^0mVa3e^u/eg.u/as IS Leeuwerik en Nagtegaal De le'euwrik stijgt op in de blauwende lucht, En zingt er, een morgenuur lang; Maar spoedig weer daalt zijn kortstondige vlucht, En 's avonds verstomt zijn gezang. Doch, als dl de stemmen van 't woud zijn vergaan, En niemand een'lied meer verwacht, Dan hoort gij in ,'t eenzaam den nachtegaal slaan, Die zingt heel den duisteren nacht. 't Zegt weinig, of 't hart in zijn zonnige jeugd Den God der weldadigheid looft, Als de ernst van het leven na vluchtige vreugd, De vuurgloed der geestdrift verdooft. Gezegend de ziel, die verstomt noch bezwijkt, Ook dan als de rouw haar omringt. Maar midden in 't lijden de vogel gelijkt. Die in donker het heerlijkste zingt! J. J. L. TEN KATE Een Cartelling uit de Mobilisatietijd. Door J. SfiOEP. SI) ER brandt geen licht in de gang, maar de huis kamerdeur staat ook open en zoo kan Kees toen een en ander onderscheiden, 't Is Anton, die daar staat. Hij neemt 't pakje op, maar houdt 't vast of hij bang is dat er een bom In zit. Kees moet er om lachen. Nog eens kijkt Anton naar links en naar rechts, nog eens bevoelt hij 't pakja aan alle zijden. Dan eindelijk gaat hij naar bin nen en trekt de deur achter zich toe. Nog even wacht Kees. Maar neen, 't blijft stil. Anton blijft 'weg. Nu is 't pakje binnen. Misschien zijn ze al bezig 't open te maken. Voorzichtig komt Kees uit z'n prachtige schuil plaats te voorschijn. Dicht langs de huizen lopend vervolgt hij zijn weg. Daar ginds staat Henk en Teddy. De hond begint te keffen als hij z'n baasje her kont-. „Koest Teddy bestraft Kees. En dan tot z'n broer „Vooruit jóh, nu naar huis 't Is prachtig geslaagd. Wat zulien Thijs en Anton en hun moeder opkijken. Nou is 't bij hen óók Sinter klaas Kees. Henk en Teddy zijn nog geen kwartier thuis de jongens zijn nóg niet uitverteld over alles wat ze hebben gezien en beleefd op hun tocht naar Thijs van Dam als er hevig gebeld woidt. Teddy schiet in een blaf en kan er niet mee op houden. Net of hij zeggen wil is dat een manier om op een gezellige avond zo'n lawaai te maken I Pas als Kees hem dreigt een draai om z'n oren te geven, houdt de keffer zich stil. „Wat zou dat zijn vraagt Janny verschrikt. Zo hard bellen en dat op St. Nicolaasavond je kan toch maar niet weten. „Wie gaat er even kijken heeft moeder de Ko ning nauwelijks gezegd, of de bel gaat al weer, met nog meer nadruk dan de eerste keer. Teddy dreigt dol te worden, Kees moet hem met twee handen vasthouden. Henk zal gaan kijken wat er aan de hand is. Hij is niet bang natuurlijk niet: welke jongen van tien jaar gelooft nog aan Sinterklaas maar toch heeft hij er een kleur van. Zó bellen en op déze avond dat moet natuurlijk wat bijzonders zijn Hij knipt voor alle zekerheid de twee lichten op de gang aan; dan pas doet hij met kloppend hart de voordeur open. Hij heeft op iets vreemds gerekend, maar toch schrikt hij. Daar vlak vóór hem staat Zwarte Piet en achter hem rijst groot en getveldig de bekende figuur van Sint Nicolaas. Henk moet lachen en tóch voelt hij zich-niet erg op z'n gemak. Natuurlijk niet Sinterklaas be staat evenmin als zijn gevreesde knecht maar wie zijn 't dan, die daar voor de deur staan en zich gereed maken naar binnen te komen „Goeden avond zegt de Sint heel vriendelijk.' Henk antwoordt niet net of Je op zo'n ogenblik niet praten kan. „Woont hier meneer de Koning „Ja.meneer", antwoordt Henk en hij schrikt van z'n eigen stem, „maar m'n vader is niet thuis." „Daar weet ik alles van, beste Hendrik!" zegt Sint heel plechtig, terwijl hij de buitendeur achter zich sluit. „Je vader dient 't vaderland, en ik kom eens even kijken hoe 't met zijn