Vane/iVüOl de. fy\öuud
^orxSJS
sajs;euj (iy^
sjnaqunj an
«il'Iir „C" ■""'p 8p ''I n3 ure«nftqjoo*
1 ■•rapra'P»-"P«» »aju POTjsm* 8u,(
;-"JP "Pi »SUI lip uoq .nrem '[^.insod
Huishoudelijke economie
WE lcsren wel in heel bijzonderen zin da
vei voeging van het werkwoord „bezuini
gen". Het ia bezuiniging wat de klok slaat"
Aldus lazen we onlangs in een aardig stukje in de
„Geref. Kerkbode voor 'Noordbrabant en Lim-
Mirg", en neer dan één passage uit dat stukje ia
#aard te worden doorgegeven. Het volgende is
eraan ontleend
„We leeren prijs stellen op alles wat nog eenige
gebruikswaarde vertegenwoordigt. En dat is op
zichzelf een heel goed ding.
Het is immers niet economisch verantwoord, iets
weg te werpen, dat nog dienen kan. Kan het mij
persoonlijk geen diensten meer bewijzen, dan zal
iemand anders er nog wat aart kunnen hebbep.
Zoolang we in weelde leven, komen we er niet
toe, het nut 'der dingen tot op den bodem toe uit
tp putten. Zoodra echter de voorraden in veront
rustende mate verminderen, is elke trouvaille, die"
compensatie geeft, buitengewoon welkom. Onze
periodieken hebben dan ook veelal tegenwoordig
een rubriek, waar inzenders f hun vondsten publi-
ceeren kunnen.
Mijn vrouw vindt deze publicaties an zeer aan
trekkelijke lectuur. Ze heeft heimelijk pret, wan
neer ze er vernuftigheden in tegenkomt, die ze
zelf al lang had uitgekiend en toegepast. De lezer
begrijpt: een moeder van een talrijk kroost wordt
wel gedwongen, zuinig huis te houden en efficien
cy ie beoefenen. En elke nieuwe raadgeving wil
ze toetsen aan de practijkv om de werkelijke
waarde ervan te bewaren. Ze vindt daarin een
sportief element, dat zyn bekoring heeft. Het is
immers altijd stalend, tegen de ongunst der om
standigheden in te worstelen en met z.g. kleinig
heden toch nog wat van eenige beteekenis te be
reiken. Dat is rationalisatie van het huishoude
lijk bedrijf.
Of vindt ge dit misschien een al te dik woord T
Zeg dan maar, heel gewoon uitbuiten van alle
g( g - venheden.
Daar heb je nu het bonnen-stelsel en het punten
systeem, dat geleidelijk de heele huishoudelijke
horizon gaat begrenzen. O, de oorzaken ervoor
zijn zeer droef. Het zijn treurige teekenen des
tjjds. Maar, afgezien daarvan, wat brengen deze
dingen een belangwekkende spanning in de ver
zorging der huiselijke taak. Wij mannen laten
deze beslommering maar al te graag aan moeder-
de-vrouw over. De huismoeders hebben er dage
lijks mee te maken. Zij moeten er zich het hoofd
maar mee breken. En ze doen het met interesse.
Het sport-element maakt het aantrekkelijk. Dat is,
althans volgens mijn levensgezellin, het mooie.
Zij ziet er een aparte levenskunst in. Au fond
wel droef, maar in de practijk van de zuinige huis
moeder een prachtige prikkel tot extra-toewijding,
een appèl aan de huisvrouwelij ke capaciteiten.
Maar er is toch ook een mocielyk kantje aan. Er
is een probleem bij, waartegen ook de vrouwelijke
intuïtie niet zonder aarzeling over staat. Moet
men inderdaad de kansen, die de bonnen bieden,
zich ten nutte maken Is het dom, ze ongebruikt
te laten? Ja, zeggen velen; want alles zal veel
schaarscher worden. Later zur je spijt hebben, als
je de mogelykheid tot aanschaffen hebt laten
voorbijgaan. Niet doen, zeggen anderen. Houd je
geld en besteed het pas als het noodig is. De eerste
raadgevers vinden het meest gehoor. En zgo wordt
de huishouding, in plaats van object van bezifini-
ging, een bodemlooze put Is het niet zoo Ook
bij u, geacht»; lezer Ja, u hoeft het niet hardop
te zeggen: fluister het mij maar in het oor.
