lwieri'Uoöi Vhcnutf V7CZ.AM EEN ZONDAGMORGEN TE MODJOWARNO IOOIU JBAV suaa "IIH vu /,u»ioU.c.VUL. ♦f-"" u fflUik JBBgia ua3ai a/w uaptaz *anoq ap uio -*sd V»1 uaauBAjuo 3] igosuaM apnagaaiaftiapug S[c a/A aappuegaq uapaotf uoioons MUM O/er opvoeden en opgevoed worden VOOR enkele weken herinnerden we aan enkele uitlatingen van den bekenden Oosterlee, dat we al opvoedende worden opge voed- Over dit onderwerp schrijft de heer J. Hoogwerf uit Rotterdam mooie dingen in het Paedagogisch Tijdschrift. We willen er iets van overnemen. Zoo wyst hij er op, dat een blye sfeer voor de op voeding van zooveel waarde is. Immers: „Dan komen die leuke vragen voor den dag, waar van een ouder zoo echt smullen kan en die ieder eens zorgvuldig moest noteeren. (Zooals men weet, heeft de redactie van het Vrouwenblad de ouders al aan het werk gezet!). Oosterlee noemt er een aantal: waarom zijn er geen groene bloe men?, hebben bloemen ook oogen, dat ze zien, waar de zon staat krijgen ze van de warmte geen slaap doet een poes kwaad, als ze muizen vangt hoe weten vogeltjes den weg naar warme landen enz. Neen, hier niet het woord van een oude baker: Kindervragen zijn ouderplagen Integendeelze moeten ouders aan 't werk, aan studie zetten I Hoe geven bovenstaande vraagjes gelegenheid, om te wijzen op Gods bestel, op het „Dieu a pensé pour eux" (God heeft voor hen gedacht) van den Franschen dichter. Ja, 't kunnen wel „plagen" zijn, als er bijv. een vraagt: „Mogen groote menschen wel jokken en kleine kinderen niet?" Doch dan is niet 't kind, maar de opvoeder een plaag. En dan toch het kind 't yragen niet afleeren „Want dan zouden ze opgroeien tot menschen, die alles doodgewoon vinden in een wereld, die vol ondoorgrondelijke raadselen is. Zoo zou misschien voor altijd ver stoord worden, wat waarnemings-, wat denkge woonte ging worden" (Oosterlee). Zeker, nieuws gierigheidsvragen wijzen we af met te zeggen als ik je dat vertel, leer je er toch niets uit; maar weet- en leer gierigheid moedi gen we aan, al moeten we soms antwoorden 'k Weet het ook niet, maar 'k zal 't eens onder zoeken, of: dat weet misschien God alleen. De veelvuldig voorkomende vraag, waar de kinder tjes vandaan komen, krijgt tot antwoord dat zul je weten, als je er zelf voor een kunt zorgen; nu heb je dat nog niet noodig. Op zijn tijd houden we ons ook aan hét woord des Heeren: „Gij zult het na dezen verstaan, want gij kunt het nu nog niet dragen". „Door kinderen wil God ons Zijn diepe wegen leeren", zegt Da Costa. We kennen De Liefde's verhaal van „de openstaande deur", waar een weduwe aan haar geloof herinnerd wordt door de vraag van haar zoontje Kan God ook nu nog geen raven sturen, om ons brood te brengen De twaalfjarige Jezus in den tempel verbaasde door Zijn vragen. Hij prikkelde toen waarschijnlijk reeds de zelfgenoegzame Schriftgeleerden. Kindervragen kunnen de ouders opvoeden. Laten we ze dus nooit belachelijk maken. Maar ze ook niet in 't bijzyn van anderen bespreken, zoodat ze zichzelf interessant zouden gaan vinden. „En laat de opvoeding antwoord geven op de zwijgen de vragen uwer kinderen Zijt gij. wat gij wilt, dat i k eenmaal zal worden Houdt gij den fak kel wel brandende, dien ik verder zal hebben te dragen Wilt gij mij helpen, opdat al wat in mij mogelijkheid is, tot werkelijkheid worde Weet gij, hoeveel liefde en vertrouwen ik noodig heb, zal mijn leven bloesem zetten en vrucht dra gen Zijt gij al zoo groot, dat gij ons kleinen wilt dienen Kent gij de