vrouto en kinderen gaat." Moeder de Koning, Kees, Janny en Teddy zijn ook in de gang gekomen. Kees begint hard te lachen, maar Janny houdt moeders hand vast en kijkt met grote ogen 't tweetal aan. Zwarte Piet trekt een lelijk gezicht tegen Teddy, wat de hond zo woedend maakt, dat hij den ge- vreesden knecht zeker zou aanvliegen. Maar Kees houdt hem stevig vast. „Dag mevrouw!" groet Sint, „is 't me vergund even in uw huiskamer te komen Ik moet enige vragen stellen, maar daartoe moet ik mij in een rustige omgeving bevinden." „O zeker, meneer de Sint zegt moeder de Ko ning hartelijk en ze laat den groten man plaats nemen in de gemakkelijke stoel van haar man. Zwarte Piet neemt plaats achter de zetel van -zijn meester. „Die jongeman heet Kees", knikt de bisschop vriendelijk, „en hoe is de naam ook weer van dat aardige meiske 'k Heb 't wel in m'n boekje ge noteerd, maar op 't ogenblik wil die naam me niet te binnen schieten, 'k Word ook al een daagje „Ik heet Janny Ze zegt 't heel zachtjes en onzeker, 't Is net of ze die stem meer gehoord heeft, ^maar ze is toch wel een beetje bang voor dien vreemden man met z'n mooie witte baard. Zwarte Piet vindt ze een griezel. „O juist Janny ja ja Sint Nicolaas gaat heel gemakkelijk in z'n stoel zitten, 't Zachte lamp licht valt op z'n rode mantel, die prachtig met goud is afgezet. In zijn linkerhand houdt hij de bisschopstaf met de mooie ronde krul aan 't bo veneind. „Hoe gaat 't met de kinderen, mevrouw richt Sint zich dan tot moeder de Koning. „Uw man is in dienst, heb 'k vernomen zijn de kinderen gehoorzaam, maken ze trouw hun huiswerk voor school, gaan ze 's avonds tijdig naar bed en staan ze 's morgens op tijd op „Dat gaat wel, Sint," antwoordt de moeder ter wijl ze lachend kijkt naar Janny, die heel dtdMt bij haar is kómen staan. „Zo, zo, dat doet me genoegen.Zeg eens Kees, maak jij geen verboden fietstochtjes meer naar Scheveningen T Want dèt was niet helemaal ia orde hè Kees knikt van neen. Hij weet zéker Sint Nico laas bestaat niet, maar die deftige grijsaard, die er in z'n gezicht helemaal niet oud uit ziet, is toch goed op de hoogte. Hij weet je naam en ook van dat tochtje naar Scheveningen. „Hebt u dus geen klachten, mevrouw „Neen, meneer de Sint, 't gaat de laatste weken best." „Dat doet me genoegen, groot genoegen", herhaalt de bisschop weer. „Nu vader weg is, heeft moeder 't natuurlijk erg druk. En dan scheelt 't zo heel veel of de kinderen gehoorzaam of Ongehoorzaam zijn. Ongehoorzame kinderen (en er komt een dreigende flikkering in de vriendelijke ogen van den goeden man) ongehoorzame kinderen geef ik vanavond een flinke afstraffing, niet waar, Piet (Piet grijnst bevestigend). Maar voor gehoorzame kinderen hebben wij een beloning meegebracht. Voor den dag er mee. Piet Piet heeft een grote koffer mcocobrnrhi zo een als van juffrouw Loonstra, denkt Janny) en hij begint aanstonds met die uit te pakken. Kees krijgt een grote mecanodoos, Henk een mooi dik bock en Janny een pop die „mama" kan zeg gen. En er komt nog veel meer uit de koffer een boterletter, suikergoed en eert heleboel pe pernoten, die Piet lachend door de kamer strooit, tot groot genoegen van Teddy, die er een wilde jacht op maakt en ze lekker oppeuzelt. De kinderen hebben de eerste ogenblikken meer ook voor de mooie geschenken dan voor Sint en zijn knecht, ofschoon Kees zich toch telkens af vraagt waar hy die stem eerder gehoord heeft „Ook voor u, mevrouw, hebben we een kleinig heid meegebracht", zegt de bisschop terwijl hij persoonlijk moeder de Koning een pakje over handigt. „Dank u wel, Sint 1" Als 't pakje van touw en papier is ontdaan komt er een