Vanmlhül Vfauifi
SèBAnaHDS N3 N3»30e NVA
rem.
N333QV1U 3G nnALndIL3P 11631 'X*00i{ ^^lAJ3?d° *1=®»** JB®q TO uaTIBAaiï SI S^, ap 13OT
op joao ded op s^y uiepueeds uoo do A q 'ranA ofnojqoop sppno suajM 'sjuuoij uoo uoqqoq 3/tf*
Wereldgelijkvormigheid en
onze kleeding
IN „Belijden en Beleven" schrijft Ds W. A. Wier-
singa
„Wij hadden het met de ..groote" meisjes-catechi
santen over de heiligmaking. Hoe heilig-zyn niet
beteekent uit-de-wereld-gaan, maar in-de-wereld-
levend. anders dan de wereld zijn en zijn leven
aan den Heere toewijden.
Eén leerlinge wilde dadelijk een practische con
clusie en vroeg Is het nu wereldgelijkvormigheid,
als je er graag netjes uitziet 7
Een mooie vraag in dit verband. Vooral voor op
groeiende jonge vrouwen.
Natuurlijk zit de heiligmaking niet in het dragen
van een andere kleeding dan alle anderen. Wereld-
gelijkvormigheid gaat immers nooit over het uiter
lijk alleen. Als Paulus (in Romeinen 12 1 en 2)
er opzettelijk over spreekt, dan zegt hij wordt
der wereld niet gelijkvormig, maar wordt veran
derd door de vernieuwing uws gemoeds (van uw
inzicht). Deze verandering moet dus van binnen
uit gaan. Al werkt ze vandaar uit natuurlijk ook
door op onze uitwendige levenshouding en ver
schijning. Daarop doelt Paulus ook nadrukkelijk,
want hij begint met te zeggen, dat wü ons
„lichaam" Gode tot een offerande moeten stel
len. De toewijding van het hart aan den Heere zal
dus ook in al Onze lichaamskrachten en -gaven
zich uiten. Zeker ook in ons kleed.
Of ge er dus niet netjes uit moogt zien Natuur
lijk welDat móét ge zelfs. Of weet ge niet, dat
uw lichamen tempelen des Heiligen Geestes zijn
En een tempel mag toch zeker wel sierlijk wezen,
't Is alleen maar de vraag, waarom en waartoe
ge u sierlijk kleedt.
AD eerste voorbeeld van wereldgelijkvormigheid
noemt Paulus verder in Rom. 12 het prat gaan
op zijn gave. Hij doelt daar op de geestelijke -
g^en, die God in de gemeente geeft. Er komt,
helaas, heel wat wereldgelijkvormigheid in dezen
bü vrome menschen voorOok wel bij hen, die
heel gauw over wereldgelijkvormigheid in het
uiterlijk van anderen spreken, maar die in dezen
de mug uitzuigen en de kameel doorzwelgen
IJdelheid op zijn gaven wordt dus in de eerste
plaats als wereldgelijkvormigheid genoemd.
LJdel op zyn kleeding zijn is het dus ook. Als je
prat gaat op je mooie japonnetje of je keurigen
mantel. Als je jezelf er heel wat mooier vindt uit
zien dan ieder ander en je daarmee vleit. Als je
begeert, dat de menschen je om je knappe ver
schijning zullen vieren. Dan ben je een ijdel men-
schenkind. En „ijdel" wil zeggen „leeg". Er „zit
niet veel bij" zoo'n meisje. Een leeghoofd is het.
Kijk. dit is werelds uit en voor zichzelf leven.
En dit is de wil van God, waar je door de vernieu
wing van hart in elk opzicht inzicht in krijgen
moetGod lief te hebben boven alles en den
naaste als zichzelf.
Dat wil met het oog op de kleeding al dadelijk
dit zeggen
Het staat niet mooi voor een christenniensch, voor
een kind des Verbonds, als zij altijd erop uit is de
eerste te zijn, die met elk nieuw modesnufje loopt.