noodzakelijkheid, maar ook de heerlijkheid van het offer, zelfverloochening, die in gewillig doen. in blijmoedig laten, bestaat De eerste les, die kinderen ons leeren, is deze, dat het ons aan de tactvolle wijsheid ontbreekt, die alleen zelfverloochenende liefde ons kan schen ken" (Oosterlee). Er zit een moeder in dc tram met haar kleine, een echte vraag-al. Maar zij heeft het zoo druk met een vriendin, dat ze op alle vragen geen acht slaat. Er gaat een Chinees voorbij. „Moe, is dat een neger?" Ja, is 't gedach teloos antwoord. Wie weet hoe lang het kind die verkeerde voorstelling zal houden Dan schrijft de heer Hoogwerf, hoe het oog van de wijsheid der opvoeding scherp kan onder scheiden. Het let meer op het lichaam van het kind dan op zijn kleed, meer op zijn verstand dan op zijn lichaam, meer op zijn ziel dan op zijn ver stand. We lezen hier „Natuurlijk ook 't uiterlijk in 't oog gevat en ook letterlijk in praktijk gebracht de spreekwoorden eenvoud is een kleed, dat iedereen past, eenvoud is het kenmerk van het ware, het oog wil ook wat hebben, e.d. Vader zegt tot een slordigen zoon: wil jij later een mooie betrekking missen, doordat je er haveloos uitziet En moeder tot een nalatige dochter: Moet je man later thuis ko men in een huishouding van Jan Steen? Dan gaat hy naar de kroeg. Of zal hij 't eten niet klaar vinden of 't bed onopgemaakt, als 't noodig is En ook 't overige van de uiterlijke dingen niet verwaarloosd. Wat ontbreekt het velen, tot eigen scha, aan goede manierenLeert de opper ste Wijsheid ons ook die niet Jozef spreekt niet éérst voor den farao; hij spreekt het woord neen niet uit voor een majesteit; hij is vriendelijk en bescheiden. Salomo plaatst zijn moeder aan zijn r e c h t e r zy. Johannes laat den ouderen Petrus vóórgaan in het ledige graf. Abraham staat op voor aankomende gasten en doet ze uitgeleide bij ft heengaan. Een vriendelijk gelaat wordt vriendelijk weer spiegeld en een goed woord vindt een goede plaats en geeft een göede echo. Netheid, ook in de spraak. „Met twee woorden spreken!" Geen jij-en en jou-ey Als er bij 't aanbieden van iets niet gezegd wordt (,als 't u blieft" zoowel door ouder als kind dan blijft zoo licht het „dank u wel" achterwege. Echter, meer nog dan op kleed en netheid let de verstandige opvoeder op het lichaam: „Gun uw kinderen een frissche huiskamer, moeder I Met zuivere lucht, vader I Daar moet ge u pijp of sigaar voor ontzeggen, die bovendien zoo verlei delijk zijn, om jonge rookers te vormen. Vraag bij 't voortgezet onderwijs maar eens, hoe na- deelig dat werken kan op de vorderingen. Laat ze genieten van zon en lichaamsoefening in de buitenlucht. T.b.c. begint gewoonlijk aan de long- toppen, doordat de ademhalingswerktuigen niet genoeg geventileerd worden met diepe inademing. Duld niet, dat ze met de handen in de zak'^n loopen, want dan gaan de schouderbladen iets in de hoogte en liggen de longen van achteren wat bloot. Liever koude handen dan koude longen. Zoo ze ook 't versje ingeprent Gesloten mond houdt gezond Open neus zij de leus En vertel ze 't waarom: dan ligt het verankerd in geheugen en wil". In 't vervolg van zijn beschouwing zegt de heer fzieuen van ftynhe&deMari EEN stad is tegenwoordig bij avond een onherbergzaam oord. Daatje en ik zijn deze week op een avond ergens op visite geweest en door de stikdonkerte terug ge komen. Brr, dat is een luguber avontuur. Vanuit een helverlichte kamer kwamen we, via een schemerige gang op een stikdonker tuinpaadje