f
opstellenwedstrijd
|Ig. |8g:
'°EÈ 'i: ="8
een uLxiuiiJ opener je
--SS^E'g.=
Wie doet er mee aan een
Jongens en Meisjes,
WE zijn al weer een stapje verder op de
weg vooruit.
Ons Zondagsblad is er weer.
Dat zullen jullie vooral ook wel fijn vinden.
Want 'k ken heel wat grotere jongens en meis
jes, die niet alleen de Kinderkrant, maar zo wat
heel 't Zondagsblad geregeld lazen.
Alle begin is moeilijk en jullie weten wel: we
moesten zo ongeveer weer helemaal van-voor-af-
aan beginnen. Maar gedurig weer een stapje ver
der en dan komen we er wel weer.
We hopen op de oude voet voort te gaan, maar
we zinnen ook steeds op nieuwe plannetjes.
En 'k heb al een aardig idee. Je moet mij eens
schrijven wat je alzo van 10 Mei tot nu toe be
leefd hebt. Daar moet je dus een opstelletje
over maken, 't Mag hoogstens vier bladzijden van
een gewoon schoolschrift groot zijn.
't Beste opstel geef 'k een plaatsje in 't Zondags
blad. en de jongen of meisje van wie 't is krijgt
van mij een mooi boek.
Wie mee wil doen, moet vóór 20 Juni zijn opstel
letje inzenden aan dit adres: Redactie Kinder
krant, Allard Piersonstraat 33a, Rotterdam (W.).
Denk er om voldoende postzegels op je brief te
doen en je volle naam, adres en leeftijd er bij te
JEUGDREDACTIE.
Een ilertellinjj uit de Mobilisatietijd.
Door J.SrtOEP.
34).
„X ATEN we nu eens met 't zagen beginnen",
\_J zegt Kees en zorgvuldig bergt Wim z'n
krantenknipsels weer op.
„Ben je met 't overtrekken klaar?"
„Ja, helemaal."
Wim inspecteert de plank. Hij prijst 't mooie hout
en ook de tekening, waarop Kees zo z'n best
heeft gedaan. „Maar d i t hoekje ben je toch ver
geten en d i t lijntje ook."
Kees staat er versteld van. Nu heeft hij zó goed
uitgekeken en tóch is hij nog wat vergeten. Ge
lukkig kan 't nog verholpen worden en spoedig
kunnen ze nu met zagen beginnen.
Moeder de Koning en Janny staan gereed weg
'te gaan. Pluto weet dat hij mee mag, en vrolijk
blaffend rent hij de gang op en neer.
„Laten we de distributiebonnen niet vergeten",
zegt moeder opeens en ze trekt de buffetla open
waar zij de bonnen opgeborgen heeft.
„Distributiebonnen?" vraagt Janny, „wat zijn
dat?"
En moeder vertelt haar dochtertje: „Dat zijn
kleine stukjes papier, die je aan de winkelier
moet afgeven als je suiker wil kopen. Nu 't
oorlog is, komen er niet zoveel grote schepen
binnen als anders. Ook suiker niet. En nu zorgt
de regering dat alle mensen evenveel krijgen.
Anders zou de een alles kopen en er voor de
ander niets overblijven. Dat verdelen noemen ze
met een vreemd woord distributie. Een zo'n
klein stukje papier geeft recht op één pond
suiker in de veertien dagen. Nu vader weg is,
zijn we met z'n vieren. We mogen in de twee
weken dus vier pond suiker kopen."
Janny heeft 't nu wel een beetje begrepen, maar
ze vindt 't toch een vreemde geschiedenis. Ze
heeft de laatste weken al heel wat geleerd uit de
grote-mensen-wereld. Eerst die hondenbelasting
en nu weer die suiker-distributie. Ze zucht er
van wat is 't leven toch moeilijk.
Maar als Pluto uitgelaten tegen haar opspringt,
is ze al die zorg ook weer meteen vergeten. Ze
gaat met moeder wandelen en haar kleine hondje
mag mee.
„We gaan jongens", zegt moeder tot Kees en Wim.
„Denk sr om, niet aan de kachel komen. En bin
nen 't uur zijn we terug.
