TUINZORGEN IN JULI
De fiets stijgt in achting
I r.'" I "V" II -*i:
Ber'daad moeilijk heeft gevonden zijn lichaam
*en onder te hóuden.
En terwijl hij nog met het portret ln de hand
stond, riep dokier Brainard uit de andere kamer:
„Zeg, Don, heb je op Atchison gelet, vanavond?
Iedereen beweert dat ze al geëngageerd zijn of
.op het punt er van. Het zou een goede partij
,voor hem zijn, vindt je niet?"
Het duurde een volle minuut, eer het antwoord
kwam, cn toen klonk het, alsof Brown met zijn
hoofd in zijn linnenkast was, hoewel de toon op
gewekt genoeg scheen.
>.Guy is dc beste man, die ik ken. Hij verdient,
dat hij zijn zin krijgt. Wil u een hard of een
zacht kussen hebben? Ik heb beide. U kan niet
zeggen, dat ik in benarde omstandigheden ver
keer, geloof ik. U mag ze alle twee ook hebben".
HOOFDSTUK IV.
Op zekeren morgen in Februari stapt mevrouw
Breckemridgc uit haar auto, die stilhield voor
een statig gebouw in een van de duurste gedeel
ten van West End. Zij haastte zich naar binnen
en de lift bracht haar in enkele oogenblikken
naar de verdieping waar zij wezen moest. Even
lator drukte zij op den knop van dc electrische
bel van een deur, die toegang gaf tot de kamers,
.waar zij sedert een jaar niet in geweest was, om
<je eenvoudige reden, dat de bewoner al dien tijd
afwezig wa3 geweest. Deze opende nu zelf de
'deur
„O, Donl" riep zijn bezoekster op verwijtende
toon. „Hoe kon je terugkomen, zonder er ons
lets van te zeggen?''
„Ik ben pas sedert een uur hier" zei Brown,
terwijl zij haar hartelijke omhelzing beant
woordde, „maar hoe ter wereld wist je het al
zoo gauw? Heeft dokter Brainard....?"
„Mevrouw Brainard belde mij natuurlijk dade
lijk op. Zij wist, dat het je niet eniet kon zijn,
dat je liever niemand ontmoette. In alle geval
maakte je zuster dan toch zeker wel een uit
sondering".
„Ik had plan vóór de lunch bij je te komen, je
te verrassen. Wat de anderen betreft, ik zou
liever willen, dat zij het niet wisten, tenminste
niet voordat ik opgepakt heb".
„Opgepakt? Don, je blijft toch zeker niet bij je
voornemen om weer daarheen terug te keeren?
Het kan niet waar zijnl Je zult toch je flat niet
opgeven, is het wel?"
Haar stem klonk bijna toornig. Voor hij ant
woordde nam hij haar mee naar zijn biblio
theek, waar hij bezig was geweest toen zij belde
en liet haar plaats nemen in een ge makkelijken
stoel, nadat hij haar eerst mantel en bont had
afgenomen. Toen ging hij op dc punt van zijn
massieve bureau ministro zitten cn kruiste dc
armen over elkaar.
„Sue", zei hij toen, en er sprak leedwezen uit
zijn toon, „je kunt er verzekerd van zijn, dat ik
ïiiet tot dit besluit hen gekomen zonder alles
goed overwogen te hebben. Nu ik echter besloten
ben, wensch ik bij mijn plan te blijven. Ik geloof,
dat het mijn plicht is. Ik kan niet ontkennen,
dat sedert ik weer hier ben, mijn kamers mij zoo
luid, als voor onbezielde voorwerpen mogelijk
is. gesmeekt hebben, hier toch te willen blij\en.
Het zal mij zwaarder vallen dan eenig ander
'ding, om ze op te geven".
„Geef ze dan niet op. Sluit ze nog een jaar af,
als je per se nog wat in je tegenwoordige om
geving wil blijvon werken, maar breek de brug
gen niet achter je af. Hoe kun je je kerk en je
gemeente verlaten en in vergetelheid te midden
van die mcnschen je leven gaan doorbrengen?"
Het kostte hem moeite zich in te houden. 7ijn
gelaat nam een ernstige uitdrukking nan.