Want dat openbaart iets van haar innerlijk. Dat
toont meestal, dat zij met die dingen het aller
meest bezig is. Dat ze dat het belangrijkste in haar
leven vindt Dan mag zij althans zich wel eens
ernstig afvragen of de liefde tot den Heere Jezus
en tot de zaak van Zijn Koninkrijk haar wel
bo"en alles gaat Of 2ij misschien niet meer met
haar uiterlijk dan met haar innerlijk bezig is.
Meer met de mode, dan met haar God.
En dan is daar nog het tweede gebod aan het
eerste gelijk. Zie, dit is wereldgelijkvormig in
je kleeding zijn, als ge 2egthet raakt mij niet
of het een ander stoot. Als althans de gedachte
nooit bij je opkomt als jonge vrouw, of je een
ander geen aanstoot geeft Aanstoot dan genomen
m dien echt-Bijbelschen zindat je hem een
struikelblok wordt op den weg des levens; dat je
hem ten val zoudt kunnen worden; dat je qen
ander niet steunt in zijn strijd, maar dezen moed
willig of onnadenkend verzwaart Dat kim je door
je kleeding doen. Als deze in staat is de zinne
lijkheid van een ander te prikkelen. Dat is puur-
werelds zijnDan vergeet je het gebod Gods
Heb je naaste lief gelijk jezelf
Ge .noqgt er dus best graag netjes uitzien. Als ge
maar nooit vergeet, dat de liefde de vervulling
der wet is. Ook in je kleed".
WASDOM TOT KLEINER
Een kind van God wordt steeds meer kind.
Of anders is 't er geen
Wij brengen onze kind'ren groot;
God maakt de Zijnen kleen.
NICOLAAS BEETS.
Wat kinderen zeggen
EEN lezeres uit Rotterdam schrijft ons dit
„Mijn zusje van 11 jaar zat Java te leeren.
Plotseling zei ze Als ze op Java ook eens oorlog
krijgen, hoe moeten ze dan toch al die vuurspu
wende bergen verduisteren
Toen mijn oudere zusje ongeveer 4 jaar was, had
ze met nog een zusje een luchtballonnetje gekre
gen. Het touwtje glipte plotseling uit haar hand,
waarop de ballon wegdreef. Toen de familie op
het gekrijsch van de twee zusjes want de
andere had van schrik ook het touwtje van haar
ballonnetje losgelaten aan kwam hollen, riep
ze wanhopig: Pak dan toch een trappetje
Ze dacht de ballon met een trap uit de lucht
terug te kunnen halen...."
Een lezeres uit Utrecht schrijft ons
„Als oud-onderwijzeres lees ik wekelijks met
bijzondere belangstelling „Wat kinderen zeggen".
En dan bevangt mij de lust, ook eens een en ander
van mijn kleuters mee te deelen.
Eiken dag, Wanneer ik den broodbon voor den
bakker gereed leg, denk ik onwillekeurig aan de
vraag, die imij indertijd door gen ongeveer 6-jarige
gedaan werd. 't Geval had plaats in de oorlogs
jaren 1914'18, dus 25 jaar geleden, 'k Vertelde
de geschiedenis van Jozef, 'k ZeiToen de broers
weer bij den onderkoning kwamen, dus voor de
tweede maal, was de onderkoning vriendelijker
dan den eersten keer. De onderkoning zegt tegen
de broers, dat hij graag wil, dat de broers bij hem
zullen eten.
Een 6-jarige staat op en vraagtJuffrouw, had
den de broers de broodkaarten meegebracht?
Verrast door deze vraag, gaf ik niet dadelijk ant
woord. Maar hier was 't bedoelden jongen toch'
wel om te doen. Hij herhaalde dus zijn vraag
aldus Juffrouw, hadden de broersde brood
kaarten, of weet U 't niet?
Ik antwoordde Neen Kees, de broers hadden geen
broodkaarten bij zich, de menschen hadden toen
geen broodkaarten noodig.
Ook in dien tijd werd de geschiedenis verteld van
Annanias en Saffira. Een kind, dat blijkbaar over
den woningennood had hooren spreken, zegt
diep onder den indruk va»» Woigoon verteld was
'k Vindt het wel heel erg, dat Annanias en Saffi
ra op één dag dood gegaan zijn, maar er kwant
toen toch gelukkig weer een huis leeg...."