Kees moppert^een paar onverstaanbare woorden,
't Kan een mooie gangspiegel worden. Maar 't 13
ontzettend moeilijk. Uitkijken is de boodschap.
En Pluto niet minder. M: r»r hij wil veel harder
lopen dan moeder en dochter gewoon zijn. Als hij
een hond tegenkomt, wil hij gaan spelen, en
wanneer juffrouw de Koning zo-even 't riempje
niet gegrepen had, zou hij boven op een grote
zwarte kat gesprongen zijn.
Zijn kleine vrouwtje wordt er een beetje boos om.
„Nare hond", zegt ze, „als we weer uitgaan mag
je niet meer mee. Thuis ben je lief en gehoor
zaam, maar op straat doe je veel te wild."
Deze bestraffing maakt op Pluto echter niet de
minste indruk. Veel liever liep hij los en Janny
moet oppassen, anders trekt hij haar 't riempje
nog uit de hand.
„Hier moeten we zijn", zegt moeder de Koning
en ze stapt met dochter en hond een mooie bak
kerswinkel binnen.
Tegen deze onderbreking van de wandeling heeft
Pluto geen bezwaar. Hij schijnt dadelijk te be
grijpen, dat hier heel wat lekkers te vinden is
en z'n schrandere ogen spreken voor de winkel
juffrouw een duidelijke taal.
Hij treft 't, want de juf blijkt veel van dieren te
houden. „Jij lust zeker wel een koekje?" lacht ze
en tegelijk zoekt ze in een trommel naar een
paar lekkere stukjes.
Als moeder de Koning haar boodschappen ge
daan en betaald heeft, wil Pluto nog wel een
poosje in de winkel blijven en Janny heeft moeite
hem weer buiten te krijgen. Maar nu schijnt de
hond toch wat kalmer geworden en gewillig drib
belt hij naast Janny mee.
Moeder blijft voor een boekwinkel staan. Ze
houdt van lezen en met belangstelling kijkt ze
naar de mooie kleurige banden. Helemaal links
liggen wat kinderboeken. „Och", zegt ze opeens,
„bestaat dat boekje nóg? Dat heb 'k als kind al
gelezen."
„Welk boek bedoelt u?" vraagt Janny.
,,'t Derde van links. „Jessica's eerste gebed" heet
't. Heb je dat nog nooit gelezen? Misschien heeft
de schoolbibliotheek 't wel. 't Is maar een dun
boekje, maar 't verhaal is prachtig. Hoe heette die
koster ook weer? O ja Daniël.
Janny kijkt naar 't boekje, dat haar moeder na zo
vele jaren nog niet vergeten is. Op 't omslag
ziet ze een meisje, op blote voeten en in gescheur
de kleren. Op een stoel zit een heer in 't zwart,
en naast hem staan twee meisjes met lang haar
en vreemde zwarte hoeden op.
„Dat is de dominee met z'n twee dochtertjes",
vertelt moeder. „Hoe heetten d i e ook weer?
Jeanne eno ja Winnie.... 'k Moet dat
boekje toch nog eens lezen."
Juist als juffrouw de Koning gereed staat de
wandeling te vervolgen, geeft Janny een schreeuw
van schrik. Pluto heeft met een plotselinge ruk
zich los gerukt en vliegt op een oud, klein vrouw
tje af, dat juist voorbij gaat. Hij springt met zó
veel heftigheid tegen haar op, dat 't vrouwtje
moeite heeft op de been te blijven.
De kleine hond lijkt wel wild geworden. Hij laat
een zacht, klagend geluid horen, maar ook is hij
blij zó blij ,dat zijn dwaas springen wel een
vreugdedans lijkt.
En 't vrouwtje is aanstonds van de schrik beko
men en deelt volkomen in Pluto's blijdschap. „Dag
Teddy!" zegt ze met bevende stem en tranen in
de oude ogen. „Ben je daar weer, m'n jongen
Waar ben je toch al die tijd geweest en ben je
óók zo blij, dat je je vrouwtje weer ziet? Maar
Teddy toch, m'n jongen!"
Er ligt waarlijk iets roerends in de blijdschap
van 't oude, gebogen moedertje bij 't onverwacht
weerzien van haar hond.