„Maak het niet harder voor mij, dan het al is.
Ik kan 't niet met je bespreken. Al zou ik doorpra
ten, totdat ik heesch was, dan zou ik je toch
nog niet tot mijn inzicht hebben overgehaald.
Leg je neer bij mijn besluit, Sue, geef den strijd
op. Ik heb nog teel te doen en ik zou graag wil
len, dat je mij wat hielp. Kijk eens, kun jij hier
niet een cn ander van gebruiken? Dit is een
mooi kleedje, dat je onder je voeten hebt. Wil
'jij dat niet. nemen en nog een stuk of wat
andere?"
Zij keek naar het zware, smyrnakleed met zijn
rijke kleunen. Zij had het altijd bewonderd. Zij
.veegt met den rug van haar hand dc tranen
.weg uit haar oogen.
„Neem jc niets van dit alles mee? Blijf je voor
taan steeds zoo wonen als je het nu doet. met
nieten stoelen cn goedkoope vloerkloedcn? Jij, die
groot bent geworden te midden van dergelijke
dingen als deze?" en zij wees de kamer rond.
Hij glimlachte en knikte toestemmend.
„Ik had er wel over gedacht, een gcmakkelijken
stoel mee tc nemen als een herinnering, maar ik
.vrees, dat het niet gaan zal",
„En waarom niet?"
„Hoe zou hij flanken, tegenover mijn rooden
armstoel? Kijk dezen stoel eens goed aan, Sue,
en zeg me eens eerlijk, of hij in dat andere mi
lieu zou passen?"
Zij keek eens naar den stoel in kwestie, een
luxueuscn, kostbaren hcercnstocl, den gemak-
kelijksten, dien men zich denken kon. Brown
bad !hcm indertijd van Guy Atchison gekregen en
©r altijd grootcn prijs op gesteld,
380
„Pootje baden" te Vlissingen
(Foto J. W. K. v. Rietschoten, Tilburg)
„O, ik weet het niet", zei ze op hopeloozen toon.
„Ik weet het niet", wat een monnik ln zijn cel
zal kunnen gebruiken of niet".
Het bloed steeg Brown naar het hoofd. Hij had
moeite, een scherp antwoord in te houden. Toen
hij haar met volkomen kalmte, zij het ook eenigs
zins op gestrengen toon antwoordde, had het de
zelfde uitwerking als wanneer hij zijn hand op
haar mond zou gelegd hebben.
„Begrijp mij eens en voor goed, Sus, als je kunt
Bt ga niet In een klooster. Jij meent, 'dat Ik mij
ga terugtrekken uit de wereld. Het is het tegen
overgestelde. Ik ga juist den «Vrijd aanbinden
met het kwaad, dat in de wereid is, maar oom te
kunnen strijden, moet ik mi) kunnen bewegen
en dus allen overtollige^ last af leggen",
Zij schudde nogmaals hel hoofd en begaf ziek
naar het venster. Zij was blijkbaar zeer aange
daan. Hij ging naar haar toe en sloeg zijn arm
om haar heen. Het was nu op zochten toon. dat
hij tot haar sprak.
„Trek het je toch niet" zoo aan. Ik ga niet zoo
ver weg, dat ik nooit terug kan komen. Je zult
me natuurlijk van tijd tot tijd zien. Ik zou het
niet zonder je kunnen stellen, nu vader on moe
der er niet meer zijn, en de broers allemaal zoo
ver weg. Kom vat moed en help mij, wat betreft
mijn meubels enz. Zou jij het meeste niet kunnen
gebruiken?"
Zij keerde zich om, droogde baar oogen en.over
zag de kamer. Het eenigszins sombere van dc
donker eikenhouten boekenkasten werd geheel
opgeheven door de warme, zachte tinten van
kleeden, gordijnen en draperieën, de kostbare
ingrediënten van het bureau ministro en de
lamp van gedreven koper, een cadeau van zijn
zuster.
„Als je het good vindt", zei ze „zal ik een van
mijn kamers voor je inriehlen; maar neem je
zelfs je boeken ook niet mee?"
„Ja minstens een paar honderd? Ik kan onmo
gelijk ze alle achterlaten".
