Kotterdam beschermt Kunstwerken b Bg^Rs S -é i 3 iflijt, óciifacri - 1 Zoo ik niet had geloofd, dat in dit moeilijk leven. De Heer mij weg en woniing had bereid. En dat mijn naam staat in Zijn boek geschreven Voor hooger heerlijkheid. Zoo ik niet had geloofd, dot Hij mijn tijden regelt, En zonder Zijnen wil geen haar valt van mijn hoofd, Zoo ik niet altijd weer Zijn liefde vond bezegeld, Zoo ik niet had geloofd. Zoo ik niet had geloofd I Maar nu moet ook mijn lied Uw donker pad verzeilen, Verstomden in het leed, verstomden in den strijd: Daar is een bron van kracht met onuitputb're wellen, Daar is nog zaligheid! Welzalig, die gelooft, die teert op Gods genade, ('t Gezaaide tarwegraan komt eerst wel nietig uit, Maar klimt van kracht tot kracht, tot koest'ro zon zijn zado Doot rijpen in de vreugd van ruischend oogstgeluid.) Tot op dien grooten dag, bij strijd en nederlagen, Of in omgloricd licht, met opgeheven hoofd: „Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen, Zoo ik niet had geloofd. Zoo ik niet had geloofd!" Zoo ik niet had geloofd, dat in dit moeilijk leven, De Heer mij weg en woning had bereid, En dat mijn naam staat in Zijn boek geschreven Voor hooger heerlijkheid! Zoo ik niet had geloofd! Richt Heer, naar dat belijden, Do neiging van mijn hart, do wending van mijn gang; Zoo worde eens dat lied uit overoude tijden, Mijn zwanenzang. G. WAANDERS, Jennings keek hein verbaasd aan. „O, het is nmur een grap. Ik lachte den eersten keer toen ik het las". „En den tweeden keer „Dat weet ik niet meer. Zo lachten allemaal, toen er een de kaart ophing''. „Het is knap uitgedacht", zei Brown sarcas tisch, „bijzonder knap uitgedacht. Er zit zooveel humor in. Het is zoo geschikt, om iemand die in moeilijkheden is of in de put zit, wat op te vroo- lijken, hem moed en kracht te geven om zich over de dingen heen te zetten en opnieuw te beginnen". Jennings bromde wat. „O, als u elke mop als einst wil opnemen „Jij nam het als een grap op, is het niet Als een echte grap. Eiken dag leek het nog grap piger". Maar nu zuchtte Jennings hoorbaar. „Neen ik nam het niet als een grup op. De inhoud is te waar dan op den duur nog grappig te schijnen". Brown liet plotseling zijn vuist met zoo'n kracht neerkomen op de leuning van Jennings stoel, dat de man o\ercind öprong. „Neen, het is dc wuarhoid niet 1 Wie durft be weren, dat dat dc waarheid is, is een lafaard. Ik weet een beter motto „Als je een strijd te strijden hebt, geeft het dan niet op, maar breng hem ten einde; strijd, zoolung je nog ccnige ki acht over hebt Als ze dat aan den muur geprikt hadden, zou je dr.n telkens, als je er naar gekeken had, je den moed hebben voelen ontzinken Browns oogen tintelden. Jennings was terugge zonken in zijn stoel met zijn hoofd in handen en met afgewend gelaat. Brown haalde Jennings over dien nacht bij hem te blijven. Hij maakte een hed voor hem op dc rustbank en stookte het vuur nog eens goed op. Terwijl Jennings nog op den rand van de hank zat, gereed om onder de dekens te kruipen, kwam Brown weer uit zijn slaapkamer terug in een kamerjas en pantoffels. Jennings, een en al verbazing, zat doodstil naar hem te kijken, terwijl hij bij den ouden armstoel neerknielde. „Heerc God" bad Brown op geineenzamen hoe wei eerbiedigen toon en alsof de Heere heel dicht bij hem was, „hier ia een van Uw kinderen. Do weg schijnt hem zoo moeilijk en duister toe, en het leven lijkt hern een groot raadsel. Hij weet, dat Gij zijt. en dat Gij niet verre zijt, maar hij heeft Uw hand losgelaten en voelt zich angstig. Hij weet niet, waarheen zich te wenden. Heere, breng Gij hem terug. Hij is op het punt, 0111 Ic komen, omdat bij sinds maanden zijn hand niet heeft uitgestoken n.