I u var -.[Jn „buien" hoeft 'a Avonds lipt daar een grOote kerel 'o'p z'n stroomatras m de separeerkamer. uai ia xinuo. Hij schreit ale een klein kind. „....Mien mo«ko mien aigen moeke, och kon ik moar bie die ko menWoarom biet toch doogoan, mien laivo moekeVrouger. Ja \roeger! Opeens houdt z'n snikken op. En heel diep uit z'n herinnering komt er een beeld te voorschijn, het wordt al duidelijker. Dat ie z'n eigen moeke. Ze zit in die .-ioel in de hoek van dc kamer en hoor, ze zingtJa. dat deed zo altijd vroeger. En wat zingt ze? Tinue weet het nu nog a'.s de dag van gister. Het is het ecnigBte versje, dat hij heeft kunnen onthouden: „Eens brachten de moeders haar kinderen fot Jezus Tinus begint het zachtjes voor zich heen te zingen. Ook het tweede versje kent hij nog: „Want Ik zal z' ontvangen en drukken z' aan Mijn boezemIk zal der lamm'ren Herder zijn, o, jaag ze niet van Mij En met de gedachte aan dien Goeden Herder slaapt Tinus in. En heel ver weg op het oude boerenplnatsjo, ligt er een olie boer te woelen In de bedstede. Hij kan niet slapen. Hij denkt aan z'n jongen, z'n eenigste, die wordt verpleegd, he»le ginder in het gesticht.... Tinue' vader doet het eenigste, wat hij kan doen: Hij bidt voor z'n jr-nzen. ..Och Hccre, blief bio hom eo hol hom toch vaast...." Dan wordt het ook rustig in het hart van den boer. Ook hij valt in slaap. (Hit ..Refijah") D. ZIJLSTRA. Zoo heeft hij ons liefgehad tot het einde Tot aan 't <nnd mint Hij hen teer. ALi ze droefheid c t verkwijnen, Mier is iruusi, iiy 10 ua, Ucc. Weent gij, ween dan tot verblijden Wijl Hij u zoo hart'lijk mint; Niets kan van Zijn liefd' u scheiden Zoo gij Jezus hebt tot vrind. Als Hij zweet en bloed doet stroomen, In Zijn diepsten zielenood; Als God aan Zijn recht moet komen, Aan het kruis, tot in den dood; Ook bij Zijn uit 't graf verrijzen En daarna ook op den troon, Ook, als w' eens Zijn oordeel prijzen, Mint ons de geliefde Zoon. Liefde Liefde onbewogen Tc Dank U, door U eeuwig blij Zoo 'k door iets U werd onttogen, Bleef het koud en nacht in mij. Min mij, tot Gij zult verschijnen Ik geloof 'tUw Woord houdt kracht ..Onze Heiland mint de Zijnen Tot aan 't eind". Hij heeft 't volbracht. Naar P. F. Hiller. Wij vervolgen onze ru briek nieuwe uitgilten met de vermelding FINLAND Ter gelegenheid van het 600-jarig bestaan van de Universiteit van Helsinki werd uitgege ven een zegel van 2 mark blauw, met de afbeel ding van die Universiteit. (Zie nevenstaande af beelding). ENGELAND De uitgifte van de eerste postzegel, 10Q jaar gele den, was aanleiding tot de uitgave van een serie van zes frankeerszegels in de waarden: y2 penny donkergroen; 1 penny steenrood; iy2 penny donkerbruin; 2 penny oranje; 2yz penny blauw; 3 penny donker-violet. Voor Marokko verschenen in dit type, met over druk „Maracco Agencies" de waarden: p. don kergroen, met overdruk 5 centimos; 1 p. steenrood met overdruk 10 centimos; 1 p. donkerbruin met overdruk 15 centimos; 2>/2 p. blauw met over druk 25 centimos. Voor Tanger verschenen, met overdruk „Tangier" de waarden: y2 p. donkergroen; 1 p. steenrood; 1 y2 p. donkerbruin. JOEGO SLA VIE De jaarlijksche kinderzegels verschenen in de waarden 