<X^Va3^iJ(kfu}as
l/|
1^'0%
IlIO
y y\
xa .-ssar.
Oud Meken
Als 't schemert in 't verstilde i
tuurt door de dompe, groene ruit
't vergrijsde hoofd van d'oude Meken
droef naar de hoek van 't straatje uit.
Hij was langs ginder heengetrokken
hij sloeg de hoek van 't straatje om;
nog zwaaide hij met zijne zakdoek.
Het regiment sloeg fier de trom.
En maanden gingen, maanden vlogen,
Heel 't regiment is weergekeerd,
maar eenzaam bleef de hoek van 't straatje
en eenzaam Meken aan de heerd.
O, straks toch, ja straks zou hij komenl
Nu zeker vast, hij is daar al.
En Meken hompelt naar het venster
en tuurt, of Jan haast komen zal.
Geen mens. Want ver in vreemde streken,
op een vereenzaamst stukske land,
staat, groen van 't mos, een wanklend
kruiske
lang reeds op haren Jan geplant.
KAREL VAN DEN OEVER
Een Jertelling uit de Mobilisatietijd.
Door J.SriOEP.
46)
NAAST elkaar rijden Landweer en de Koning
de weg af.
„Hoe lang is hij al weg herhaalt de boeT zijn
vraag van straks. En de sergeant vertelt„Hij is
bij mij geweest, want hij was z'n beertje kwijt.
Dat hebben we toen samen opgezocht. Maar dat
is nu al een klein uur geleden."
ten klein uur geleden als de dreumes toen
gelijk op stap is gegaan, kan hij al lang by tante
Marie zyn, want die woont maar tien minuten
verder.
t,'k Hoop maar dat we hem daar zullen vinden",
zegt de Koning, „want waar moeten we hem
anders zoeken
De vader antwoordt niet, maar aan zijn ernstig
gezicht is wel te zien dat hy over diezelfde moei-
ïyke vraag nadenkt. Waar moeten ze Jopie zoe
ken als hy niet by zyn tante is
Als ze een scherpe bocht in de weg zijn door-
gefietst, wyst Landweer een aardig huisje aam
„Daar woont m'n zuster", zegt hy, ,,'k hoop maar
dat we daar de vluchteling te pakken zullen
krijgen".
Vóór 't huis spelen drie kinderen, maar Jopie
is er niet by. Dat is een minder goed teken,
denkt De Koning, maar hy zegt niets om den
vader nog niet meer ongerust te maken.
Landweer heeft 't zelfde gedacht. Hy neemt de
'kinderen scherp op. Ja, 't linkse meisje is Corriè
van tante Marie. Als Jopie hier was, zou hy zeker
met de kinderen spelen.
De twee mannen stappen van de fiets.
„Ha, ome Jan 1" groet Corrie, die nu ziet. dat
een van de twee mannen haar oom is.
„Is Jopie hier geweest vraagt Landweer zon
der de kinderen te groeten.
!De kinderen hebben hun spel gestaakt en kyken
verwonderd beide mannen, aan, vooral den sol
daat, die zo'n mooi pakje aan heeft.
„Jopie?" zegt Corrie, „nee hoor, die is hier niet
geweest".
De Koning voelt hoe een angstige vader hem
aanziet en hy weet niet wat hij tot hem zeggen
zal.
Tante Marie, die in de voorkamer aan 't werk is,
heeft de mannen gezien en komt naar buiten.
„Als je even wacht, heb ik koffie", zegt ze
lachend, maar ze schrikt, als ze 't gezicht van haar
broer ziet.
„Jopie is weg", vertelt Landweer haar, „en we
hoopten dat hij hier zou zijn".
Castor staat naast hem en hapt naar een mugje
dat om z'n kop gonst; dan kijkt hy z'n baas aan
of hy vragen wii wat gaan we nu doen
Tante Marie is geschrokken van de Jobstyding.
