Vane/iVüOl de. fy\öuud ^orxSJS sajs;euj (iy^ sjnaqunj an «il'Iir „C" ■""'p 8p ''I n3 ure«nftqjoo* 1 ■•rapra'P»-"P«» »aju POTjsm* 8u,( ;-"JP "Pi »SUI lip uoq .nrem '[^.insod Huishoudelijke economie WE lcsren wel in heel bijzonderen zin da vei voeging van het werkwoord „bezuini gen". Het ia bezuiniging wat de klok slaat" Aldus lazen we onlangs in een aardig stukje in de „Geref. Kerkbode voor 'Noordbrabant en Lim- Mirg", en neer dan één passage uit dat stukje ia #aard te worden doorgegeven. Het volgende is eraan ontleend „We leeren prijs stellen op alles wat nog eenige gebruikswaarde vertegenwoordigt. En dat is op zichzelf een heel goed ding. Het is immers niet economisch verantwoord, iets weg te werpen, dat nog dienen kan. Kan het mij persoonlijk geen diensten meer bewijzen, dan zal iemand anders er nog wat aart kunnen hebbep. Zoolang we in weelde leven, komen we er niet toe, het nut 'der dingen tot op den bodem toe uit tp putten. Zoodra echter de voorraden in veront rustende mate verminderen, is elke trouvaille, die" compensatie geeft, buitengewoon welkom. Onze periodieken hebben dan ook veelal tegenwoordig een rubriek, waar inzenders f hun vondsten publi- ceeren kunnen. Mijn vrouw vindt deze publicaties an zeer aan trekkelijke lectuur. Ze heeft heimelijk pret, wan neer ze er vernuftigheden in tegenkomt, die ze zelf al lang had uitgekiend en toegepast. De lezer begrijpt: een moeder van een talrijk kroost wordt wel gedwongen, zuinig huis te houden en efficien cy ie beoefenen. En elke nieuwe raadgeving wil ze toetsen aan de practijkv om de werkelijke waarde ervan te bewaren. Ze vindt daarin een sportief element, dat zyn bekoring heeft. Het is immers altijd stalend, tegen de ongunst der om standigheden in te worstelen en met z.g. kleinig heden toch nog wat van eenige beteekenis te be reiken. Dat is rationalisatie van het huishoude lijk bedrijf. Of vindt ge dit misschien een al te dik woord T Zeg dan maar, heel gewoon uitbuiten van alle g( g - venheden. Daar heb je nu het bonnen-stelsel en het punten systeem, dat geleidelijk de heele huishoudelijke horizon gaat begrenzen. O, de oorzaken ervoor zijn zeer droef. Het zijn treurige teekenen des tjjds. Maar, afgezien daarvan, wat brengen deze dingen een belangwekkende spanning in de ver zorging der huiselijke taak. Wij mannen laten deze beslommering maar al te graag aan moeder- de-vrouw over. De huismoeders hebben er dage lijks mee te maken. Zij moeten er zich het hoofd maar mee breken. En ze doen het met interesse. Het sport-element maakt het aantrekkelijk. Dat is, althans volgens mijn levensgezellin, het mooie. Zij ziet er een aparte levenskunst in. Au fond wel droef, maar in de practijk van de zuinige huis moeder een prachtige prikkel tot extra-toewijding, een appèl aan de huisvrouwelij ke capaciteiten. Maar er is toch ook een mocielyk kantje aan. Er is een probleem bij, waartegen ook de vrouwelijke intuïtie niet zonder aarzeling over staat. Moet men inderdaad de kansen, die de bonnen bieden, zich ten nutte maken Is het dom, ze ongebruikt te laten? Ja, zeggen velen; want alles zal veel schaarscher worden. Later zur je spijt hebben, als je de mogelykheid tot aanschaffen hebt laten voorbijgaan. Niet doen, zeggen anderen. Houd je geld en besteed het pas als het noodig is. De eerste raadgevers vinden het meest gehoor. En zgo wordt de huishouding, in plaats van object van bezifini- ging, een bodemlooze put Is het niet zoo Ook bij u, geacht»; lezer Ja, u hoeft het niet hardop te zeggen: fluister het mij maar in het oor. De voorraden, die