1 DE TOREN ueif uanouisaSjm jsh HPH azap iccj esseui appe^S uaa 10^ U3| piaqje 9>]f!|3pnoi|Sjnp| Christelijke wellevendheid BIJ Bosch en Keuning te Baarn verscheen een aardig boekje over „Christelijke Wellevend heid", naar het Duitsch van A. Hoefs. We kunnen niet opmaken, of het Duitsch van A. Hoefs is, of dat A Hoefs het naar het Duitsch heeft geschre ven, De ondertitel luidt: „Vormen en manieren". Er zou een aparte bespreking gewijd kunnen, worden aan de vraag, of het wel tot de goede vormen en manieren behoort, als ondertitel te. kiezen den titel van een reeds eerder verdienen boek over hetzelfde onderwerp, doch zulk een bespreking van zulk een onderwerp staat thans niet op ons program. Wél willen we zeggen, dat hier in handig for maat en prettig leesbaar een boekske is versche nen, dat ons wegwijs kan maken op het gebied van de Christelijke wellevendheid. De hierin ge maakte opmerkingen lijken ons wel een? wat te hooi en te gras, maai het komt ons voor. dat men met het lezen dikwijls zijn nut kan doen. Ter toelichting van hetgeen ons hier wordt gege ven. nemens we het eerste hoofdstukje over „Het gebeurt wel eens. dat iemand van een be zoek bij kennissen met .gemengde gevoelens" naar huis gaat. Hij had er zich op verheugd, hy voelde zich tot de menschen die daar waren, aangetrokken. Het gesprek was belangwekkend, en toch heeft hij er niet aan kunnen meedoen. Waarom Hij vreesde, door onbewust inbreuk te maken, de ongewenschte aandacht op zich te vestigen. Hij zou een prettigen avond gehad heb ben, als hij zich bewust was geweest, de vormen te beheerschen. het Christendom", zal iemand tegenwer pen. „liet Christendom is immers èen vijand van al die stijve vormen Dat berust op een dwaling .want stijf schijnen die vormen alleen voor iemand, die ze niet be- heerscht. En hel Christendom is geen vijand van den goeden toon. Veeleer omgekeerd: de goede toon behoort tot het Christendom. Van „stijve vormen" willen ook wij niets weten. De bedoe ling van dit boekje is juist, over die stijfheid heen te helpen. Men vergete niet, dat de Heiland, dien wij navol gen van koninklijken bloede was. en de vormen van de samenleving volkomen beheerschte. Uit den Bijbel kunnen we veel leeren over den goeden toon. Men leze in Genesis 18, met hoeveel wellevendheid Abraham zijn hooge gasten ont ving." Het spreekt wel vanzelf, dat dit een boekje is, niet alleen voor onze dames, maar dat de heer des huizes en ook de opgroeiende jongeman evenzeer er met vrucht in kan lezen. Dit zijn. van die boekskes, die ieder doorgenomen moet heb ben, zonder dat men er over praat Het feit der geschiedenis „Die Moeder (Maria) - die gezegende onder de vrouwen is niet de schoonste, de sterkste, de rjjlcsfe. Niets van 's werelds grootheid ie aan haar. Maar zij is de begenadigde, zij heeft genade b ij God gevonden. Die genade, die de trolsche evolutie- menscli verwierp. Die g e ii a d e. waaraan de hoogmoedige kinderen Abrahams geen behoefte hadden. Die genade, welke God alleen aan boet vaardige» en nederigen van hart schenkt. En. daarom is het grootste feit der wereldgeschiedenis niet te zoe ken in een ..beslissenden" veldslag, ol een wereld ve ia n deren de uitvinding, of in een ..machlige" organisaiie, of een „in drukwekkende hetooging. maar in een heel simpel gebeuren: Ergen6 in een Oosterschcn stal heeft een arme Vermoeide vrouw een kindje gehaard A JANSE: „Eva's dochteren". EEN MEISKENZONG BIJ 'T OUD SPINET Een meisken zong bij 't oud