Het ontstaan en de ontwikkeling
in Duitschland
Mb l ÓóU
TOEN iin de 16de eeuw zich onder Luther's
leiding in Duitschland de Reformatie baan
brak, behoefde men, in tegenstelling met de ro-
znaansche landen, niet verlegen te zijn om ge
paste kerkliederen.
Immers reeds ten tijde van den kerkvader Am-
broeius (374397) namen de geloovigen actief
deel aan den eeredienst. Zij zongen de doxolo
gieën, amen. kyrie® en hymnen. Toen hierin
tegen bet einde der 6de tot aan bel begin der
7de eeuw verandering kwam, doordat het priee
lergezang alrneor hel gemeentezan g verdrong,
bleef in Duitschland, alweer in tegenstelling met
romaansche landen, het gezang der geloo\1gen,
zij het voornamelijk op de hoogere feesten, goed
deels gehandhaafd. En zoo kwam het, dat, waar
in andere landen door de overheersching van het
gregoriaanscb veel ecboone kerkliederen ver
loren gingen of althans in onbruik raakten,
hier bet geestelijk lied bleef bewaard.
Tot de gezangen, welke de gemeente op baar
hoogtijdagen zong, behooren het Kyrie-
e lei son (Heer, erbarm U onzer) en het Halle
lujah. Later deed men aan deze liturgische
'deelen Duitsche strofen voorafgaan en zoo ont-
stond het Duitsche geestelijke lied. Men noemde
deze gezangen Kirleisen. Een voorbeeld
daarvan \1nden we in het prachtige Paaschlied
uit de 12de eeuw
Christ 1st erstanden
Von der Marter alle,
Des sollen wir all froh 6ein
Christ soli unstJr Trost sein,
Ky rioleie.
Naast deze Grieksch-Duitsche kerkliederen, zoo
als men deze gemengde vormen van kerk
gezangen zou kunnen noemen, kende men nog
de Latijnsch-Duitsche liederen. Hiervan zijn
meeetai eenige regels in het Latijn gesteld, hv.i
Indulci jubilo
Nun smget und ncid froh,
Unaers Herzen® Wonne
liegt in praesepio
Und leuchtet als die Sonne
M air is in gremio
Alpha et O. Alpha et O.
Behalve deze gemengd Latijnsch-Duitsche liederen
bezat men natuurlijk ook zuiver Latijnsche ge
zangen als „Puer natu® in Bethlehem" (Er is
een kind geboren te Bethlehem) etc. Weer later
kwam men er toe vertaalde Latijnechc liederen
in te voeren en zoo ontstonden de koralen „Nun
komm' Heiden Heiland", „Kom heiliger Geiet,
Herre Gott", „Ghristum wier sollen loben schon",
„Der Tag der iet so freudenreich" en aindere
thans nog bekende geestelijke liederen.
Geen wonder dus, dat Luther bij de Reformatie
ijverig putte uit deze schat van liederen uit de
Kerk der eeuwen. Hij had het in dit opzicht
heel wat gemakkelijker dan de Franechc refor
mator C a 1 v ij n, die deze liederen moést „be
stellen", omdat hij niet,kon putten uit een be-
staanden voorraad, wijl die bron door de hier
boven genoemde oorzaken totaal was op
gedroogd, Deze moeilijkheid deed zich bij Calvijn
vooral ook gevoelen ten opzichte van de melo
dieën, die aan den eisc-h van directe zing
baarheid, dus bekendheid, moesten \oldoen.
Daarom was Calvijn hiervoor vaak aangewezen
«p volksliederen of Duitsche koralen (Ps. 36) en
Engelsche hymnen. Dit probleem kende Luther
ni e t, omdat in Duitschland het geestelijk lied
door de eeuwen heen was bewaard gebleven, ja
zelfs «enigermate zelfstandig ontwikkeld, zooals
we zagen. Vanzelfsprekend waren dus ook de
melodieën bij het volk bekend gebleven. Toch
werd ten tijde van de reformatie het wereldlijk
lied ooft in Duitschland geannexeerd voor het
kerkgezang, doch daaro\er straks.