terecht. Onze gastheer stond achter ons in de open voordeur te zeggen: Voorzichtig-aan maar, menschen. voorzich tig, kalm-aan, het went wel als je er maar even in ben. We deden een paar stappen op het trottoir, ik riep: we komen d'r wel, vat geen kou, man, in de open deur; we kregen nog 'n welgemeend welterusten mee en daar stonden we dan in de woestenij van duister nis. Daatje hield me krampachtig vast en ik probeerde eenig spoor van licht te vinden, dat onzen weg gemakkelijker zou maken, 't Went wel als je er maar even in bent, had onze gastheer gezegd. Jawel. Als ik naar boven keek, kon ik heel flauw de daklijsten van de huizen onderscheiden, 't Was een lucht als bruine boonen-soep. Er was geen sterretje aan te ontdekken en bovendien begon het miezerig te regenen. Enfin, daar gingen we, op hoop van zegen, schuifelend langs het trottoir, 't Was in een buitenwijk. Aan den eenen kant waren er de hekjes van de voortuintjes en aan den ande ren kant stond er om de paar meter een jonge boom. Daar zeilden we tusschen door. Ik hield mijn oog zoo goed mogelijk gericht op de daklijst daarboven, maar kon niet voor komen, dat Daatje af en toe langs een tuin hek schuurde, tenoijl ik zelf van tijd tot tijd tegen een boompje optornde, dat daarna ge willig zijn dikke droppels over ons afschudde. Tegen zoo'n boompje ging het intusschen nog wel, het pijnlijkst xoaren de granieten lan taarnpalen. En het verradelijkst waren onge twijfeld de trottoirbanden. Als ik vermoedde, dat er een zijstraat aankwam, zei ik tegen Hoogwerf, dat de wijze opvoeder meer dan op het lichaam op het verstand let. Om die gave Gods te ontwikkelen, mocht, meent hy, het gezin de school wel meer steunen. Want een kloek verstand gaat een gezond en sterk lichaam zeer zeker te boven. Maar van wat hier wordt gezegd hopen we een volgend maal nog iets aan te halen. Practische wenken voor nu GESPRONGEN HUID NU de dagen kouder worden, beginnen som migen van ons reeds last te krijgen van ruwe handen, met name zij die veel huishoudelijk werk te verrichten hebben. Laat men dan de noodige maatregelen nemen, die zeer eenvoudig zijn. Over het algemeen is 't het beste, de handen steeds in lauw water te wasschen. Warm water is n.L niet goed, en erg koud water is evenmin aan te bevelen bij een gevoeligen huid. Voorts is het noodig, er op te letten, dat de handen na het wasschen zoo min mogelijk in aanraking komen met de buitenlucht Kan dit laatste niet vermeden worden, cMn strooie men eerst wat talkpoeder over het veL En natuurlijk worden dan handschoenen gedragen. Niet ondienstig is het ook, een droge huid na het wasschen, voor het naar bed gaan in te wrijven met een goede huidcrême of wat vaseline. Gly cerine, verdund met rozenwater is ook heel ge schikt hieivoor te gebruiken. Om vlekken op het beddegoed te voorkomen, worden 's nachts oude witte handschoenen gedragen. DE ZOMERHOEDEN WORDEN OPGEBORGEN Steeds minder zien we lichte zomerhoeden. De herfst is begonnen, en langzamerhand gaat vilt de plaats van stroo innemen. Nu is het zoo pret tig, wanneer men in het volgend voorjaar de Daatje: Daar komt er een! We gingen dan met onze voeten aan het schuifelen, maar toch kwam die trottoirband meestal nog te vroeg. We sukkelden er dan met een rukje af, zoo dat onze onder- op de bovenkaak klepperde. Verraderlijk waren ook de plotseling vlak voor je neus opdoemende medeburgers uit tegenovergestelde richting. Daar kreeg je zoo'n beetje de hik van, als U begrijpt wat ik bedoel. Je zette