nninn vier m piaats van
Knutselwerkje
EEN GRAPPIG VOGELTJE
Deze week willen we 't grappige vogeltje makttfc
dat je hieronder ziet afgebeeld.
HERFST
De stormwind bruist,
het ruist en suist
daar boven in de bomen,
muziek van 't nieuwe herfstgetij:
de milde zomer is voorbij,
nu gaat de winter komen!
Hoort hoe het giert
en fluit en tiert:
„Zoef, zoef, ik zal je krijgen!"
Een bont gekleurde vlindervlucht
van blaren, dwarrelt door de lucht
om strakjes neer te zijgen.
Een korte tijd
van heftigheid,
dan trekt hij heen, de rover.
De rover van de grootste schat,
die elke boom te missen had:
het goude najaars lover.
%mVa3e/cukfuJas
Een der telling uit de Mobilisatietijd.
Door J. snoep.
60)
NU js de beurt aan Henk om te tonen dat hij
ook wat van zijn bezittingen missen kan.
Hy heeft bijna twee planken vol mooie boeken.
Hij is er verbazend zuinig op 't is net of z'n boe
ken zo uit de winkel komen.
Ja, Henk wil ook wat geven. Maar nu hij vóór
z'n open kast staat, valt 't toch niet mee. Hij
houdt zo erg veel van z'n mooie boeken dat
heeft hij nooit beter gevoeld dan nu hij gereed
Btaat er één weg te gevenDat kreeg hij van
vader en moeder, dat van oom Freek en dat op 't
laatste jaarfeest van de Knapenvereniging. Neen,
die kan hij niet geven, want voorin staat z'n naam
geschreven Die vijf deeltjes horen by elkaar
dat gaat dus ook niet Wacht eens, da's een
mooi boek. daar zal Thijs wel erg blij mee zijn.
't Heel ..Siem de Mug als speurder". O, hij zou 't
toch wel heel graag zelf houden, want 't is een
*ijn verhaal
Weer gaan Henk's ogen over de ruggen van z'n
boeken Neen. zo'n erg dun boekje wil hij niet
geven 't moet dus „Siem de Mug" zyn. Hij is
bang dat hij straks weer berouw over z'n bpsluit
zal hebben Daarom sluit hij gauw de kast en met
't boek in de hand gaat hij naar de huiskamer.
Moeder, Kees en Janny zitten op hem te wachten
en zijn erg benieuwd wat hij mee brengt.
„Maar jóh", zegt moeder, „geef je dat prachtige
boek voor Thijs?" Ze bladert 't even door en be-
kykt de tekeningen Wat is Henk keurig op z'n
boeken, denkt ze. Hij heeft 't misschien al een
jaar, maar er is nog geen vuiltje op te zien. O, ze
begrijpt wel. dat 't haar jongen moeite heeft
gekost van dit zuinig bewaarde bezit afstand te
doen. Maar daarom wordt dit ook een geschenk
yan dubbele waardé.
„'t Is een prachtig pakje", zegt ze goedkeurend,
„jongens, wat vind ik dat fijn dat we ook die
•«me mensen eens een prettige avond kunnen
bezorgen."
Op een klein stukje papier schrijft juffrouw de
Koning „Voor moeder". Zo 'n snipper komt ook
üan 't mes en tusschen 't boek. Dan wordt 't doosje
aetjes ingepakt in een stuk bruin papier met een
touwtje er om heen.
,Nu moeten jullie 't pakje even wegbrengen",
zegt juffrouw de Koning. „Je moet zorgen dat ze
Moedervreugd in de olifantenwereld
(Foto M. de Vos
niet zien van wie 't komt, maar ook dat 't niet
in verkeerde handen komt."
't Is al over zevenen. Nog een uur, denkt Janny.
„Nu hebben we dubbele pret", lacht haar moeder.
Maar toch vond ze 't leuk dat pakje klaar maken.
„Wij vieren vanavond Sint Nicolaas, maar bij
Thijs doen ze 't ook."
Kees en Henk hebben hun jas al aan. Thijs woont
niet ver uit de buurt over een half uur kunnen
ze best weer terug zijn.
Henk mag 't pakje dragen, en als ze van hun
moeder ieder een paramei hebben gehad, begeven
de jongens zich op weg.