De voorraden, die ons land bezat, zijn wel zeer
haast geslonken. Het is de oorlog en zijn gevol
gen, die we daarin aan het werk zien. Bezuiniging
is onvermijdelijk. Gelukkig, dat .er een landelijk
systeem voor de „richtige" verdeeling in actie is
gekomen. Maar, welk 'n rompslomp voor leveran
ciers en groothandelaars. Wat een administratie
is daarvoor mobiel gemaakt moeten worden.
Respect voor de organisatie, die duarachter schuilt
En laten we onze levensomstandigheden, ook deze,
mét geduld aanvaarden."
Wat kinderen zeggen
AARDIG is wat een lezeres uit Bodegraven
ons schrijft
„Ons dochtertje, dat nu 3y2 maand ls, heeft haar
eigen taaltje, dat we graag willen probeeren te
begrijpen. Hoewel ze niets anders te drinken
krijgt dan zuivere melk, zegt ze, als zc dat kost
bare vocht genoten heeft, steeds maar weer
Uie, uie, uie
Zonder dat wU haar iets van het alfabet konden
duidelijk maken, heeft deze kleine meid de goede
gewoonte anngenomen bij het begin te beginnen,
en zoo hooren we haar nu sinds enkele weken
zeggen: Aa. aa. a
't Spreekwoord zegt: Wie gezegd heeft, moet
ook b zeggen, doch dat willen we maar rustig
afwachten 1"
Uit Wolfheze schrijft ons een lezeres, dat ze met
veel genoegen onze „kinderlogica" leest In haar
brief, welke ze besluit met de beste wenschen
voor „ons" blad, doet ze een behoorlijken duit
In het zakje in den vorm van enkele aardige
voorvalletjes. We geven ze graag door.
„Catrientje, 4 jaar, heeft een prentenboek gekre
gen met platen van wilde en tamme dieren. Er
zijn voor haar bekende en onbekende beesten,
en ze repeteert telkens de heele rij om ze alle
maal bij name te kennen. Een nijlpaard en een
kameel blijken de grootste hinderpalen to
Ik heb haar een beetje willen helpen, en als ze
bij het nijlpaard me vragend aanziet zeg ik
Wat loopt er voor een wagen Een paard, zegt
ze. Ik Juist en nu komt hier nog „nyl" voor.
Ze vindt zelf, dat het beest erge groote tanden
heeft en zeker wel bijten zal. Bij een volgende
vertooning zegt ze by het nijlpaardEn deze
loopt voor den wagen, en dan bijt hij je Bij den
kameel' weifelt ze even en zegt dan En dat ij
een meelbeest I
Er woont in L. een man, die den scheldnaam van
„Krientje Krente* heeft. Ook Catrientje kent
hem. Op zekeren dag komt hij met een bood
schap en haar Moeder vraagt hem, binnen te
komen.
Dag Krien, zegt Catrien. En Moeder, bang dat ze
den scheldnaam zal noemen, zegt gauw Zeg maar
Dag Harmsen. Dat doet de kleine meid, hoewel
weifelend. Als de man vertrokken is zegt Catrien
Moeder, nou jokte U toch, dat was niet Harmsen,
dat was Krientje Krente
Als Vader thuis voor 't eten gebeden heeft, zegt
Jopie, 314 'jaar, ook nog zelf haar gébedje op.
Ze is nog niet dikwijls naar de kerk geweest. Als
op een keer de Dominé klaar is met 't gebed en
Jopie erg stil blijft zitten, denkt Moeder, dat 2*
slaapt, en stoot haar even aan. Jopie, geschrok
ken, denkt dat ze iets verzuimt, en hardop zegt
zehaar gebedje van thuis!
Kleine Henny heeft een zusje, dat last van
zomersproeten heeft. Ze heeft overdag haar Moe
der hooren zeggen, dat dit zusje haar hoed op
moet zetten voor de zon, daar ze anders nog
meer sproeten krijgt.
Als ze 's avonds voor 't eerst bij donker buiten
komt en de sterren aan den hemel ziet staan,"
roept zeOch, nu kan de Heere alle sproetels
zien I
Keesje, 2 jaar, mag niet overal aankomen. De
kachel a- -.y.. r«rev, uai neen ny ai
eens ondervonden. Dus vindt Moeder het gemak
kelijk, van andere dingen, waar hy af moet blij
ven, óók te zeggen, dat ze „heet" zijn.