als 't ware telkens je mid denrif uit óm een botsing te vermijden. Hik. Tenslotte hikte je voor allerlei grillige ge stalten, die er heelemaal niet waren. Daatje giechelde. Telkens als we weer een trottoir afsukkelden of bijna tegen iemand opbotsten, gichelde ze. Ze vond het zoo eng en zoo griezelig. Waren het de reminiscenties aan haar jonge jaren die haar parten speelden of was het zenuwachtigheid? Ik heb dat niet uit kunnen maken. Ik liep te brommen: Ho, kijk uit, daar komt een trot toir, hik, au, hou me vast, brr, kledder, net in mijn hals, kijk, een sigaar, laat die vent rechts gaan loopen, hik, motverpotje, da's ook op 't nippertje, wat moet dat van den winter worden, hik, enz. enz. En Daatje giechelde als een jong meisje. Gelukkig ging het in de binnenstad wat be ter. Daar zorgden de zich haastig naar huis spoedende fietsers met z'n allen voor ten minste een klein beetje licht en daar waren de opbouwdiensters aan het werk geweest om de trottoirbanden wit te schilderen. We kwamen warm van de inspanning thuis, met een gevoel alsof onze oogpupillen twee maal zoo groot geworden waren. Maar 't duurde niet lang of het lamplicht in de huiskamer, dat eerst onze oogen zeer deed, was weer mild en zacht geworden. We keken elkaar aan met een glimlach. Buiten heerschte de woestenij van duisternis wijd en zijd, maar wij zaten hier weer in 't licht tusschen de vertrouwde dingen in onze huiskamer. Zoo'n huiskamer geeft rust als men aan de toekomst denkt. De huiskamers kunnen in den komenden winter de wijk- en schuilplaatsen worden voor bekommerde menschen. Zij kunnen de kweekplaatsen wor den voor een krachtig, saamhoorig en geluk kig gezindat het leven van elk der leden verdiept en vereenigt. Er is niets, dat we harder noodig hebben. Zoo teeken ik dan MIJNHEER DE MAN. 286 'swtup n si.ajnaij s\d 'idiu bnopi 'uddft (SLOT, Ju, hij was nog dezelfde. Wat verouderd. Ge bruind. En wat stond dat flink. Dat slappe in z n trekkei had gchee; plaats gemaakt voor een trek van omerzeitelijkhcid en energie. Maar... o ja. Ze was gezai»» - onderwijzeres, Immers ju'Si een uur geleden, had ze dai nouitn Len dom kind was ze. Die Iage>re acte kon elke boerenjongen wel halen, alleen zij niet. Ge zakt. Het verdriet kwam weer geheel over haar. En ook de schande. Op het dorp zouden ze nu al vra gen: „Zou Louise Belsma 'r door wezen? Zou er ui en telegram wezen? En die arme pleegoudera van haaj. Ze moest er veel aan denken. Ze zuchtte diep n >vrong zich de klamme handen. O, als ze nu in t thuis vas Binnen. Op haar eigen ka mertje. Dan kon ze eens flink huilen. Want dat kon je hier niet eens. De gedachten flitsten door haar heen met onbe grijpelijke snelheid. Juist kwam de conducteur binnen. Hij was oud gediende daar op de lijn en wist alle nieuwtjes uit de streek. Toen hij Louise zag zitten, vroeg hij vriendelijk en vertrouwelijk: „Wel juffrouw Belsmal Hoe is het afgeloopen? Kan lk u gelukwcnschen?" l.ouise schrok en boog het hoofd. Willem zag den conducteur en zijn medereizigster De conducteur begreep het, zweeg stil en zei toen alleen nog vaderlijk: „De knapsten komen er het slechtst door, juffrouw, die examens gaan altijd oneerlijk". Louise voelde zich wat getroost, doch Willem be greep de oorzaak van de somberheid van Louise, Ilij had ddep medelijden en wilde wel alles doen om haar te troosten. Dat goede lieve kind. Wat had hij haar vroeger liefgehad. Of had hij haar thans nog lief? Was het wei louter medelijden, dat hij voor haar