In 1524 verscheen het eerste Duitsche koraal-
boek, samengesteld waarschijnlijk door Luther'a
vriend Justus Jonas Het eenige exemplaar
in den druk van Malet, hetwelk men nog bezat,
ging in 1870 bij de beschieting van Straszburg
tijdens den Fransch-Duilschen oorlog, helaas
verloren. Wel bezit men nog hiervan een exem-
laar in facsimile uit 1848. Het werk werd velo
malen nagedrukt en wel op dusdanige wijze, dat
Luther den 26sten September 1525 den Raad der
s'ad Nümberg verzocht, dit te verbieden.
Behalve Luther noemen wij als belangrijkste
tekstdichters Nicolaus Deciue (1541) en
Nicola u e Selnckker (1530—1592).
Toen in het jaar 1613 het Oosten van Duitsch
land door de pest werd geteisterd dichtte Vale
rius Herberger hef bekende kerklied:
„Valet will ich dir geben, du urge falacho Welt",
welk lied ook ten onzent met den tekst „Hoe zal
ik U ontvangen" een geliefkoosd Adventslied is
gebleven.
Toen in 1649 de Vrede van Munster een einde
maakte aan deJi 80-jarigen oorlog en overal de
vrcdesklokken werden geluid, ontstond het over
bekende lied van Martin Rinkart (1586
1649)- „Nun danket alle Gott".
Twee tekstdichters van groot formaat moeten
wij nog noemen. Het zijn Philipp Nicolai
(15561608). predikant aan de St, Catharinakerk
te Hamburg en Johann Franck (1618-r'77)<
De eerste is bekend om zijn koralen „Wie sohön
Jeuchet der Morgenstern" 11597) en„Wachtet auf,
ruft uns die Stimme" (1598).
De laatste kennen wij o.a. door zijn koraal
„Jesu, rneine Freude" (1649) en het Avondmaals-
Jied „Schrnückt dich, o liebe Seele" (1649).
Na een inzinkingsperiode begint opnieuw het
licht over het Duitsche kerklied helder te schij
nen door de komst van Paul Gerhardt
(16071676), dien Prof. Dr Albert Schweitzer in
zijn bekende werk „Joh. Seb. Bach" met recht
„den koning der geestelijke zangers" noemt,
Hem danken wij ongeveer 120 liederen, waarvan
er pirn 20 in de diverse gezangboeken van dio
dagen zijn opgenomen en dus algemeen bekend
zijn geworden. Daarvan noemen wij het prach
tige „Befiehl du deine Wege", het koraal, dat
met de woorden „O Haupt oil Blut und Wun-
den" als het ware het „Leitmotiv" van B a c h \a
Matthaus-Passion kan worden genoemd.
Voor we overgaan tot een beschouwing over de
melodieën, willen wc bezien, wat Dr Martin
Luther (14831546) als tekstdichter voor ons
bcteckent. Hij is als zoodanig natuurlijk in de
eerste plaats bekend om zijn koraal „Ein" feste
Burg ist unser Gott". Doch daarnaast heeft hij
nog vele andere en niet minder schoone teksten
geschreven als„Valer unser im Himmelreieh",
„Aus liefer Not schrei ich zu dir" (Ps. 130),
„Mit Fried' und Fried' ich fahr dahin", (Lof
zang vaji Simecyi), „Von Hiirime! kam der En
gelsehar". Naast deze door Luther zelf gedichte
liederen, kennen wij nog door hem Latijnscho
gezangen: een lied van Johann Hus: „Jezus
Christus unser Heiland, den Zorr. Gotten von uns
wandt." (Jesu» Christus nostra solus) en
„Gclobet seist du Jesu Christ" (GratPs nunc ommes
reddamus).
Lui hor hechtte buitengewoon veel waarde aan
goed verzorgd kerkgezang. Dat hij daaraan hooge
eischen stelde, blijkt uit zijn uitspraak: „Denn
ich im keynen weg will die tatcinische sprache
aucz dern Gottesdienst lassen gar weg kommen,
denn es ist mir alles umb die jugent zu
t h u n. Und wenn ich® vermocht, und die
Krieehisohe und Ebreische sprache were uns so
gerncyn als die laleinische, und hette so viel
feyner musica und gesang® als die lateinische
sar
9. v i
P- -o S) 1
rtt "hiccif "Vrëïéh'Sprachen, DTutsch, Lateinisch-
Kriechisch, Ebreisch, messe hallten, singen una
lesen." (Deudsche Messe, 1526).