Op een keer heeft hy den fluitketel, die toen
koud was, bemachtigd, en is in den tuin bezig,
er zand in te doen. Als hij zyn Moeder ziet aan
komen om den ketel af te nemen, roept hij
Héét, Mama, héét
Truusjes Mama is naar den kapper, en de puk,
2 jaar informeert bfj Papa, of Mama naar de
kerk is. Nee, zegt Papa, Mama is naar den kap
per, weet je wel, die mijnheer, die Truusjes
haartjes knipt. Even denkt Truus na, zeker aan
haar eigen bezoek bij dien mynheer, waar de
„waterlanders" by te pas kwamen, en zucht dan
Och arme Mammie huilen
Als Mieke, 5 jaar, 's avonds haar directoirtje uit
doet, ziet ze er een gaatje in, en verbluft zegt
zeOch, nou heeft m'n broek een gat in z'n
kous
Uit Kinderdijk kwam het volgende
„De vierjarige had een broertje gekregen. Hem
was mill of meer een zusje voorgepraat. Gevolg
was, dat hij bij de buren verteldeIk heb een
zusje gekregen en die heet Piet
^lieven Jan
flynhedideflari
IN het midden van den familiekring heb
ben wij, na rijp beraad, met aller in
stemming, besloten, dat Cornells de uitver
korene zal zijn, om, door middel van de bon
nen A en AA der textielkaart van het hoofd
des gezins in het bezit te komen van de eene
nieuwe winterjas, waarop wij recht hebben.
Daatje heeft nog twee jaar geleden een nieu
we wintermantel gehad en de meisjes
och, de meisjes weten altijd nog wel een
aardige wintersche garde-robe bij elkaar te
scharrelen. Zij hebben mij allebei hun beste
wintermantel getoond in het harde licht voor
het raam en op zulk een manier, dat ik heb
moeten toegeven, dat het beste daarvan af
was. In normale tijden zouden zij waar-
schijnlek een bijdrage voor wat nieuws heb
ben gekregen. Thans kon ik mij beroepen op
het feit dat er maar één bon A en één bon
AA op een hoofdstamkaart zit. Maar nu
denkt U toch zeker niet dat mim meisjes
er armoedig bijloopen. Wat zij aan die jas
sen gefrunnikt hebben weet ik niet, maar als
zij 's Zondags voor ons uit naar de kerk loo-
pen, dan zien hun jassen er heel anders uit
dan op het moment toen zij mij de kleeding-
stukken toonden voor het raam en dan zien
de meisjes er zoo uit, dat ik regelrecht
grootsch ben op mijn dochters.
En bovendien: ze hebben nog wat achter de
.hand. Een man draagt een jas en een hoed.
Uit! Die meisjes hebben ook nog wel een kort
jasje, een aardige doekeen fleurige regen
jas. Ze hebben een hoed en een puntmuts en
een stuk of wat andere onnoembare hoofd
deksels. Je ziet ze tien dagen en je ziet ze
tien keer verschillend.
Voor mij en Keessie is er geen vraag: Wat zal
ik vandaag aantrekken?, want dit staat voor
eiken dag zoo vast als een huis: door-de-
weeksch je daagsche pakkie en 's Zondags
je Zondagsche, net zoo lang tot je Zondagsche
pakkie je daagsche wordt en er een nieuw
Zondagsch pakkie moet komen. Voor de
meisjes echter is die vraag eiken dag inder
daad een vraag waarop verschillende ant
woorden mogelijk zijn. Onze schaarsche tijd
prikkelt hun vindingrijkheid en zonder mor
ren hebben zij de bonnen A en AA aan Kees
sie afgestaan.
Ikzelf heb nog een keurige zwarte jas, een
echte jas voor bejaarde heeren, zwart met
een wit haartje en zonder pacha, zoo maar
gewoon een jas, met een smalle kraag en
smalle revers. Die jas heb ik al een jaar of
zes en ik hoop er nog minstens tien jaar mee
te doen. Dat kun je met zoo'n jas. Het is
een neutrale jas, die een dienende functie
vervult en geen decoratieve beteekenis heeft.
Het is een jas, die misschien heel op den lan
gen duur op de schouders wat groenig zal
worden van ouderdom, maar die dan deze
groenigheid met waardigheid zaj dragen.