Teddy mag mee. Dat is een buitenkansje, waar
mee de pluimstaart erg ingenomen is. Als ze bui
ten zijn begint hij hard te keffen zó blij is hij.
„Hoe moeten we dat nou doen?" vraagt Henk. „Zo
mogen niet weten dat 't pakje van ons komt
Maar hoe moeten we 't dan afgeven
„We zullen wel eens zien", zegt Kees. die ook niet
weet hoe ze dit zaakje moeten opknappen. Hem
kennen ze 't beste zal zijn dat Henk 't pakje
afgeeft.
't Is druk op straat en alle mensen dragen pak
jes. Ze komen een man tegen met een gek lang
ding op z'n schouder en onder z'n arm een groot
rond pak. Een schemerlamp of zo iets.
Twee grote jongens sjouwen met een strooien pop
tussen zich in. De pop is grappig aangekleed: hij
heeft een jas met zwaluwstaarten aan en een oude
glimmende hoed op z'n dikke kop. Maar z'n benen
schijnen lam te zijn en zwabberen grillig heen en
weer.
Teddy schrikt van zo'n vreemde verschijning.
Kees moet hem stevig vasthouden, want de hond
probeert eén van de zwaluwstaarten te pakken
te krijgen.
De jongens genieten volop. Ze wisten niet dat 't
op Sint Nicolaasavond zó gezellig was op straat.
Een man zet een groot pak voor een deur, drukt
dan lang op de belknop enrent hard weg om
zich achter een boom verdekt op te stellen. De
jongens zien hoe een juffrouw de deur opent, 't
pak opneemt, een-poosje naar links en naar rechts
kijkt, om daarna met 't pak in huis te verdwijnen.
Even later zien ze ook den man z'n schuilplaats
verlaten.
„Zó kunnen wij 't ook doen", zegt Henk en Kees
denkt 't zelfde.
Ze zijn nu in de buurt waar Thijs woont. „De
eerste straat rechts", zegt Kees, die weer denkt
aan die Zaterdagavond, ruim twee maanden gele
den, toen hij met Wim van Dongen en Frans Groe-
neveld naar Thijs fruit gingen brengen.
Nu zijn ze in de straat, ,,'t Is een benedenhuis,
nummer 19", licht Kees z'n broer verder in.
In deze straat is 't heel stil. Van de vrolijke Sint-
Nicolaas-drukte, waar op deze avond heel de stad
vol van is, merkt men hier niets, 't Is zo wel te
zien, dat hier meest arme mensen wonen. Have
loos zien de huizen er uit, de gordijnen voor som
mige ramen zijn groezelig en verfrommeld.
Henk zucht er van. Hij zou hier niet graag wo
nen. Hij houdt 't pakje stevig onder z'n arm en
z'n scherpe jongensogen turen naar de huisnum
mers. No 13 15 17 't volgende huis moet
't dus zijn.
Ook Teddy is niet op z'n gemak. Hij rukt af en toe
aan z'n riempje of hij zeggen wil laten we maar
gauw hier weggaan, Wat moeten we hier nu bij
avond in zo'n donkere, stille straat doen
De jongens staan voor No 19 stil. Kees zoekt naar
't naambordje. Ja, daar is 't, onder de bel. A. van
Dam staat er op.
„Doe jij 't maar", zegt Henk, die 't een bijna grie
zelige onderneming vindt.
„Goed. Geef mij dan 't pakje en loop jy vast
maar met Teddy terug, 'k Zal wachten tot je de
volgende lantaarnpaal voorbij bent. Loop maar
door, ik kom wel."
Henk wil met Teddy vertrekken, maar de hond
is niet van plan z'n baasje in de steek te laten.
Hij wil bij Kees blijven en spartelt geducht te
gen als»-Henk hem meetrekken wil. Zo is Kees
gedwongen eerst de wandeling tot voorbij de
lantaarnpaal mee te maken.
„Wacht hier nou even", zegt hij dan, ,,'k ben zo
terug." Op een drafje loopt hij weer terug. Hij
heeft een mooi plannetje en weet zeker dat 't ook
slagen zal. Aan de overzijde van Thijs z'n huis is
een donkere gang. Daar zal hij wachten nadat hij
gebeld heeft. En eerst als de weg weer veilig
is, zal hij Henk achterop lopeh.