Ze luistert met aandacht naar het verhaal van
haar broer en den sergeant en ze heeft tranen
in haar ogen. O, hoe graag zou ze helpen, maar
29(j
wat kan z« doen Verder zal de dreumes wel
niet gegaan zyn, maar waar moeten we hem nu
gaan zoeken Hy is nog zo klein, nog geen vijf
jaar. Als hy maar niet aan de slootkant gelopen
heeft
„Laten we eerst thuis eens gaan kyken", zegt
De Koning. „Wie weet
Ja, wie weet, maar als Jopie nog niet thuis is
wat dan
Landweer ziet er tegen op naar huis te gaan. Z'n
vrouw zal radeloos zyn van droefheid en hoe kan
hy haar troosten „O God", bidt de vader heel
stil, „wil onze lieveling toch bewaren voor alle
gevaren en breng hem weer by ons thuis". De
boer heeft z'n pet op en z'n ogen open, en toch
heeft hy nooit ernstiger gebeden dan op deze
Novembermorgen, voor 't huis van tante Marie.
Hy keert z'n fiets om en stapt weer op.
„Nu, 't beste hoor", groet z'n zuster. Ze wil nog
meer zeggen, maar de woorden blyven haar in
de keel steken. O, wat is dat vreselyk. Jopie
weg, dat leuke kereltje wie weet wat 't arme
schaap overkomen is. Met betraande ogen kijkt
ze de mannen na.
En zo ryden Landweer en De Koning weer de
weg terug naar huis. Beide mannen spreken geen
woord. De boer staart in gedachten verzonken
recht voor zich uit en de sergeant tuurt de stille
en verlaten weiden en landeryen af, maar van
de kleine Jopie is niets te bespeuren. Castor is
ook stil geworden, hy loopt naast de fiets van
z'n baas en laat de lange tong uit z'n bek hangen,
't Gaat tegen etenstyd. Af en toe komen zij
iemand tegen op weg naar huis. Hun korte groet
laat Landweer onbeantwoord. Al z'n gedachten
worden door één vraag in beslag genomen als
Jopie nóg niet thuis is, waar moeten ze hem dan
gaan zoeken
Sergeant De Koning verstaat de angst van dezen
vader. Als Janny eens weg was. Janny is al acht
jaar, Jopie nog geen vyf. Als zo'n klein kind
meer dan een uur weg is, dan moetHy
durft die zin niet af te maken.
Ginds, links van de weg, daar is de boerderij van
Landweer al.
Castor schiet luid blaffend vooruit. Want voor 't
hek staat de boerin in gezelschap van Harmsen
en z'n vrouw.
Landweer ziet 't ook en de arme man steunt:
Jopie is er nog niet. Nog altijd had hy een flauwe
hoop dat tijdons zyn afwezigheid Jopie zou zyn
teruggekeerd.
Als hy van de fiets stapt, snikt zijn vrouw „Was
hy ook by tante Marie niet? Ik dacht 't wel. O
God, nu zien we ons kind nooit meer terug
Moeder Landweer laat haar tranen de vrye loop.
Haar man is ruimi een kwartier weg geweest,
mpar 't leek haar wel een halve dag. Al maar
door had ze hier op de uitkyk gestaan. Wat zou
't een vreugde zyn als ze straks haar man zou
zien terugkeren met Jopie vóór op 't stuur. Even
had ze gelachen door haar tranen heen en ze
had God gebeden of 't zó mocht zyn. En nu is
haar man en sergeant De Koning teruggekeerd
maar zonder Jopie.
Boer Landweer bijt zich op de lippen. Hy is altyd
rustig en kalm, maar nu is 't net of z'n benen
heel zwaar worden en in z'n hoofd voelt hy een
bonzende pyn.
Vrouw Harmsen zegt weer„Gunst nog toe, zo'n
arm schaapje", en ze veegt zich pret haar schort
de tranen uit de ogen.
Sergeant De Koning staat daar met de handen in
z'n broekzakken. Hoe graag zou hy deze eenvou
dige, trouwe boerenmensen willen helpen, maar
hij is even machteloos als zy.