spinet Een liedje lang verloren, te luisteren had ik mij gezet om 't liedeken te hooren. Het meisken zong en zangrig-zacht klonk trillend uit de snaren muziek weemoedig, onverwacht, die luist'ren doet en staren. Wie zong mij boit dat liedje voor, bij 't oud spinet, als jongen 't is of ik nóg dat zingen hoor van wie het heeft gezongen. Wie zong liet in een zomernacht, toen klaar de sterren blonken? ik weet alleen dat zuiver-zacht het liedje heeft geklonken. Het meisken zong bij 't oud spinet en wiegde weg en weder, en sierlijk-net in 't menuet ging 't hoofdjen op en neder. Het meisken zong zoo edel-fijn een dansje diep verborgen, één schreef van liefde en zonneschijn Van Mei en van den morgen. J. Reddingius: „Johanneskind". Anecdotes rondom de musicus en de vrouw HET zou een aardige studie zijn, als men eens naging, welken invloed de vrouwen op het werk van componisten hebben uitgeoefend. Er zijn vrij wat gegevens over, meestal in den vorm van anecdoten, en deze losse verhaaltjes en anec dotes zijn dikwijls interessant genoeg om eens te worden nagesnuffeld en by een verzameld. We hebben er eenige opgezocht en tezamen met bepaalde „historische" gegevens, verschaffen ze eenig inzicht in beider verhouding. Het blijkt dan spoedig, dat de musicus en de vrouw vaak een eigen leven hebben geleid, ja dat ze vaak nogal wantrouwend tegenover elkaar staan, vooral als het om de kunst zelve gaat. Teekenend is in dit verband wat zich eens rond-' om* den componist Gluck afspeelde. Deze was op een soiree uitgenoodigd, waar een dame) die zich lang liet bidden, iets zou zingen, en wel koos ze na lang aarzelen een lied van Gluck zelf. Gluck wist niets af van de capaciteiten dezer zangeres en zag de naaste toekomst met eenige vrees tegemoet. Toen hij even met de dame praatte, bemerkte by wel, dat ze geen heldin in de zangkunst was. En voordat ze begon, zeide ze zuchtend tot den com ponist: „O, meester, ik ben toch zoo bang", waarop de componist bezorgd antwoordde: „Ik niet min der" De componist en de zangeres, het ware een onder werp op zichzelf Luister eens naar wat BrahmS* zeide. Hij kon soms een ongelikte beer zijn, en dat moest een zangeres ondervinden, die bij hem niet in de gratie stond. „Meester, wat zal ik van u zingen?" vroeg zij eens, en toen antwoordde hij haar: „Mijn nagelaten liederen".... Een andere dame kwam er bij Brahms niet beter af. Toen zijn Liebeswalzer voor het eerst ten ge- hoore werden gebracht, zeide een dame tot Brahms vooral dat „eene". De componist vroeg van zijn kant: „Bedoelt u die in a dur „Juist", her nam de bewonderaarster, „die in a dur". „Dat dacht ik wel", zei Brahms, „er is er namelijk geen een in a dur bij". Ja, complimenteus y/as Brahms niet. En hij wist dat zelf terdege. „Men zegt altijd", bekende hij, „dat ik grof en tactloos ben. Maar waar heb ik tact kunnen leeren? In de matrozenkroegen te Hamburg, waar ik om niet te verhongeren moppen op de piano moest spelen Ook Beethoven kon tegenover onbescheiden dames vrij scherp uit den hoek komen. Dat bemerkte er een, die hem vroeg: „Denkt u altijd lang na, voor dat u componeert en toen ten antwoord kreeg: „Denkt u altijd lang na, voordat u spreekt De componist Max Reger diende op even ongezoute wijze van antwoord. Iemand, het was nog wel een j prinses van het Hof in Meiningen, roemde zijn dirigeeren zeer, doch sprak er haar spijt over uit, dat ze hem den ganschen avond alleen van achte ren had kunnen zien. De componist Het het ant woord