kartonnen doosje te voorschijn, waarin een electrisch strijkijzer is geborgen. Hoe lang heeft moeder de Koning daar al naar verlangt. (Wordt vervolgd). OPLOSSING KRANK RADIO ADDER NIETS KORST Hoe maken we van een feuilleton een boek? DE 17-jarige J. F. S. Thieme te Rotterdam is zo vriendelijk ons te willen leren hoe we van losse feuilleton-vellen een mooi boek kunnen maken. In de eerste plaats knippen we elk nummer zorg vuldig uit langs de onderkant van de dikke zwarte lyn en bewaren de losse nummers netjes. Aan de dwijnt tussen de achterkant van een feuilleton nummer. Zo gaan we het hele boek door. Als het droog is, zul je eens zien, hoe stevig alles in el kaar zit. Om het hele boek doen we dan nog een extra papiertje, (figuur 4). Nu maken wc er nog een band omheen. Een goe- stond indertijd in de Kinderkrant van (4) litJ (Lmjj onderkant knippen we e'r zoveel af, dat alle nummers even hoog worden. Als we het hele feuilleton compleet hebben, kun nen we de nummers gaan vouwen. Natuurlijk kan dit ook direct na het uitknippen gebeuren. We geven dan elk nummer de vorm van een M. (1). Van die M knippen we het ene voetje (v) af. Dan, als alles een beurt gehad heeft, leggen we het hele stapeltje op elkaar en we kunnen met het plakken beginnen. Op figuur 2 zien we door a aangegeven waar de kleefstof moet komen. Ook het overgeble ven voetje van de M plakken we aan het volgende nummer vast. Zo zouden we eigenlijk al klaar kunnen zyn, maar op deze manier hebben we veel kans, dat het boek in de rug uit gaat scheuren. Daarom doen we om elke vijf a zes nummers nog een extra stevig stukje papier. Figuur 3 laat de bedoeling duidelijk zien. Bij het begin en het eind van het boek is dit stukje papier extra lang gemaakt, want hierop moet straks de band geplakt worden. Het andere eind van het papiertje ver- 4 Februari 1939, op blz.* 59. Wie het nog heeft, zoekt het nog maar eens op. Wie het niet meer heeft, zullen we op de volgende manier helpen Op een mooi stukje papier plakken we twee stuk jes karton, die precies zo groot zijn als een zijde van het boek. Je kunt het ook iets groter nemen, dan krijg je een boek met overstekende randen, dat lykt nog „echter". Tussen deze twee stukjes karton plakken we nog een stukje slap bordpapier. Tussen het bordpapier en het karton laten we nog wat ruimte over, dan kan het beter scharnie ren. Dan plakken we de overstekende stukjes papier over het karton en het bordpapier heen. Weer laten drogen Kijk maar naar figuur 5. Nu hebben we een boek en zijn band. Hoe dat aan elkaar moet, begrijp je wel. We smeren voor- en achterkant met stevige lym in en plakken de band vast. Na het drogen houden we een mooi boek in onze handen De band kunnen we nog voorzien van de titel en enige versiering, maar dat moet natuurlijk vóór het lymen gebeuren. S3C Een zeer persoonlijk antwoord op een algemeene vraag En daar zeide een tot Hem: Heere t zijn er ook weinigen, die zalig wordenEn Hij zeide tot hen: Strijdt om in te gaan door de enge poort; want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan en zullen niet kunnen. Lukas 13 23, 24. DE wereld heeft vaak met 't kinderlijk ge loof van des Heeren volk gespot. En nog steeds houdt die spot aan. Dat dat volk maar alles accepteert wat in dien ouden Bijbel te lezen staat, dat wil er bij den „natuurlijken xnensch" moeilijk in. We moeten ons daarover niet al te zeer ver bazen. De „natuurlijke mensch" mist 't appa raat om te begrijpen de dingen die des Gees- tes Gods zijn. Ze zijn hem een dwaasheid. De apostel Paulus zegt: hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden (1 Cor. 2 14). Zoo komt 't ook, dat alle