„Een paar honderd? Je hebt bier wel een paar
duizend".
„Vijf duizend", s6i Brown glimlachend „maar
met een paar honderd kan ik het best stellen.
Ik zou ze van tijd tot tijd kumien ruilen Ik heb
err al zestig of zeventig meegenomen. Hé. wat
kan dat zijn? Zou Brainard mijn aanwezigheid
hier rechts en links verklapt hebben?"
Hij opende de deur en liet Guy Atchison binnen,
blozend en opgewekt. Weidra fronste echter do
binnentredende het voorhoofd.
„Gesnapt", zei hij. terwijl hij Brown de band
reikte. „Dacht je werkelijk, dat je als een dief
in den nacht de stad kon binnensluipen? Dat
zal niet gaan kerel".
(Wordt vervolgd.)
OVER gebrek aan belangstelling had de fiets
bij ons toch al nooit te klagen, maar thans
nog wel minder, nu haast alle karretjes van stal
zijn gehaald en ons land bij uitstek een fietsend
land is geworden. De fiscus, die te rekenen heeft
met de opbrengst van de rijwielbelasting, ziet deze
stijgende belangstelling zeker niet met leede
oogen, al zal de. fietser wellicht even graag zijn
bijdrage geven voor een standbeeld, dat gewijd
zou zijn aan den uitvinder van de velocipède.
Maardaar zóu de uitvinder toch niet mee
geholpen zijn. Zelfs zijn familie niet. Want voor
de dochters van Michaux, voor wien te Bar le
Due een standbeeld is opgericht, moest in 1913
gecollecteerd worden, opdat zij zoodoende in het
leven konden worden gehouden
Overigens is het een heele toer, dèn uitvinder van
de fiets uit te vinden. Frankrijk heeft een stand
beeld, maar Duitschland heeft er ook een. Dat
laatste staat te Karlsruhe, is opgericht in 1893 en
stelt Karl von Drais voor, die in 1817 een instru
ment ontwierp, waarop men voort kon door zelf
op den grond te trappen. Een jaar later verscheen
zijn eerste machine te Parijs.
Het zou vermetel zijn, le denken, dat toen de
steen der wijzen was gevonden. Die was er al
lang tevoren, want twee eeuwen vóór Christus'
geboorte kenden de Chineezen al een wagen, die
door de inzittenden zelf werd voortbewogen. Het
zelfde vindt men terug in den wagen, die in een
museum te Neurenberg wordt bewaard; deze is
van 1633 .heeft vier wielen en kon 2000 schreden
per uur afleggen De kamwielen werden in be
weging gebracht door meegenomen personeel. In
1703 was dezelfde gedachte in een driewieler ver
wezenlijkt.
Voortdurend en in tal van landen is na 1817 ge
tracht, het begrip fiets nader tot de doelmatigheid
te brengen; de komst der trappers (eerst aan het
voorwiel) bracht de zaak weer een flink stuk
vooruit. De eer daarvan betwisten elkaar Frank
rijk (Michaux), Duitschland (Fischer) en Enge
land (Sawayer). Toen was het 1858 geworden en
kreeg de toenmalige Prins van Wales een ma
chine, waarmee hij 7 8 K.M. per uur kon vorde
ren.
Het systeem van Michaux vond navolging en in
1864 was er al een Iersche dokter op 'n Michaux-
rijwiel op weg naar z'n patiënten. In ons land is
het rijwiel ook onder den naam van Michaux
binnengekomen. Wel had in 1850 de Fries Honne-
ma een driewieler uitgevonden, maar de eerste
tweewicler kwam uit Parijs; Baron Groeninx van
Zoelen, uit Den Haag, was een der eersten, die
zelf daar zulk een voertuig kochten. Omdat deze
Baron des zomers te Ridderkerk woonde, was de
smid Van Kooten aldaar in staat, het wagentje
na te maken. Dc beide wielen waren toen een
Meter hoog.