ons land bezat, zijn wel zeer haast geslonken. Het is de oorlog en zijn gevol gen, die we daarin aan het werk zien. Bezuiniging is onvermijdelijk. Gelukkig, dat .er een landelijk systeem voor de „richtige" verdeeling in actie is gekomen. Maar, welk 'n rompslomp voor leveran ciers en groothandelaars. Wat een administratie is daarvoor mobiel gemaakt moeten worden. Respect voor de organisatie, die duarachter schuilt En laten we onze levensomstandigheden, ook deze, mét geduld aanvaarden." Wat kinderen zeggen AARDIG is wat een lezeres uit Bodegraven ons schrijft „Ons dochtertje, dat nu 3y2 maand ls, heeft haar eigen taaltje, dat we graag willen probeeren te begrijpen. Hoewel ze niets anders te drinken krijgt dan zuivere melk, zegt ze, als zc dat kost bare vocht genoten heeft, steeds maar weer Uie, uie, uie Zonder dat wU haar iets van het alfabet konden duidelijk maken, heeft deze kleine meid de goede gewoonte anngenomen bij het begin te beginnen, en zoo hooren we haar nu sinds enkele weken zeggen: Aa. aa. a 't Spreekwoord zegt: Wie gezegd heeft, moet ook b zeggen, doch dat willen we maar rustig afwachten 1" Uit Wolfheze schrijft ons een lezeres, dat ze met veel genoegen onze „kinderlogica" leest In haar brief, welke ze besluit met de beste wenschen voor „ons" blad, doet ze een behoorlijken duit In het zakje in den vorm van enkele aardige voorvalletjes. We geven ze graag door. „Catrientje, 4 jaar, heeft een prentenboek gekre gen met platen van wilde en tamme dieren. Er zijn voor haar bekende en onbekende beesten, en ze repeteert telkens de heele rij om ze alle maal bij name te kennen. Een nijlpaard en een kameel blijken de grootste hinderpalen to Ik heb haar een beetje willen helpen, en als ze bij het nijlpaard me vragend aanziet zeg ik Wat loopt er voor een wagen Een paard, zegt ze. Ik Juist en nu komt hier nog „nyl" voor. Ze vindt zelf, dat het beest erge groote tanden heeft en zeker wel bijten zal. Bij een volgende vertooning zegt ze by het nijlpaardEn deze loopt voor den wagen, en dan bijt hij je Bij den kameel' weifelt ze even en zegt dan En dat ij een meelbeest I Er woont in L. een man, die den scheldnaam van „Krientje Krente* heeft. Ook Catrientje kent hem. Op zekeren dag komt hij met een bood schap en haar Moeder vraagt hem, binnen te komen. Dag Krien, zegt Catrien. En Moeder, bang dat ze den scheldnaam zal noemen, zegt gauw Zeg maar Dag Harmsen. Dat doet de kleine meid, hoewel weifelend. Als de man vertrokken is zegt Catrien Moeder, nou jokte U toch, dat was niet Harmsen, dat was Krientje Krente Als Vader thuis voor 't eten gebeden heeft, zegt Jopie, 314 'jaar, ook nog zelf haar gébedje op. Ze is nog niet dikwijls naar de kerk geweest. Als op een keer de Dominé klaar is met 't gebed en Jopie erg stil blijft zitten, denkt Moeder, dat 2* slaapt, en stoot haar even aan. Jopie, geschrok ken, denkt dat ze iets verzuimt, en hardop zegt zehaar gebedje van thuis! Kleine Henny heeft een zusje, dat last van zomersproeten heeft. Ze heeft overdag haar Moe der hooren zeggen, dat dit zusje haar hoed op moet zetten voor de zon, daar ze anders nog meer sproeten krijgt. Als ze 's avonds voor 't eerst bij donker buiten komt en de sterren aan den hemel ziet staan," roept zeOch, nu kan de Heere alle sproetels zien I Keesje, 2 jaar, mag niet overal aankomen. De kachel a- -.y.. r«rev, uai neen ny ai eens ondervonden. Dus vindt Moeder het gemak kelijk, van andere dingen, waar hy af moet blij ven, óók te zeggen, dat ze „heet" zijn. Op een keer heeft hy den fluitketel, die toen koud was, bemachtigd, en