0.50 plus 0.50 d. geel. Drie kinderkop jes; 1 plus 1 d. groen Meisjeskopje; 1.50 plus 1.50 d. rood Drie kinderkopjes; 2 plus 2 d. lila Meis jeskopje. DFNEMA PVPN In de koet '-rende ',rie zijn enkele kleur veran- d-jigen te mtldcn, n.l. 7 Öv< brum, 't öre groen; 15 örr groen; 30 ör> oranje; 40 ere blauw Correspondentie: A. S., Rotterdam Wij schreven U in onder nr 70. W. F. O., Rijswijk iderrf onder Nr. 78. TH O.. Rijswijk idem onder Nr. 89. Wij ontvingen nog enkoia bonkjes, en wel van Nr. 60 1 stuks 409,95; Nr. 121 1 stuks 133,40; Nr. 56 3 stuks 413,15; 241,40; 293,35; Nr. 176 3 stuks. Waardeopgave volgt nog. &umfieex [PTu£ate£ióthcfi Poortje te Geertruidenberg (Foto Joh. de Jong, R'danaJ Een herinnering aan Dr A Kuyper IN de „Zeieier Kerkbode", i-rgoan der Gert?* Kerk van Zeist, schrijft I)s G. Lulligheid: In tfti: h 3, Pu het verlijd-m van ont»m gnxrtofl voortrekker, Dr A. Kuyper, zijn er veel herinno* ringen op -Haald ui* zijn leven en werken. Zijn kinderen gingen dtiar.n voor, door het beechri)- v»-u van den levem-nvond van hun vader. Sindsdien zijn er andere dmv-in om dr- aandacht •ragen. Kuypn "d toen wij niet vargeU n; lijn •ef vel i aken ordt Schilderachtig huisje te Houthem (Z. Limburg) m Foto C. J. de Ruiter, R'dam) nog ailiju ginag hc.Ui-itrd ringen aan zijn leven weken weg. Onlangs plaatste de loop van het leven ons daar echter weer opeens midden rn. Wij deden zieken bezoek bij onzen nu overleden broeder Hülschcr, Toen onze broeder niet al te zeer was aangegre pen door de ziekte, dio hem strak9 zou vellen, toen was er wel eens gelegenheid over allerlei dingen uit het verleden to praten, zooals oude menschen dat zoo graag doen. Bij een van die ge sprekken hoordo '.k toen, dat onze broeder en zijn vrouw nog getrouwd waren door Dr Kuyper, en dat zij bij d:e gelegenheid van hem een ouden Statenbijbel hadden meegekregen, wanj-in hij oigenhan-dig oen inschrift had geplaatst. Natuurlijk moest tk dat lezen. De familie heeft het welwillend toegstaan bet hier in de Kerkbode een plaatsje te geven. Hier vo-lgt het: „Am» Anna van dor» Rroek. d:o i jaren lang onzo trouwe, goede degelijke dion-uwiiin on aan ons gezin verbondene liuisgenoo'e was, zij op haar Bruidsdag deze oude huisbijbel, als aandenken en bewija van achting, aangeboden. Ook aks heer en vrouw en d enstmaagd hebben we ondervon den, hoeveel de zonde bederft, maar ook hoeveel Goda genade door de macht van het Woord goed maakte. De macht van dat Woord ga met haar in haar huwelijksleven en God de ITeere vergelde haar in haar man en huis en belieft het Hem, eens in haar kinderen, wat ze aan ons, aan ons huis en onze kinderen, in de vreeze Zijns Naams heeft gedaan". DR A. KUYPER, MEVR. KUIYPER—SCHAAY, Amsterdam, 14 Sept. 18S3. Onder dit inschrift, heeft dc nu reeds overleden echtgcnoote van broeder Hölscher op haar 45sten trouwdag dit getuigenis geschreven: „Na 45 jaren, is het mij een behoefte hier te ver melden: boven bidden en denken heeft God de Heero bovenstaande wensch en bede van mijn zoo hooggeach e Heer en Vrouwe, vervuld, en ge schonken een hoogst colukkjg huwelijksleven, rijk gezegend in mijn geliefden man, in de welvaart van ons huls en in de hartelijke) liefde van al onzo kinderen. Soli Deo Gloria ANNA HÖLSCHER—V. I). BROEK, Zeist. 