Hoe Luthei dacht over het huwelijk van werelrl*
lijko melodieën met geestelijke teksten, drukt hif
Uit in de pittige en ware opmerking: „Den
Teufei braucht nicht alle schonen Weisen füC
sich habcn". (De duivel hoeft niet alle mooLd
wijzen voor ziohzelf te hebben).
Luther is van geweldige beteekenis geweeafl
voor de Protéstantsche kerkmuziek In het ab.
gemeen en voor het Duilsche evangelische kerk*
lied in het bijzonder. Zonder Luther geen Bachf
Thans willen wij eens zien hoe het met de in»
lodieën van het Duitsche kerklied gegaan rs^
Wat we gezegd hebben over den tekst der kerk*
gezangen onmiddellijk na de Reformatie, geldlj
ook voor de melodieën.
Luther nam het bruikbare, reeds bestaande over,
verbeterde het waar noodig en had zoodoende
reeds een respectabel aantal liederen tot zijn be-<
schikking. Hoewel Luther zelf zeer n.u.ii.«ra
was. had hij zich bij dezen arbeid toch de mede*
werking verzekerd van Johnn Walther
<14961566) en Conrad Bupf, twee musici
van groote bekwaamheid uit die dagen. Jammen
genoeg weten wij niet precies, hoeveel en wclké
melodieën van Luther afkomstig zijn. Zooals wo
reed® zagen, weten we dit wel ten opzichte vart
den tekst. In ieder geval wordt de oorsprong
van de melodie van Luther's „Ein feste Burg"'
vrijwel door niemand betwijfeld van Luther tol
zijn, zij het waarschijnlijk met medewerking van!
Johann Walther. We zeiden de oorsprong,
want de melodie, zooals wij die zingen, wijkt
zeer sterk af van het origineel. Niet minder dart
twee of driemaal is deze melodie in den loop der
tijden ingrijpend veranderd. Het laatst door
Johann Sebastiaan Bach, die de melodiel
herschiep tot het lied, zooals wij het thans nog
zingen (met weglating der doorgaande noten),
Schweitzer merkt hierbij op, dat het lied met
gregoriaansche elementen is saamgeweven.
Onder de vele componisten van kerkicdercn noé*
men wij verder den cantor Nicolaus Her*
-inann wion wij het ontstaan van de melodie'
van „I.obt Gott ihr Christen allzngleich" en
„Erschienen ist der herriiche Tag" danken.
Tenslotte hebben wij uit die dagen nog melo*
dieen, afkomstig van wereldlijke li ede*
ren. In de eerste plaats het koraal „Von Hint*
mei hoch da komm ich her", dat oorspronke*
lijk luidde: „Ich komm' aus fremden Landen!
her". Jammer genoeg werd dit lied zoo ijverig
gezongen in dansplaatsen en tavernen, dat het
in 1551 door W-altlher weer uit het gezangenboek!
moest worden verwijderd.
He in rich Isaac's (14451517) „Insprück',
ieh musz dich lassen", leverde de melodie voor,
het wondermooie koraal: „O Welt, ich musz dich
lassen". Veel van dergelijke gevallen zouden!
wo kunnen hoemen, doch wo volstaan met nog
den oorsprong aan te geven van het bekende 3
„O Haupt vol] Blut und Wundcn". Dit lied vin*
den we vóór 1600 met als tekst„Moin G'mut ist
mir verwirret von einer Jungfrau zart". Vooral
dit laatste geval bewijst, hoe nauw do band waa
tusschen het profane en sacrale. Of juister go*
zegd. hoe hoogstaand de muziek van het prof-*
fane lied was. Want wie, die het niet wist, zort
achter de prachtige, verheven phrygische wijs
▼an Bach's lievelingslied „O Haupt voll Blut
Bocft in den familiekring
(Eigen archief)
ilUIAIkllMMMIIllUtlllMUIilU
824
dftu-ii "iuJVi 'oo'rVi/fositiStalent voor
een belangrijk deel aan het koraal heeft gewijd.
