Vanmlhül Vfauifi SèBAnaHDS N3 N3»30e NVA rem. N333QV1U 3G nnALndIL3P 11631 'X*00i{ ^^lAJ3?d° *1=®»** JB®q TO uaTIBAaiï SI S^, ap 13OT op joao ded op s^y uiepueeds uoo do A q 'ranA ofnojqoop sppno suajM 'sjuuoij uoo uoqqoq 3/tf* Wereldgelijkvormigheid en onze kleeding IN „Belijden en Beleven" schrijft Ds W. A. Wier- singa „Wij hadden het met de ..groote" meisjes-catechi santen over de heiligmaking. Hoe heilig-zyn niet beteekent uit-de-wereld-gaan, maar in-de-wereld- levend. anders dan de wereld zijn en zijn leven aan den Heere toewijden. Eén leerlinge wilde dadelijk een practische con clusie en vroeg Is het nu wereldgelijkvormigheid, als je er graag netjes uitziet 7 Een mooie vraag in dit verband. Vooral voor op groeiende jonge vrouwen. Natuurlijk zit de heiligmaking niet in het dragen van een andere kleeding dan alle anderen. Wereld- gelijkvormigheid gaat immers nooit over het uiter lijk alleen. Als Paulus (in Romeinen 12 1 en 2) er opzettelijk over spreekt, dan zegt hij wordt der wereld niet gelijkvormig, maar wordt veran derd door de vernieuwing uws gemoeds (van uw inzicht). Deze verandering moet dus van binnen uit gaan. Al werkt ze vandaar uit natuurlijk ook door op onze uitwendige levenshouding en ver schijning. Daarop doelt Paulus ook nadrukkelijk, want hij begint met te zeggen, dat wü ons „lichaam" Gode tot een offerande moeten stel len. De toewijding van het hart aan den Heere zal dus ook in al Onze lichaamskrachten en -gaven zich uiten. Zeker ook in ons kleed. Of ge er dus niet netjes uit moogt zien Natuur lijk welDat móét ge zelfs. Of weet ge niet, dat uw lichamen tempelen des Heiligen Geestes zijn En een tempel mag toch zeker wel sierlijk wezen, 't Is alleen maar de vraag, waarom en waartoe ge u sierlijk kleedt. AD eerste voorbeeld van wereldgelijkvormigheid noemt Paulus verder in Rom. 12 het prat gaan op zijn gave. Hij doelt daar op de geestelijke - g^en, die God in de gemeente geeft. Er komt, helaas, heel wat wereldgelijkvormigheid in dezen bü vrome menschen voorOok wel bij hen, die heel gauw over wereldgelijkvormigheid in het uiterlijk van anderen spreken, maar die in dezen de mug uitzuigen en de kameel doorzwelgen IJdelheid op zijn gaven wordt dus in de eerste plaats als wereldgelijkvormigheid genoemd. LJdel op zyn kleeding zijn is het dus ook. Als je prat gaat op je mooie japonnetje of je keurigen mantel. Als je jezelf er heel wat mooier vindt uit zien dan ieder ander en je daarmee vleit. Als je begeert, dat de menschen je om je knappe ver schijning zullen vieren. Dan ben je een ijdel men- schenkind. En „ijdel" wil zeggen „leeg". Er „zit niet veel bij" zoo'n meisje. Een leeghoofd is het. Kijk. dit is werelds uit en voor zichzelf leven. En dit is de wil van God, waar je door de vernieu wing van hart in elk opzicht inzicht in krijgen moetGod lief te hebben boven alles en den naaste als zichzelf. Dat wil met het oog op de kleeding al dadelijk dit zeggen Het staat niet mooi voor een christenniensch, voor een kind des Verbonds, als zij altijd erop uit is de eerste te zijn, die met elk nieuw modesnufje loopt. Want dat openbaart iets van haar innerlijk. Dat toont meestal, dat zij met die dingen het aller meest bezig is. Dat ze dat het belangrijkste in haar leven vindt Dan mag zij althans zich wel eens ernstig afvragen of de liefde tot