«.„- levende brood. Heere, help mij, hem op zijn knlt-ün lc brengen". Jennings sliep dien nacht aan 6ën stuk door en kwam den volgenden morgen inet oen verlegen, i slepend llij deed het maal weer eer aan. Het was dun ook hijzonder smakelijk. Toen hij opstond, oin heen te gaan, bleef hij even bij zijn 6toel staan, aisof hij iets zeggen wilde. Biown merkte het op en legde aanmoedigend de hand op zijn schouder. „Wel, Jennings vroeg hij, en de blik, waar mee hij den jongen man aanzag, was dezen nog 'oi grootcr hulp. „Ik voel me veel beter vanmorgen", stnnielde hij. „Ik bedank U nog wel. Ik schaam mij over de wijze, waarop ik mij gisteravond heb uitge laten. U had gelijk. Ik wist beter, maar het was - het was alsof Brown knikte. „Ja. je wist beter", zei hij hartelijk, „wij maken ip-ier op onze beurt wel eens een moeilijken tijd door maar als wij dan het gebed achterwege laten, dan wordt het zoo duister, dat wij geheel van den weg afraken. Kom je vanavond nog eens uunje 1 „Schikt het U wel „Zeker. Vanavond heb ik oesters in de schelp op de kolen gebraden. Houd je \an oesters?" „Zon Ir-b ik ze nooit gegeten; maar het zal best smaken", en een breede glimlach verscheen op zfjn gelaat. „Wacht maar. tot je ze geproefd hebt", zei Brown en lachte ook. Jennings stapte vlug voort. Zijn gepoetste schoe nen glommen in het zonlicht. Brown volgde hem niet de oogen, totdat hij den hoek der straat om ging, en trad daarop weer binnen om echter wel dra ook het huis te verlaten en zijn dagtaak to beginnen. Den volgenden Zaterdag om vijf uur, wenrldc Brown, na een heele lijst boodschappen afgedaan te hebben, alle in betrekking tot dc bewoners van zijn buurt, zijn schreden naar zijn woning. Zijn tred was niet veerkrachtig, zooals bij ('les morgens geweest was. Hij was moe. Voor bij nnar binnen ging. klopte hij nog even bij zijn huren aan. liet was een kle'n, armelijk huisje, maar de gordijnen achter de rij blocnvpofies, schoon gestopt, waren helder. Hij bleef in den ingang van de keuken slaan en vroeg „Juffrouw Kelcey, mag ik Nora een uurtje leenen l»e vrouw, die hij aldus aansprak, keek van haar werk op, slreek met een vochtige hand een weer- barstigen lok nanr achteren en antwoordde met opgeruimde slem „Zeker, meneer Brown. F,en uurtje geleden zei ik zoo hij mezelf„Hel zou best kunnen, dat hij \ora komt halen wegens den Zaterdag". Ik heb baar du* vroeg in de tobbe gestopt, dan was ze meteen uit den weg. voor de j. nsens thuis kwamen. Ze is dus schoon, tenzij ze kans heeft gezien zich het laatste half uur nog vuil te maken". Z'j haastte zich naar dc knmer achter do keu ken en kwam triomfantelijk terug met haar jongste dochter op den arm. Vijf minuten later droeg Brown kleine Nora, in een oude shawl gewikkeld, over naar zijn eigen domein. Het was niet dc eerste keer, dat zij bij haar huurman te bpzock ging, en dc oogjes van «Ie kleine meid keken \ol verlangen dc knmer rond. Zij was een lief kind, juist twee jaar oud, met een donkeren krullebol en groote, blauwe oogen met lan- go wimpers en een snoeperig mondje. Biown wikkelde de shawl los en zei Ie haar op don grond. Terwijl hij bij haar neerkniel de, kwam Ben er ook hij. gin* naast hen zit ten en 9kieg vroolijk met zijn r-'aart op den vloer. „Zie je Ben", legde zijn moester uit, „ik had be hoefte aan een men- schelijk wezen voor een paar uurtjes. Jij bont wel