Naast zijn vele koraal-cantaten, bezitten wij van
hern tal van schoono koranlbewerkingen voor
orgel (Ed. Peters, banden V. VI, VII en IX ge
deeltelijk), die het spelen \óór of nè den dienst
in onze kerken overwaard zijn. Het ware te wen-
schen, dat wij als organisten wat meer van het
vaak futloozo geimproviseer vóór en né den
dienst afzagen, orn naar dergelijke werken te
grijpen. Dat zou in de eerste plaats vrij wat
verheffender werken op het gemoed van de sa-
znenstroomende menigte, dan het „traditionecle
piano-tot-mezzo-forte-geluid met tremulant en
zwelkast", waarmede thans in vele kerken de
gemeente wordtontvangen, en in de tweede
plaats dc rncnschen meer vertrouwd maken met
de geestelijke liederen uit den schat van de kerk
"éen'dien^ voor jongeren
■F
Luther op den Wartburg
(Eigen archief)
und Wundcn", .den oorspronkelijkcn tekst go-
zocht hebben van een profaan liefdesliedje Wi«
herkent in sommige onzer psalmen, al worden ze
looi\spronkelijk (dus rhytmisch) gezongen, straat
liedoren Wat een verschil met ónze straatliedo
ren I
Hoe groot de voorraad geestelijke liederen kort
ha de Reformatie in Duitschland reeds was, moge
blijken uit een opgave van gezangenboeken, ont
leend aan Prof Schwcitzcr'e reeds eerder ge
noemd werk „J. S. Bach" Het Erfurter Ge-
sangbuch (1524) bevatte 26 liederen dat van
Babst, 101 van Johann Crüger (1640) 250 het
zelfde woi'k in 1736 (44ste uitgave) 1300; het
Lüneburgsche (1680) 2000; en het Leipziger Gc-
sangbuch van 1697, 5000 liederen.
Geen wonder, dat bij zoo'n voorraad, Johann Se-
Eén componist van Duitsche kerkliederen moe
ten wij nog noemen, n.l. Johann Crüger
05981662). Hij heeft zijn kunst voornamelijk
gewijd aan de dichtwerken van Paul Gerhardt
en Johann Franck, die wij reeds hierboven be
spraken. Van Crüger bezitten wij o.a. de prach
tige melodie van Johan Franck's „Jesu nieine
Freude", „Schrnücke dich, o liebe seele" en van
Martin Rinkart's „Nun danket alle Gott". Ook de
melodie van „Herzliebster Jesu, was hast du, vcr-
brochen" is van hem.
Toen Bach '(16851750) verscheen, zijn er na
genoeg geen nieuwe koralen meer bijgeko
men. Wel heeft Bach zelf verschillende geeste
lijke liederen gemaakt, als: „Komm, Süszer Tod",
„Liebster Herr Jesu" etc.; doch deze liederen
zijn niet als zuivere koralen aan te merken
en als zoodanig in den dienst onbruikbaar,
al zijn ze natuurlijk onvergelijkelijk schoon.
Na Bach ging het koraal allengs meer in het
geestelijk lied over. Wat er nadien bijgecompo-
neerd is aan geestelijke liederen, staat ver van
het eigenlijke koraal verwijderd en heeft dus
meer een specifiek karakter gekregen.
Wij Nederlander® hebben veel schoono Duitsche
koralen in onzen bundel overgenomen. Behalve
het Gebed des Heeren kan men achter in den
Ned. Horv, gezangenbundel een lijst vinden
van oude Duitsche koralen, welke daarin zijn
opgenomen. W. P. VERHEUL,
Toch een houvast
EEN breed, nog niet geheel dicht lidteeken
toonde, hoe zijn schedel geraakt was door "a
bomscherf.
„Ik was commandant van een „minesweeper" en
we waren net bezig om het „kanaal", daar aan den
Hoek van Holland, schoon te maken. Wij hadden
juist heel voorzichtig drie magnetische mijnen
achter ons schip gewerkt en ze daarna tot ont
ploffing gebracht. Het was 'n heel moeilijk werjïje,
omdat we gedurig moesten letten op de bommen
werpers, die boven ons zwermden.