Ik vrees, dat Comelis nu wel een van die
jassen zal krijgen, zooals ze bij het tegen
woordige geslacht schijnen te hooren en dan
weet u wel wat ik bedoel, n.l. van die jassen
die om de beenen smal beginnen en naar de
schouders breed uitloopen, van die jassen
waarin tengere jonge mannen met een slap
spierstelsel Herculische afmetingen krijgen,
jassen met holle schouders, die bij het uit
einde een tikje omhoog loopen, jassen met een
breede gespierde borst, met kolossale revers,
waarvan de afgeronde punten bijna de schou-
derpunten raken, jassen dikwijls ook met
breede ceintuurs, die er een sportief karak
ter aan schijnen te moeten geven, jassen,
waarmee men in de kerk en in de trein een
onbehoorlijke ruimte inneemt en waarin men
zich in die kerk of in die trein zoo log be
weegt dat men altijd zijn buurman hindert
als men een psalmvers op wil zoeken, resp. de
krant wil lezen, jassen van brutale kleurige
op ruige stoffen, die men één jaar met een
zekere opgetogenheid draagt, die men daarna
nog een jaar ver draagt en waarvan men
zich na twee jaar verwonderd en teleurge
steld afvraagt waarom men er toch zoo
enthousiast over is kunnen zijn.
Enfin, wij kunnen Cornelis geen zwarte jas
met een wit haartje aangeven, ook al moet
hij dan honderdmaal kantoorboekhandelaar
worden gelijk zijn vader.
Daatje gaat vandaag of morgen met hem
winkelen en zij zql wel een degelgk stuk voor
hem op den kop tikken, ondanks watten
schouders en kunstspierballen.
Dat hij hit in gezondheid mag verslijten.
Zoo teeken ik dan,
MIJNHEER DE MAN
""TL Supppma© Dp in?A DZ PjVm
^«ojipeis .puftdliDpuo Jfhppcop pumpouiuzSire,
JBKq
-J9A 'uw* aa n»A»| mq '»UB,) Jurrpvw
riMLJ^vr wv
"rS 3p r'NJl A riY
OORSPRONKELIJKE NOVELLE
door AMANDA WOLF
DUS dan maar onverrich terzake weggegaan»
do arme bedroefde aan haar lol overge
laten Neen, neen, haar geheele ziel kwam tegen
dit besluit in opstand dat zou laag, dat zou
harteloos zijn
*n innig medelijden besloop haar, noopte baar
tot bandelen, met voorbijzien van elk onder
scheid in stand of rang. Met enkele etappen was
zij bij de sidderende gestalte en hief het neerge
bogen hoofd tot zich op.
Toen zij echter slaagde in*de poging, met zachten
dwang de ineengezonken gestalte overeind te
helpen, in een behoefte, te steunen, troost te
geven, zoovee! haar dit mogelijk was, beving
haar een plotselinge schrik.
uw m»p en zonaer eerkracht was dat zwakke
lichaam een geknakte bloemstengel door een
vernielenden lentestorm.
»,Maar kind, ge zijt ziek, overspannen door het
ongewone werk, is 't niet Waarom zijt ge ook
altijd zoo rusteloos In de weer? Eenige haast
,was wel vereischt, maar gij zult ver vóór den
tijd klaar zijn en dat w«e mijn bedoeling toch
niet"
Een paar oogen keken baar omrand door grauwe
Bctaaduwen aan er was een onheilspellende
gloed in die oogen.
„Ga wegga weg.... gij vooral. Ik kan .*t u
niet zeggen, net is het werk niet, neendal
niet. maar de herinnering. ach. de her
innering".
Corona had eens haar broer verpleegd, die
'n hardnekkige malaria leed, uit de tropen, waar
hij eenigen tijd vertoefde, meegebrachten het
kwam haar voor, dat Lize's onbegrijpelijke on
samenhangende woorden veel overeenkomst
hadden met de ongerijmde wartaal van haar
Loenznaligen patiëntvandaar dat zij ze op ro
ketting van koortsopwinding schreef.
„Kom", poogde rij te kalmeeren, „go moet rust
gaan nemen, Iaat me u naar binnen brengen,
ln vertrouwde handen".
Een droef schokken van de schouders en een
hopelooze trek op het bleeke gelaat was hel
eenig antwoord.