gevoelde? „Louise" zoo ving hij zacht aan, toen de conduc teur door was geloopen, „heb je verdriet? Ik was vroeger je vriend. Ik weet, dnt ik zelfs meer wax Mag ik thans ook je vriend zijn? Kan ik je hel pen, Louise?" Hij smeekte om vertrouwen. Toen zag ze hem aan en las in zijn oogen wat ze vroeger ook daarin gelezen had. O, zo had be hoefte aan troost en vertrouwen. En nu was het haar of de rollen omgekeerd waren cn hij haar vergoeden ging wat ze voor hem gedaan had, toen ze daar den wegtrokkenden trein had nageoogd. Plotseling werd de aandoening haar meester, ze sloeg de handen voor haar gelaat en liet haar tra nen den vrijen loop. Het gaf haar cenige verlich ting. Willem zweeg eenige oogenbiikken en zijn medelijden ging over in een sterk verlangen om haar verdriet geheel en voorgoed van haar weg te nemen. Hij sohikte wat naar voren en legde vertrouwe lijk zijn hand op de hare en vroeg. „Louise, een maal heb je mij getroost. Ik heb dat oogenblik nooit kunnen vergeten. Wil je nu door mij wor den getroost. Toe, veriel mij je verdriet Is het niet goed gegaan met je examen?' „Ja, Willem", fluistert ze., .Ik schaam mij zoo. Ik ben helaas gezakt Voor de lagere acte. En m'n arme pleegouders hebben het zoo dringend noo dig." Hij wist T ook van examens cn was er nooit erg gelukkig In geweest. Bij hem was het eigen schuld geweest Hij had toen zich werkelijk moeten scha men, doch Louise mocht zich niets verwijlen. Dat dulde hij eenvoudig niet. „Wel Louise", begon hij oemoedigend, „je moet er je niet t« veel van aantrekken. Je weet hoe het mij is gegaan. Ik heb zware jaren achter don rug, doch sedert er een meisje mij nawuifde, ter wijl ik naar Amerika vertrok, heb ik besloten me niet te sparen en zoo te werken, dat ik eindelijk de vriendschap van zulk een meisje waardig was, Misschien ben ik hel nu, Louise". Ze zag hem innig aan. AI haar liefde van weleer kwam weer met kracht in haar hart terug. Hij was toch steeds haar Willem gebleven. Eensklaps scheen haar het leven niet zoo somber meer. Och, ze was wel gezakt, maar d© vragen waren ook zoo moeilijk geweest, die schoolmees ters konden zoo onverstandig cn verwaand vra gen, alsof ze hun eigen geleerdheid eens wilden luchten en ze kon toch over een jaar weer exa men doen. Misschien ook lag haar roeping wel ergens anders. Zij droogde haar tranen en zag Willem weer aan. „Och", zei ze, „het ,s zoo'n teleurstelling do eer ste oogenbiikken. Zooiets moot slijten. En voor mijn pleegouders is het zoo naar „Ja", antwoordde hij, „hot is wel heel jammer, doch ik heb geloerd moedig te blijven. Je weet, dat ik ook langdurïgcn strijd liod en voor menig levensexamen zakte, doch Ik ben nu geslaagd. Mag ik Je eens iets vertellen van Californië, Louise? En laat ons dan dat nare examen vergeten!" En hij vertelde van zijn eersten tijd en van zijn succes, van zijn fabriek en prachtige positie, van het schoono land, waer hij nu woonde, van zijn heerlijk huis, waar hij zoo gelukkig leefde met slechts één verdriet En hij vertelde, dat hij hoop te in het oudo vaderland dat verdriet ook te kun- Hofje te Haarlem (Foto Joh. de Jong, R'dam) nen overwinnen. Hij was er zoo eenzaam en ver toefde nog zoo vaak met zijn gedachten in z'n kleine dorpje. Hoe vaak was hem een droom in herinnering gekomen, die hij in zijn jeugd had ge droomd. En Louise luisterde en begreep hom. Zij vergat haar examen geheel. Zij zag weer toekomst. Do horizon van vreugde en zonneschijn log weer blinkend voor haar. De tram naderde de plaats