IJLS !Si lX
LUPIENEN
I a droeven slapeloozen nacht,
Had de uchtend mé ter hei gebracht,
Langs de heuvelkens én vennen
Daar vond ik plots een gouden schat,
Alsof men hem verborgen had
In 't somber huis der dennen.
\Var stond ge schoon, lupienenveld,
Van gouden keerscn opgesteld
In groene kandelaren;
Van alles, wat de h n me bood
Waart gij, lupiénen, 't meest devoot
Van blommen en van blaaren.
Nochtans, waar ik U bloeien vond,
Was toch zoo schrakelzns de grond.
Dat zand van grijze kleuren.
Daar wist ik nog geen enkel jaar
het veel belovend, eèl gebaar
Van zaai- of Vnaüi-gebeuren.
En op m'n denken, ziek en zeer,
Viel er een droppel levensleer,
Die 't als juweel wil dragen,
Dat droeve ziel en grijs gemoed
Toch wat lupienen zaaien moet
In 't zand van doode dagen.
Geen akker, die zoo pover staat,
Dat hij een greep lupienenzaad
Geen voedsel meer kan bieden.
Lupienen, 't zijn die gouden daan,
Die op verlaten velden staan
Van droeve en warme lieden.
Dies wil ik dat mijn leven zij,
Lupienenveld, zoo schoon als gij,
Verre van 't woelig leven,
Een grond, ipafir luttele vrucht gedijt,
Maar die zich langzaam voorbereidt
Om rijken oógst te geven.
ALICE NAHON
Een hertelling uit de Mobilisatietijd.
Door O.StiOEP.
431
I^N ja, dit fluiten heeft 't gewenste gevolg. De
\j soldaat kijkt op en als bij de grote blauwe
ogen op zich gericht ziet, vergeet sergeant De
Koning voor een ogenblik z'n grote boek met de
lijnen en cijfers.
„Wat is er, Jopie vraagt hij vriendelijk. „Moet
je soms wat
De vriendelijke toon in de Stem van den sergeant
geeft Jopie vrijmoedigheid een paar stapjes nader
te komen. Hij is bijna vijf jaar en een alleraar
digst kereltje.
In 't begin van de mobilisatie was hij bang voor
soldaten, die hij bijna nooit eerder gezien had. Als
hij buiten aan 't spelen was en een troepje sol
daten zag aankomen, dan holde hij gauw naar
binnen om bij vader of moeder bescherming te
zoeken. Maar de mobilisatie bracht steeds meer
soldaten in de Achterhoek soms trokken er wel
meer dan honderd langs Jopie's huis en de
vrees voor de uniform is nu bij den dreumes hele
maal geweken.
„Ik zoek mijn beer", zegt Jopie eindelijk aarze-
Sergeant De Koning moet er hartelijk om lachen.
Hij begrijpt den kleinen indringer wel en heeft
plezier om het slimme ventje. Hij mag in deze
kamer eigenlijk niet komen. Z'n moeder heeft het
hem al meermalen verboden. Maar Jopie weet
telkens weer een ander middeltje te bedenken
om met de soldaten in aanraking te komen. En
de twoe sergeants, die in dit oude boerenhuis hun
tijdelijk tehuis hebben gevonden, kunnen niet
boos op het aardige kereltje worden., ook al is hl|
af en toe ongehoorzaam.
„Is -je beer zoek, Jopie vraagt sergeant De
Koning. „Maar dat is erg. 't Is mooi weer, daar
om is hij zeker weggeloopen. Kom mee, dan gaan
we samen op de berenjacht
Ze zoeken overal achter de stoelen, onder de
tafel en onder de kast, maar nergens is bruintje
de beer te vinden.
Jopie vindt 't fijn. Al zouden ze de beer In geen
uur vinden als hij maar met den soldaat in
de kamer mag blijven.
„Je beer is hier niet te vinden, Jopie", zegt de
sergeant eindelijk. „Hij is niet in de kamer hoor,
ga maar eens in de schuur zoeken",
272
Maar daarvan wil Jopie vooreerst niet weten.
Bij de schouw staat een grote kist, waar hout en
turf in geborgen wordt.
„Daar zit brui .tje in", zegt Jopie heel beslist en
de sergeant Ityt liet deksel op.
Inderdaad, déar ligt de vermiste beer. Zijn rech
tervoorpoot houdt hij uitgestrekt, hij heeft mo;-r
één oog, en dat éne oog schijnt tc lachen, nu hij
eindelijk uit z'n gevangenis wordt bevrijd.