Uit een Rotterdamschen brief
„Gaarne gevolg gevende aan uw oproep in het
Vrouwenblad, laat ondergeteekende hier een paar
grappige gezegden volgen, die ons broertje eeni-
gen tijd geleden zei.
Daantje, want zoo heet hij? is nu 7 jaar oud. Het
is al geruimen tijd geleden, dat ik hem, toen hij
iets binnensmonds zei, vroeg: Wat zeg je? Hij
gaf als antwoord Ik zeg niets. Ik weerJa, je
zegt wel wat. Hij tdroog): Wa* dan
Ook vroegen we eens aan hem, wat hij wel zou
willen worden. Hierop antwoordde hij: Centen
ophaler in de kerk. Hij dacht natuurlijk, dat een
diaken het geld zelf mocht houden...."
Ook het volgende is uit de Maasstad
fjiioven van
Een zakenman staat tegenwoordig voor
velerlei moeilijkheden. Wat moet ik doen
ten opzichte van den Sint Nicolaasverkoop
Ik heb er weinig zin in, om een behoorlijke
voorraad Sinterklaas-artikelen in te slaan,
evenals vorige jaren, en dan het i-isico te
loopen, dat ik met de heele boel blijf zitten.
Aan den anderen kant echter geloof ik dat
het van weinig zakelijk inzicht zou getuigen,
wanneer ik heelemaal niets extra's voor den
vijfden December in huis nam.
Natuurlyk staat ons hoofd er op 't oogenblik
heelemaal niet naar om Sinterklaas te vieren.
Cadeautjes weggeven, rijmpjes maken, plezier
organiseeren. 't Idéé Het zou ons zelfs tegen
de borst stuiten aan de kleine kinderen de
oude en traditioneele fantasterijen te vertel
len. Kinderen hebben daar te groote en te
klare oogen voor. De fantasie heeft niets
sprookjesachtigs bekoorlijks meer in een tijd
waarin voor stoombooten convooien noodig
zijn en hen mijnenvelden dreigen, in een tijd,
waarin men om 's nachts op de daken te
rijden een speciale vergunning noodig heeft,
daar men anders op het politiebureau terecht
komt, in een tijdwaarin men ontelbare spe
ciale toewijzingen en bonnen noodig zou heb
ben om op royale wijze gedistribueerde ga
ven vit te deélen( Al deze en vele andere din
gen wetende zouden wij, groote menschen
een raren smaak in den mond krijgen wan
neer wij, ten overstaan van die groote en
klare kinderoogen, de vroeger zoo beminnen
lijke leugens omtrent den vrijgevigen bis
schop ook thans gingen vertellen.
En toch toch doen wij 't misschien nog
wel. Het zal ons niet makkelijk vallen het
Sinterklaasfeest zoo maar over te slaan. Op
't oogenblik is er nog geen haar op ons hoofd
die er over denkt om er iets van te maken.
Wij hebben waarlijk geen reden om opge
wekt en vroólijk een sprookjesfeest te vieren,
een feest dat geen enkele diepere beduide-
nis heeft en dat ook in normale tijden geen
grootere waarde had dan dat het een vroolijk
en gezellig rustpunt was in een langen en
somberen winter. We kunnen heusch ons geld
wel beter gebruiken. Wie koopt er marse
pein als hij in zorg zit over de duurte van de
melk.