De eerste berijders waren voorwerpen van duur
zame verbazing dat iemand op twee wielen vóór
elkaar niet omviel I In de uitspanning „Roei-
lust" aan den Loosduinscheweg te Den Haag was
de kunst van het wielryden tegen 'n kleine
entree te zien i Evenals in Zuid-Holland is toen
ook in Friesland door smeden en wagenmakers
het namaken begonnen; en in 1869 had Gorkum
al een „verordening voor het gebruik van rij
wielen binnen de gemeente". Men kon ze zelfs
al huren, en niet duur50 cent per uur, f 1.25
per 3 uren, f 2.50 per dag.
Pas na 1888 heeft de fiets haar groote vlucht ge
nomen; in dat jaar vond Dunlop den luchtband
uit, en op 28 Februari van dat jaar reed zijn zoon
er voor het eerst de poort mee uit. Ten onzent
heeft het rijwiel een ruime plaats gekregen en
werd aan talrijke, ook in het buitenland gewilde
merken, het aanzijn geschonken. Grondlegger
van onze rijwiel-industrie is de Deventer rijtuig
smid Hendricus Burgers geworden, die in 1869
in de Worp te Deventer op een Michaux proef-
reed en braaf werd uitgelachen. Maar Burgers
liet ze lachen, en vanaf 1870 begon hij „en gros"
te werken, eerst houten, later stalen fietsen.
De hooge bicycle velen zullen zich het enorme
voorrad met het kleine achterraadje nog herinne
ren is van 1874 en een uitvinding van Marche-
gay. Zij is in 1892, by gebrek aan waardeering
verdwenen. Tegelijk met de bicycle kwam de
rubberband in de holle velg. Eigenlijk heeft
Nederland hier de eer van den voorsprong. Want
al heeft men de aanwending van rubber om wie
len op naam van een Amerikaan gezet, het was
toch de Haarlemmer Jan van Gcuns, die in 1828
reeds het vulcaniseeren van rubber toepaste en
in 1837 brandspuitslangen maakte, die zelfs bij
felle kou buigzaam bleven.
Pas omstreeks 1870 is de voortbeweging op het
achterwiel gevonden en in 1878 het loopen van
de assen op kogels. Daarna zijn nog de free
wheel en de terugtraprem verschenen, waarmee
vermoedelijk alle mogelijkheden van het rijwiel
zijn uitgeput.
Zoo is de ontwikkelingsgang gcwcevt van dit
populair vervoermiddel. Het resultaat is gewor
den het yanke wagentje, waarmee we dagelijks
naar ons werk gaan en dat we niet graag meer
Zouden missen. En we beklagen onze voorouders,
die zoovele K.M.'s te voet moesten gaan, terwyl
de uitvinding van de fiets toch naar het uiter
lijk zulk een eenvoudige wasWat nog
duister is, is de afkomst van het woordje „fiets"
zelf. Er zijn er, die beweren, dat het in 1886 voor
het eerst in Gelderland werd gebruikt, maar
zekerheid dienaangaande schijnt er niet te be
staan. En ook de beste rywiellamp kan hier geen
licht verspreiden I
t. U. i*- t-. u- i-
Ziekten,- insecten- en droogtebestrijding
HOEWEL 'de maand Juli niet de maand la,
waarin dc bodemverzorging extra werkzaam
heden met »ich meebrengt, uitgezonderd dan
bet eventueel noodzakelijke gieten (wat vaak
overdreven wordt) en ook niet veel werk vraagt,
wat het zaaien en planten aangaat enkele z.g.
tweejarige planten dienen thans wel gezaaid
toch is er nog wel wat anders te doen, dan in
een tuinstoel te zitten en te genieten van de kleu
ren, geuren en vormenpracht onzer tuinplanten
Als we in dien stoel gezeten onze planten eens
goed observeeren zullen we waarschijnlijk op
merken, dat er gevaren dreigen, die ons genot
kunnen vergallen.
Daar heeft men allereerst een veel voorkomende
plaag n.l.
HET „WIT" IN DE ROZEN
Niet alleen komt dit „wit", of zooals de goede
naam is, de meeldauw voor op rozen, ook kruis
bessen, druiven, appels,.peren en pruimen worden
er door aangetast.