gedebatteer met lie den die de absolute macht van Gods Woord ontkennen, meestal- op niets uitloopt. Maar ook zijn er vele trage Christenen, die zelf maar al te veel oorzaak zijn, dat met 's Heeren Woord en zaak wordt gespot. Wel licht zijn 't brave, lieve menschen, die 's Zon dags trouw naar de kerk gaan, driemaal daags hun Bijbel lezen, maar ook verder geen moei te doen om den vollen rijkdom te verstaan, die zij bezitten in 't geschreven Woord van God. Ja, ze gelooven alles wat in hun Bijbel staat; ze ontvangen dat Woord met alle toegenegen heid, maar van een ernstig en vlijtig onder zoek der Schriften „of deze dingen alzoo zijn" neen, daartoe, komen ze niet. En toch worden de christenen van Beréa juist om hun vlijtig onderzoek der Schriften in de Hande lingen geprezen „als edeler dan die van Thes- salonica" (17 11). Een volk zonder kennis gaat verloren (Hos. 4 1), en nergens bloeit het christelijk en kerkelijk leven meer dan waar een ernstig voornemen is om op te wassen in de kennis des Heeren. Maar ook is er een ander uiterste, en daar voor worden we gewaarschuwd in de twee verzen uit 't Lukas-evangelie, die we hier boven afschreven. Gods openbaring aan een zondige wereld is rijk en genoegzaam; die openbaring kan ons wijsmaken tot zaligheid, want ze brengt ons in kennis met den eenigen Naam, die onder den hemel gegeven is door welken wij moe ten zalig worden. Die geopenbaarde dingen zijn voor ons en voor onze kinderen, en op huisgezin en school rust dan ook de ernstige verplichting die kinderen te vertellen van de loffelijkheden des Heeren (Ps. 78 4). In datzelfde vers echter, waarin Mozes juicht over den rijkdom van de ons geschonken openbaring, waarschuwt hij, dat we de ver borgen dingen voor den Heere onzen God hebben te laten (Deiit. 2 19). Deze wet in 't koninkrijk der hemelen kunnen we niet straffeloos overtreden. De afstand tusschen Schepper en schepsel hebben we steeds in eerbiedige schuchterheid te aan vaarden. En wat Hij in Zijn aanbiddelijk raadsplan voor ons verborgen heeft gehou den, zullen wij niet trachten door misplaat ste nieuwsgierigheid Hem te ontwringen. Zoo was 't ook met dien man, dien Jezus ontmoette, toen Hij op reis was naar Jeruza lem. Deze man heeft den Heiland hooren spreken en ongetwijfeld met groote aandacht naar Hem geluisterd. Deze leeraar bracht een heel andere prediking dan de farizeeën en Schriftgeleerden. Van gebod op gebod en van regel op regel was bij Hem geen sprake. Hij kwam met den onverbiddelijken eisch: In dien gij u niet bekeert. De man gevoelt, dat deze eisch moeilijk te volbrengen is; als 't zóó moet gaan, dan zullen er maar weinigen in den hemel komen. Hij staat als belangstellend toeschouwer aan den buitenkant en overweegt de mogelijk heden van degenen die naar Jezus' prediking luisteren. Dat vindt hij toch wel een inte ressant onderwerp welk religieus voelend mensch zou daarin geen belang stellen? en zoo komt vanzelf de vraag over zijn lip pen: Heer, zijn er ook weinigen, die zalig worden? Een algemeene vraag. Den naam 'van den vra ger weten we niet. „Een zeide tot Hem", zegt Lucasmeer niet. Maar wie heeft die vraag nooit hooren stellen? En in wiens hart is ze nooit opgekomen? Jezus Christus is echter in de wereld geko men om zondaren zalig te maken en niet om onze ij dele nieuwsgierigheid te bevredigen. En Hij is de groote Geneesmeester, die aan stonds ziet aan wat doodelijke krankheid deze belangstellende vrager lijdende is. En daarom krijgt die man, ook a' richt Jezus zich tot heel de schare, een zeer persoonlijk antwoord: Strijdt om in te gaan, door de enge poort! In de bergrede zeide Jezus: Gaat in door de enge poort' (Matth. 