den Heere Jezus en tot de zaak van Zijn Koninkrijk haar wel bo"en alles gaat Of 2ij misschien niet meer met haar uiterlijk dan met haar innerlijk bezig is. Meer met de mode, dan met haar God. En dan is daar nog het tweede gebod aan het eerste gelijk. Zie, dit is wereldgelijkvormig in je kleeding zijn, als ge 2egthet raakt mij niet of het een ander stoot. Als althans de gedachte nooit bij je opkomt als jonge vrouw, of je een ander geen aanstoot geeft Aanstoot dan genomen m dien echt-Bijbelschen zindat je hem een struikelblok wordt op den weg des levens; dat je hem ten val zoudt kunnen worden; dat je qen ander niet steunt in zijn strijd, maar dezen moed willig of onnadenkend verzwaart Dat kim je door je kleeding doen. Als deze in staat is de zinne lijkheid van een ander te prikkelen. Dat is puur- werelds zijnDan vergeet je het gebod Gods Heb je naaste lief gelijk jezelf Ge .noqgt er dus best graag netjes uitzien. Als ge maar nooit vergeet, dat de liefde de vervulling der wet is. Ook in je kleed". WASDOM TOT KLEINER Een kind van God wordt steeds meer kind. Of anders is 't er geen Wij brengen onze kind'ren groot; God maakt de Zijnen kleen. NICOLAAS BEETS. Wat kinderen zeggen EEN lezeres uit Rotterdam schrijft ons dit „Mijn zusje van 11 jaar zat Java te leeren. Plotseling zei ze Als ze op Java ook eens oorlog krijgen, hoe moeten ze dan toch al die vuurspu wende bergen verduisteren Toen mijn oudere zusje ongeveer 4 jaar was, had ze met nog een zusje een luchtballonnetje gekre gen. Het touwtje glipte plotseling uit haar hand, waarop de ballon wegdreef. Toen de familie op het gekrijsch van de twee zusjes want de andere had van schrik ook het touwtje van haar ballonnetje losgelaten aan kwam hollen, riep ze wanhopig: Pak dan toch een trappetje Ze dacht de ballon met een trap uit de lucht terug te kunnen halen...." Een lezeres uit Utrecht schrijft ons „Als oud-onderwijzeres lees ik wekelijks met bijzondere belangstelling „Wat kinderen zeggen". En dan bevangt mij de lust, ook eens een en ander van mijn kleuters mee te deelen. Eiken dag, Wanneer ik den broodbon voor den bakker gereed leg, denk ik onwillekeurig aan de vraag, die imij indertijd door gen ongeveer 6-jarige gedaan werd. 't Geval had plaats in de oorlogs jaren 1914'18, dus 25 jaar geleden, 'k Vertelde de geschiedenis van Jozef, 'k ZeiToen de broers weer bij den onderkoning kwamen, dus voor de tweede maal, was de onderkoning vriendelijker dan den eersten keer. De onderkoning zegt tegen de broers, dat hij graag wil, dat de broers bij hem zullen eten. Een 6-jarige staat op en vraagtJuffrouw, had den de broers de broodkaarten meegebracht? Verrast door deze vraag, gaf ik niet dadelijk ant woord. Maar hier was 't bedoelden jongen toch' wel om te doen. Hij herhaalde dus zijn vraag aldus Juffrouw, hadden de broersde brood kaarten, of weet U 't niet? Ik antwoordde Neen Kees, de broers hadden geen broodkaarten bij zich, de menschen hadden toen geen broodkaarten noodig. Ook in dien tijd werd de geschiedenis verteld van Annanias en Saffira. Een kind, dat blijkbaar over den woningennood had hooren spreken, zegt diep onder den indruk va»» Woigoon verteld was 'k Vindt het wel heel erg, dat Annanias en Saffi ra op één dag dood gegaan zijn, maar er kwant toen toch gelukkig weer een huis leeg...." Uit een