is in den tuin bezig, er zand in te doen. Als hij zyn Moeder ziet aan komen om den ketel af te nemen, roept hij Héét, Mama, héét Truusjes Mama is naar den kapper, en de puk, 2 jaar informeert bfj Papa, of Mama naar de kerk is. Nee, zegt Papa, Mama is naar den kap per, weet je wel, die mijnheer, die Truusjes haartjes knipt. Even denkt Truus na, zeker aan haar eigen bezoek bij dien mynheer, waar de „waterlanders" by te pas kwamen, en zucht dan Och arme Mammie huilen Als Mieke, 5 jaar, 's avonds haar directoirtje uit doet, ziet ze er een gaatje in, en verbluft zegt zeOch, nou heeft m'n broek een gat in z'n kous Uit Kinderdijk kwam het volgende „De vierjarige had een broertje gekregen. Hem was mill of meer een zusje voorgepraat. Gevolg was, dat hij bij de buren verteldeIk heb een zusje gekregen en die heet Piet ^lieven Jan flynhedideflari IN het midden van den familiekring heb ben wij, na rijp beraad, met aller in stemming, besloten, dat Cornells de uitver korene zal zijn, om, door middel van de bon nen A en AA der textielkaart van het hoofd des gezins in het bezit te komen van de eene nieuwe winterjas, waarop wij recht hebben. Daatje heeft nog twee jaar geleden een nieu we wintermantel gehad en de meisjes och, de meisjes weten altijd nog wel een aardige wintersche garde-robe bij elkaar te scharrelen. Zij hebben mij allebei hun beste wintermantel getoond in het harde licht voor het raam en op zulk een manier, dat ik heb moeten toegeven, dat het beste daarvan af was. In normale tijden zouden zij waar- schijnlek een bijdrage voor wat nieuws heb ben gekregen. Thans kon ik mij beroepen op het feit dat er maar één bon A en één bon AA op een hoofdstamkaart zit. Maar nu denkt U toch zeker niet dat mim meisjes er armoedig bijloopen. Wat zij aan die jas sen gefrunnikt hebben weet ik niet, maar als zij 's Zondags voor ons uit naar de kerk loo- pen, dan zien hun jassen er heel anders uit dan op het moment toen zij mij de kleeding- stukken toonden voor het raam en dan zien de meisjes er zoo uit, dat ik regelrecht grootsch ben op mijn dochters. En bovendien: ze hebben nog wat achter de .hand. Een man draagt een jas en een hoed. Uit! Die meisjes hebben ook nog wel een kort jasje, een aardige doekeen fleurige regen jas. Ze hebben een hoed en een puntmuts en een stuk of wat andere onnoembare hoofd deksels. Je ziet ze tien dagen en je ziet ze tien keer verschillend. Voor mij en Keessie is er geen vraag: Wat zal ik vandaag aantrekken?, want dit staat voor eiken dag zoo vast als een huis: door-de- weeksch je daagsche pakkie en 's Zondags je Zondagsche, net zoo lang tot je Zondagsche pakkie je daagsche wordt en er een nieuw Zondagsch pakkie moet komen. Voor de meisjes echter is die vraag eiken dag inder daad een vraag waarop verschillende ant woorden mogelijk zijn. Onze schaarsche tijd prikkelt hun vindingrijkheid en zonder mor ren hebben zij de bonnen A en AA aan Kees sie afgestaan. Ikzelf heb nog een keurige zwarte jas, een echte jas voor bejaarde heeren, zwart met een wit haartje en zonder pacha, zoo maar gewoon een jas, met een smalle kraag en smalle revers. Die jas heb ik al een jaar of zes en ik hoop er nog minstens tien jaar mee te doen. Dat kun je met zoo'n jas. Het is een neutrale jas, die een dienende functie vervult en geen decoratieve beteekenis heeft. Het is een jas, die misschien heel op den lan gen duur op de schouders wat groenig zal worden van ouderdom, maar die dan deze groenigheid met waardigheid zaj dragen. Ik vrees, dat Comelis nu wel een van die jassen zal krijgen, zooals ze