niet lang achterwege: „Och, dat is alles niet zoo belangrijk, Hoogheid, ik ben namelijk van .1 achteren precies hetzelfde als voren. Reger blijft nu eenmaal, als men het woord omdraait, Reger". Een andere herinnering aan dezen man is van aan- genamer aard. Hji bracht eens het zgn. forellen- kwintet van Schubert ten gehoore, en een dame vond het zoo mooi. dat ze hem den volgenden dag een paar forellen zond. Reger dankte met een brief, waarin hij zeide, dat hij de volgende keer het zgn. ossenkwartet van Haydn zou spelen Andere anecdotes bewaren we voor volgende week. OORLOGSKOOKBOEK ER verschijnen in deze weken teeken des tijds verschillende boeken, waarin onze dames op de hoogte worden gebracht van de wyze, waarop ze in de huidige omstandigheden het best het voedsel kunnen verzorgen. Reeds bespraken we één van deze boeken, en thans ontvingen we een tweede, een waarvan de titel niet in het onzekere laat: „Oorlogskookboek", geschre ven door A. Geurts, leerares koken en voedings leer, en verschenen bij J. J. Romen en Zonen te Roermond-Maaseik. Het is een heel practisch boek geworden met tal van recepten en voorts met verscheidene uitne mende wenken, die hiermee verband houden, b.v. inzake besparing van brandstoffen, het maken van en het koken in een hooikist, het koken in kranten, besparing van suiker, enz. Al met al is het een boek, waaraan de vrouw in dezen tijd veel zal hebben. Men zie tegen de geringe kostep van het aanschaffen niet op, ge dachtig aan het feit, dat men zoodoende een handleiding in bezit krijgt, welke mogelijkheden biedt tot soms niet onbelangrijke besparing. Dat terstond tot een tweeden druk moest worde* overgegaan, zegt reeds iets. e Kralingsche Plas te Rotterdam ut lp a puoav 3Q bddAlldMJb m E)™ Monument ter nagedachtenis van de in Delft HOOG boven de stad zingen de klokken hun zang van voortsnellenden tijd, eiken dag en eiken nacht hetzelfde lied, nooit dezelfde uren, omdat nimmer een uur dat ging, weerkomt, maar toch hel oude lied, altijd weer. Véél klokken heeft de stad, klokken van velerlei klank klokken, die kalm en bedaard hun stem doen hooren en klokken, die zich schijnen te haasten, alsof ze bang zyn, niet vlug genoeg den menschen te kunnen melden, dat wéér een uur van hun leven verdween In torens wonen ze. Hooge torens en lage torens, spitse torens en stompe torens, oude torens en nieuwe torens. Ja nieuwe, vooral véél nieuwe, want snel breidt de stad zich uit. Elke nieuwe wijk heeft haar nieuwe kerken met nieuwe torens en nieuwe klokken. En elke klok verkondigt met andere stem dezelfde waarheid. Midden in de „oude" stad staat dè toren; dè toren boven wat eens was dè kerk. Die tijd is voorbij, dat de kerk dè kerk was, lang voorbij. Daar zijn eeuwen langs gegledenKoorzang en priester- taai verdween met altaar en beeld, de stad werd grooter méér kerken verrezen, kerken „even goed" of „beter" dan de oude. De oude toren heeft ze zien worden als hij uit de wijde lucht neerzag op der menschen werk, de oude toren heeft hun klanken beluisterd, de oude toren heeft geglim lacht ais hij hoorde, hoe ze hun best deden en tevreden geknikt als hun nog wat trillende stem men opstegen naar den troon van God. Als die torens, die alle naar den hemel wezen, maar wer kelijk tot den hemel leiden wilden, dan was het goed. De menschen konden niet zien, hoe de toren luisterde, glimlachte en knikte. De menschen hoorden de klokken slaan of luiden, meer niet. Maar één van die menschen zag het en dat wap goed, want het maakte haar gelukkig. Die eene. Opoe Lammerts, noemde haar het straatje, omdat ze van zooveel kindertjes werkelijk de opoe was, kende de toren zoo goed en had haar leven lang, naar hem gekeken. Als kind héél vaak en heel lang soms. 