De Koning knijpt 't beertje in z'n buik, zodat hij
een piepend geluld maakt. Hij lacht„Hoor Je
wat-ie zegt Hij zegtDag Jopie, neem me maar
gauw mee naar builen, dan gaan we samen fijn
spelen".
De sergeant neemt clen kleinen man mee en zet
hem in 't portaaltje, wnar Jopie z'n klompjes
heeft laten staan. „Ga nou maar gauw spelen",
zegt hij nog eens. „En zorg er voor, dat je beer
weer niet wegloopt",
Liever zou Jopit in de kamer bij den coldaat ge
bleven zijn. W 't met zo'n soldaat kan Je nog
leuker spelen dan met een beertje. Moor nu is
hij buiten de deur gezet en begrijpt wel, dat hij
voorlopig niet in de kamer mag terugkomen.
Zo is sergeant De Koning weer alleen in de grote
kamer van 't boerenhuis. En hij zit weer voor
't dikke boek vol namen en lynen en cijfers. Hij
neemt de pen 'weer op om z'n werk voort te zet
ten.
Maar z'n gedachten zwerven telkens af. Dat Is de
schuld van Jopie, die hem midden in z'n arbeid
kwam storen.
De Koning tuurt naar buiten. Op de stille zand
weg is bijna niets te zien. Castor ligt zich in 't
zonnetje te koesteren en een paar witte kippen
steken luid kakelend de weg over. Dat is alles.
Vanmorgen was 't koud 't is ook al begin
November maar nu de zon door de wolken is
heengeboord, is 't een prachtige herfstdag gewor
den.
Nog vier dagen, dan gaat De Koning weer met een
paar dagen verlof naar huis. Hij moet wel een
uur fietsen om 't dichtstbijzijnde station te berei
ken, maar als 't weer een beetje meewerkt, dan
houdt hij wel van zo'n tochtje door 't mooie, stille
landschap.
Met een ruk Jteert de sergeant z'n. blik van het
raam af. Hij Wil deze mórgen met z'n werk flink
opschieten. Vanmiddag of anders morgen komt d«
kapitein, dan moet alles klaar zijn.
Een poosje gaat 't goed. Telkens weer zet de pen
een cijfer tussen de lijnen en gedurig weer wordt
een blad van 't grote boek omgeslagen.
Daar buiten rinkelt een fietsbel. Even kijkt de
sergeant op. Op deze stille landweg is 't bijna
iets bijzonders als er een fietser voorbij komt.
In de v'acantietijd gebeurt dat wel meer, maar
als 't najaar gtjworden is kan men de voorbij
gangers van een hele dag wel tellen.
„De post", zegt De Koning in zichzelf en weer
tuurt hij naar buiten. Zou de post misschien een
brief voor hèm hebben
De postbode heeft z'n fiets tegen een boom gezet.
Hij is naar de hofstede hiernaast, waar hy elke
dag een krant bezorgtWat blijft hij toch
lang weg. Maar de man maakt graag een praatje
en nu De Koning scherp luistert, hoort hij de
post tegen boer Harmsen spreken.
fcin'defljk" daar komt ny aaïv Zou h'lj pr*
p'wt voor
hier bij zich hebben Ja, daar komt hij
't hekje door en hij heeft een brief in de hand,
In de deur wacht De Koning hem op.
„Mooi weertje", zegt de post, „en hier heb 'k r.oa
brief. Sergeant De Koning nég 'n brief. Non
nou, 't ts druk vandaag. Dag 1"
Sergeant De Koning groet den vriendelijken post
man en gaat dan met z'n twee brieven naaa
binnen. (Wordt vervolgd)#
Knutselwerkje
Je neemt een niet al te grote kurk en boort et
een gat midden-door. Maaren hier komt hef
op aan, je moet zorgen dat de beide gaten ri*
onder en boven dus schuin naar elkaar toe
lopen in 't midden van de kurk. Zo krijg je een
gebogen gangetje door de kurk heen. Steek nu
een touw door de kurk en span hem strak. De
kurk blijft hangen, maak de spanning was losser,
ongemerkt, en de kurk zakt. Je kunt de kurk
dus naar believen laten glijden of stil houden-
Wie het geheim van de gebogen gang niet kent,
komt er ook nooit achter. Zo kun je de kurk ook
ja en neen laten antwoorden op allerlei vragen.
Bijvoorbeeld Een ritje Ja Twee ritjes Neen L
Enz. Probeer het maar eens.