Rotterdamschen brief „Gaarne gevolg gevende aan uw oproep in het Vrouwenblad, laat ondergeteekende hier een paar grappige gezegden volgen, die ons broertje eeni- gen tijd geleden zei. Daantje, want zoo heet hij? is nu 7 jaar oud. Het is al geruimen tijd geleden, dat ik hem, toen hij iets binnensmonds zei, vroeg: Wat zeg je? Hij gaf als antwoord Ik zeg niets. Ik weerJa, je zegt wel wat. Hij tdroog): Wa* dan Ook vroegen we eens aan hem, wat hij wel zou willen worden. Hierop antwoordde hij: Centen ophaler in de kerk. Hij dacht natuurlijk, dat een diaken het geld zelf mocht houden...." Ook het volgende is uit de Maasstad fjiioven van Een zakenman staat tegenwoordig voor velerlei moeilijkheden. Wat moet ik doen ten opzichte van den Sint Nicolaasverkoop Ik heb er weinig zin in, om een behoorlijke voorraad Sinterklaas-artikelen in te slaan, evenals vorige jaren, en dan het i-isico te loopen, dat ik met de heele boel blijf zitten. Aan den anderen kant echter geloof ik dat het van weinig zakelijk inzicht zou getuigen, wanneer ik heelemaal niets extra's voor den vijfden December in huis nam. Natuurlyk staat ons hoofd er op 't oogenblik heelemaal niet naar om Sinterklaas te vieren. Cadeautjes weggeven, rijmpjes maken, plezier organiseeren. 't Idéé Het zou ons zelfs tegen de borst stuiten aan de kleine kinderen de oude en traditioneele fantasterijen te vertel len. Kinderen hebben daar te groote en te klare oogen voor. De fantasie heeft niets sprookjesachtigs bekoorlijks meer in een tijd waarin voor stoombooten convooien noodig zijn en hen mijnenvelden dreigen, in een tijd, waarin men om 's nachts op de daken te rijden een speciale vergunning noodig heeft, daar men anders op het politiebureau terecht komt, in een tijdwaarin men ontelbare spe ciale toewijzingen en bonnen noodig zou heb ben om op royale wijze gedistribueerde ga ven vit te deélen( Al deze en vele andere din gen wetende zouden wij, groote menschen een raren smaak in den mond krijgen wan neer wij, ten overstaan van die groote en klare kinderoogen, de vroeger zoo beminnen lijke leugens omtrent den vrijgevigen bis schop ook thans gingen vertellen. En toch toch doen wij 't misschien nog wel. Het zal ons niet makkelijk vallen het Sinterklaasfeest zoo maar over te slaan. Op 't oogenblik is er nog geen haar op ons hoofd die er over denkt om er iets van te maken. Wij hebben waarlijk geen reden om opge wekt en vroólijk een sprookjesfeest te vieren, een feest dat geen enkele diepere beduide- nis heeft en dat ook in normale tijden geen grootere waarde had dan dat het een vroolijk en gezellig rustpunt was in een langen en somberen winter. We kunnen heusch ons geld wel beter gebruiken. Wie koopt er marse pein als hij in zorg zit over de duurte van de melk. Tot een week voor Sint Nicolaas zullen w# er zoo over denken. En daarna zullen wij one af gaan vragen of wij er dan heelemaal niets aan zullen doen. We zullen gaan overwegen dat de kinderen toch werkelijk part noch deel hebben aan dezen somberen tijd en dat wij hen, tenminste als de distributie het toelaat, een flink suikerbeest of een speculaazen vrijer zouden kunnen geven om de traditie te hemd- haven en opgetogen gezichten te zien. Daar na zullen wij ons gaan afvragen of wij voor de grooten toch ook niet een kleinigheidje zullen koopen. Heelemaal niets is