Want dat 't haar hond is, daaraan twijfelt juf
frouw de Koning geen ogenblik.
Wanneer ze van de eerste, grote verbazing wat
bekomen is. stapt ze op 't vrouwtje toe. „Is dat
uw hondje?" vraagt ze vriendelijk. „Maar dat be
hoef ik ook niet te vragen dat is zo wel te
't Vrouwtje kijkt de vreemde dame enigszins wan
trouwend aan. Hoe komt die aan haar hond, aan
haar Teddy, die ze uit alle honden van Den Haag
herkennen zou?
Maar juffrouw de Koning vertelt: „Een paar
weken geleden heeft Kees, m'n oudste jongen, de
hond meegebracht uit 't Zuiderpark. Daar heeft
hij hem. gevonden. We hebben hem bij de politie
aangegeven, maar we hoorden er niets meer van.
En nu opeens heeft Pluto z'n vrouwtje tóch weer
gevonden!"
Janny heeft 't riempje weer in de hand genomen
en verbaasd staat ze met 't hondje tussen moeder
en 't vreemde vrouwtje in.
Pluto is z'n blijde verbazing weer te boven en
springt nu vrolijk tegen Janny op. Net of hij zeg
gen wil: Jij bent óók m'n vrouwtje en van jou
hou 'k óók veel (Wordt vervolgd.)
DE GEMOLKEN AUTO
Hansje gaat met zijn vader wandelen. Onder een
op de weg staande auto ligt de chauffeur, bezig
de een of andere reparatie te verichten. Hansje
bekijkt het geval met zichtbare belangstelling en
zegt dan tot papa
„Kijk eens, pappie, de man melkt
Beweegt men deze tekening naar rechts of links,
dan meent men de zes cirkelvlakken te zien
draaien in dezelfde richting, waarin men 't blad
beweegt, het tandrad in 't midden echter draait
langzamer in tegenovergestelde richting.
Holland, o, wat ben je mooi,
Met je wuivend riet en grassen,
Met je koele waterplassen
En je land met geurig hooi!
Holland, o wat ben je rijk,
Met je blijde, blanke wegen,
Hoeven, hier en daar gelegen
Tussen bomen op de dijk.
Holland, in je Juli-nacht
Rijdt de donder door de luchten,
De verschrikte sterren vluchten
Holland, voor jouiv wolkenmacht.
Holland, met je blauwe lucht,
Witte wolken, groene bomen,
Die de bruine heide zomen,
Waar de snelle wind door vlucht.
Holland, met je vlakke strand,
Blauwe zee en blanke duinen,
Korenvelden, torens, tuinen,
Met je lage polderland.
Welk een streek of welk een land
Kon er ooit op schoner bloemen
Schoner wei en bossen roemen
Hólland, dan mijn vaderland?
AARDRIJKSKUNDIGE RAADSELS
Ken je veel plaatsen in Nederland? Ja, dan heb ik
hier tien aardige raadsels voor je. Want 't ant
woord op elke vraag iseen Nederlandse
plaatsnaam. De meeste namen zijn aan alle jon
gens en meisjes wel bekend, dus erg veel moeite
zal je er niet mee hebben.
Hier zijn de tien vragen:
No. 1. Waar vragen alle mensen of ze wel in be
weging zijn
No. 2. Een schoolmeubel en een boom noemen
een stad in Nederland. Welke stad is dat
No. 3. Eerst een dier, dat in 't water leeft, en
dan iets vets, noemen een dorp. Welk dorp
No. 4. Hoe is 't mogelijk dat een dorp uit twee
steden bestaat
No. 5. Wie kan er in een beek leven en toch
droog blijven
No. li. Eerst een boom en dan iets, dat aan iedere
boom moet zijn, vormen een dorp. Welk
No. 7. Een jongen en een rivier vormen samen
een dorp. Welk
No. 8. Een bekend dier en een deel van een ge
meente maken samen een dorp. Welk dorp is dat
No. 9. Eerst een boom, dan -de oude naam van
een maat en ge hebt water.
No. 10. Waar kan niemand klagen, dat hij te
slecht woont
OPLOSSING
van de raadsels en sommen uit de vorige Jeugd
rubriek.