Meer en meer versterkte zich ln Corona Schilthof
ide mooning, hier tegenover een tragisch geheim,
te staan en een diep meegev oel spoorde haar aan
dc volheid van haar waarlijk goed hart te too-
non aan dit kind, dat onder schrijnend leed
bukt ging, terwijl voor haar, de gelukkige bn
de dageraad van een lachenden ochtend glourue*
Zacht vlijde het treurende hoofdje tegen haar
schouder en koozend raakte haar hand de heets
wang.
„Arm kind, je moet veel geleden hebben dat
is mij niet ontgaan, al beb je ook altijd Je uiter
ste best gedaan, niéts van je gevoelens aan an
deren te verraden.
Maar vrees niet je verdriet weet ik te eer
biedigen.
Misschien denk je, dat het nieuwsgierigheid te,
die mij «00 spreken doet, maar dan vergist ge
je. Als het je verlichting geven kan, vertel mij
dam, vertel alles.
Ik denk, dat bet js goed zal doen en wellicht
kan ik je helpen je «mart te verlichten",
Het moede hoofd schudde loomig.
„Neen, neen, helpen kunt ge niet, dat kan nte
mand, dat kin God alleen. Gauw komt de tyd,
dat ik niets meer vragen, niets meer wcnscheiv
zal dan rustrust
Ontzet week Corona terug, de doffe vertwijfeling
van die ontboezemingen ontstelde haar.
„Maar, lieve kind, hoe kan je dat meenen, gij
nog zoo jong
„Juist omdat ik jong ben, juist daarom....
Wat baat het den last van het leven mee t®
torsen, als de hoop weg isHet staat mis
schien laf en kleingeestig dit klagen, maar bet
ls ook zwaar, o t zoo zwaar, *n bruidstoilet te
maken, terwijl men dat geluk voor zichzelf ver
«eefs verlangde. Men kan zijn eigen draag-'
kracht wel eens overschatten, meor op zijn schou
ders laden dan te dragen ls".
„Maar kind, als ik dat vooruit geweten had
't Waj goed,, dat u dit niet wist Ik bad bet er
nó eenmaal op gezet, dit werk te maken
misschien als mijn laatste".
Het voorval werd Corona hoe langer hoe on
verklaarbaarder. Wat mocht 't reisje toch mee
nen Welke levenservaring deed haar zoo bit
ter spreken Misgunde z|j haar hefc toekomstig
géluk
Die twijfel scheen Lize In haar oogen te lezen
„0 ziet mij misschien voor jaloersch aan ach,
dat Is volstrekt niet zoo; ik doel slechts op de
pijn hier van binnen. We; ben ik dwaas, u zulks
te bekennen, maar de wijze, waarop re mij
vóndt, leidt er toe.
Het ls ai et goed tui u, belang in xn|j te stel
len gelukkige menschen zijn meest egoïstisch,
kunnen zich niet indenken in eens anders -leed".
Corona's lippen bewogen zich, *t was of zij spre
ken wilde, maar haar vraag nog .wijselijk weer
hield bezorgd de teedere snaar te beroeren. „Is
hij gestorven T" vroeg zij dan dralend, half in
schroom.
„Ja, zeker, gestorven is hij voor mij voor en
met anderen is hij blijven leven, is hij gelukkig
geworden".
Nu eerst begreep Corona iets van de wanhoop,
die het ontgoochelde hart folterde. Zij wilde be
hoedzaam verder vragen, maar het meisje voor
kwam haar. Zij richtte het hoofd op en glim
lachte haar ttard, pijnlijk lachje.
„Och, het is maar een heel gewone, doodgewone
geschiedenis, zooals er zich iederen dag in het
leven afspelen. Wie ze vergeten kan. is geluk
kig; wie vergeten wordt en zelf niet vergeteo
kan. die treft de diepste smart.
Ik was "n jong dwaas kind, ziet ge. het hoofd
vervuld van de meest onwaarschijnlijke llefdes-
hlslnries» waarvan mijn lievelingsboeken mij
spraken.
Wat hinderde hot mij, dat hij, die m|j liefde bo
wees, van veel hooger geboorte was dan ik, ja,
zelfs van een der meest geziene families der
stad.