Maar nu begint boer Harmsen te spreken. Hy
legt z'n grote grove werkhand op de schouder
van moeder Landweer en zegt „Op God vertrou
wen, buurvrouw' Hij alleen kan hier helpen en
Hy weet wat goed voor ons is
't Zyn maar enige woorden, gesproken door een
eenvoudig man, die meestal zwygend z'n weg
gaat. Hy zegt ze met zyn barse boerenstem en
doet helemaal geen moeite nu mooier te spreken
dan anders.
Maar toch troosten deze woorden de bedroefde
moeder. Wunt ze weet dat buurman Harmsen een
gelovig man is, die niet alleen s Zondags trouw
naar de kerk gaat, maar ook elke werkdag leven
wil naar 't Woord van God, dat hy na elke maal
tijd voorleest 1
De vyf mensen staan daar zwijgend voor 't hekje,
dat tot de boordcry van Landweer toegang geeft
't Is etenstyd, maar niemand denkt er op dit
ogenblik aan.
Plots begint Castor luid en vrolyk te blaffen en
met grote sprongen rent de hond weg. Landweer
en z'n vrouw letten er niet op, Harmsen en z'n
vrouw e.VQ.nmin. Zy denken alleen aan Jopie,
die weg is, misschien wel verdronken ig of een
ongeluk heeft gekregen.
Maar sergeant De Koning kijkt Castor na. Wat
doet die hond vreemd. En kijk eens wat komt
daar ginder aan Daar nadert een fiets met een
lokken en hy zwaait met alle twee z'n handjes.
De fietser belt zo hard hy kan en Castor blaft
nog luider om boven al 't lawaai uit te komen.
Ja ja, daar komt Jopie a&n
Sergeant De Koning schiet in de lach. Met de eno
hand grypt hy moeder Landweer by de arm, met
de andere hand wyst hy naar links en vrolyk
lachend roept hy „Kyk daar eens ja, daér I
wie komt daar aan
De vier boerenmensen schrikken van blydschap.
Vier monden zeggen verbaasd „O-o-o 1"
Castor deelt in de algemcene vreugde, precies of
hy door z'n vrolyk geblaf zeggen wilNu is
alle narigheid voorby. Nu is Jopie weer thuis. En
ik was de eerste, die hem zag aankomen.
Op de fiets zit Jaap, de boodschappenjongen van
den kruidenier uit 't dorp, die een paar keer in
de week bestellingen komt opnemen en bezorgen.
Heel z'n gezicht lacht, want hy houdt van kin
deren en Jopie Landweer vindt hy 't leukste
kereltje uit heel de omtrek.
(Wordt vervolgd).
Zoekplaatje
WAAR IS HET GANZENHOEDSTERTJE?
Letterraadsels
Het geheel bestaat uit 24 letters en is de eerste
regel van een bekend lied.
7 2 5 18 22 4 21 13 5 is de naam van een land,
dat we allen liefhebben.
20 21 7 is een bekende jongensnaam.
1 3 5 12 14 2 16 heeft men in ons land veel moe
ten doen om overstroomingen tegen te gaar
4 23 9 11 8 15 5 6 24 is een plaats in Zuid-Holland.
17 19 3 7 10 6 is een provincie van ons land.
OPLOSSING
Hoe oud is Jumbo
Dat was een eigenaardig maar ook een leuk
raadsel in onze vorige Kinderkrant. Hoe langer
je keek, hoe meer cyfers je ontdekte. En ten
slotte zag je niet anders dan cyfers. Al die cyfers
moest je by elkaar optellen om te weten hoe
oud Jumbo is. De vorige week afgebeelde olifant
we zullen 't maar gelijk zeggen is 87 jaar.
Als je dus een lager cyfer gevonden hebt, dan
heb je een paar of misschien wel een heleboel
cyfers over de kop gezien. Dan ga je dus maar
weer eens goed zoeken. De aanhouder wint en je
mag "t niet opgeven eer je zoveel cyfers gevon
den hebt, die by elkaar geteld een uitkomst ge
ven van 87.
Een leuke proef
Neem een bokaal of
vaas met een vrij
brede opening, een
stemyork (als 't kan)
^f een andere vork
•n een kan water,
la de vork ergens
■egenaan zodat ze
trilt en houd ze
boven de lege bo
kaal. Je hoort nu een
bepaalde toon. Giet
nu langzaam water
in de bokaal, maar
zorg ervoor dat de
vork blyft trillen.