bij het tegen woordige geslacht schijnen te hooren en dan weet u wel wat ik bedoel, n.l. van die jassen die om de beenen smal beginnen en naar de schouders breed uitloopen, van die jassen waarin tengere jonge mannen met een slap spierstelsel Herculische afmetingen krijgen, jassen met holle schouders, die bij het uit einde een tikje omhoog loopen, jassen met een breede gespierde borst, met kolossale revers, waarvan de afgeronde punten bijna de schou- derpunten raken, jassen dikwijls ook met breede ceintuurs, die er een sportief karak ter aan schijnen te moeten geven, jassen, waarmee men in de kerk en in de trein een onbehoorlijke ruimte inneemt en waarin men zich in die kerk of in die trein zoo log be weegt dat men altijd zijn buurman hindert als men een psalmvers op wil zoeken, resp. de krant wil lezen, jassen van brutale kleurige op ruige stoffen, die men één jaar met een zekere opgetogenheid draagt, die men daarna nog een jaar ver draagt en waarvan men zich na twee jaar verwonderd en teleurge steld afvraagt waarom men er toch zoo enthousiast over is kunnen zijn. Enfin, wij kunnen Cornelis geen zwarte jas met een wit haartje aangeven, ook al moet hij dan honderdmaal kantoorboekhandelaar worden gelijk zijn vader. Daatje gaat vandaag of morgen met hem winkelen en zij zql wel een degelgk stuk voor hem op den kop tikken, ondanks watten schouders en kunstspierballen. Dat hij hit in gezondheid mag verslijten. Zoo teeken ik dan, MIJNHEER DE MAN ""TL Supppma© Dp in?A DZ PjVm ^«ojipeis .puftdliDpuo Jfhppcop pumpouiuzSire, JBKq -J9A 'uw* aa n»A»| mq '»UB,) Jurrpvw riMLJ^vr wv "rS 3p r'NJl A riY OORSPRONKELIJKE NOVELLE door AMANDA WOLF DUS dan maar onverrich terzake weggegaan» do arme bedroefde aan haar lol overge laten Neen, neen, haar geheele ziel kwam tegen dit besluit in opstand dat zou laag, dat zou harteloos zijn *n innig medelijden besloop haar, noopte baar tot bandelen, met voorbijzien van elk onder scheid in stand of rang. Met enkele etappen was zij bij de sidderende gestalte en hief het neerge bogen hoofd tot zich op. Toen zij echter slaagde in*de poging, met zachten dwang de ineengezonken gestalte overeind te helpen, in een behoefte, te steunen, troost te geven, zoovee! haar dit mogelijk was, beving haar een plotselinge schrik. uw m»p en zonaer eerkracht was dat zwakke lichaam een geknakte bloemstengel door een vernielenden lentestorm. »,Maar kind, ge zijt ziek, overspannen door het ongewone werk, is 't niet Waarom zijt ge ook altijd zoo rusteloos In de weer? Eenige haast ,was wel vereischt, maar gij zult ver vóór den tijd klaar zijn en dat w«e mijn bedoeling toch niet" Een paar oogen keken baar omrand door grauwe Bctaaduwen aan er was een onheilspellende gloed in die oogen. „Ga wegga weg.... gij vooral. Ik kan .*t u niet zeggen, net is het werk niet, neendal niet. maar de herinnering. ach. de her innering". Corona had eens haar broer verpleegd, die 'n hardnekkige malaria leed, uit de tropen, waar hij eenigen tijd vertoefde, meegebrachten het kwam haar voor, dat Lize's onbegrijpelijke on samenhangende woorden veel overeenkomst hadden met de ongerijmde wartaal van haar Loenznaligen patiëntvandaar dat zij ze op ro ketting van koortsopwinding schreef. „Kom", poogde rij te kalmeeren, „go moet rust gaan nemen, Iaat me u naar binnen brengen, ln vertrouwde handen". Een droef schokken van de schouders en een hopelooze trek op het bleeke gelaat was hel eenig antwoord. Meer en meer versterkte zich ln Corona Schilthof ide mooning, hier tegenover een tragisch geheim, te staan en een diep