De gevraagde 7 woorden in de letterraadsels zijn:
Gad, Adda, Dan, Annam, Man, Anna en Apa.
1. Het gevraagde getal is 180.
2. 6!) jaar, 40 jaar en 16 jaar.
3. 24 jaar en 15'-jaar.
De Rotterdammer Nieuwe Haagsche Courant
Nieuwe Utrechtsche Courant Nieuwe Leidsche
Courant en Dordtsch Dagblad
Hier is ons
Zondagsblad weer!
OP 4 Mei j.l. verscheen 't laatste nummer
van ons Zondagsblad.
Dat van 11 Mei stond reeds gezet en opge
maakt, maar kon door de bekende gebeur
tenissen niet meer verschijnen. Op 18 Mei
was dit nog minder mogelijk.
We hebben toen gezorgd, dat onze lezers
in hun blad ran 25 Mei en 1 Juni ook lectuur
„Voor den Zondag" vonden, maar in de ge
geven omstandigheden kon dit op slechts zeer
bescheiden schaal geschieden.
In deze dagen hebben we waarlijk niet te
klagen gehad over gebrek aan meeleven van
de zijde van onzen uitgebreiden lezerskring.
En er was ook begrip van de groote moeilijk
heden. waarvoor wij plotseling waren komen
te staan.
Toch uit tallooze brieven en berichten
bleek ons, dat men 't vooral betreurde ons
Zondagsblad te moeten missen.
We wisten wel, dat 's Zaterdags onze bladen,
vooral door 't bijgevoegde Zondagsblad, in
duizenden gezinnen met vreugde werden be
groet. Meer dan eens was ons dat overtui
gend gebleken.
Maar dat ons Zondagsblad in den loop der
jaren zich zóóveel warme vrienden had ver
overd neen. daarvan hadden we ons geen
voorstelling kunnen vormen.
Nog eens: er was begrip ran onze moeilijk
heden: er was waardeering voor alles ivat
we in de achter ons liggenae moeilijke we
ken tóch wisten te bereiken.
Maar telkens weer kregen we 't dringende
verzoek te hooren en te lezen: geef ons ons
otide, vertrouwde Zond a g sbl ad weer!
De inwilliging van dit verzoek heeft ons heel
wat inspanning en hoofdbrekens gekost.
Meer dan we hier zeggen kunnen.
Maar daarom vooral kunnen we thans met
zooveel voldoening op 't blijde feit wijzen:
Hier is ons Zondagsblad weer!
De huidige omstandigheden maakten eenige
wijziging in den inhoud noodzakelijk. Een
enkele rubriek moet nog even blijven rusten.
Daar tegenover hopen we in elk nummer
twee pagina's te vullen met Van en voor
de Vrouw. De Kinderkrant zullen
we. zoo mogelijk, spoedig eenige uitbreiding
geven.
En zoo hebben we nog meer plannen, waar
van de uitvoering onze volle aandacht heeft.
We moeten in dezen veelbewogen tijd vóór
alles trachten onze rust en bezinning weer te
vinden. Geen beter middel daartoe, naast
de Meditatie, dan een boeiend verhaal, waar
in wij vooral bij de geestelijke waarden van
't leven bepaald worden.
We achten ons gelukkig in dit nummer te
kunnen beginnen met een mooi vervolgver
haal: De vreemde dominee. Wever
trouwen, dat onze lezers 't met belangstelling
zullen volgen.
Vol moed vatten we de taak van ons Zon
dagsblad weer op.
't Heeft in den loop der jaren veel zegen ver
spreid, zoo schreef ons meer dan één lezer.
Zij een blijvende, rustige voortgang moge
lijk. En krone onze God ook dit werk met
Zijn onmisbaren zegen!
VOORTTREKKEN
„Zeg den kinderen Israels, dat
zij voorttrekken".
Ex. 14 15b.
DE omstandigheden, waaronder de Heere
Zijn Bondsvolk door Mozes' mond liet
aanzeggen, dat zij niet terug, doch vooruit
moesten, waren ver van bemoedigend, zelfs
al r.eemt men in aanmerking dat tevoren be
loofd was: „De Heere zal voor u strijden".
Immers, de weg vooruit bestond niet; men
was tot de zee genaderd en kon niet verder.