Ik waa toch jong en mooL werd door ieder ge
prezen om mijn entwikkeling en aangename
manieren
Is het noodig, o het droevig eind van den al te
schoonen droom te verhalen? Ge moet zooals ge
mij nu ziet, begrijpen, dat mijn hooggestemde,
ideale verwachtingen ijdel bleken, niets meer
schenen dan mooie zeepbellen, doch uiteenspat
tend, zoodra een overmoedige kinderhand zich
van dat fraaie speelgoed poogt meester te
maken.
Ik was te zwak om de grievendste aller teleur
stellingen te dragen. Ongeneeslijk was de wonde,
mij door de miskenning mijner liefde toege
bracht. Slechts in één opzicht was ik sterk mijn
omgeving, mijn goede ouders bemerkten nooit
iets van wat er in mtj omgingwat de oorzaak
was, die mijn blos deed kwijuen, mijn wangen
vermageren, mijn levensmoed en levemlust deed
wegslinken tot stillen levensernst
Aan wie de schuld van dit alles T O, zeker, ik
weet, dat ik niet vrij te pleiten ben, maar waa
zijn houding te rechtvaardigen, die door zijn
tecderheid en licfkoozingen in het hart van het
onervaren kind oprechte liefde had gewekt
Ren nijdig-felle hoost vlaag deed de woorden plots
in Lize's keel stokken. De opwinding was te
hevig, het uitgeputte lichaam deed zich gelden.
Stom had het andere meisje toegeluister J, een
meewarijren. diepen gevoelstrek -om den mond
gegroefd.
Scherper, juister dan in dit oogenblik was het
haar misschien nooit mogelijk geweest, het ver
driet van dit arme, gebroken hart mee te leven
zij, wier toekomst zulk schril contrast vormde
met de haredie in den opgang van het geluk,
op het toppunt was haar zoetste illusies verwe
zen lijkt te zien door het woord, dat haar voor
goed aan den echtgenoot barer keuze zou ver
binden.
O, dit wreed vertrapte meisje, hoe hekier be
licht zag zij no haar kwelling 1 Met zusterlijke
teoderbeid streelde zij de glanzende lokken terug,
die door de hartstochtelijke emotie los waren ge-»
raakt en verwilderd over het blanke voorhoofd
hingen.
„Ja, ik kan mij uw lot indenken. O, zoo u wist
hoe ik met u meevoel en u ter wille verlang te
zijn. Kn die manbemint gij lism nog hebt
go hem later nog weergezien?"
Maar tegelijk stond Corona verbaasd over de
uitwerking dezer woorden. Een ongewone aan
doening deed f.ize eensklaps opspringen, als door
een smartelijke steek' getroffen, 'n Strak te ging
door haar kaarsrcriifc houding, door haar als by
tooverslag koel-koude trekken.
„Verschoon mij, juffrouw, als ik op dit gesprek
niet verder doorgareeds te vèel heb Ik mij door
mijn gevoel laten meesleuren. Ik ben dwaas ge
weest over dingen te. spreken, die. voor u geen
waarde hebben".
En nog stroever werd de toon, haast bij het on
beleefde af. „Ik weet hoe het menschen uit uw
kring gaat Voor een keertje Js 't wel eens do
moeite waard, een toeneeltje als het zoo juist
voorgevallene bij te wonen, 't is wedr "ens buiten
het. alledaagsche om. Maar daar blijft het bij. Een
paar dagen later is het vergeten, vervluchtigd
In tal van andere indrukken. Daarom wil ik
niets meer zeggen, niets, niets meer. Vergeef me,
als ik even den afstand tuaschon ons uit het
oog verloor, Ik h«b g(«prokon, omdat'hef spre-
bonauwt 't Is mijn zwakke gestel, dat mij som*
parten speelt. Maar nu is die Inzinking heen en;
kan het gewone dagelijksche doen zijn verloop
hebben. Wilt u plaats nemen, dan zal ik het coa-
tuum halen".
Corona Schilthof stond verslagen. De zwenking
In het optreden van het door smart neergewor-
pen meisje kwam haar zoo wonderbaar, zoo over*
stelpcnd-ploteeliug voor, d^t baar geest zich nog
niet by den veranderden toestand vermocht aan
te passen. Zij beijverde zich als troosteres te
helpen volgens de inspraak van haar nobel hart,
en eensklaps werd haar plompverloren te ver*
•taan gegeven, dat haar inmenging hier vol»
strekt overbodig was»
Steeds raadselachtiger verscheen haar bet meisje
dat haar een tipje van den sluier der geheim
houding had opgelicht, om weer even snel, en
schijnbaar iu berouw over deze vertrouwelijk*
beid tot een vreemde zich in nog diehter waan
van terughouding te hullen.