Tot een week voor Sint Nicolaas zullen w#
er zoo over denken. En daarna zullen wij one
af gaan vragen of wij er dan heelemaal niets
aan zullen doen. We zullen gaan overwegen
dat de kinderen toch werkelijk part noch deel
hebben aan dezen somberen tijd en dat wij
hen, tenminste als de distributie het toelaat,
een flink suikerbeest of een speculaazen vrijer
zouden kunnen geven om de traditie te hemd-
haven en opgetogen gezichten te zien. Daar
na zullen wij ons gaan afvragen of wij voor
de grooten toch ook niet een kleinigheidje
zullen koopen. Heelemaal niets is ook zoo
kaal en een beetje huiselijke vreugde kunnen
we best gebruiken. We kunnen op onze
bloemkaart sparen voor een banketletter
We kunnen een ouderwetsch bakje koffie zet
ten en dan verder: als iedereen voor iedereen
een kleinigheidje koopt en daarvan een aar
dige verrassing maakt, dan kunnen we met
elkaar, zonder luidruchtigheid, een plezierigen
avond hebben. Ik zal gaan bedenken, dat
Daatje met de tegenwoordige bonnenwar
winkel en al wat daarbij komt, dieper in de
zorgen zit dan ooit en dat haar dus wel eens
een extra'tje toekomt. Frederik en Piet, Katie
en Janneke zullen gaan bedenken, dat er op
't oogenblik nog degelijke huishoudelijke arti
kelen zijn te koopen en dat men niet weet
wat 't over een of twee jaar is, zoodat zij
elkaar allerlei stukken voor hun toekomstige
huishouding zullen sturen. Daatje zal beden
ken dat 't voor haar jongste dochter Ketie
sneu zal zijn als ze heelemaal niets krijgt, en
een aardige verrassing voor haar koopen en
zoo zullen alle verstandige redeneeringen ten
spijt, heel wat menschen op 't laatste nipper
tje nog allerlei winkels bevolken om allerlei
verrassingen te bereiden.
't Is aan den eenen kant maar gelukkig ook.
Wij, winkeliers kunnen dit jaarlijkscfie
ëxtra'tje minder dan ooit missen. Ik heb niet
zooveel ingekocht als andere jaren, maar ik
heb toch heusch weer een aardige voorraad.
Nog een paar weken, dan gaan Cornells en ik
onze snoeptafel van doozen postpapier, boe
kensteunen, inktpotten, spelen, snuisterijen
en de heele verdere rattaplan weer inrichten.
En ik hoop nu maar, dat tegen dien tijd alle
menschen een tikje minder verstandig zullen
zijn tegenover het Sinterklaas-feest dan zij
op 't oogenblik meenen te zijn.
't Gezin om de tafel, 't Kacheltje aan. Buiten
donker, binnen licht en warm. Geheimzinnige
belletjes. Wonderlijkje pakjes. Listige ver
rassingen. Papier en touwtjes. Kreupelrijmen.
Steken onder water. Een geurig bakje koffie
met een stukje letterbanket. Vol verwachting
klopt ons hart.
Zoo teeken ik dan.
MUNÜSKB DB Ma*.
W
M r* -r r
OORSPRONKELUKE NOVELLE
1 door AMANDA WOLF
ZIJ bracht de half oomachtige naar een stoel
en ondersteunde, meer goedgemeend dan
tmiHtig, de bevende schoudora
„O noen, niets, niets" trachtte Lize alweer haar
diepe ontsteltenis weg te lachen. „Niets anders
dan wepr een van die plotselinge aanvallen, die
me den laatsten tijd gedurig plagen. Zei moeder
U niet, dat ik niet al te wel was Ja, 't is lastig,
Ar lustig soms C Maar nu gaat het wel weer,
ja ja, zoo voel ik me beter worden".
Gretig snoof zij de eau-de-cologne op, die Jenny's
vriendin haar behulpzaam op 'n zakdoek aan
reikte. „He, ja, dat verkoelt, dat knapt 'n mensch
op. Zie zoo" „nu ben ik weer de oude, kan de
naaister haar klanten te woord staan.
Werkelijk wist «ij «ich zoo meesterlijk te her»
stellen, dat het kleine voorval weldra vergeten
was. 't Kwam Jenny zelfs voor, dat het anders
tamelijk afgetrokken meisje nu spraakzamer,
drukkor dan gewoonlijk was.
Onophoudelijk bewoog zich de kleine, roode
mond, terwijl Lize haar nieuwe klant de maat
namvervolgens met ijverig vingerbeweeg
modejournaals doorbladerde en tegelijk de keuze
yan een maaksel besprak met een vuur, dat
slechts aan overspanning was toe te schrijven^
Haar oogen schitterden opgewonden, haar
.wangen kregen weer kleur, vooral als zij het
jsvoord tot de toekomstige bruid richtte.