(Dus nu en dan even
ergens tegenaan tikken.) Naarmate er water by-
komt in dé vaas, zal je hóren hoe het volume
van de klank Zich wyzigt en aanzwelt zodat het
dc hele ruimte vult.
Kort is de glorie, die de menschen van
elkander ontvangen.
Alle glorie van deze wereld is altijd
met droefheid vergezeld.
THOMAS KEMPIS.
Licht en bescherming
Want God de Heere is een zon
en schild.
Ps. 84 12a.
DE kerk-psalm, met voorliefde op den
Zondagmorgen in 't gezin gelezen en
met de gemeente gezongen, en opgedragen
aan de nakomelingen van den goddeloozen
en oproerigen Korach (de zonden des vaders
door den zoon gemeden; hij zal gewisselijk
leven. Ez. 18 14 en 21), concentreert zich om
de samenkomsten in Gods huis en op het ver
langen, daarheen te mogen opgaan. Hierdoor
krijgen onze tekstwoorden hun historische
belichting, terwijl zij op hun beurt op de om
standigheden, waarin wij thans verkeeren,
een troostvol licht werpen.
De pelgrims, naar den tabernakel op weg,
waren soms blootgesteld aan felle koude, als
er geen zon was, maar tevens aan vijanden,
die zich in hinderlaag legden, en tegen wie
een schild beschutting kon bieden. De Heere
is beide: zon èn schild voor hen geweest; licht
om hun den weg te wijzen, een schild om de
gevaren af te weren. Green wijst op de vol
heid der gebruikte beelden. De zon immers is
de laatste bron van iederen vorm van kracht,
die er in de wereld bestaat. De wind voert
de handel der natiën over de groote wateren
(hij schreef in den tijd vóór het stoomschip),
maar het is de zonnehitte, die de lucht
verdund en dusdoende den wind in beweging
gebracht heeft. Waterkracht voor de indu-
trie is alleen mogelijk omdat de zon uit den
oceaan de dampen heeft verzameld, die op de
bergen neerdalen en daar de bron der water-
stroomen vormen.
In het schild is de gedachte aan afweer, maar
ook van omtuining aanwezig; de Almacht
waarborgt er de volkomen werking van.
In de combinatie der twee beelden ziet Mei-
vil nog een diepere schoonheid „Als een Zon
toont Hij mij meer en meer mijn zondigheid,
maar als een Schild geeft Hij mij de macht,
haar te weerstaan". Of anders„Hetgeen
God mij als Zon ontdekt, is slechts de toebe
reiding voor de zegeningen, die Hij'mij als
Schild doet deelachtig worden". En uiteraard
sluit zich hierbij ook aan de geestelijke ge
steldheid, waarin wij tegen het verzengend
licht van de zon der gerechtigheid het schild
der genade mogen opheffen; iets daarvan
heeft Abram gehoord in Gods stem (Gen.
15 1) „Vrees niet. Ik ben u een schild".
In zijn «envoudigsten vorm bevat onze tekst
een voor de hand liggende toepassing. Licht
en bescherming, altoos noodig voor den af-
hankelijken en vaak in duisternis rondtasten*
den mensch, zijn in onze dagen begrippen
van benijdenswaardige weelde geworden. Ja,
het is donker in den kouden winteravond,
maar wat zien we nu duidelijk het licht, dat
geweken is. En boven ons is het dreigend
donker, dat ons zuchtend doet denken aan de
veiligheid, welke we vroeger alleen maar ge
woon vonden
Hoe is het leven geremd, letterlijk en figuur
lijk. Hoe prijzen we het morgenlicht na een
nacht van schokkend dreunen, uit de lucht,
van de aarde. Hoe graag zoeken we nu het
licht, dat niet uitstralen mag, het licht van
de huiskamer, en hoe kwetsbaar is het broos
gewaad der bescherming, waarin we heul
zoeken. De vreeselijke realiteit heeft het wel
bewezen „bij 's menschen kind is geen heil".