En dat plannetje lukt inderdaad. Eerst zet Kees 't
pakje op 't stoepje voor de deur. Dan belt hij.
Snel loopt hij dan naar de'overzijde van de straat.
De donkere smalle gang is een prachtige schuil
plaats. Geen mens zal hem hier ontdekken. Met
een kloppend hart wacht Kees de komende ge
beurtenissen af.
Lang behoeft hy niet te wachten. Hij ziet de deur
opengaan. Daar staat iemand, die een paar stap
pen naar buiten komt en bijna over 't pakje valt.
(Wordt vervolgd)
In de eerste plaats hebben we nodig een houten
servetring. Heb je die niet, dan kan je in een
galanteriewinkel er wel een kopen. Die dingen
zijn heel goedkoop, dus dat zal wel geen bezwaar
zjjn. Verder moot jc ccn houten halletje zien te
krijgen, daar maak je de kop van.
't Makkelijkst van alles is het voetstuk waarop
de grappige vogel komt te staan. Voorbeeld 3
geeft aan wat voor een vorm je dit moet geven.
Je zaagt het van dik hout.
Aan de servetring bevestig je een staand houtje,
de staart. Uit de bovenkant van de staart kan je
een klein hoekje zagen, dat staat erg grappig en
brengt niet veel moeite mee.
De kop bevestig je met een paar dunne spijkertjes
aan de ring. De ogen teken je er met inkt of
beter nog met verf op. De snavel zyn twee
driehoekjes, en om die goed op hun plaats te kun
nen lijmen, kan je beter eerst op de juiste plaats
een holte in de bal maken.
Nu neem je je servet, en maakt daar een harmoni
ca-model van. Dan steek je het door de servetring
heen, en nu lykt het net of je grappige vogel
vleugels heeft gekregen.
In plaats van een servetring kan je ook een gro
tere houten bal nemen. Als je daar een gaatje
in maakt, kan je de vogel als lucifersstandaard
gebruiken. Ook dat is heel grappig.
Raadsels
INVULRAADSEL
De meneer op 't tekeningetje hieronder houdt j©
een blad papier voor de neus, dat je in moet
vullen.
Van links naar rechts en van boven naar benede»
moeten 't precies dezelfde woorden van 5 letters
zijn.
1. Op 't bovenste rijtje (dus ook op 't voorste)
een ander woord voor ziek.
2. Een muziektoestel (een uitvinding van d©
laatste jaren).
3. Een giftig slangetje.
4. 't Tegenovergestelde van -alles.
5. Dat deel van je boterham, dat je ook moet
opeten.
OPLOSSING
van het raadsel in de vorige Kinderkrant.
Men neemt eenvoudig de diagonale rij zwart
gemaakte cirkeltjes
(die de centen voor
re Qj Q) stellen) weg en men
houdt horizontaal en
O^k C_) verticaal geteld vijf
rijen over elk van
vijf geldstukjes. Dit
is de meest simpele
oplossing. Er zijn
v echter nog veftchil-
Vjl lende variaties mo
gelijk, die natuurlijk
ook zo goed zijn, als zy maar aan de voorwaar
den, bij de opgave gesteld, voldoen.
De Rotterdammer Nieuwe Haagsche Courant
Nieuwe Utrechtsche Courant - Nieuwe Leidsche
Courant en Dordtsch Dagblad
Jezus in ons huis
Ik moet heden in uw huis blijven.
Lucas 19 15b.
IN tegenstelling met zijn bezoek bij de land
palen van Tyrus en Sidon, waar Jezus aan
niemand bekend wilde hebben, dat Hij daar
een huis binnengegaan was, heeft de Heiland
Zacheüs openlijk (de schare was zóó groot,
dat de kleine douane-chef in een boom ge
klommen was) medegedeeld, dat Hij terstond
bij hem een bezoek wilde afleggen. Voor
Zacheüs moet dit een wel even schrikwek
kende, maar toch ook verblijdende aankondi
ging geweest zijn. Was al zijn staat van dienst,
wat de resultaten betreft, prachtig geweest,,
gelet op de wijze waarop hij die bereikt had,
was het allesbehalve in orde. Het merkwaar
digste van het bezoek is dan ook dat hij, nau
welijks Jezus in zijn rijk gemeubelde woning
ontvangen hebbende, plotseling al z'n kaar
ten (en dat waren geen schoone blijkens vers
8) op tafel legt, een ruime boetedoening be
looft en terstond mèt zijn gezin wordt zalig
gesproken (vers 9). Wij zouden zeggen: een
Evangelisatie-huisbezoek met verrassende
vrucht.