Was of 'n koortsgloed dat tengere wezentje
Üoorbiaakte, dat van haar een heel ander meisje
maakte, dat luidruchtig lachte en geestigheden
op bespottelijke kleederdrachten debuteerde
.terwijl haar borst ineenkromp van felle pijnen.
„En 't schrikt u volstrekt niet af, juffrouw Lize,
het toilet voor zoo n groote gelegenheid?"
Gerusstellend toette zij de lippen.
„Och, waarom, 't is toch mijn eerste karweitje
;van dien aard niet 1"
„Ja, maar omdat er nogal haast bij is, ziet u!
Er dient wat spoed gemaakt met het trouwen,
want t—een stiL lachje gloorde om den mond
van het bruidje „over enkele maanden is het
yerlof van mijn aanstaande om en dan vertrekken
we samen naar Zuid-Amerika, waar zijn werk
hem weer wacht U begrijpt zeker, dat hij vóór
Üie re ie nog graag een paar genoeglijke, rustige
Wittebroodsweken in het lieve Holland wenscht;
vandaar zijn haast."
Schijnbaar achteloos zat Lize daar weer. Ze
imochl niet zwak zijn, niet aan haar ontroering
toegeven, ook al drong elk woord uit dien ge
lukkigen mond als een brandende vonk in haar
gepijnigde zleL Zij moest zwijgend leeren lijden,
zich boven haar wee zien te verheffen.
„'t Is wel jammer", zed ze eindelijk, „met derge
lijke costuums zoo weinig keuze van stof of tin
ton te hebben, 't Is altijd koekoek één zang: het
Jraditioneele wit; zijde, kant, zilvergaas
„Zie je, juist wat ik ook gedacht heb", viel
Corona Schilthof haar bij. „Op dat gebied zijn
variaties uiterst zeldzaam. En ik houd juist van
iets aparts, iets, wat niet iedereen draagt".
„Wat een prefentiel" meesmuilde Jenny.
„Och, je begrijpt me niet kind; ik bedoel maar
in het maaksel, zoo de een of andere oorspronke
lijke versiering, die „cachet aan de heele robe
verleent"
„Wacht eens", Lize steunde nadenkend het
hoofd op de handen „als u zooiets meent, dan.,
.waarom zouden ook wij niet wat nieuws kunnen
Ontwerpen.een oogenblik, dames".
Dan klonk plots haar stem in do stilte van
verwachting, die het kleine kamertje vulde: „Ja,
zóó moet het zijn, det zal het geheel schit
terend maken: ivoorblanke zijde met weinig Vene-
jtiaansche kant en zilvergalon, sober opgemaakt,
ïno.ar borst, schouders en armen, heel het jaquetje
en voor een deel de tuniek beborduurd met smalle,
bleek-witte en flets-rose bloesemblaadjes, teer,
luchtig, als bij louter toeval daar neergevlijd."
„Maar, juffrouw, dat is waarlijk kostelijk, dat
is een on-twerp, zoo uniek, als ©r in niem&nds
brein opkomt I" juichte Corona, terwijl ze de
hand der naaister drukte,Wat zeg jij er van,
'Jen?"
„Kind, vraag mij niets. Ik kan niets zeggen, zit
gewoon sprakeloos. Heb ik nu te veel geroemd,
toen ik je mijn lijfnaaister aanbeval? Juffrouw
Lize is een artiste, die dwaas doet haar bekwaam
heden in zoo'n achterhoek te begraven. Als direc
trice van 'n vakschool zou ze op haar plaats zijn."
Het meisje, dat al deze lofuitingen golden, scheen
pr maar heel weinig van te hooren: oen flauw,
afwezig lachje omspeelde haar lippen.
„Dus het idéé bevalt u wel?"
nMeer dan dat, juffrouw. U ziet dat onze be
wondering nauwelijks onder woorden is te bren
gen."