een goede ka meraad, maar niet ge heel voldoende voor mij". Hij boog zich over het kind heen, dat dc pop, die hij haar gegeven had, in haar armpjes heen en weer wiegde. „Nora", zei hij, „ik heb een moeilijken dag vun- daag. Ik verlang zoo ontzettend nanr alles, wat ik achtergelaten heb. Mag ik jo een Zoentje in jo nekjo geven als een vergoe ding voor mijn gemis?" lung" ctuu in de armen sluiten en hcrhnaldclijk kussen, maar na een paar minuten probeerde zc te ont komen, en zette Brown haar weer neer. „Je hebt me goed gedaan, kleintje", mompelde hij, terwijl hij naar haar zat te kijken, zoonis zij daar op het huurdkleed met Ben aan het spelen was. „Zullen we nu samen gaan eten Ik heb brood en melk voor Nora, een kluifje voor Ben en vleesch voo<r mezelf, en laten we dan tegelij kertijd, behalve een zegen, den Ilcero vragen om moed en volharding". Ifet was een stormachtige avond in December, Brown en Ben waren voor het oogenblik alleen. Opeens weerklonk de oude klopper. Brown zuchtte e\en, terwijl hij zijn boek neerlegde en de deur opende. Daar stond een dame. „Ga maar naar net hotel terug en kom mij over twee uur halen", zei ze togrn den chauffeur, toen zij langs hem ging, en liet volgende oogenblik was zij binnen en had de deur achter zich dicht „O, Don riep ze, terwijl zc Brown omhelsde, en deze haar kuste. „Wel, Sue, hch je al die mijlen afgelegd, om mij op te zoeken?" was zijn antwoord, en Ben sprong vroolijk blaffend om het tweetal heen. „Is dit", begon ze en keek verbijsterd rond, „is dit, begon ze nogmaals, maar ze kwam niet verder. „O, Don," zei ze, „o Don" en lachte. „Ja," zei hij. „Laat ik je ninntel even ophangen, hel is hier vrij warm geloof ik". „Ben en ik houden van een flink houtvuur", .Jlell?" „Miin hond". Zn keek naar don hond, die tol haar opzag, „li dat al je gezelschap?" ...la. maar hij is een goede verstandige kameraad, llij begrijpt best, dat je hem niet bewondert, Daar zijn we echter aan gewend, niet wnnr, Ben? Kom, neem dezen stoel. Sue. hen je koud? Mag ik' '4o. iets warms geven? Wil je thee of koffie?" Zij ging in den stoel zitten, dien hij voor haar bi, liet vuur had geschoven. Terwijl hij het be koorlijke, jeugdige gelaat van zijn zuster be schouwde en haar daar zoo zag zitten, hield hij onwillekeurig even den adem in. „Ben je het licusch. Sue", zei hij. „Wat doet het mij goed, je daur in mijn ouden stoel te zien zit ten". Ze keek naur dc kale armleuning. „Moet het juist zoo'n oude stoel zijn?" vroeg ze ongeduldig, zoo klonk liet tenminste. „Als je persé in zoo'n hutje wil wonen, maak liet je er dan een beetje gezellig. Laat een paar gemakke lijke stoelen hierheen brengen en pen paar vachten en een paar schilderijen'', zij liet baar nog dwalen over liet verdere vnn de kamer, „en «eri nette schrijftafel en een fatsoenlijken hond", Hij lachte. ..Ben is een welopgevoede bond. Je zou geen betere kunnen vinden, wat dat betreft, en jo heieedigt mijn huis, als je het een hutje noemt* Hel werd in liet begin der vorige eeuw door een groot Londensch koopman gebouwd. (Wordt vervolgd). Vooral de molens ge ven aan het Holland- sche landschap een eigen karakter. ij -t - -li Iv 1slÜagK4i._ Wanneer ik tot U bidden wil, Dan moet. dc wereld 0111 mij stil. En ook mijn hart moet stille wezen. Want in een zwijgen daalt Gij neer, En door do windelooze sfeer Komt mijn gebed tot U gerezen. E11 zelfs mijn onbewust gezucht Is voor Uw liefde een genucht, Alsof zich hemels duizendtallen, Van eenen zoeten schrik vervaard, Voor Uwe heerlijkheid ter aard Eén