo gcwichtlgcn stap zal wagen". „Wat 'e dal nu Preeken tegen mij Dat i«> waarlijk iets bijzonders in den mond van mijn jolig meisje. Of toont zich hier een tweede na tuurtjo xap je? Zie je, van zoo erg lang geleden dagteekent ons engagement wel niet, pas van mijn terugkeer uit het verre Zuid, maar ik meende toch, dat die paar maanden lang genoeg voor mij xvaron, om jou persoontje degelijk te doorgronden". „Ben je daar zoo zeker van En ik heb daaren tegen vaak hooren beweren, dat een man nooit «IJn vrouxv doorgrondig kan leeren doorvorschen. Zelfs na jaren getrouwd te zijn, uit zij soms meeningen of openbaart zij soms gevoelens, die hem een heel anderon kijk op haar waar ka rakter gevon". „Nu, uiaar ik geloof zooiets niet. Ondanks onze korte kennismaking lees ik in Jou ziel als in een open boek. Zoo staal het nu bij my vast, dat de- ongewone ernst, dien je vanduag aan den dag legt, oen bijzondere reden heeft. Komaan, ver tel eens, wat scheelt er aan Die vaderlijke toon wekte haar vertrouwen op al« bescherming zoekend schoof zij dichter naar hem toe. „'t Is eigenlijk, ja, hoe zal ik het noemen, iets onbestemds, maar sla je er op, het te weten 1" „Zeker wie heeft meer recht om alles wat In jou omgaat te weten dan ik „Goed, maar je moogt me niot flauw of kinder achtig vinden, evenmin a's ftiiJ uitlachen". „K-un Je denken I Toe maar, voor den dag er «aee l" door AMANDA WOLF „Vertel me eens eerlijk, Gust, hecht JIJ aan da macht van voorgevoelens „,Hoe dat zoo Omdat deze hel zijn. die mij voortdurend plagen en het mooie, zonnige geluk, dat ons wacht, dreigen te vernietigen". „Kom, meisje, inbeelding, hersenschimmen". „Ik dacht wel, dat je je in dien geest zoudt uitlaten en toch is het waarheid wat ik zeg. Niet zonder angst kan ik aan de komende dagen denken, 't Is me steeds of er iets zwarts, als 'n sombere schaduw, zich tus6chen ons en ons toe- komstgeluk stelt en telkens overvalt mij een bange huivering, waar ik geen naam aan kan geven". „Maarmaarcn door die neerslachtige stemming laat een meisje, zoo ferrn en kordaat als mijn Corona, zich regeeren Neen boor, ik dacht je wijzer I Tegen zulke dwaze mceningen, moet jc je inzetten, niet toegeven aan angstige visioenen, die volstrekt geen recht van bestaan hebben „Ja, als men dat maar kon Dat kan men beslist, als men manr wil.... Toch geloof ik dat de oorzaak niet ver te zoeken is. Het is mij ui weer opgevallen, dat veel per sonen, waaronder op do eerste plaats oude tantes on bereidwillige nichten, er 'n soort genot in stellen, een jong meisje, voornamelijk de laatste dagen voor haar huwelijk, een zoo somber mo gelijk schilderij van de moeilijkheden van den nieuwen staat op te hangen. Wee het argelooze slachtoffer, dat maar al te gretig het oor aan die inblazingen leent, want Hij hield op, daar een onderdrukt gelach uit Corona's mond hem trof. „Gunst, jongen, wat wordt je theatraal. Doelt die waarschuwing op tant^ Améiie, m'n goeie pret „Die intusschen ellenlange reiieneeringcn tegen jo houdt van een inhoud, die je gemoed noode loos bezwaart. Heb ik de plank mia geslagen 7" „Nu ja, zij ia nog niet verzoend met het denk beeld, haar verwend petekind zoo maar zonder slag of stoot aan een vreemden man te moeten afstaan, die haar na enkele inannden over den Oceaan mee zal voerenverre, vreemde streken tegemoet. Neem dat de oude vrouw eens kwalijk I Maar neen I dat is het toch niet, dat mij dat angstige gevoel, geeft, dat niet ,Dan," zijn stem klonk nu heel even mqe- de-loos „dun zou ik zeggenCorona, twijfel je som* aan mij Ze zag vreemd op. die vraag had ztj niet kun nen voorzien. „Foei, Gust, hoe kan je dat veronderstellen Haar oogopslag trof hem, hij nam boi haar kleine handjes met innige vertrouwelijkheid vast. „Wat er ook is, liefste, je weet toch iemand naast je te hebben, die de belangen van zijn vrouwtje met hurt en ziel verdedigen zal, die haar op de handen zal dragen, al haar wen- schen in haar oogen zal trachten te lezen. Gij zult toch niet alleen staan in het nieuwe leven er ia een arm, waarop je kan steunen en op wiens steun je rekenen kunt. U dat niet vol doende t" Zijn kalme, resolute toon had een geruststellen de uitwerking op haar. „O. wat dat betreft zei ze zacht. Kn hij ging voort haar van het verkeer ie dier