Op eens, een van mijn mannen gaf een
schreeuw zag ik, hoe een dier vliegers een
duik naar onze boot maakte; maar de ontploffing
heb ik niet gehoord, 't Werd alles zwart voor myn
oogen en toen ik weer bij kennis kwam, lag ik op
den wal. Daarna ben ik hierheen vervoerd, dat
was een verschrikkelijke tocht; en hier in dit
hospitaal hebben ze mc aardig opgeknapt. Zoo
lig ik nu hier; wel bar veel hoofdpijn soms en m'n
onderkaak zit nog heelemaal naar achteren; dat
moet allemaal nog'op z'n plaats groeien
Onderwijl lig ik altijd maar door aan mijn vrouw
en twee kleine meisjes te denken; we wonen aan
de kust, in Grimsby; zal ik ze ooit terugzien? De
andere Engelschen hier zijn, toen ze beter waren,
weggebracht. U weet dat wel in krijgsge
vangenschap. Nu, als ik beter ben, word ik na
tuurlijk ook ergens heen gebracht, nu, dan
ben ik alles kwijt, dan ben ik totaal van allen
verlaten!"
Zijn open, verweerde zeemansgezicht kleurde
donkerrood van ontroering en met zekere be
schaming veegde hij de tranen uit zijn oogen.
Ik poogde hem, zoo vertelt Dr L. D. Terlaak Poot
in de ,,'s-Gravenhaagschc Kerkbode", 'n beetje op
te kikkeren, door hem voor te houden, dat hij;
na het einde van den oorlog wel weer vrij zou
komen, en weer, door Gods goedheid, met vrouw,
en kinderen vereenigd zou worden.
Enkele oogenblikken stilte. We keken allebei een
anderen kant uit, maar hadden dezelfde gedach
ten.
'k Nam het gesprek weer op: „Behoort u tot een
kerk
„Jawel, sir."
„Welke kerk
„Church of England, sir,"
„En, deed u er ook wat aan Ging u ook geregeld
naar de kerk
„Neen, sir, daar heeft een zeeman zoo weinig tijd
en gelegenheid voor". Hij zag het ongeloof in m'n
oogen en haastte zich er bij te voegen: „maar de
kerk kwam wel naar ons toe, meneerElke week
kwam de dominee bij ons aan boord, om „zyn
gebeden te zeggen". Wij maakten dan op het
achterdek een kleine verhooging; we gingen er
dan allemaal omheen staan (behalve de wachts
dan) en dan begon de dominee met de gebeden
op te zeggen en wy antwoordden; dan zongen
3»e 'n hymn; 't jvas allemaal erg kort hoor, onljg
five minutes of zoo; na en dan ging de chaplain
nog wat rond onder de jongens en sprak met 2e
en deelde wat boeken en leeswerk uit."
Er waren aanknoopingspunten genoeg bij mijn
Engelschman, reeds dien eersten keer en bij latere
bezoeken kon je toch altijd, na 'n praatje over het
gebeuren van den dag, weer gemakkelijk met hem
komen tot de eigenlijke dingen van het leven.
Het was enkele weken na onze eerste ontmoeting,
op 'n Zondagmorgen en ik was wonderlijk, om
het te zeggen vrij van dienst In de kerk, naast
onze pastorie, zou preeken onze jongste collega
en ik had mij dan ook voorgenomen om dat feest
mede te maken. Echter, gedenkend aan al die ge
wonde jongens en mannen en bedenkend, dat je
toch immer tijd te kort kwam, besloot ik naar het
ziekenhuis te gaan.
Zoo gebeurde het dan, dat ik de kamer van mijn
mijnenvegcr-commandant binnenstapte, toen de-
gemeente in de kerk begon te zingen: „Ontferm,
ontferm U, Heer, toon ons Uw mededoogen!"
Dat was meteen een goede gelegenheid om aan
stonds met „de" boodschap te beginnen en ik ver
taalde hem het gezongene.
Het was een stralende morgen en in de kinder-
kerk had men alle ramen wijd opengezet. Plots
klonk door den tuin het vlug en frisch gezang
van een honderd kinderstemjnen „Beveel gerust
uw wegen, al wat u 't harte deert, der trouwe
hoed' en zegen van Hem, die 't al regeert....!"
Ik legde onzen vriend uit, dat er naast de kerk
en een dienst voor kinde
ren werd gehouden en verhaalde hem de woorden
van dat geliefde lied.