Ook voelde zij zich beleedigd door het oordeel
van Lize, dat baar van oppervlakkige belang
stelling beschuldigde, maar die wrevel verdween
weer even gauw als hij opkwam.
Langzamerhand herstelde zy zich.
„Al* u het zoo opneemt en mijn oprechte ver
klaring, wezenlijk belang in u te stellen, voor
niet telt", antwoordde zij beslist, hoewel zonder
eenige gestrengheid, „laten wij dan doen. alsof
er niet* tusschen ons verhandeld is. Ik zou voor
Iets liefs willen, dat dit ook werkelijk zoo waa.
Maar enfin er is niets aan te doen. Ik heb
mijn tijd reeds verbruikt. Ik kwam maar even
oploopen, om uw oordeel te vragen over het
zilvertres, dat ik uitzocht en u liet brengen. Waa
het naar uw zin
„Als u een oogenblik wachten wilt, zal ik het
keurs halen. Ik ben het ook nog niet met mij
zelf eens, of de wijdte van de mouw wel de juists
is. Wij zetoden nog eens ov-er kunnen meten".
Eenmaal op ander terrein, gaf het naaistertje
geen blijk meer van ontroering kalm als steeds
gaf zij haar oorspronkelijke opmerkingen ten
beste, bepleitte met overtuiging het aanbrengen
van een afzonderlijke versiering op een of ander
onderdeel en trachtte door haar eenvoud en over
leg de bezoekster te doen vergeten, wat hier zoo
juist werd afgespeeld.
Eu toch kropte er iets in Lize's keel, zoo vaak
zij terloop* in het fijnbesnedea gelaat, van het
meisje tegenover huar blikte. Met moeite slikte
/.ij dan, maar 't was, of de prop niet weg wou.
Voelde zij berouw over haar plotselingen om
keer, ongemotiveerd in het oog van ha&r mensch.
lievende werkgeefster, maar streng vereischt in
haar eigen oog Neen, neen, waartoe berouw te
hebben
Het moest toch - Ze had niet 4e bedoeling hem
een blaam aan te wrijven, of bet lieve onwetende
bruidje de zonnige huwelijksdagen te verbitte
ren I
En daarom was het beter, dat zij plotseling ge
zwegen had, andere was haar misschien te veel
ontvallen.
Toen zij haar klant naar de deur leidde, was r.lj
zichzelf alweer in zooverre meester dat zij haar
vriendelijk toeknikte.
„Dus ik kan op u rekenen, over enkele dagen
krijg ik nader bericht
„Kunt u van op aan. Zoo gauw het klaar is,
stuur ik een kaartje".
„Mooi zoo, en verder - hou moed I", voegde Co
rona er goedig bezorgd bij, terwijl zij de smalle
hand in de bare drukte met een hartelijkheid,
die Lize wel deed en beschaamde tevens.
Zij bleef haar na staan kijken, tot hot portie*1
dichtklapte en het rijtuig wegratelde.
Het begon reeds te donkeren, bet groen van den
kleinen tuin leek zwart, een droomerige avond-
geur vervulde de lucht.
Toen dook eensklaps een breede figuur op alt
de nabijzijnde schaduw.
„Dag Lize. ik ben het, Piethier zijn de rozen-
stekjes, die ik je beloofde. Hoe is hot er mee,
sedert laatst Wat beter
Ik ben mijn zonde moe
Ik ben mijn zonde moe en mijn berouw,
Ik ben mijzelve moede en ik ben
Het zoeken moe naar God, dien Wc niet ken»
En dien ik toch zoo gaarne kennen zou.
Ik ben mijn zwakheid moe en mijn verdriet.
Mijn arbeid en mijn hoop en mijn genot,
Maar bovenal het zoeken naar mijn God
Ik ben het zoeken moede maar God niet
Hij ziet en kent mijn zonde en vergeeft
Ze zeventig maal zeven maal 'en meer.
Hij wil niet, dat mijn ziele sterft, maar leeft.
O. wonderbare goedheid van den Heer,
Die naar zoo moedeloos een ziel nog vraagt,
Die alle dingen en ook mij verdraagt.
JACQITELINE r. d WAALS»