trieste buien te overtuigen en al haar denkbeel dige bezwaren weg te redeneeren. „Wij zullen wat meer uitgaan, meisje" besloot hij zijn vermnuing, „dat in huis zitten, sortcercn en bewerken van linnen benadeelt jo gezond heid laat de dienstboden dat maar klaar spelen. Wandelingen, rij toertjes, die zullen de zwart gallige gedachten wel verdrijven, mijn Corona geheel opknappen, dat 's een uitgemaakte zaak". „'n Kaart voor mij V Geef maar hier, Bertha", Over de kamperfoelie van het terrus geleund, las Corona do mudedeeling haar zoo juist over- goreikL Kon tevreden lachje kwam om haur lippen, toen zij het schrijven tusschcn haar blouse wegborg; 'n leuk plannetje scheen eensklaps in haar geest te rijpen. Ja, met zulk weer, 't kon niet mooier! En hij., hij zou het doel van den tocht niet snnppen 1 Met *n paar hupsche sprongetjes was zij de trappen af en in vliegensvlugger, draf ging het langs de tuinpaden naar het koetshuls, den blauwen plooirok uitklapperend in de middag- zoel te. Heerlijk, sulk hollen I Dat kon je pu qog doon i 'M. "V "RAL ap 'H 'd Joop iremoj 'ft j a juioji 9 u 11 a q aQ •-V *•-. - - - - Ruïne B rederode (Foto K. Bossche) Over 'n paar dagen zou de waardige mevrouw van Asperen zich die kinderlijke vrijheid moeten ontzeggen. Een „mevrouw" en „hollen"neen, die twee zaken klopten niet met elkaar. Het gerimpelde gezicht van Hein, den ouden koetsier, glimlachte breed goedmoedig, toen xle jufier hem haar voornemen vertelde. Zijn hoofd knikte „begrepen", terwijl hij met meer vuur dan ooit op het verweerde stompje pijp tus- schen de brokkelige tanden knauwde. „In orde juffrouw, dus langs een omweg". „Ja, en de calèche, hoor, zoo mooi opgepoetst als je dat mogelijk i6". „Zal er voor zorgen, half twee precies". Om één uur kwam Gust, Hij bracht een heerlijk bou .uct vroege seringen mee voor zijn bruidjel dat hem blozend tegempet liep. „Een Ideetje, Gust, we gaan rijden in de calèche, zoo echt zomerscli.". „Zoo zoo, dat aanbod is niet af te slaan. Eri waar gaat de rit heen „Wat doet dat er toe mijnheer. Heel graag in elk geval naar buiten'. Toe rep je nu wat". „Kalm, kalm, ik ben al terug". Met welgevallig oog zag ze hem na, zooals hij met veerkrachtige passen de wente'trap besteeg. Knappe vent, die Gust I Stevig forsch gebouwd en toch kwdek in al zijn bewegingen. Geen wonder, dat haar vriendinnen haar bo: nijdden om zulk een aanstaanden echtgenoot. Waar ze heen gingen.... Het zou wel erg on- noozel van haar zijn, hem dat direct onomwon den bloot te leggen. Dan immers was de ver rassing geen verrassing meer. Neen. nu zou hot haar dubbel genoegen geven straks voor het een voudige buitenhuisje sti] te houden, en dan do oogen te zien, waarmee hij in opgetogen bewon dering het kostelijk stuk, haar sierlijk, mooi bruidscostuum zou beschouwen. En dit vooruitzicht deed het mei3je met vreugde dit oogenblik tegemoet zien. VIL „Af" 1 prevelden 'n paar bleeke lippen, terwijl twee fijne handen het kostbaar gewaad uit spreidden. Af I Het ging Lizo ol« een foltering door do borst en toch als een roep Van jubel, die haar verlosto van het zcnuwprikkelend werk der laatste dagen. Het was op den duur immers geen doen meer I Gaandeweg voelde zij zich zwakker worden, elk oogenblik vreesde zij ineen te storten, door uit putting genoopt te worden, het smaakvolle maak«*ei onvoltooid te laten. Maar zij had het volgehouden tot den laatsten draad toe. Daar lag het heerlijke, modieuse geheel, in al den glans van soepelo tinten en vormen, een meesterstuk van naaisterskunst. Voldaan boog zij zich over het voortbrengsel harcr handen nu eerst zag zij, hoe het werke lijk was. Ja, wel voldeed het, was 't den roep van opge togen lof waardig. Hoe zacht stak het zilvertroa aan do zoomen af tegen de teerwitte zijdeschit» tering, en die bloesemblaadjes, o, die bloe sems, die haar borduurnaald zoo natuurgetrouw had weergegeven, versch als zij gevallen leken van een lentefrisschen boom f „Hoe zal dit kleed haar schoonheid verhoogen, een koningin zal zij lijken vol zwier en edel» gratie. En zoo zal zij hem tegemoet treden op dien schoonen, beteckenisvollen morgen Zij klemde de lippen opeen en steunde beid» banden op tafel, (Wordt vervolgd) 33»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 11