meegev oel spoorde haar aan dc volheid van haar waarlijk goed hart te too- non aan dit kind, dat onder schrijnend leed bukt ging, terwijl voor haar, de gelukkige bn de dageraad van een lachenden ochtend glourue* Zacht vlijde het treurende hoofdje tegen haar schouder en koozend raakte haar hand de heets wang. „Arm kind, je moet veel geleden hebben dat is mij niet ontgaan, al beb je ook altijd Je uiter ste best gedaan, niéts van je gevoelens aan an deren te verraden. Maar vrees niet je verdriet weet ik te eer biedigen. Misschien denk je, dat het nieuwsgierigheid te, die mij «00 spreken doet, maar dan vergist ge je. Als het je verlichting geven kan, vertel mij dam, vertel alles. Ik denk, dat bet js goed zal doen en wellicht kan ik je helpen je «mart te verlichten", Het moede hoofd schudde loomig. „Neen, neen, helpen kunt ge niet, dat kan nte mand, dat kin God alleen. Gauw komt de tyd, dat ik niets meer vragen, niets meer wcnscheiv zal dan rustrust Ontzet week Corona terug, de doffe vertwijfeling van die ontboezemingen ontstelde haar. „Maar, lieve kind, hoe kan je dat meenen, gij nog zoo jong „Juist omdat ik jong ben, juist daarom.... Wat baat het den last van het leven mee t® torsen, als de hoop weg isHet staat mis schien laf en kleingeestig dit klagen, maar bet ls ook zwaar, o t zoo zwaar, *n bruidstoilet te maken, terwijl men dat geluk voor zichzelf ver «eefs verlangde. Men kan zijn eigen draag-' kracht wel eens overschatten, meor op zijn schou ders laden dan te dragen ls". „Maar kind, als ik dat vooruit geweten had 't Waj goed,, dat u dit niet wist Ik bad bet er nó eenmaal op gezet, dit werk te maken misschien als mijn laatste". Het voorval werd Corona hoe langer hoe on verklaarbaarder. Wat mocht 't reisje toch mee nen Welke levenservaring deed haar zoo bit ter spreken Misgunde z|j haar hefc toekomstig géluk Die twijfel scheen Lize In haar oogen te lezen „0 ziet mij misschien voor jaloersch aan ach, dat Is volstrekt niet zoo; ik doel slechts op de pijn hier van binnen. We; ben ik dwaas, u zulks te bekennen, maar de wijze, waarop re mij vóndt, leidt er toe. Het ls ai et goed tui u, belang in xn|j te stel len gelukkige menschen zijn meest egoïstisch, kunnen zich niet indenken in eens anders -leed". Corona's lippen bewogen zich, *t was of zij spre ken wilde, maar haar vraag nog .wijselijk weer hield bezorgd de teedere snaar te beroeren. „Is hij gestorven T" vroeg zij dan dralend, half in schroom. „Ja, zeker, gestorven is hij voor mij voor en met anderen is hij blijven leven, is hij gelukkig geworden". Nu eerst begreep Corona iets van de wanhoop, die het ontgoochelde hart folterde. Zij wilde be hoedzaam verder vragen, maar het meisje voor kwam haar. Zij richtte het hoofd op en glim lachte haar ttard, pijnlijk lachje. „Och, het is maar een heel gewone, doodgewone geschiedenis, zooals er zich iederen dag in het leven afspelen. Wie ze vergeten kan. is geluk kig; wie vergeten wordt en zelf niet vergeteo kan. die treft de diepste smart. Ik was "n jong dwaas kind, ziet ge. het hoofd vervuld van de meest onwaarschijnlijke llefdes- hlslnries» waarvan mijn lievelingsboeken mij spraken. Wat hinderde hot mij, dat hij, die m|j liefde bo wees, van veel hooger geboorte was dan ik, ja, zelfs van een der meest geziene families der stad. Ik waa toch jong en mooL werd door ieder ge prezen om mijn entwikkeling en aangename manieren Is het noodig, o het droevig eind van den al te schoonen droom te verhalen? Ge moet zooals ge mij nu ziet, begrijpen, dat mijn hooggestemde, ideale verwachtingen ijdel