„Dan zullen we spoedig even het zakelijke rege
len; er mag geen tijd verloren gaan, Ik zal aan
stond» stalen bestellen en verwacht u dan heel
gauw weer hier, om ze te komen bezichtigen".
Een korte rilling beving Lize bij die woorden.
Als ze haar nu maar niet uitnoodigden persoon
lijk met monsters aan Corona's huis» te koment
Hom te ontmoeten., wat toch kon.. ten huize van
zijn verloofde., het denkbeeld schrikte haar af.
Zij voelde, dat dat te veel voor haar zou zijn.
Gelukkig echter roerde geen der twee dit punt aan
en Lize haalde weer ruimer adem.
Toen na verschillende besprekingen de beide
meisjes vertrokken en vriendschappelijk gearmd
den terugweg aanvaardden, kon Jenny zich niet
langer bedwingen
„Nu, wat zeg je van haar Cor? Hoe vin-je-der?"
„Onbetaalbaar in één woord. Jo hebt een goed
werk gedaan mij aan dat adres te brengen. Zij is
niet alleen alleraardigst, maar ook gemaal. Maar
ik weet niet, ik zou me kunnen vergissen
het lijkt me, dat haar soms iets hindert, dat zij
stil verdriet met zich omdraagt. Haar oogopslag
is mij te starend, te zwaarmoedig; doet mij den
ken aan een droef geheim, waarvan de sleutel
daarbinnen in het blonde peloskopje te vinden
is."
„Kun je begrijpenverdriet*n geheim
neen, dat veronderstel ik allerminst. Van nature
is zij niet al te druk en haar zwakke gestel werkt
niét steeds een vroolijke stemming in de hand.
Maar anders.... neen, ik heb nooit zoo iets be
merkt."
Corona Schilthof haalde de schouders 'op. Wat
wist de oppervlakkige Jenny ook van diep ver
borgen geheimen, 't Was dwaasheid, om met
zoo'n onverschillig wezen over zoo iets te spre
ken; 't leidde toch nergens toe. Om het leed van
anderen te peilen, moest men zelf met fijn gevoel
bedeeld zijn en dat ontbrak de dochter der Inde
mans ten eenen male, vond Corona.
Neen. men had eigenlijk niet veel aan Jenny's
gezelschap, overlegde zij verder. Over ernstige
kwesties viel met haar niet te redeneeren. En
heimelijk nam zij zich voor, haar een volgende
maal niet weer mee te verzoeken naar het huisje
van Folkers. Zij kon het best alleen af, nu 't adres
haar bekend was.
Met koortsachtigen ijver werkte Lize aan het
kleed van de aanstaande mevrouw van Asperen;
fcij 3cheen er een wreed vermaak in te scheppen,
dit werk zoo gauw m-ogelijk te voltooien.
Haastig schoven haar tee re, bedreven handen
de soepel neerplooiende stof voort onder de ryth-
misch tikkende naald.
Onverpoosd bleven de vlijtige handen bezig, onaf
gebroken, volhardend; elke rust was Lize onwel
kom als iets hinderlijks, een wreede storing, die
haar aan het vage droomleven ontrukte
En zij wilde droomen, in zelfvergetelheid de zoet
heid van pijnen van het verleden ten volle sma
ken.
Nog eensnog eenshoelang zou het
haar nog vergund zijn.... hoe lang zou het afge
matte lichaam nog mee kunnen?
Bij tijden voelde zich zich zoo zwal; worden, zoo
vreemd slap en hulpeloos, alsof alle bewustzijn en
geestkracht baar ontvlood.
Dan kon zij stil zitten met doffe oogen, de han
den in den schoot gevouwen, den rug moedeloos
gebogen; oud, afgeleefd vrouwtje gelijk.
Het ontwaken vervulde haar weer met nieuw»
bezieling.
En de vaardige vingers schikten en plooiden
pasten en maten en lieten alleen dan het werk
even los wanneer een scherpe pijnlijke hoest het
voortgaan belemmerde.
V.
„Als gewoonlijk, Hein!" knikte de jonge dame,
die met een bevallig sprongetje in het rijtuig
wipte.