ook zoo kaal en een beetje huiselijke vreugde kunnen we best gebruiken. We kunnen op onze bloemkaart sparen voor een banketletter We kunnen een ouderwetsch bakje koffie zet ten en dan verder: als iedereen voor iedereen een kleinigheidje koopt en daarvan een aar dige verrassing maakt, dan kunnen we met elkaar, zonder luidruchtigheid, een plezierigen avond hebben. Ik zal gaan bedenken, dat Daatje met de tegenwoordige bonnenwar winkel en al wat daarbij komt, dieper in de zorgen zit dan ooit en dat haar dus wel eens een extra'tje toekomt. Frederik en Piet, Katie en Janneke zullen gaan bedenken, dat er op 't oogenblik nog degelijke huishoudelijke arti kelen zijn te koopen en dat men niet weet wat 't over een of twee jaar is, zoodat zij elkaar allerlei stukken voor hun toekomstige huishouding zullen sturen. Daatje zal beden ken dat 't voor haar jongste dochter Ketie sneu zal zijn als ze heelemaal niets krijgt, en een aardige verrassing voor haar koopen en zoo zullen alle verstandige redeneeringen ten spijt, heel wat menschen op 't laatste nipper tje nog allerlei winkels bevolken om allerlei verrassingen te bereiden. 't Is aan den eenen kant maar gelukkig ook. Wij, winkeliers kunnen dit jaarlijkscfie ëxtra'tje minder dan ooit missen. Ik heb niet zooveel ingekocht als andere jaren, maar ik heb toch heusch weer een aardige voorraad. Nog een paar weken, dan gaan Cornells en ik onze snoeptafel van doozen postpapier, boe kensteunen, inktpotten, spelen, snuisterijen en de heele verdere rattaplan weer inrichten. En ik hoop nu maar, dat tegen dien tijd alle menschen een tikje minder verstandig zullen zijn tegenover het Sinterklaas-feest dan zij op 't oogenblik meenen te zijn. 't Gezin om de tafel, 't Kacheltje aan. Buiten donker, binnen licht en warm. Geheimzinnige belletjes. Wonderlijkje pakjes. Listige ver rassingen. Papier en touwtjes. Kreupelrijmen. Steken onder water. Een geurig bakje koffie met een stukje letterbanket. Vol verwachting klopt ons hart. Zoo teeken ik dan. MUNÜSKB DB Ma*. W M r* -r r OORSPRONKELUKE NOVELLE 1 door AMANDA WOLF ZIJ bracht de half oomachtige naar een stoel en ondersteunde, meer goedgemeend dan tmiHtig, de bevende schoudora „O noen, niets, niets" trachtte Lize alweer haar diepe ontsteltenis weg te lachen. „Niets anders dan wepr een van die plotselinge aanvallen, die me den laatsten tijd gedurig plagen. Zei moeder U niet, dat ik niet al te wel was Ja, 't is lastig, Ar lustig soms C Maar nu gaat het wel weer, ja ja, zoo voel ik me beter worden". Gretig snoof zij de eau-de-cologne op, die Jenny's vriendin haar behulpzaam op 'n zakdoek aan reikte. „He, ja, dat verkoelt, dat knapt 'n mensch op. Zie zoo" „nu ben ik weer de oude, kan de naaister haar klanten te woord staan. Werkelijk wist «ij «ich zoo meesterlijk te her» stellen, dat het kleine voorval weldra vergeten was. 