bleken, niets meer schenen dan mooie zeepbellen, doch uiteenspat tend, zoodra een overmoedige kinderhand zich van dat fraaie speelgoed poogt meester te maken. Ik was te zwak om de grievendste aller teleur stellingen te dragen. Ongeneeslijk was de wonde, mij door de miskenning mijner liefde toege bracht. Slechts in één opzicht was ik sterk mijn omgeving, mijn goede ouders bemerkten nooit iets van wat er in mtj omgingwat de oorzaak was, die mijn blos deed kwijuen, mijn wangen vermageren, mijn levensmoed en levemlust deed wegslinken tot stillen levensernst Aan wie de schuld van dit alles T O, zeker, ik weet, dat ik niet vrij te pleiten ben, maar waa zijn houding te rechtvaardigen, die door zijn tecderheid en licfkoozingen in het hart van het onervaren kind oprechte liefde had gewekt Ren nijdig-felle hoost vlaag deed de woorden plots in Lize's keel stokken. De opwinding was te hevig, het uitgeputte lichaam deed zich gelden. Stom had het andere meisje toegeluister J, een meewarijren. diepen gevoelstrek -om den mond gegroefd. Scherper, juister dan in dit oogenblik was het haar misschien nooit mogelijk geweest, het ver driet van dit arme, gebroken hart mee te leven zij, wier toekomst zulk schril contrast vormde met de haredie in den opgang van het geluk, op het toppunt was haar zoetste illusies verwe zen lijkt te zien door het woord, dat haar voor goed aan den echtgenoot barer keuze zou ver binden. O, dit wreed vertrapte meisje, hoe hekier be licht zag zij no haar kwelling 1 Met zusterlijke teoderbeid streelde zij de glanzende lokken terug, die door de hartstochtelijke emotie los waren ge-» raakt en verwilderd over het blanke voorhoofd hingen. „Ja, ik kan mij uw lot indenken. O, zoo u wist hoe ik met u meevoel en u ter wille verlang te zijn. Kn die manbemint gij lism nog hebt go hem later nog weergezien?" Maar tegelijk stond Corona verbaasd over de uitwerking dezer woorden. Een ongewone aan doening deed f.ize eensklaps opspringen, als door een smartelijke steek' getroffen, 'n Strak te ging door haar kaarsrcriifc houding, door haar als by tooverslag koel-koude trekken. „Verschoon mij, juffrouw, als ik op dit gesprek niet verder doorgareeds te vèel heb Ik mij door mijn gevoel laten meesleuren. Ik ben dwaas ge weest over dingen te. spreken, die. voor u geen waarde hebben". En nog stroever werd de toon, haast bij het on beleefde af. „Ik weet hoe het menschen uit uw kring gaat Voor een keertje Js 't wel eens do moeite waard, een toeneeltje als het zoo juist voorgevallene bij te wonen, 't is wedr "ens buiten het. alledaagsche om. Maar daar blijft het bij. Een paar dagen later is het vergeten, vervluchtigd In tal van andere indrukken. Daarom wil ik niets meer zeggen, niets, niets meer. Vergeef me, als ik even den afstand tuaschon ons uit het oog verloor, Ik h«b g(«prokon, omdat'hef spre- bonauwt 't Is mijn zwakke gestel, dat mij som* parten speelt. Maar nu is die Inzinking heen en; kan het gewone dagelijksche doen zijn verloop hebben. Wilt u plaats nemen, dan zal ik het coa- tuum halen". Corona Schilthof stond verslagen. De zwenking In het optreden van het door smart neergewor- pen meisje kwam haar zoo wonderbaar, zoo over* stelpcnd-ploteeliug voor, d^t baar geest zich nog niet by den veranderden toestand vermocht aan te passen. Zij beijverde zich als troosteres te helpen volgens de inspraak van haar nobel hart, en eensklaps werd haar plompverloren te ver* •taan gegeven, dat haar inmenging hier vol» strekt overbodig was» Steeds raadselachtiger verscheen haar bet meisje dat haar een tipje van den