't Had haar menige berisping be zorgd en wel eens iets ergers ook, want ze was de oudste uit een groot gezin en er was wel wat be ters te doen, dan „naar de klok te zitten kijken" had moeder gezegd. Later, zelf moeder van tien kinderen, was er weinig tijd geweest, maar de tyd die er dan ook overbleef, was aan haar vriend, den toren ge- In haar heel, héél gewoon leventje van arm werk mansvrouwtje had opoe Lammerts haar geheim, haar móói geheim, waarover ze met niemand sprak. Dat ze van den toren hield, wisten de huis- genooten wel, maar dat ze zóóveel van hem hield, dat ze, vooral toen ze ouder werd, soms heele gesprekken met hem voerde, gesprekken, die lang duurden dikwijls, omdat zij hoorde het antwoord dat haar de toren gaf. Over iets zóó moois sprak je toch met niemand, hè Zelfs niet met Jan, haar man, had ze daar ooit over gesproken. Trouwens, toen Jan nog leefde was het ook nooit zóó geweest, als later, toen ze alleen, héél alleen overbleef. Toen zou haar de stilte te zwaar en de eenzaamheid te bang zijn geweest, zonder haar oude vriend. Jan was nu al jaren thuis, hoog boven de oude toren en zij hoopte hem daar eens weer te vin den, eens, och, wie weet hoe gauw, want ze was twee en tachtig al. Maar ze was nog flink en sterk hoor! Ze hield nog heel alleen haar huisje schoon en breide o zooveel kousen en kousjes voor de kinderen, die recht hadden haar opoe te noemen, ze sprong ook wel eens bij in de andere huisjes van het smalle straatje ,w$ar ze ook opoe ge noemd werd. uvelde Nederlandsche militairen. Het smalle straatje 't Zou toch niet waar zijn, dat ze plan hadden de huizenrij, waarin zij haar woninkje had, weg te breken Buurvrouw Steenis zei het en die had het van haar zoon, die altijd de krant van a tot.z uit- studeerde. Ze hadden er in den raad over gespro ken, beweerde die. Opoe Lammerts was er erg van geschrokken. Stel je voor, hun straatje, zou verdwijnen Nee, verdwijnen was het woord niet, de overkant zou bHjven staan, maar hun kant zou weg moeten „voor den nieuwen verkeersweg", zooals de zoon Van buurvrouw zei. Een nieuwe verkeersweg Of de stad niet groot genoeg was, om die ergens anders te maken, er gens. ver van hun straatje. „De tram zou er door komen" zeiden andere buren, die óók den schrik te pakken hadden. De tram I Of er al geen straten genoeg waren, die eiken dag dat tramgeratel 'te verduren hadden. Opoe Lammerts hield niet van trams, ging er maar een enkele maal in, als een van de kinderen of kleinkinderen haar voor „een dagje" kwam halen. Opoe Lammerts was maar het liefst thuis in haar straatje, waar ze geboren werd. De kinderen waren heel anders geweest hoorDie hadden de nieuwe buurten opgezocht, die waren jong, heel jong soms, het oude nest uit gevlogen om zelf het hunne te bouwen. Toen zij, opoe Lammerts, trouwen ging, had ze het heerlijk gevonden, dat dit bovenhuisje leeg kwam, dat ze niet ergens anders hoefde te gaan wonen en Jan was er ook tevreden mee geweest. Als ze op een tweeden feestdag of koninginnedag (vacantieda- gen had je als werkmensch zoo niet) eens er op uittrokken, o, hoe had dan na al de drukte en het vreemde van zoo'n dag de rust van het smalle straatje bekoord en hoe gelukkig hadden ze zich dan „thuis" gevoeld. Nu was haar eenig uitgaan behalve dan de schaarsche dagen bij de kinderen, haar plaats ne men onder den ouden toren. Zelden sloeg ze een kerkdienst over. 