Voor ons, die wel kunnen zingen: „Ach, was
Jezus nog op aarde, aanstonds snelde ik naar
Hem heen", doch blijkens des Heilands erva
ringen tijdens Zijn omwandeling nog aan de
toepassing moeten getoetst en dan wel eens
beschaamd zouden kunnen worden, is deze
geschiedenis vol leering. Hij, die de stille
toehoorder bij ieder gesprek in huis, de on-
Eichtbare gast bij iederen maaltijd is, moge
niet plotseling en zichtbaar in ons huis ge
komen zijn, Zijn aanwezigheid wekt dezelfde
reacties op als bij Zacheüs. Bij dezen was het:
onrust over oneerlijk verkregen bezit; de
prachtige meubileering klaagt hem aan, zoo
dra Jezus haar te zien krijgt; hij belooft de
helft aan de armen, en wat de sluw verwor
ven gelden betreft, viervoudige teruggave.
Bij ons kunnen het honderd andere dingen
zijn; dat we er zoo lang aan blijven hechten,
bewijst, dat wij van Jezus' aanwezigheid nog
niet ten volle zijn doordrongen. Zouden we
wel zoo heel ver van de waarheid af zijn,
nis we mede namens alle lezers getuigen, dat
Zijn tegenwoordigheid een maar al te vaak
vergeten werkelijkheid is? Eerder nog voe
gen we elkaar toe, als het gesprek ontsierd
werd door boóze woorden of buiten de per
ken gaande gezegden: „Dat had (de afwezige
of overleden) vader of moeder eens moeten
hooren", dan dat we zouden opschrikken bij
de gedachte: Dat heeft Jezus gehoord! Laten
we ons nu niet versteken achter de opmer
king, dat Zacheüs Jezus zintuigelijk waar-
"neembaar gezien heeft. Stellig ontbreekt ons
dit, maar is Hij dan niet permanent in ons
huis door Zijn Woord, en erkennen wij niet,
dat Hij naar Zijn majesteit, genade en geest
pimmer van ons wijkt?
Er is echter ook een element van sterke ver
troosting in Jezus' h®zoek aan Zacheüs, dat
We mogen doortrekken tot ons huis. Men
denke zich maar even in, dat Zacheüs van
den Heiland al veel gehoord had, en in elk
geval wel zóóveel, dat dit niet de gast kon
kijn, die ooit in zijn huis zou komen. Daarom
kan men (gelijk Prof. Bavinck (J. H.) doet in
zijn „Geschiedenis der Openbaring") aan zijn
klimmen in den vijgeboem, die groote blade
ren heeft, ook omzichtige verkenning toe
schrijven. Zoo maar op Jezus toetreden, dat
lijkt hem gevaarlijk. En nu treedt Jezus zoo
maar op hem toe. Dus zou hij, ondanks zijn
slecht verledeh toch nog in de termen val
len, dat Jezus zich met hem inlaat? In zijn
huis wil komen zelfs? Zie, dan vallen ook
deze Saulus de schellen van de oogen (Hand.
9 18) en zijn hart brandt in hem van dank
bare blijdschap, zich uitende in het aanbod
der boetedoening.
Ook van deze zijde valt een stralend licht over
ons huis. Wij, die wel geen sluwe tollenaars,
maar stellig toch schuldenaars zijn, durven
zoo'n onverwacht bezoek van den grooteri
hartenkenner niet mogelijk achten. De Hei
lige in ons onheilig huis? De Volmaakte in
ons booze hart? Neen, dan maar liever met
Petrus gezegd: „Heere, ga uit van mij, want
ik ben een zondig mensch!" En toch! 't Wordt
feest in de ziel, want de Heiland komt in!