Deze zwamziekte openbaart zich door een min
of meer vuilwitte korst op de bloemknoppen, het
vruchtbeginsel, of de jonge vruchten, een korst,
die zich vaak snel uitbreidt, en als men niet op
past de geheclc bloemenpracht bederft.
Het is een lastige kwaal omdat ze zoo hardnekkig,
cn als ze eenmaal eejiigc uitbreiding beeft ge
kregen moeilijk meej' te genezen i?..
Particulieren kunnen niet veel anders, doen dan,
als de zon schijnt, de aangetaste planten te be
stuiven met bloem vqn zwavel. "Men kan
dit middel het best toepassen door de bij een dro
gist of apotheker gekochte bloem van kwavel in
e«n neteldoeken zakje te doen en terwijl men dit
boven de planten houdt, er zachtjes tegen te klup-
Het bespuiten met carbolineum in Fe
bruari is een goed voorbehoedmiddel. Maar dat
geeft ons thans niet inccr, als we dit verzuimd
hebben, of wappeer onze buren het verzuimden,
en wij dus om hen de bezoeking \erkrcgen. Wan
neer de luis zich nu vertoont, moet een ander
middel te baat genomen worden. Dat kunnen we
doen door de planten, die aangetast zijn te be
spuiten met een zeep-spiritus-nicoline oplossing.
In 1 liter water lost men op 20 gram groene zeep
(afgestreken eetlepel). Goed oplossen, zoodat geen
zeepvlokken in het sterke zeepsop blijven zweven.
Voeg aan deze oplossing toe 10 gram spiritus cn
10 gram nicotine-extract van 10 percent. Met dit
pracparant bestuift men, met een flitspuit of
plantcnverstuiver, geregeld de planten. Ge
regeld, dat wil zeggen telkens weer, cn niet wach
ten totdat de luis er weer dik op zit.
Zóó houdt men de luis, die de plant door bet af
zuigen der sappen ondermijnt, er onder.
Een derde zorg, die we hebben in onzen luin, be
paaldelijk als we dahlia's hebben zijn de
OORWORMEN
De oorworm mag dan een goede opruiming hou
den onder de bladluizen, daarnaast voedt het in
sect, dat door zijn vorm, zijn drukke bewegingen
en de vervaarlijk uitziende tong afschuw inboe
zemt, zich ook met plantendeelen en doet daar
om meer schade dan goed in den tuin, aan
dahlia's, groenten en fruit.
Het beste bestrijdingsmiddel is vangen. Dit
kan men doen door tusschen dc dahlia's stokken
te zetten, waarop men omgekeerd een kleine
bloempot plaatst, waarin men losjes boutwol of
desnoods papier stopt. De oorwormen verschuilen
zich daarin heel graag en 's morgens kan men ze
er uit verwijderen cn dooden door verbranden of
klinken moge, het losmaken van de bovenste
laag aarde. Wanneer incn giet moet men dit goed
doen cn liefst zooveel mogelijk de regen naboots
een, dus met fijne druppels de grond en de planten
besproeien. Als men teveel plenst wordt de aarde
een dichte korst en dit bespoedigt het uitdrogen
niet alleen, doch maakt ook, dat het gictwalcr
wegloopt van plaatsen, waar bet niet noodig ie,
terwijl alleen het bovenste laagje aarde vochtig
wordt.
De grond moet grondig nat worden. Giet daar
om liever een keer goed, dan vier of vijf maal half*
Gieten doet men bij voorkeur des avonds. In den
nacht is er dan geleg nheid om weg tc zakken cn
den grond geheel cn gelijkmatig vochtig te doen
worden.
Den volgenden morgen maakt men het bovenste
aardlaagje I03 door schoffelen of hakken. Dit ia
noodig opdat lucht in den bodem kan doordrin
gen, wat een eerste vereischte is voor een gezon
den groei. Maar dit losmaken is ook noodig om
uitdrogen zooveel mogelijk tegen te gaan. Wel
wordt het bovenlaagje dan spoedig droog, doch
dat is juist goed. Het vocht uit dc dichtere aard
laag kan niet zoo hoog opstijgen en du9 niet zoo
spoedig verdampen. Hoe dichter dc grond, hoe
hooger het water uit den bodem opstijgt.