't Was de glorie van de heele week. Zondagsmorgens het dikke kerkboek voor den dag te halen, de eens zwarte, nu vaalgroene, „beste" mantel aan te doen, het wat wankele hoedje, dat altijd scheef wou zaKken, op te zetten en dan, terwijl hoog uit den toren in zuivere, volle klanken het „kom dan" zong door de lucht, door het straatje te gaan naar de kerk, waarin ze gedoopt werd, belijdenis deed, haar huwelijk be vestigd zag, haar kinderen liet doopen, ze later voor het meerendeel Christus hoorde belijden, ze ook onder Gods oog den weg van „samengaan" zag beginnen. O. in die oude kerk was ze zoo thuis. In de „vrije" banken, had ze haar eigen plaatsje, waar ze wel niet best den dominee kon zien, maar hem toch kon hooren. Andere oudjes, die ook geregeld daar zaten, hielden het voor haar open, waakten er voor, dat geen ander het Nee, die andere kerken, waar ze vroeger een enkele maal heenging, wanneer er een klein kind gedoopt werd, daar moést ze niets van hebben, hoor! Daar voelde ze zich een vreemde. De oude kerk, het straatje en haar toren, dat was vol doende voor ópoe Lammerts. En zouden ze het nu heusch durven wagen aan haar straatje te raken? Ze sprak er over met haar vriend, den toren. Meestal waren zyn antwoorden nog al bemoedigend, maar nu kon ze er niet wijs uit worden, 't Was, of hij den' draak met haar stak, want eens. toen ze weer zoo voor haar raam zat en. zuchtte: „o toren, zou er dan heusch een tijd komen, dat ik jou niet meer zag", begon hij een vroolijk wijsje te spelen Toen was opoe Lammerts boos geworden, boos op haar toren. Dat was nog nooit eerder gebeurd. Muziek, o, daarvan hield ze zooveel. Vroeger, als de jongens een harmonica hadden, waarop ze zulke mooie wijsjes konden spelen," waarbij je zoo fijn zingen kon, o, wat genoot ze dan. Ja, als er een draaiorgel door het straatje kwam (ze zou het voor de buren niet graag willen weten) dan liet ze achter haar werk in den steek en ging naar voren, om niet alleen te hooren, maar ook te Het kerkorgel Zondags, ja, dat v s ook hee! mooi» dat vonden alle menschen schitterend en opot Lammerts luisterde er griag naar, al speelde de organist haar ook dikwijls „te wild", doch niets kon toch halen bij het klokkenspel van den oud-m toren. En dat had jc den heelen dag, telkens weer als de klok sloeg. Daar kon je ook naar luisteren, als de slaap niet komen wou. En als dan bij feeste lijke gelegenheden de klok eens een uur achter elkaar speelde Dan was het voor opoe Lammerts meer feest dan voor de anderen, die door de versierde stad trok ken. Maar nu de toren zoo vroolijk zong, terwijl zij zuchtte nee, nu kón ze het niet mooi vin den. Of zou het moeten beteek en en: ,,'t zal wel losloopen, ze laten je het straatje wel" Als dat waar mocht zijn Maar het was niet waar. Een paar dagen later kwam buurvrouw rriet de tijding: ,,'t is aangeno men in den raad, hoor! Onze huizen worden afge broken. 