Zijn oogen werden vochtig Weet u, op dit oogen-
blik zitten mijn kinderen ook in de „Sunday-
school" in Grimsby. Eerst komen alle kinderen in
de kerk, in een hoek bij den preekstoel. De dienst
wordt geopend, de dominee spreekt htin een enkel
woord toe en onder 't zingen van een lied gaan
ze dan naar hun eigen afdeeling. Juist den laat-
sten Zondag, dat ik thuis was, hebben we daar
nog een heele beweging mee gehad. Mijn vrouw
had namelijk tegen Margaret (mijn dochtertje
van acht) gezegd, dat ze haar zusje (die is vijf)
moest medenemen naar de Zondagsschool; dan
kon zijzelve ook naar de kerk. Nu daar kwamen
de meisjes thuis en boos dat Margaret was,
bóós
„Mammie", zegt ze, „ik neem ze nooit meer mee
hoor, of ze moet eerst een stuk ouder zijn! Ze
heeft den heelen boel in de war gemaakt! Ze
heeft ze allemaal aan het lachen gemaakt!" 't Kind
huilde van beschaamdheid. „Maar wat heeft ze
dan uitgehaald?" zei mijn vrouw, en Margaret zei:
„Toen de juffrouw het lied had opgegeven: „O,
happy band of pilgrims!" en wij begonnen te zin
gen, begon zus ook te zingen, vlak er door heen:
„Daisy, Daisy, give answer, do!" en toen begonnen
ze allemaal te lachen en de heele boel raakte in
de war; it's a shame!"
Het kleine moedertje had niet begrepen, dat haar
zusje óók er bij wilde behooren en óók mee wil
de doen; en, omdat ze het pelgrimslied niet
kende, had het kind (was het niet prachtig
Gods lof maar gezongen, naar de bedoeling
met de woorden van een versje, dat zij kende.
Plots ging de zon voor onzen vriend onder het
werd weer donker bij hem van binnen „Ja, ze
zitten nu ook in de kerk en zal ik ze ooit wéér
zien Wat houd ik over, als ik straks word weg
gebracht Want elke week komt een officier
kyken, hoe het met me is en nu raak ik toch zoo
langzaam aan er weer bovenop, al voel ik me nog
erg „dizzy" in m'n hoofd. Wie weet, waarheen ik
ga en wat heb ik dan, om me aan vast te hou
den
Toen heb ik hem militairement „tot de orde" ge
roepen. Had hij niet zelf gezegd,, dat hij aan boord
steeds een korten bidstond voorbereidde en mede-
maakte met zyn mannen Kende hjj niet van zyn
jeugd af aan het gebedenboek van zijn Kerk
Welnu, zouden wy dan nu niet samen kerk hou
den en de gebeden opzeggen BelooftChristus
niet. dat, waar twee of drie in Zyn Naam verga
derd zijn, Hij aanwezig is
Daar kwam iets van instemming en blijdschap
in zijn oogen; zoo begon ik dan met te bidden
het allervolmaaktste gebed en daarna volgden de
responsoriën van het oude „Book of Common
Prayer".
„O Heer toon ons Uw goedertierenheid. En
geef ons Uw heil. O Heerverlos Uw volk.
En zegen Uw erve. Geef vrede in onze dagen,
o Heer I Want niemand anders strijdt voor ons,
dan Gij alleen, o God O God, schep ons een
rein hart. En neem Uwen Heiligen Geest niet
Hij bad deze oude gebeden mede, en „Best
kerel", zoo zei ik, „als je nu straks in den vreemd*,
bent, dan gaan deze gebeden, de schat van je Kerk,
als een heerlijk geschenk met je mee. Je bent dan
niet alleen en verlaten, want in je hart, waarin
je de gedachte aan je vrouw en kinderen draagt,
heb je de werkelijkheid van den levenden Heiland
en Hij draagt ook jou in Zijn hart; en je behoeft
niet te vertwijfelen en te wanhopen, want, als je
dan bidt, wéét je toch Wie voor je strijdtdan
heb je toch een glorierijk houvast, door je
geloof 1"
Hij stak me zijn breede,, sterke hand toe. Toen
is er niets meer gesproken. We namen zwijgend
afscheid.
„Alleen en nochtans niet alleen; want de Vader
is met my". Hij had toch 'n houvast
„En het uitspansel «erkondiflt Zijner handen werk..
(Foto W. Vogt)
325