't Kwam Jenny zelfs voor, dat het anders tamelijk afgetrokken meisje nu spraakzamer, drukkor dan gewoonlijk was. Onophoudelijk bewoog zich de kleine, roode mond, terwijl Lize haar nieuwe klant de maat namvervolgens met ijverig vingerbeweeg modejournaals doorbladerde en tegelijk de keuze yan een maaksel besprak met een vuur, dat slechts aan overspanning was toe te schrijven^ Haar oogen schitterden opgewonden, haar .wangen kregen weer kleur, vooral als zij het jsvoord tot de toekomstige bruid richtte. Was of 'n koortsgloed dat tengere wezentje Üoorbiaakte, dat van haar een heel ander meisje maakte, dat luidruchtig lachte en geestigheden op bespottelijke kleederdrachten debuteerde .terwijl haar borst ineenkromp van felle pijnen. „En 't schrikt u volstrekt niet af, juffrouw Lize, het toilet voor zoo n groote gelegenheid?" Gerusstellend toette zij de lippen. „Och, waarom, 't is toch mijn eerste karweitje ;van dien aard niet 1" „Ja, maar omdat er nogal haast bij is, ziet u! Er dient wat spoed gemaakt met het trouwen, want t—een stiL lachje gloorde om den mond van het bruidje „over enkele maanden is het yerlof van mijn aanstaande om en dan vertrekken we samen naar Zuid-Amerika, waar zijn werk hem weer wacht U begrijpt zeker, dat hij vóór Üie re ie nog graag een paar genoeglijke, rustige Wittebroodsweken in het lieve Holland wenscht; vandaar zijn haast." Schijnbaar achteloos zat Lize daar weer. Ze imochl niet zwak zijn, niet aan haar ontroering toegeven, ook al drong elk woord uit dien ge lukkigen mond als een brandende vonk in haar gepijnigde zleL Zij moest zwijgend leeren lijden, zich boven haar wee zien te verheffen. „'t Is wel jammer", zed ze eindelijk, „met derge lijke costuums zoo weinig keuze van stof of tin ton te hebben, 't Is altijd koekoek één zang: het Jraditioneele wit; zijde, kant, zilvergaas „Zie je, juist wat ik ook gedacht heb", viel Corona Schilthof haar bij. „Op dat gebied zijn variaties uiterst zeldzaam. En ik houd juist van iets aparts, iets, wat niet iedereen draagt". „Wat een prefentiel" meesmuilde Jenny. „Och, je begrijpt me niet kind; ik bedoel maar in het maaksel, zoo de een of andere oorspronke lijke versiering, die „cachet aan de heele robe verleent" „Wacht eens", Lize steunde nadenkend het hoofd op de handen „als u zooiets meent, dan., .waarom zouden ook wij niet wat nieuws kunnen Ontwerpen.een oogenblik, dames". Dan klonk plots haar stem in do stilte van verwachting, die het kleine kamertje vulde: „Ja, zóó moet het zijn, det zal het geheel schit terend maken: ivoorblanke zijde met weinig Vene- jtiaansche kant en zilvergalon, sober opgemaakt, ïno.ar borst, schouders en armen, heel het jaquetje en voor een deel de tuniek beborduurd met smalle, bleek-witte en flets-rose bloesemblaadjes, teer, luchtig, als bij louter toeval daar neergevlijd." „Maar, juffrouw, dat is waarlijk kostelijk, dat is een on-twerp, zoo uniek, als ©r in niem&nds brein opkomt I" juichte Corona, terwijl ze de hand der naaister drukte,Wat zeg jij er van, 'Jen?" „Kind, vraag mij niets. Ik kan niets zeggen, zit gewoon sprakeloos. Heb ik nu te veel geroemd, toen ik je mijn lijfnaaister aanbeval? Juffrouw Lize is een artiste, die dwaas doet haar bekwaam heden in zoo'n achterhoek te begraven. Als direc trice van 'n vakschool zou ze op haar plaats zijn." Het meisje, dat al deze lofuitingen golden, scheen pr maar heel weinig van te hooren: oen flauw, afwezig lachje omspeelde haar lippen. „Dus het idéé bevalt u wel?" nMeer dan dat, juffrouw. U ziet dat onze be wondering nauwelijks onder woorden is te bren gen." „Dan zullen we spoedig even het zakelijke rege len; er mag geen tijd verloren gaan, Ik zal aan stond» stalen bestellen en verwacht u dan heel gauw weer hier, om ze te komen bezichtigen". Een korte rilling beving Lize