In huis, waar nog zóóveel schoon te maken
is, om Hem te ontvangen. In het hart, waar
nog plekjes zijn, waar we Hem liever niet
zouden binnen laten. In school, waar we
Hem zoo vaak bedroefd hebben met „kleine"
zonden! In de kerk, waar Hij, de groote ge
duldige, zóóveel werk had om ons los te ma
ken van de dingen die vergaan. Deze Jezus
schaamt zich niet, om het huis van een zondi
gen man binnen te gaan (vs. 7) t en deze Jezus
schaamt zich niet, om zich woning te maken
in ons zondige hart welk een blijdschap:
wat zal ik, met Gods gunsten overlaan!
En dan is er nog een ander facet aan dit
juweel van zoekende liefde. Hoewel het be
zoek uiteraard kort was, kondigt Jezus 't aan
met de woorden: „Ik moet heden in uw huis
blijven" (in de nieuwe vertaling: vertoeven).
Dit wijst er op, dat de Heiland zijn gastheer
den tijd wilde laten, opdat hij niet in een op
welling en overijld zou handelen, bijvoor
beeld onder de pressie van een ontdekt en
dan maar gauw beleden kwaad, om erger te
voorkomen. De woorden van het bekende
lied „Jezus van Nazareth gaat voorbij" kun
nen een dreiging inhouden: haast u dan om
uws levens wil, maar veeleer laten wij er het
licht op spelen van des Heeren rondgang
onder de menschen van Zijn tijd. Hoe me
nigmaal liep Hij niet door, stond stil en ging
vol ontferming luisteren naar den nood, die
Hem aangeklaagd werd. Ook het bezoek aan
Zacheüs lag, menschelijk gesproken, oor
spronkelijk niet in Zijn voornemen. Maar
nu ziet Hij den tollenaar verscholen zitten
en gaat hem niet voorbij.
Hier is het antwoord op de zoo vaak herhaal
de bede: „Ga mij niet voorbij, o Heiland! Wijl
Gij anderen zegent, zegen nu ook mij!" Zie,
daar kunnen in ons huiselijk leven oogenblik-
ken zijn, waarop Jezus niet binnen zou kun
nen komen. Er kan een sfeer zijn, waarin Hij
niet zou kunnen ademen, evenals Hij, in Zijn
vaderland gekomen, daar geen kracht kon
doen vanwege hun ongeloof (Matth. 13 58 en
Mare. 6:5). Toch kan het zijn. dat Hij juist
dan aan de deur staat en klopt! Zou er ten
deze niet iets te reguleeren zijn in den levens-
toon dezer dagen, vooral nü wij getoetst wor
den aan onze geloofspraktijk, om ook in het
kleine getrouw te zijn?
Daarentegen, welk een voorrecht, als 't in ons
huis zóó is, dat Jezus er blijven kan. Dat wil
zeggen, als liefde en toewijding, behulpzaam
heid en vergevensgezindheid de onderlinge
verhoudingen dermate behcerschen, dat Gods
weg naar de harten geëffend is. O zeker,
door Zijn geest breekt Hij zich eerst baan,
maar het is onmogelijk, dat de aanwezigheid
van Jezus in ons huis duurzaam zegen brenge,
als wij het niet hebben gezuiverd van juist
die smetten, welke Hem zouden bewegen
voorbij te gaan: vijandschap, twist, afgunst,
toorn, gekijf, tweedracht, e.d. In een gansch
andere gesteldheid mogen we Hem verwach
ten en zal Hij blijven: vrede, lankmoedigheid,
zachtmoedigheid,goedheid, matigheid (GaL
5 20 en 22)
Dan moet Hij in ons huis zijn! Evenals bij
Zacheüs. Hij was rijk (vs. 2), maar als Jezus
verschijnt, komt die rijkdom den armen ten
goede (vs. 8) en Hij geeft een anderen rijk
dom, een onvergankelijke erfenis: heden is
in dezen huize zaligheid geschied (vs. 9).
„Waarom, waarom doet gy uw deur
niet op?
„Ik kom, geliefde, met u avondmalen,
„Ik wil u koestren met Mijn liefdestralen
„En daarom sta Ik aan uw deur en klop".