Wanneer nu de dichter van Psalm 84 ge
waagd van het heil, dat God den geloovige
aanbiedt t.o.v. donkerheid en gevaar, dan
troost ons allermeest de bewoording daar
van. Want Hij belooft niet, dat de zon ons
pad zal verlichten en dat we een schild in
handen zullen krijgen, maar dat Hijzelf zon
en schild i$. Dezelfde volstrektheid treffen
we aan in dat bekende gezegde van den Hei
land, die niet alleen de waarheid verkondigt,
den weg wijst en het leven geeft, doch dit
alles is. Maar ook omgekeerd vraagt Hij de
volstrekte toewijding; van Abraham niet
breng een zegen, doch wees een zegen.
Als nu Hij, die het zonlicht schiep en die
voor Zijn gekochten een schild is geweest,
dat den doodelijken pijl der eeuwige straf af
wendde, zich zon en schild noemt, dan mogen
de Zijnen den vollen omvang van donkerheid
en gevaar onder de oogen zien. Dan ontwa
ren zij, dat grooter dan de hoogste nood de
Helper is; dat geen duisternis bestand is
tegen de felle stralen van het licht der gena
de, dat ook den grootsten zondaar omvangt
en geneest. Anderzijds is ook in acht te
nemen, dat dezelfde zon, die verwarmt, ook
de meedc ogenlooze ontdekker is van ons
innerlijk wezen en streven; dat het schild ook
kan noodig zijn, om ons te beschermen
tegen óns zelf.
Aan lichtpunten, door menschen ontstoken in
onzen donkeren tijd, ontbreekt het niet. Wat
al beloften worden ons voorgetooverd, die
door den „nieuwen" tijd vervuld zullen wor
den Maar er zijn dwaallichten onder. Wat
al beveiligingsmiddelen tegen het geweld, dat
op den middag verwoest Maar ze zijn niet
alle houdbaar. En is er wel één hart volko
men gerust bij het staren in de toekomst
Ja toch In de grootste smarten blijven onze
harten in den Heer gerust Maar dan be
trekken we ons Licht ook van Boven, en onz®
bescherming evenzoo Hij is ons een zon en
schild. Dat houdt een dubbele erkenning in
wij moeten afzien van belichting uit eigen
bron, van de verlichting der menschelijk®
rede; en anderzijds afwending van of be
scherming tegen gevaar niet in eigen kracht
noch met behulp van het schepsel zoeken.
Feitelijk ligt daar nóg een erkenning in wij
zijn duisternis Hij is zon; wij zijn in ge
vaar Hij is schild.
Om dit goed te zien, ging de Israëliet naar
den tabernakel, waar de heerlijkheid van deze
Zon het helderst straalde en de weerkracht
van dit Schild het sterkst gevoeld werd. Een
kandelaar van louter goud en zeven lampen
(Ex. 37 17 en 23), en een wolk der bedek
king (Ex. 40 35)als deze niet opgeheven
werd, reisden zij niet (vs 37). Deze schadu
wen zijn geweken en wij leven sedert het
licht der lichten is opgegaan, in de volheid
der vervulling. In Gods huis straalt ons dat
licht het schoonst in de oogen en ervaren we
de kracht van het schild des Heeren ten
volle. We komen er versterkt en verlicht uit
en gaan in het geloof de duisternis en het
gevaar weer tegemoet.
Totdat Jezus komt En het heilige Jeruza
lem uit den hemel nederdaalt, omgeven van
een grooten, hoogen muur. Dan krijgt onze
tekst zijn hemelschen inhoud; „aldaar zal
geen r.acht zijn en zij zullen geen licht der
zon van noode hebben" (Openb. 22 5). En
het schild valt weg voor de scepter (het kruis
voor de kroon) „Zij zullen als Koningen
heerschen in alle eeuwigheid".
Interieur van de NieuwOosterkerk aan den Goudscheweg te Rotterdam. Een van de kei,*-
gebouwen der Geref. Kerk van Rotterdam, die door het oorlogsgeweld verloren gingen.
(lfolo A. P. Kérvezeo)