28 Sept. 1928. Na het lezen van deze beide herinneringen heb Ik nog eens Dr Kuyper»: „Al* gij in uw huis zit" uit de kast gehaald en nog eens hot hoofdstuk over de dienstmaagden nagelezen. In hot licht van deze herinnering ging het dubbel voor mij leven. Treffend is de gdachte, dat het Woord het bederf der zonde wegneemt. En hot ia een Voorbeeld voor ons allen, dal Kuyper aan de dienstmaagd een plaat9 a'.s huisgonoote In het ge zin inruimt. Beide getuigenissen tezamen spreken ons van trouwe liefde tot en gehoorzaamheid aan Goda Woord; maar-dan ook van rijken zegen, dien God daarop geeft en van oen echt Christelijk on leven» «tijl, WE van een heldenepos hoort maakt zich allicht een voorstelling van veel krijgs rumoer en zwaardgekletter. En als men daar niet van houdt zou men zich met eenige vrees be geven tot de lezing van het oud-Finsche epos, de Kalevala, metrisch vertaald door Jan H. Eekhout, en onlangs in dit blad met zooveel waardeering besproken. Ik kan hem of haar die zoo denkt evenwel geruststellen er wordt in dit prachtige en merkwaardige boek meer gezongen dan ge vochten. Hebben mannen geschil, zy trekken niet zoo aanstonds het mes of beuken met vuisten, doch gaan een wedstrijd in 't zingen aan. De zang bereikt wonderen; 't is ook geen gewoon, maar een soort magisch zingen, waardoor bijvoor- beeld het paard van den ander tot een rotsblok versteent 't Is èl zang, waarin de mooie, eenvoudige ver halen gekleed zijn. Er heerscht een sfeer, bijna van huiselijkheid; meermalen wordt men sterk herinnerd aan de sprookjes van Grimm, welke, evenals de runen van de Kalevala, en ook onge veer terzelfder tijd, namelijk omstreeks het mid- "den der vorige eeuw, door geleerden uit den volksmond zijn opgeteekend. Het bovennatuur lijke en het eenvoudige, menschelijke, het te allen tijde gebeurlijke, liggen vlak naast elkaar. Toch moet men niet meenen dat deze landelijkheid, of huiselijkheid, ooit tot het platvloersche zinkt; integendeel, de geest om 't heldendicht is zeer verheven, en getuigt van een fijn ontwikkelden zin voor het onderscheid tusschen goed en kwaad. De vrouwenfiguur, vooral die der oudere vrouw, de moeder, treedt in de Kalevala sterk naar voren; de zoon pleegt overleg met zijn moe der, meer dan met zijn vader. Zij raadt hem ten l-.tert hi\ dnn loopt het ook me<-.3 tal slecht met hem af. Doch één ding si ".t vasi onwankelbaar is de moederlief ie. en 'V 'o-i is daarvan volkomen overtuigd. Niet in één do. i in meer verhalende zangen komt dit tuf voor: de jongerian, hij moge tegen haai wensch ver zyti afgezworven, vertrouwt op zijn moeder en zij verz i. kt hem niet. Dat gaan .ve i n or gesel' n' van Ahti Lemrri' i ••"•n. Ahti Lemminkainen was een jongeling, dien Jan H. Eekhout in zijn meesterlijke vertaling „een vlinderlijken minnaar" noemt hij maakte graag aan meisjes het hof en was zeer avontuurlijk. Hij had zich tenslotte een meisje „van d' overkant" tot bruid gekozen, een hoovaardig en lichtzinnig kind, verzot op den dans met haar speelgenoot jes. !