witte neerslag lieten vallen. Zoo dekt do blanke nnjaarsdauw, Tot rijp verstard, de grazen gouw, E11 schittert in het zongcwemel. Maar als U mijn verzuchten groet, Bedauwt Gij zelf mijn «lor gemoed. En maak mijn werelrlsch hart ten hemel. Erasmus en Van Hogendorp DE loop dor historie heeft grillige aspecten Wio vier weken geloden voorspeld zou heb ben, dat de beide Hotterdamsche standbeelden van Erasmus en van Van Hogendorp nog eens broederlijk naast elkander 'n plaatsje zou den vinden in het Museum Boymans. zou harte lijk zijn uitgelachen. En toch heeft dit ongeloof waardige feit zich voorgedaan. Erasmus heeft zijn eeuwenoude standplaats aan de Groote Markt verlaten, terwijl Gijsbert Karei van Hogendorp niet meer op het Calandplein is te bespeuren, Beiden zijn naar rustiger oorden vertrokken, oiu daar het einde van den oorlog af te wachten, 't Is niet de eerste maal, dat Erasmus zijn standplaats aan de Groote Markt heeft verlaten. Het metalen beeld heeft in den loop der eeuwen al heel wat meegemaakt. Het oudste Erasnius- beel 1 dateert van 1549- In dat jaar bracht Philips II van Spanje een bezoek aan Rotterdam. Hij wildo daar het geboortehuis zien van den grooten denker en wijsgeer, die in 1536 te Bazel was over leden. De stedelijke OverhciJ liet nu op het marktveld een houten beeld van Erasmus plaat sen. In de eenc hand hield Erasmus een pen, in de andere een rol, waarop dc binnenkomende vorst met. een Latijnsche lofrede werd gehuld'gd. Dit houten Deeld bleek echter niet bestand tegen den tand des tijd-9, reeds in 1559 werd het "er- vangen door een stccncn beeld. Dit bleef op de Groote Merkt staan tot 1572, het jaar, dat do Spaanschc benden onder Bossa ter ontzetting «Mn Den Briel, de stad door de Oostpoort binnen drongen en een geweldige moordpartij aanrichtten onder dc burgerij .Ook het Erasinusbeeld moest het ontgelden. Onder aantiftsing van een monnik beschoten de Spanjaarden het beeld mot h„n musketten. Erasmus kreeg een hagelbui van kogels te incassceren, doch hield stand. Van woede en nijd wierpen dc helden liet beeld toen te water. Na liet vertrek van de Spanjaarden, vischtcn de Rotterdammers evenwel hun stad genoot weer op, maakten hem schoon, zorgden voor een dragelijke „restauratie" en brachten he.n weer naar de Groote Markt. Erasmus kreeg nu rust tot 1621. EEN METALEN BEELD In 1G21 kroeg het stadsbestuur plotseling een royale bui. Men besloot liet Erasmusbeeld te ver nieuwen en gaf daartoe een opdracht aan don vermaarden beeld- en steenhouwer Hendrik do Keijzer. Deze ging te rade bij den beroemden schilder Miorcveld. Men kwam overeen, dat het nieuwe beeld van metaal kon gegoten worden. In 1022 kwam het beeld gereed. Erasmus in lange wijdo toga, do doctorbaret op het hoofd, ccn open geslagen boek in dc handen. Maar Erasmus zou niet met rust worden gclnten, Eorst werd hij het middelpunt van allerlei gods diensttwisten. Er waren predikanten, die het een schande vonden, dat do magistraat het beeld van een dgl. „vrijdenker" hulde bewees, terwijl to- gelijkertijd ondersteuning voor oen weduwe en eenigt? behoeftige predikanten werd afgewezen. Er werden schotschriften .oor en tegen Erasmus verspreid en de twisten liepen zoo hoog, dat men zelfs dc rampen van 1672 een gevolg noemde van God 9 toorn om „do verm Gedijde profan ie"! Regentin vreesden nu, dat het beeld wel eens do zelfde behandeling zou kunnen ondergaan als in 1572, precies 100 jaar tevoren, en zij deelden daar om mede, dat do fundamenten niet deugden en dat daarom het beeld tijdelijk .verd