bij die woorden. Als ze haar nu maar niet uitnoodigden persoon lijk met monsters aan Corona's huis» te koment Hom te ontmoeten., wat toch kon.. ten huize van zijn verloofde., het denkbeeld schrikte haar af. Zij voelde, dat dat te veel voor haar zou zijn. Gelukkig echter roerde geen der twee dit punt aan en Lize haalde weer ruimer adem. Toen na verschillende besprekingen de beide meisjes vertrokken en vriendschappelijk gearmd den terugweg aanvaardden, kon Jenny zich niet langer bedwingen „Nu, wat zeg je van haar Cor? Hoe vin-je-der?" „Onbetaalbaar in één woord. Jo hebt een goed werk gedaan mij aan dat adres te brengen. Zij is niet alleen alleraardigst, maar ook gemaal. Maar ik weet niet, ik zou me kunnen vergissen het lijkt me, dat haar soms iets hindert, dat zij stil verdriet met zich omdraagt. Haar oogopslag is mij te starend, te zwaarmoedig; doet mij den ken aan een droef geheim, waarvan de sleutel daarbinnen in het blonde peloskopje te vinden is." „Kun je begrijpenverdriet*n geheim neen, dat veronderstel ik allerminst. Van nature is zij niet al te druk en haar zwakke gestel werkt niét steeds een vroolijke stemming in de hand. Maar anders.... neen, ik heb nooit zoo iets be merkt." Corona Schilthof haalde de schouders 'op. Wat wist de oppervlakkige Jenny ook van diep ver borgen geheimen, 't Was dwaasheid, om met zoo'n onverschillig wezen over zoo iets te spre ken; 't leidde toch nergens toe. Om het leed van anderen te peilen, moest men zelf met fijn gevoel bedeeld zijn en dat ontbrak de dochter der Inde mans ten eenen male, vond Corona. Neen. men had eigenlijk niet veel aan Jenny's gezelschap, overlegde zij verder. Over ernstige kwesties viel met haar niet te redeneeren. En heimelijk nam zij zich voor, haar een volgende maal niet weer mee te verzoeken naar het huisje van Folkers. Zij kon het best alleen af, nu 't adres haar bekend was. Met koortsachtigen ijver werkte Lize aan het kleed van de aanstaande mevrouw van Asperen; fcij 3cheen er een wreed vermaak in te scheppen, dit werk zoo gauw m-ogelijk te voltooien. Haastig schoven haar tee re, bedreven handen de soepel neerplooiende stof voort onder de ryth- misch tikkende naald. Onverpoosd bleven de vlijtige handen bezig, onaf gebroken, volhardend; elke rust was Lize onwel kom als iets hinderlijks, een wreede storing, die haar aan het vage droomleven ontrukte En zij wilde droomen, in zelfvergetelheid de zoet heid van pijnen van het verleden ten volle sma ken. Nog eensnog eenshoelang zou het haar nog vergund zijn.... hoe lang zou het afge matte lichaam nog mee kunnen? Bij tijden voelde zich zich zoo zwal; worden, zoo vreemd slap en hulpeloos, alsof alle bewustzijn en geestkracht baar ontvlood. Dan kon zij stil zitten met doffe oogen, de han den in den schoot gevouwen, den rug moedeloos gebogen; oud, afgeleefd vrouwtje gelijk. Het ontwaken vervulde haar weer met nieuw» bezieling. En de vaardige vingers schikten en plooiden pasten en maten en lieten alleen dan het werk even los wanneer een scherpe pijnlijke hoest het voortgaan belemmerde. V. „Als gewoonlijk, Hein!" knikte de jonge dame, die met een bevallig sprongetje in het rijtuig wipte. De koetsier had geen verdere aanduiding noodig en klom op den bok, terwijl Corona Schilthof het zich in haar hoekje zoo gemakkelijk mooglijk maakte. Knus plekje