De koetsier had geen verdere aanduiding noodig
en klom op den bok, terwijl Corona Schilthof het
zich in haar hoekje zoo gemakkelijk mooglijk
maakte. Knus plekje ook, heerlijk steun gevend
aan je zijde en ellebogen!
Corona voelde zich vandaag recht opgeruimd, zoo-
als gewoonlijk, wanneer zij haar toertje begon,
dat zij haar naaister opzocht, om zich met meis
jesachtige nieuwsgierigheid persoonlijk van da
vorderingen van 't werk te overtuigen; een uit
stapje, waarvan zij eiken keer tewedener terug
kwam.
Met dien dag was Corona meer met de keuze
harer costumière ingenomen. Het. mooie naaister
tje met de zachte, beschaafde stem en het droef
geestig gezichtje, dat haar toch toch altijd even
welwillend tegenglan9de, was juist iets naar haar
verfijnden smaak.
Welk geheim er stak achter die kalme, soma
droef versomberde trekken? Dikwijls betrapte zij
Kaneelmolen aan de Kralingsche Plas
Foto C. W. v. Eersel)
zich op die vraag, zonder een antwoord te vinden.
Want dat er een geheim wds, dat was zeker; zij
had scherper oogen dan de luchthartige Jenny,
van wier gezelschap zij zich gelukkig dezen tijd
had weten te ontslaan.
Vaak was het in Corona opgekomen, een poging
te wagen, om den vroegen ernst van het bleeke
gezichtje te ontsluieren, maar weer even snel
verwierp zij dit plan, vreezend, door een onvoor
zichtige vraag het arme kind pijnlijk te treffen.
Toch wie weet, of zij vroeg of laat niet
vanzelf een en ander zou hooren, meende ze. Zij
was tenminste al veel meer eigen met de familia
Folkers en de bekwame dochter; liet zich bij
haar bezoek niet meer aandienen, maar liep langs
den zijweg naar het achterhuis, om zich recht
streeks naar het atelier te begeven, gewoon, de
jonge lenige gesalte in onverdeelde aandacht over
het werk gebogen te vinden.
Wat was het prettig, om in dat atelier, wat
zooveel te kijken bood, een oogenblikje te ver-
poozen en met Lize over de nieuwste snufjes der
grillige mode te oordeelen en welk een genot, zich
lo tooien met het heerlijke zijde-kleed, dat zijn
voltooiing naderde en meer en meer begon blijk!
te geven van de vakkundige hand, aan welke het
zijn sierlijken snif dankte!
Dezen middag echter bracht Corona een vreemde
verrassing.
Toen zij als naar gewoonte hef belangstellend
kopje vragend door de deuropening stak, werd zij
getroffen door een zonderling toon eel.
Het anders altijd lustig snorrende wiel der machi
ne stond stiL, van de werkster, zelf geen spoor<
Maar in dien hoek, aan dat tafeltje, ja toch, daar
ontwaarde zij beweging; eerst vaag, dan duide
lijker. ondekte zij twee handen, die wanhopig door
den gouden lokkenrijkdom woelden; een donkere
gebogen figuur, af en toe krampachtig bevend.
Wat te doen? vroeg de bezoekster zich af. Waa
haar binnentreden ge wenscht?.
Integendeel, het leek haar eferder dat zij stoorde*
(Wordt vervolgd)*
Wij en de wereld
Wij hebben een woord voor de wereld,
die sterft aan haar twijfel en strijd:
het woord, dat slecHts waarheid en liefde
dèn weg tot den vrede bereidt.
Wij weten een lied voor de wereld,
door de eeuwen den menschen bewaard
dat eenmaal de spies wordt verbroken,
tot sikk'len geslagen het zwaard.
Wij wijzen een weg door de wereld,
in weedom en smarten verteerd:
dat allen de liefde gelooven
van God, die de wereld regeert.
Wij kennen een Heiland der wereld,
wiens liefde den kruisdood verdroeg,
in wien God nog altijd blyft zoeken
het hart, dat naar Hem nimmer vroeg.
W. J. Hi
329