Een cijferkunstje
HOE is het mogelijk, in de onderstaande optel
ling negen cijfers door te schrappen, zodat
de som der overgebleven getallen gelijk zal zijn
aan Uil
Optelling en vereiste uitkomst t
111
Uil
't Is aardig, dit kunstje aan je vrienden voor te
leggen, daar er dan blijkt, dat er verschillende
manieren zijn om het vereiste getal te krijgen.
Een dezer manieren is de volgende, waarbij de.
kruisjes de doorgeschrapte cijfers aangeven
X 1 1 1'
3 3x
Xxx
7 7X
Xxx
ïiii
Hollandse kinderen in. de Oostmark. Grote belangstelling voor den valkenier met zijn ge
dresseerde arenden en valken op de Poestlingberg by Linz, Kramer, R'daml
Jfr
De Rotterdammer Nieuwe Haagsche Courant
Nieuwe Utrechtscho Courant - Nieuwe Leidsche
Courant en Dordtsch Dagblad
Vrede hebben is vertrouwen op God: 0
het is de stille zekerheid hebben: ik m
be, oor Hem toe en Hij behoort mij toe jj
en ik ben voor tijd en eeuwigheid ge- jj
borgen in Zijn erbarmen.
Ds A. C. G. den Hertog m
„Denkend riet"
Wat is de mensch, dat Gij zijner gedenkt
v Psalm 8 5a,
I f
HET tijdsgewricht, dat wij doorleven, be~
t wijst in ontstellende vormen de waar-
i beid van Rousseau's eerste gedachte in zijn
!>ibekende boek „Emile", waar hij zegt: „Alles
j fis goed, wanneer het komt uit de handen
i,van den Maker der dingen, alles ontaardt in
'de handen van den mensch".
Het is niettemin óók waar, dat de mensch
geneigd is, zijn natuurgenoot deswege te be
wonderen, althans een zekere grootheid te
.zien in de tastbare dingen, die hij maakt en
<in de wijze, waarop hij ze gebruikt of mis
bruikt. En ongetwijfeld heeft de Schepper
den mensch toegerust met groote gaven van
verstand en doorzicht, zoodat schitterende
ibewijzen van menschelijk kunnen de eeuwen
«'door het oog hebben verrukt. Terwijl de
•Schrift om begrijpelijke redenen aan deze be
wondering niet mee doet, laat zij op de bron
iVan deze grootheid het volle licht vallen, op
dat niemand roeme dan in den Heere, uit
jWien en door Wien ook deze dingen zijn.
Het tekstwoord boven onze beschouwing wijst
echter niet de grootheid, doch de nietigheid
,van den mensch aan. Deswege wordt' hij bui
ten de sfeer der tenslotte onbevoegde beoor
deelaars gesteld, en geplaatst onder de over
weldigende grootheid der natuur. Dat gan-
sche heelal, zegt Pascal, van wien ook de
vergelijking met het denkend riet is, „behoeft
zich niet te wapenen, om den mensch te ver
pletteren: een damp, een druppel water zijn
Voldoende om hem te doen sterven". Of zoo
als Mgr. Rinkel in zijn Psalter den mensch
zelf doet getuigen: „Hier sta ik, nietig men-
schenkind, omkringd door de grootheid der
laarde en overwelfd door de pracht des
hemels, een schim van zwakheid, een niets
,van broosheid".
De confrontatie van den mensch met den
sterrenhemel, door David in Psalm 8 schijn
baar zonder eenige aanleiding toegepast, heeft
een diepen achtergrond. Dr Dick schreef in
Zijn werk over het zonnestelsel: „Een aan-
'dachtige beschouwing van het zonnestelsel
heeft de strekking om den hoogmoed des
menschen te verbreken en ootmoed in het
hart te brengen". Dr Chalmers duidt dezelfde
Verhouding aan als hij schrijft: „De heerlijk
heid van een uitgestrekt woud zou niet lijden
door het afvallen van een enkel blad".