Tegen de droogte helpt dus (goed) gieten en los
maken van de bovenlaag van den grond.
De wekker van het geweten
Een predikant uit een Engelsch dorp zou naar
Londen gaan om te pogen, geld bijeen te brengen
voor het delgen van de schuld zijner gemeente,
die haar boven het hoofd gegroeid was. Alvorens
te vertrekken, riep hy de gemeenteleden nog eens
samen, sprak hen toe en vroeg, op den man af
een der vooraanzittenden: „Gij, broeder, zijt gij
overtuigd, dat wij allen volgens ons geweten ge
daan hebben wat in ons vermogen lag om af te
doen?" Het antwoord luidde: „Neen, dominee, als
gij mij dat op het geweten afvraagt neen." De
predikant stelde nog meerderen dezelfde vraag
en van allen kreeg hij hetzelfde antwoord. Het
resultaat was een som, die zijn reis naar Londen
I overbodig maakte.
Misschien zit er een les in, nu de Kerk en aller
lei Christelijke arbeid ook in ons land een buiten
gewone spankracht van het geloof vragen, dat uit
de werken getoond wordt.
De bouw van het Suezkanaal, dat thans in de bij
zondere aandacht is, heeft 13 jaren geduurd en
pLm. 230 millioen gulden gekost
in He Jordaan
zen v rder preekte de heer Munnik in de z.g.
garna' „nkerk, aldus genoemd naar de garnalen-
pelstors, die in de primitieve banken wel plaats
namen naast turfschippers uit de Noordelijke
provinciën. In den volksmond werd het trio aan
geduid als „de drie zaligsprekers van de Willem
straat". Deze ruwe, hoewel niet kwaad gemeende
aanduiding typeerde de menschen van de Jor
daan, althans van het meer blijvend gedeelte, dat
van geen scheiden van de oude buurt wilde
weten.
Voor zoover de Jordaanbevolking nog belangstel
ling toont voor het godsdienstig leven, treft men
ook te dezen aanzien het naïef-gevoelige, het
nieuw gierige dezer volksgroep bij haar aan. Er
zijn nog altijd kringen, die min of meer het slacht
offer worden van een bijzonder soort „theologi
sche" voorlichting. Ongeveer 10 jaar geleden
werkten in de Jordaan vijf a zes „Evangelisten",
die om materieele redenen zichzelf hadden opge-
i worpen. Eenige Jordaners werden dan in het be-
stuui van een „vereeniging" gekozen totdat on
derlinge oneenigheden de zeepbel vrij spoedig
deden uiteenspatten. Hoewel dit verschijnsel zich
thans niet meer voordoet, nam de heer Gebhart
onlangs toch nog weer zekere nieuwsgierigheid
waar naar duistere Bijbelplaatsen uit de Open
baringen. Menschen, die zelf geen Bijbel in huis
hadden, wilden druk besproken Schriftpassages
bij hun buren lezen, waarop dan vaak allerlei
mvruchtbare discussies ontstonden, die intusschen
al weer aan het luwen zijn.
Voor den heer Gebhart stonden steeds de deuren
open. Met groote voldoening ziet hij terug op rijn
langdurigen arbeid. Last heeft hij nooit van de
Jordaners gehad, maar hij wist ook uitnemend
met hen om te gaan. Een man vertelde hem eens
jaren later, dat hij na een Bijbellezing vlak achter
ter den heer Gebhart had geloopcn om hem een
pak slaag te geven, want hij had het, naar zijn
meening. in de Bijbellezing steeds op hem per
soonlijk gemunt. Het was er echter gelukkig
nooit van ckomen en de man was hiermee later
erg blij ant het woord van Gebhart, dat hem
trof, werd hem tot geestelijken zegen.
Zoo heeft de scheidende godsdienstonderwijzer
meermalen vruchten gezien bij oud-catcchisanten
er. bij anderen, en in het algemeen mag hij ge
tuigen van de blijde verrasingen van den Evar-
gelist. Zijn arbeid, bij den aanvang onder groote
moeilijkheden begonnen, heeft velen tot God cn
Zyn Woord mogen leiden. En daar is hij dank
baar voor. H. R. ZTJLSTRA.
181