7 1^), maar deze man krijgt de aansporing om te strijden. Strijden veronderstelt energie, activiteit. Er is zooveel en er zijn er zoovelen, die ons wil len tegenhouden om ons hart en ons leven te richten op de enge poort. Rijkdom, positie "en eer, bloedverwanten en vrienden als 't er op aan komt moeten we ons van alles en allen los maken. Want 't gaat om ons leven, om ons eeuwig wel of wee. 't Is of de Heere Jezus tot dezen belangstel lenden vrager zeggen wil„Vriend, ga nu toch niet discussieeren over iets, dat we aan God kunnen en moeten overlaten". Hij is rechtvaardig en de kwestie van zalig-worden is in Zijn handen veilig. Maar hoe staat 't met u, met u persoonlijk? Behoort gij tot degenen die zalig worden? Weet ge 't niet? Haast u dan om uw 's levens wil. Span daar voor alle krachten in, strijd er voor! Heeft dit zeer persoonlijk antwoord van den Heiland ons allen niet veel te zeggen? We praten en spreken vaak zoo heel graag en gemakkelijk in 't algemeen. We zijn goed thuis in de Schrift en de meest interessante onderwerpen liggen zoo maar om ons heen voor 't grijpen. Maar de alles beslissende vraag is en blijft hoe wij er persoonlijk voor staan. Of we ons 't eigendom weten van Jezus Christus. Of wij door genade door de enge poort mochten doorgaan. Des Christens strijd Efeze 6 vers 10IV Staat, broeders, paldat niemand wijk Wij strijden tegen 's Boozen rijk. En niet alleen voor vleesch en bloed. Voor satan zelf wees op uw hoed' Houdt u gereed voor zwaren strijd De vijand komt op boozen tijd Staat vast en wijkt niet van uw baan Tevoren doet Gods harnas aan. Uw gordel zal Gods waarheid zijn Geen leugengeest maak' 't hart onrein I Uw borst bescherm' gerechtigheid, Bedrog en onrecht nimmer lijdt. Het woord „houdt vrede"uit Paulus' mond Verzelle u van stond tot stond Breekt bitt're nijd en strijd zich baan, Dan valt de satan krachtig aan. 't Schild des geloofs, vergeet het niet Vergeefs daarop zijn pijlen schiet De booze en ziet zijn vuur geblvscht In 't hart, van Jezus riah bewust. Op 't hoofd de helm der zaligheid, Doet blij de reis naar d' eeuwigheid. Wie wacht de komst van zijnen Heer, Draagt kruis en lijden tot Gods eer Soms weet men niet, hoe of het moet Laat 't Woord dan spreken zóó is 't goed Het zwaard des Geestes, 't Woord van God Maakt al Gods vijanden ten spot. Soms valt de slaap den strijder aan Wie waakt en bidt, hij kan bestaan Roept dan den Veldheer zelf er bij Die maakt van slaap en banden vrij. Wij zelf zijn koud, mat, leeg en dood. Slechts Jezus geeft ons kracht in nood. Vraag steeds van Hem genad' en licht. En wijkt niet t>an Zijn aangezicht. Wie zoo gelooft en bidt vol vuur. Wie alzoo strijdt, staat als een muur, Behoudt met Jezus Christus 't veld En draaot de kroon w*a als een held. A. Knapp. „Ev. Liederschat^'j O zeker, door ons strijden komen we er niet. We kunnen slechts door den Overwinnaar overwinnaars zijn. Door Hem, door Hem .alleen, om 't eeuwig welbehagen. Nieuwsgierig vragen wijst Jezus af door ons te wijzen op onze eigen verantwoordelijkheid in den tijd der genade, die God ons nog laat. Straks is die tijd voorbij. Dan geldt: velen 'zullen zoeken in te gaan en zullen niet kun nen. Als we-ons in een brandend hotel zouden bevinden, gaan we niet belangstellend vra gen of er ook weinigen gered kunnen wor den. Maar we vliegen naar de deur, we strij den voor ons leven. Zoeken we dan de enge poort, de deur der verlossing. Er is er maar één. „Ik ben de deur. Indien iemand door Mij in gaat, die zal behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden". (Joh. 10 9).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 9