Waar nog bij kwam, dat de vijand de Israë
lieten in den rug naderde met een overmacht,
waartegen de logge massa vafl een volledig
volk het natuurlijk moest afleggen.
De nu verstrekte opdracht is even parado
xaal als het geloof, dat zij veronderstelt. Die
opdracht is voorts zoo kil in haar kortheid,
wij zouden zeggen, los van elke menschelijke
overweging. En derdens deed zij een beroep
op „selfhelp": God belooft niet. dat Hij het
volk door de moeilijkheid heen zal sleepen,
maar Hij eischt actie: voorttrekken.
Wij" denken er nietr aan, de moeilijkheden,
waarin ons volk is gekomen, te vergelijken
met de situatie van de Israëlieten bij de Roo-
de Zee. Aan de begrijpelijke neiging, om de
analogie tusschen hei Israël van toen en het
Nederland van nu, door te trekken tot aan
de grens van den absoluten doodsnood, mo
gen we niet toegeven. Ons volk is nog in
zijn land, het leeft nog op dragelijke voor
waarden, en het staat ook niet voor de keus
tusschen vernietiging en de verdrinkings
dood.
Er zijn echter wel aanrakingspunten op
ander gebied tus
schen toen en nu. Die
vinden wij eerstens
in vers 12 van het
teksthoofdstuk, waar
de Israëlieten tot Mo
zes zeggen, dat het
beter ware geweest,
de Egyptenaren te
dienen dan hier te
sterven. De hang
naar het leven is zóó
sterk, dat zij de voor
keur geven aan het
onderworpen zijn aan
een vreemde macht
boven den dood.
Wie denkt hier nie*
aan dien donkeren
Dinsdag van 14 Mei,
toen onze militaire
overheid voor het
behoud van ons volk
denzelfdgn weg koos?
Tweedens is er een
aanrakingspunt in de
bewoordingen van 'sHeeren opdracht; fiij
vraagt niet om met den moed der vertwij
feling op de achtervolgers los te trekken,
maar Hij vraagt, stil te zijn (vers 14) en
neemt zelf de oorlogvoering in handen: „De
Heere zal voor ulieden strijden". Wij verkee-
ren in soortgelijke positie; ook ons voegt de
houding van den Christen, die zijn zaak in
vol vertrouwen overgeeft aan zijn hemelschen
Vader.
En ten derde geeft het bevel tot voorttrek
ken aan het volk van Israël ons te leeren,
dat wij het terrein der zichtbare en tastbare
dingen, die zóó geweldig op ons inwerken
dat wij ze gaan overschatten, moeten verla
ten om alleen in het geloof, en niet door aan
schouwen de oplossing te vinden. Voorttrek
ken beteekende voor Israël: den dood in; van
ons wordt zulk een spankracht van geloof
niet gevraagd. Wel iets anders: af te zien van
elk pogen, om door terug te vallen op onze
omgewoelde zekerheden, weer een bouwsel
naar eigen ontwerp op te trekken, doch voort
te trekken onder het licht van bouenaard-
sche macht, die voor Israël (vers 19) de
Engel Gods vóór hen en de wolkkolom ach
ter hen was. Het wonder, dat toen volgde,
was hun niet voorzegd, en ons is iets der
gelijks evenmin aangekondigd.
En toch, ook wij kunnen met even vol ver
trouwen voorttrekken. Mits we dan opzien
naar Hem, die zich door Jesaja (63 1) aan
kondigt als degene, „die voorttrekt in Zijn
groote kracht". En die eraan toevoegt: „Ik
ben het, die in gerechtigheid spreek, die
machtig ben te verlossen". Och, en laten
we dan vóór alles denken aan de verlossing
uit den nood der ziel, dien we in de voorbije
dagen gepeild hebben, onder de druk der be-
nauwenissen.
Waar die nood gelenigd is, kunnen wij
voorttrekken in rustige kracht, want dan
staat de wolkkolom der barmhartigheden en
goedertierenheden des Heeren boven onzen
levensweg: „Gij o Heere, zijt onze Vader,
onze Verlosser van ouds af is Uw naam".
Holland, 'k heb je lief,
met je water
en je plassen.