van beklemming. Ginds op het klein© perronnetje stonden de oude dominee en zijn vrouw en zagen uit Op het plein tje stond het eenige rijtuig, dat men in het dorpje en zijn ouders schreiden van vreugde, toen zij hu< jongen weer in de armen sloten. Maar Willem ve»r« gat zijn mederc zigster niet „Ik ben niet alle 1. vador en moeder. De oersta, die mij verwelkomde was Louise!" Hij nam haar bij de hand en bracht haar bij zijjt ouders. „Ze heeft examen gedaan", zei hij, „maar dis stijve schoolmeesters kunnen niet examinecreo., En ik ben blij, dat zo gezakt is, want anders had den wij elkaar niet ontmoet, l.ouise. En nu pra ten we daar niol meer ovor. TV ij zijn allen veel te gelukkig elkaar weer terug te zien, vader e,n moeder en Lk en Louise. En die verwaande.school meesters rullen r.i..t u»«m. kuu examenwoede onze vreugde bederven." Willem's oude moeder gLng terstond naar Louise sloeg een oogenblik haar arm om liet meisje en zei: „Het hindert niks, hoor kind." En de oude dominee zette een plechtig gezicht, stak haar hartelijk de hand toe en zcide, zoo op recht gemeend: „Gods wegen zijn niet onze wegen, mijn kind, doch wij verliezen den moed niet." Maar Willem nam haar arm en geleidde haar naar haar rijtuig. Hij deed het zonder ér bij te denken, doch het was nu werkelijk alsof er een paar ouders hun kinderen naar huis voerden. Hun kinderen, Louise cn Willem! Zoo reden zo het dorp in! Er was geen droefheid in dat rijtuig. Er was daar louter dankbaarheid en lióop. En heel veel liefde. Liefde van ouders voor hun kind, maar ook nog andere liefde. En toen Louise thuis was en even naar boven was gegaan, toen zeiden haar pleegouders, dai z© toch zoo flink was en zoo alle moeite deed om voor hen beiden haar droefheid te verbergen. Zeker, ze was flink, maar er waren nog ander© oorzaken en de menschen begrepen het pas, -toen er na eenige weken in de plaatselijke courant een advertentie stond: WILLEM VAN DER LINDEN IN de groote kerk van Modjowarno was geen plaats onbezet. Links de vrouwen, rechts de mannen, zat in keurige rijen de moeder- gemeente van de O03I-Javaansche kirk. Hi? tn daar zat iemand van een andere gemeente, die voor de gelegenheid was overgekomen. Toch ie xoo iemand hier geen vreemde, want hij eit tusschen familie en kennissen. Immers hoeft bijna iedere Christen-Javaan verwanten in Mod- jowarno. Vóór in de kerk zat een groep van 40 grooten- deels jonge menschen. Het waren degenen, die dien morgen belijdenis zouden doen. Onder hen waren ook de 29 jongelui, die de vorige weck volksonderwijzer waren geworden, nadat ze drie jaar in Modjowarno op de opleidingscurua ge weest waren. Zij kwamen uit verschillende ge meenten over heel Oost-Java verspreid, maar ze hadden eenstemmig gevraagd om allen op Mod jowarno belijdenis te mogen doen, omdat ze hier ook de catechisatie hadden gehad en in de laatste drie jaar in de gemeente hadden meegewerkt en meegeleefd. De uders hadden dit goed ge vonden en zoo zaten ze na daai. De Javaansche dominee sprak over dc beteekenis van belijdenis doen. Hij had daarvoor een prach tig aanknoopingspunt in het Javaansche woord voor belijdenis, dat uit twee deelen bestaat, waarvan het eerste bcteekent: vrij worden en bet tweede zou kunnen worden vertaald met er voor Instaan. Het woord geeft dus heel mooi weer wat wij wel eens noemen: je doop voor jo rekening nemen, zoo schrijft G. v. d. Hoven vun Genderen van Soerabaya in het Kerkblad van de Geref. Kerken in H.V., waaraan we dit stukje ontlecnen. De