't Was een mooie zonnemorgen, maar in opoe Lammerts werd het donker. De toren zong Opoe Lammerts zuchtte. II Er werd familieraad gehouden. Al de kinderen waren het er over eens: moeder moest bij een van hen inkomen. Verhuizen op haar ouden dag was erg. maar als het dan was naar de woning van een eigen kind, zou het op den duur een verbetering blijken. Ze zou tóch niet zoo heel lang meer alleen kunnen zijn. Ja, ze was nog flink, maar 't was met oude menschen soms in eens gedaan. Ze kwamen met hun voorstel. Bij wie wou moe der het liefst in? By Jan, waar groote jongens mee verdienden zou ze 't het „royaalste" hebben, maar bij Anna, wier laatste dochter binnenkort trouwen ging, zou het licht rustiger zijn. O, maar bij Piet ging het ook best en Marie vroeg, waar om het bij Anna beter zou zijn dan bij haar. Opoe Lammerts hoorde het met een weemoedig lachje aan. 't Was erg hartelijk van ze. Je hoorde wel eens van anderen, die er woorden over kre gen. omdat ze geen van allen hun ouders in huis wilden nemen, maar hier was het tegengestelde waar. Hier wilden ze allemaal haar hebben. Ze had beste kinderen, hoorDaar mocht ze wel dank baar voor wezen en ze was ook dankbaar, héél dankbaar, alleen ze wou liever bij geen van allen zijn. Ze hield zielsveel van haar kinderen, vond het heerlijk, dat ze allemaal in de stad ge bleven waren, was blij dat ze zoo vaak haar be zochten, wou ook bij hen wel eens wezen, doch liefst niet voor altijd. Haar eigen huisje met al die bekende dingen, o, daar kón ze niet van schei den. „Ja maar, moeder", antwoordde Piet, toen ze dit zei, „u moet toch dit huis uit, dat weet u. Konden we maken, dat u hier mocht blijven wonen, we zouden het doen, maar u weet, dat er niets anders op zit. Kies dus zelf bij wie u wilt komen. „Of bij ieder op z'n beurt een maand of drie", stelde Karei, de man van Marie, voor. „Laat me er een weekje over denken", smeekte opoe Lammerts. Dat voorstel van Karei beviel haar het minst Dan zou ze eigenlijk nergens thuis zijn. Nee, dat nooit. Maar wat dan Ze dacht en dacht, sprak er over met buur vrouw, vroeg aan den zoon, die zooveel uit de krant wist, of hij niet dacht, dat ze nog een paar maanden uitstel zou kunnen krijgen, omdat ze toch wel van de gracht af zouden beginnen en zij net aan het andere einde woonde, maar die zoon zette een bedenkelijk gezicht. „Mensch. as de stad je een termijn zet, heb je niks meer in te brengen, 'k Zou maar naar een van mijn kin deren gaan Op jouw leeftijd is het toch eigenlijk onzin, je zoo dik te maken om een kleinigheid. Wie weet of je het nog wel eens beleeft en dan heb je je naar gemaakt om niks." Die Govert had goed praten! Juist als je oud was. wou je niet aan wat anders, kón je er niet meer aan wennen. En ze deden maar allemaal, of zij niet lang meer leven zou. Govert zei het zoo ruw, maar de kinderen hadden het net zoo goed be doeld, toen ze vonden: moeder moet niet meer op zichzelf gaan wonen. Zag ze er dan zoo slecht uit Ze bekeek zich eens in den spiegel. Nee hoor, dat ging best. Ze was wel twee-en-tachtig, maar er werden ook wel m< nschen over de honderd. Als zij ook eens zoo oud mocht worden, had ze nog een twintig jaar den tijd. Waarom zou ze dus niet zelf weer in een eigen huisje wonen gaan (Wordt vervolgd.) HOE DE TABAK AAN HAAR NAAM KOMT Het is van algemeene bekendheid dat Christoffet Columbus, toen hij in 1492 op het eiland Cuba landde, de inboorlingen bladen zag rooken in klei ne kopjes van gebakken aarde of ook wel in holle keisteenen. waarin lange pijpen van riet gestoken waren. Die pijpen werden tabaceos genoemd naar het eiland Tabago, een van de Antillen, waar de plant 111 grooten voorraad wordt aangetroffen. De naam nicotine is afkomstig van Nicot, den Franschen afgezant in Portugal, die in 1550 de eerste tabak in Frankrijk invoerde. m

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 11