afgenomen en opgeborgen. Men had dus n u zijn zin. Vijf jaren Laat mij dan in de slilte zijn E11 kom, gelijk dc zoiu»«*ëhijn Des «morgens aan kimmen blozen. Dan spruiten -«rti het dooile stof Van mij" benauwden hartonhof V<*f U de leliën en rozen. WILLEM DE MERODE, naar het Museum Boymans duurd- het eer Erasmus weer on zijn plaats werd gezet. I11 dien tijd heeft, het maar een haar ge scheeld. of het beeld was aan do stad Bazel ver kocht. Bewonderaars van rot beeld hebben dat nog op het nippertje kunnen voorkomen. Zoo blcof Erasmus voor Rotterdam behouden NOG GEEN RUSTI Velo tientallen jaren heeft men Erasmus niet rust gelaten, totdat.... do Napoleontische periode aanbrak. Toen Napoleon veel metaal noodig ha.l voor het gieten van kanonnen, liet men zijn oog Vallen op het Erasmus-becld. Deze schande is den grooten Rotterdammer gelukkig bespaard ge bleven. Ook met do politiek heeft Erasmus zich herhaaldelijk bemoeid. Het beeld droeg in 1747 en '48 en ook in do woelige jaren van 1785 fot 1795 de ondersclieidiingsteekcncn van do partijen, die de baas waren. Een vrijheidshoed moet hij ook al opgehad hebben en op 16 November 1813 wa9 Erasmus zelfs met een oranjelint getooid De periode van vrede en rust is than9 weer on derbroken. Erasmus is tijdelijk verhuisd nanr bet nieuwe museum Boymans. Laten we hopen dat hij spoedig zijn oude standplaats weer zal inne men, en dat een herhaling van 1672 toen hei beeld 5 jaren „in bescherming" werd genomen. niet noodig zal zijn. GIJSBERT KAREL VAN IIOGENDORR Over Gijsbert Karei van Hogendorp valt heel 1 wat minder te vertellen dan over Erasmus. Dat kan ook niet anders, want het beeld is van heel wat jongeren datum. Het bronzen beeld, waar van men hierbij een afbeelding aantreft, is ver vaardigd door don Vlaamschcn beeldhouwer Jozef Geefs. Deze was een leerling van J. L. van Geel in de academie van Antwerpen, Hij reisde in Frankrijk, Italië en DuitschlancL Geboren in 1808 overleed hij in 1885. Jozef Gecfs heeft o.a. vervaardigd het standbeeld van Vera- lius te Brussel (1814), het ruiterbeeld van Koning Leopold I to Antwerpen (1868) en religieusc beel den in vele kerken van Antwerpen. Het standbeeld te Rotterdam werd 26 October 1867 Het standbeeld van Erasmus arriveert aan het Museum Boymans. en liet men hem aldus do gevoelens van het vollï vertolken: „Durft niemand nog Oranje dragen I k durf mijn ouden kop wol wagenl" Nu brak er weer oen rustige tijd voor Erasmus aan. Maar was er een pretje, dan was bij van do partij, zoo b.v. op 19 Februari 1863, toon to Botterdam do verjaardag van Koning Willem III bijzonder werd gevierd en men bij het standbeeld het volgende versje lezen kon: Als Dcsidcer, do groote zon, Nu van zijn voetstuk slappen kon Hij zou zich in de reien mengen, Om hulde aan Willem III te brengen, onthuld op hel toenmalige Boymansplein. Nuar aanleiding van deze gebeurtenis kreeg het plein den naam van Van Hogendorp. Op 17 No vember 1913 werd Hogcndorps geboortehuis aan geduid door een gedenksteen. (Leuveha/ven Weg 127—129). Wat nog aan de geboortehuizen van Erasmus (vlak bij de St. Laurenskerk in de Wijde Kerk steeg) en van Van Hogendorp herinnerde, is thans verloren gegaan. Niet toevallig is. dat Rot terdam een standbeeld van Van Hogendorp be zit. Gijsbert Karei was van 1787 tot 1795 pensio naris van Rotterdam en heeft als zoodanig veel werk voor do Maasstad verricht. AANDACHTIG GEDICHT Hcl itandbeeld van Gijsbert Karei van Hogendorp op zijn nieuwe standplaats.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 12