Maar David heeft, toen hij onder de majestei
telijke schoonheid van den met sterren be
zaaiden en van maanlicht doorglansden he
melkoepel stond, een gansch andere en veel
meer troostrijke gedachte gehad; van het ge
schapene zag hij terstond op tot den Schep
per en In het nietig menschenkind ontdekt
hij dan het eenige groote, waar waarlijk
groot in hem is: dat God hem gedenk' O
zeker, daar zit ook een Goddelijke zelf-erken-
ning in; deze mensch is het resultaat van
Zijn eigen scheppingsplan: „Laat ons men
schen maken naar ons beeld en onze gelijke
nis". Maar veel meer raakt David hier de
fundeeringen van het heilsplan: deze mensch,
onderworpen aan alle gevolgen der verbro
ken Godsgemeenschap, en daarom zoo zwak,
zoo nietig (oorspronkelijk had hij immers zul
len heerschen over de dieren der aarde èn
over de vogelen des hemels), is object van
het Goddelijk mededoogen; dit gedenken
Gods is vervat in de gedachten des vredes,
die omgezet zijn in het Woord, dat vleesch
(daad) geworden is!
Deze verbinding staat niet buiten den Schrif
tuurlijken gedachtengang. In Hebr. 2 6
wordt David's woord herhaald, maar dan
heengeleid naar het zien van Jezus, met heer
lijkheid gekroond, van Wien ook, evenals
van den mensch in Psalm 8 6 gezegd wordt
„een weinig minder dan de Engelen" te zijn,
maar dan wordt in Hebr. 2 16 met een
extatische verheuging uitgeroepen: „Want
waarlijk, hij neemt de Engelen niet aan, maar
hij neemt het zaad Abrahams aan".
Niet dus in het feitj dat hij het heelal in zijn
gedachten omvat (een der resten van zijn
hooge afkomst), maar hierin, dat God den
mensch in zijn genade omvat, ligt zijn werke
lijke waarde. Of hij die waarde zal zien,
hangt af van zijn antwoord op het aanbod
der genade: „Komt tot Mij, allen die vermoeid
en belast zijt". Wie dan' aangenomen wordt,
ziet meer dan den sterrenhemel, die reeds op
zichzelf Gods eer en heerlijkheid spelt (Ps.
19), want dan ziet hij, „de oogen houdende
naar den hemel, de heerlijkheid Gods èn
Jezus, staande ter rechterhand Gods" (Hand.
7 55).
In het schoone licht dezer heils-openbaring
kunnen wij, tastende in het bange duister van
actief en passief ontvangen zondeleed, toch
den weg vinden. Zeker, tegenover den hemel
in zijn wijde hoogte, zijn we onmerkbaar
klein, en tegenover den God des hemels nog
veel kleiner; Hij bepaalt onze waarde op die
van stof en asch. Maar Hij gedenkt ons!
Waar ik weggevaagd wordt als een dorrend
blad in de oneindigheid, verzink als een
atoom in den oceaan, daar heft Hij mij op,
boven al het geschapene uit. In deze bedee
ling wordt dat door den verborgen omgang
met God uitgeleefd, maar eens zullen wij ge
openbaard worden, staande voor den rechter
stoel Gods. En dan zullen wij, hoewel in nog
veel vernietigender mate onze kleinheid zien
de, ons mogen beroepen op dat gedenken
Gods, waarvan Psalm 8 de aardsche, maar
Psalm 98 de hemelsche draagwijdte vertolkt,
waar het heet:
Hij heeft gedacht aan Zijn genade,
Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt".
En nu lezen we onzen tekst nog eens over,
onder het volle licht van 't nieuwe Testament:
„Als ik uwen hemel, waaruit Christus neer
daalde, aanzie, en de ster van Bethlehem
die Gij bereid hebt wat is de mensch, dat
Gij Zijner gedenkt in gadelooze ontferming.
Hallelujah!.
Ik zal u rust geven
Mattheüs 11 28, 29.
WAT IS RUST?
Zich met ziel en zin en leven
aan den Heiland overgeven,
vol vertrouwen, welbewust;
overgaaf in vreugd en smarte,
overgaaf van ganscher harte,
overgave dat ts rust.
WIE GEEFT RUST?
Die aan 't kruishout is gestorven
heeft voor moeden rust geworven,
Hij schenkt ruste, Hij allèen!
Wie verstaat, wat wij ontberen
Weet, wat wij nog moeten leeren?
Jezus Christus, H ij alleen.
WAARDOOR RUST?
Door zooals gij zijt te komen,
hoe uw zonden u doen schromen,
hoe met schuldenlast beladn;
vol vertrouwen u te wenden
tot den Redder uit ellenden,
door tot Jezus heen te gaan.
WANNEER RUST
Rust in blijdschap, rust in lijden,
rust in vrede, rust in strijden,
immer rust, dat zij uw lot
vrede en riLst en 't eeuwig leven,
door volkomen u te geven
aan uw Heiland en uw God.
Vischpoorte te Elburg
(Foto F. C. Boer, Hoek van Holland)
265