sluier der geheim houding had opgelicht, om weer even snel, en schijnbaar iu berouw over deze vertrouwelijk* beid tot een vreemde zich in nog diehter waan van terughouding te hullen. Ook voelde zij zich beleedigd door het oordeel van Lize, dat baar van oppervlakkige belang stelling beschuldigde, maar die wrevel verdween weer even gauw als hij opkwam. Langzamerhand herstelde zy zich. „Al* u het zoo opneemt en mijn oprechte ver klaring, wezenlijk belang in u te stellen, voor niet telt", antwoordde zij beslist, hoewel zonder eenige gestrengheid, „laten wij dan doen. alsof er niet* tusschen ons verhandeld is. Ik zou voor Iets liefs willen, dat dit ook werkelijk zoo waa. Maar enfin er is niets aan te doen. Ik heb mijn tijd reeds verbruikt. Ik kwam maar even oploopen, om uw oordeel te vragen over het zilvertres, dat ik uitzocht en u liet brengen. Waa het naar uw zin „Als u een oogenblik wachten wilt, zal ik het keurs halen. Ik ben het ook nog niet met mij zelf eens, of de wijdte van de mouw wel de juists is. Wij zetoden nog eens ov-er kunnen meten". Eenmaal op ander terrein, gaf het naaistertje geen blijk meer van ontroering kalm als steeds gaf zij haar oorspronkelijke opmerkingen ten beste, bepleitte met overtuiging het aanbrengen van een afzonderlijke versiering op een of ander onderdeel en trachtte door haar eenvoud en over leg de bezoekster te doen vergeten, wat hier zoo juist werd afgespeeld. Eu toch kropte er iets in Lize's keel, zoo vaak zij terloop* in het fijnbesnedea gelaat, van het meisje tegenover huar blikte. Met moeite slikte /.ij dan, maar 't was, of de prop niet weg wou. Voelde zij berouw over haar plotselingen om keer, ongemotiveerd in het oog van ha&r mensch. lievende werkgeefster, maar streng vereischt in haar eigen oog Neen, neen, waartoe berouw te hebben Het moest toch - Ze had niet 4e bedoeling hem een blaam aan te wrijven, of bet lieve onwetende bruidje de zonnige huwelijksdagen te verbitte ren I En daarom was het beter, dat zij plotseling ge zwegen had, andere was haar misschien te veel ontvallen. Toen zij haar klant naar de deur leidde, was r.lj zichzelf alweer in zooverre meester dat zij haar vriendelijk toeknikte. „Dus ik kan op u rekenen, over enkele dagen krijg ik nader bericht „Kunt u van op aan. Zoo gauw het klaar is, stuur ik een kaartje". „Mooi zoo, en verder - hou moed I", voegde Co rona er goedig bezorgd bij, terwijl zij de smalle hand in de bare drukte met een hartelijkheid, die Lize wel deed en beschaamde tevens. Zij bleef haar na staan kijken, tot hot portie*1 dichtklapte en het rijtuig wegratelde. Het begon reeds te donkeren, bet groen van den kleinen tuin leek zwart, een droomerige avond- geur vervulde de lucht. Toen dook eensklaps een breede figuur op alt de nabijzijnde schaduw. „Dag Lize. ik ben het, Piethier zijn de rozen- stekjes, die ik je beloofde. Hoe is hot er mee, sedert laatst Wat beter Ik ben mijn zonde moe Ik ben mijn zonde moe en mijn berouw, Ik ben mijzelve moede en ik ben Het zoeken moe naar God, dien Wc niet ken» En dien ik toch zoo gaarne kennen zou. Ik ben mijn zwakheid moe en mijn verdriet. Mijn arbeid en mijn hoop en mijn genot, Maar bovenal het zoeken naar mijn God Ik ben het zoeken moede maar God niet Hij ziet en kent mijn zonde en vergeeft Ze zeventig maal zeven maal 'en meer. Hij wil niet, dat mijn ziele sterft, maar leeft. O. wonderbare goedheid van den Heer, Die naar zoo moedeloos een ziel nog vraagt, Die alle dingen en ook mij verdraagt. JACQITELINE r. d WAALS»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 11