ook, heerlijk steun gevend aan je zijde en ellebogen! Corona voelde zich vandaag recht opgeruimd, zoo- als gewoonlijk, wanneer zij haar toertje begon, dat zij haar naaister opzocht, om zich met meis jesachtige nieuwsgierigheid persoonlijk van da vorderingen van 't werk te overtuigen; een uit stapje, waarvan zij eiken keer tewedener terug kwam. Met dien dag was Corona meer met de keuze harer costumière ingenomen. Het. mooie naaister tje met de zachte, beschaafde stem en het droef geestig gezichtje, dat haar toch toch altijd even welwillend tegenglan9de, was juist iets naar haar verfijnden smaak. Welk geheim er stak achter die kalme, soma droef versomberde trekken? Dikwijls betrapte zij Kaneelmolen aan de Kralingsche Plas Foto C. W. v. Eersel) zich op die vraag, zonder een antwoord te vinden. Want dat er een geheim wds, dat was zeker; zij had scherper oogen dan de luchthartige Jenny, van wier gezelschap zij zich gelukkig dezen tijd had weten te ontslaan. Vaak was het in Corona opgekomen, een poging te wagen, om den vroegen ernst van het bleeke gezichtje te ontsluieren, maar weer even snel verwierp zij dit plan, vreezend, door een onvoor zichtige vraag het arme kind pijnlijk te treffen. Toch wie weet, of zij vroeg of laat niet vanzelf een en ander zou hooren, meende ze. Zij was tenminste al veel meer eigen met de familia Folkers en de bekwame dochter; liet zich bij haar bezoek niet meer aandienen, maar liep langs den zijweg naar het achterhuis, om zich recht streeks naar het atelier te begeven, gewoon, de jonge lenige gesalte in onverdeelde aandacht over het werk gebogen te vinden. Wat was het prettig, om in dat atelier, wat zooveel te kijken bood, een oogenblikje te ver- poozen en met Lize over de nieuwste snufjes der grillige mode te oordeelen en welk een genot, zich lo tooien met het heerlijke zijde-kleed, dat zijn voltooiing naderde en meer en meer begon blijk! te geven van de vakkundige hand, aan welke het zijn sierlijken snif dankte! Dezen middag echter bracht Corona een vreemde verrassing. Toen zij als naar gewoonte hef belangstellend kopje vragend door de deuropening stak, werd zij getroffen door een zonderling toon eel. Het anders altijd lustig snorrende wiel der machi ne stond stiL, van de werkster, zelf geen spoor< Maar in dien hoek, aan dat tafeltje, ja toch, daar ontwaarde zij beweging; eerst vaag, dan duide lijker. ondekte zij twee handen, die wanhopig door den gouden lokkenrijkdom woelden; een donkere gebogen figuur, af en toe krampachtig bevend. Wat te doen? vroeg de bezoekster zich af. Waa haar binnentreden ge wenscht?. Integendeel, het leek haar eferder dat zij stoorde* (Wordt vervolgd)* Wij en de wereld Wij hebben een woord voor de wereld, die sterft aan haar twijfel en strijd: het woord, dat slecHts waarheid en liefde dèn weg tot den vrede bereidt. Wij weten een lied voor de wereld, door de eeuwen den menschen bewaard dat eenmaal de spies wordt verbroken, tot sikk'len geslagen het zwaard. Wij wijzen een weg door de wereld, in weedom en smarten verteerd: dat allen de liefde gelooven van God, die de wereld regeert. Wij kennen een Heiland der wereld, wiens liefde den kruisdood verdroeg, in wien God nog altijd blyft zoeken het hart, dat naar Hem nimmer vroeg. W. J. Hi 329

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 11