toesprank was maar kort, omdat er nog meer te doen was. We zongen een lied. Dat zingen in Modjowarno is altijd een verkwikking. Het is beschaafd en toch vlot cn bezield. Daar na kwam de eigenlijke belijdenis. De predikant noodigde de aannemelinsen uit om op te staan en las daarna hun namen voor aan do gemeente cn doelde mee, dat het onderzoek door den kerkeraad een goed verloop had gehad. Toon kwamen de aanstaande leden in een wijde kring om de preekstoel staan en de voorzanger las het formulier voor. Bij de vragen gekomen richtte hij zich recht6etreeks tot eon van de meisjes: „Gelooft ge, dat de Hccre Jezus op aarde la gekomen om te sterven voor uw zon den, Eüannh?" (Ik geef deze woorden heel vrij weer, want een vast stel vragen bestaat nog niet en ik versta nog te weinig Javannscb om alles precies te onthouden.) En Eliannh ant woordde duidelijk verstaanbaar: „Ja, dat geloof lk!" Dan wendde de goeroe-indjil zich met de zelfde vraag tot een opdere vrouw. En weer klonk het, doch met een geheel andere stem: „Ja, dat geloof ik". Hetzelfde herhaalde zich nog enkele malen een jonge man en een oudere, ieder met eigen ze- luid, gaven weer het antwoord: „Ja, dat eeloof ik". En toen zich met een stil handgebaar to* de geheele kring wendend, stelde de voorganger nog eenmaal dezelfde vraag. En leder voor zich maar allen te zamen antwoordden ze: Ja dat geloot en wij!" En toen de tweede vraag: ..Ben je bereid mee te werken en mee te leven in de kerk van den Heer, in gehoorzaamheid en trouw. Sriani0' En het antwoord: „Ja, ik ben bereid tot eehoor- zaamheid en trouw". Nadat verschillenden ook deze vraag op dezelfde manier beantwoord had den, sprak de heele groep weer te zame.n: „Ja. wij zijn allen bereid." Toen knielden alleD neer en kwam de voor ganger naar voren. Hij hief zijn handen op en zegende hen allen en ook de gemeente had hen zingend Gods zegen toe. Zij stonden weer op en de voorganger riep een van hen bij den naam „Kamilodin". Kamilodin kwam in de kring en knielde neer. Een van de oudsten kwam naar voren met een schaal tyater en de voorganger doopte Kamilodin. Zoo w-er- den zestien menschen naar voren eer>ppen en gedoopt. Toen ook de laatste de doop -ui. mui-u had, zetten plotseling die 40 menschen. die daar in die kring stonden, vierstemmig een lied in. Dat had ik nog nooit meegemaakt, het is een schoon© gedachte en het klonk toch zóö mooi. zooals 10 daar zuiver cn met hun jonge «temmen zongen van wat hun hart vervulde. De voorganger zelf, die het verloop van den dienst toch zelf lang van tevoren overdacht had moest met een hand beweging beduiden, dat ieder wepr naar zijn plaats kon gaan, omdat hij zijn stem niet be- heerschte. Er was ook wel reden voor bewogen heid, ook voor hem. zijn eigen jongen stond er tusschen. Nadat de dienst op de gewone manier was ge ëindigd, stond nog een van de jongelui op en sprak natnens de heele kring dank uit voor het voorrrecht. dat zij hier in de gemeente w-aren ontvangen en mee hadden mozen leven. Het was voor hen een heele groote reugile nu ook bier belijdenis te hebben mogen doen. Ze waren zoo lang geweest nis een schip, waar een ander aan het roer stond, doch nu mochten zc zelf hot roer in handen nemen. Ze hadden daar altijd naar verlangd, maar nu ze het dan gingen doen, wisten ze, dat ze het niet konden als ze niet zeker waren, dat de Heer naast hen stond. En dat wisten ze. Zoo eindigde een goede en blijde dien*' 283

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 11