>'- dit dansen echter moet men zich niet al te noofsch vooEStpl'OTV Lij i, .i liet danken, h. n eiland, er aan geven. En dat». .n utmeisjt een eed op. Zij heeft het goed, in haar nieuwe woonsteê. Zij heeft zich spottend en smadelijk uitgelaten nvor het huisje, waar Ahti tevreden met zijn moe der woonde _en het een „bedelaarspaleis" ge noemd. Is t haar niet mooi genoeg Welnu, Ahti bouwt voor haar een „huis der liefde" welke do ■SeHE-weilttrs ver overtreft, met vele itra. Nu wordt het ten woeste ren tusschen den jager en het hert Niets ziet hij meer voor oogen da.) den i I. den «.-land alleen, En bij va., v hen, uX'f. zijn Aan 't vangkoord gaat ae eland gewillig niet li-j.l mee. Doch 't verderf bedreigt Ahti steeds nader. Hij weet niet dat de macht van het hert hèm leidt, tot waar een steile vangkuil gaapt Daar maakt de eland onverhoeds een zijsprong en Ahti stort in de diepte. Later vindt hem een knecht van Louhi en gooit hem in den strocm. „Zoo stierf Ahti LemminkainenMaar thuis is hij zijn moeder geen oogenblik uit de gedach ten geweest. Op den morgen van zijn doodsdag slaat zij, bij 't beredderen van haar huis. haar handen op Ahti's borstel, welke daar immer nog ligt. De borstel is vochtig. En op den leemen vloer is een roode plek, van bloed, dat uit de haren druipt. De vrouw staat ontzet. Maar zij is een onver schrokken oud-Finsche moeder, zy gaat haar zoon achterna, naar 't Noordland. Zij gaat, en dag en nacht loopt zij door, tot ook zij bij de hoeve van Louhi aankomt, die zich eerst van den domme houdt, doch tenslotte op het onweerstaanbaar aandringen der moeder het verhaal von den eland vertelt. Nu gaat de moeder verder en verdeg zwerven, in 't barre, booze Noordland, en roept door de wildernis den naam haars zoons. Zij verwondt zich aan de doornen, dc takken slaan haar in 't gelaat, zij moet door moerassen waden en 't bloed staat haar in de schoenen. Zjj vraagt den pijnboom na in 't woud, en 't ant woordt luidt: „neen, ik zag uw Ahti niet". Zij vraagt de maan, bij nacht, en weer klinkt het troosteloos: „neen, ik zag uw Ahti niet". Maar de „gToote z.on van God. geschapen" geeft haar 't rechte antwoord Ahti's lichaam drijft in den ïtronm des doods, daar is het te vinden. Dok voor den doodsstroom is de moeder onver vaard; zij loopt langs den kant en gaat er dan in ot haar middel. Zoo waadt zy, uren en uren, tot ij het lichaam van Ahti ziet. Zij haalt hem eruit n legt hem op den oever neer. Zij houdt de wacht iij hem, en bidt, zonder ophouden. Ir is een opmerkelijke toon in de gebeden welke n de Kalevala veelvuldig voorkomen, zeer' innig, :eer vertrouwend. fenslott keert het verhaal terug in de sfeer van iet sp' ikje, of, wil men. de Middeleeuwsche leiligenvertelling. Een „Kleine bij, van God ge zonden" vliegt omhoog, door alle hemelkringen, om een wonderdadig honin?zeem te halen. En Ahti keert daardoor tot 't leven weer. Hij weet niets meer van wat er gebeurd is hij denkt dat hij zoo lang geslapen heeft, de zon staat hoog aail den hem el-En schertsend spreekt hij tot zijn moe» £er; „Luiaard is uw Lemminkainen, hij, de jager en de visscher, hij, de zanger en de minnaar. Zie, de zon lacht Ahti uit." HENDRIKA KUYPERVAN OORDT, m

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 12