Beleid van minister Goseling inzake Oss veroordeeld
Kamercommissie acht de genomen
maatregel niet noodzakelijk
Waarschuwing aan de brigade
was voldoende geweest
NATIONALE TENTOONSTELLINO
ZATERDAG 10 JUNI 1939
TWEEDE BLAD PAG. 5
Onderzoek door gebrek aan
medewerking niet volledig
Het rapport van de Kamercommissie, die tot taak had een onderzoek in te
Stellen naar de geruchtmakende kwestie te Oss, bevat een pnomwonden
veroordeeling van het beleid van den minister van Justitie en van andere
autoriteiten te dezer zake. De brigade te Oss was niet op hol geslagen, zoo
wordt gezegd en de genomen maatregel kan daarom niet 'gerechtvarrdigd
worden.
Bij het onderzoek kreeg de commissie niet alle gevraagde stukken ter inzage
en de ministerraad achtte voorts het hooren van ambtenaren ontoelaatbaar.
Dientengevolge kon het onderzoek niet zoo volledig zijn, als men wenschclijk
achtte.
Enquête niet noodzakelijk
geacht
Tekort aan voorlichting
De Commissie der Tweede Kamer
heeft thans het lang verwachte verslag
uitgebracht inzake de kwesties te Oss.
Allereerst zegt de meerderheid der
Commissie het te betreuren, dat de mi
nister van Justitie slechts zeer ten
deele medewerking heeft ver
leend om het onderzoek tot
zijn recht te doen komen. Behou
dens één persoon, de gep. luitenant-kolo
nel B o e 11 a a r d, mocht niemand der
uitgenoodigde personen voor de com
missie verschijnen tot het geven van in
lichtingen. Dit gaf bezwaren en moeilijk
heden bij het onderzoek, maar de com-
isie acht deze niet zoo erg, dat zij
tengevolge daarvan zich niet in staat
moet verklaren tot het uitspreken van een
oordeel over het beleid van den minister
yan Justitie.
Deze meerderheid is van gevoelen, dat
de door den minister van justitie op 1
'April 1938 getroffen maatregel ten aan
zien van de brigade Oss der Koninklijke
Marechaussee niet noodzakelijk was. en
idat de minister er niet in geslaagd is dien
maatregel op genoegzame wijze te moti-
yeeren.
Leden van de brigade Oss hebben
'fouten begaan, maar deze rechtvaardigen
iiiet. dat men op haar of op haar leiding
van toepassing kan verklaren: zij is op
hol geslagen. Wel konden die fouten
aanleiding geven tot het nemen of doen
nemen van maatregelen, waardoor her
haling kon worden voorkomen.
Wanneer de brigade was gewaar
schuwd, en deze waarschuwing was ge
paard gegaan met bevordering van een
meer doeltreffende leiding aan en een
beter toezicht op haar arbeid, zou dit, in
ieder geval voorshands, voldoende zijn
geweest.
In den tijd, waarin de werkzaamheden
yan de brigade bij den procureur-generaal
ernstige critiek begonnen te ontmoeten, en
in de periode waarin, tengevolge van be
lichten van den procureur-generaal, het
treffen van maatregelen bij den minister
in overweging was, heeft naar de meening
van de commissie het contact met het
korpscommando veel te wenschen overge
laten, en is verzuimd de leden
van de brigade in de gelegen
heid te stellen zich te ver
antwoorden over hun daden.
Dit moet temeer worden betreurd, omdat
van geen enkele omstandigheid is gebleken,
welke een beletsel vormde om voldoende
contact met het korpscommando te onder
houden en de leden der brigade, wier werk
blijkbaar tot ernstige klachten en scherpe
critiek aanleiding gaf, gelegenheid te ge
ven zich te verantwoorden. Voor zoover aan
wachtmeester De Gier wel die gelegenheid
is geboden, is dit geschied op een wijze
welke niet behoorlijk was. Zoo
wel de voorbereiding als de uitvoering van
den tegen de brigade genomen maatregel
dragen dientengevolge het karakter van
overhaasting.
Wat de zaak van den H. en die van de
heide geestelijken betreft merkt de commis
sie nog op
le. dat zij het betreurt, dat een verder on
derzoek in de zaak van den H. is achter
wege gelalen;
2e. dat inzake pastoor V. niets is gebleken
van redenen, welke tot ■voortzetting van het
onderzoek aanleiding hadden moeten geven;
3e. dat zij inzake pastoor B., bij gebrek aan
voldoende gegevens, niet kan beoordeelen of
•r tot voortzetting van het onderzoek rede-
Eén van de leden der commissie acht den
door den Minister genomen maatregel on
der de toenmalige omstandigheden ten volle
gerechtvaardigd. Ook dit lid betreurt intus-
srhen dat het contact met liet kernomm-
riando niet beter is geweest.
Ten slotte heeft de commissie zich nog
de vraag gesteld, of de geschiedenis van
de zaak-Oss, met inbegrip van de erva
ringen, welke zij heeft opgedaan tijdens
het haar door de Kamer opgedragen on
derzoek, genoegzame aanleiding geeft
om uit te spreken, dat een nader onder
zoek (enquête) noodig of wenschelijk is
voor het verkrijgen van afdoende klaar
heid. Zij meent, zij het ook dat de gron
den, waarop het oordeel van de leden
steunt, verschillen, dat een zoodanig
onderzoek, gelet op den gang en den
huidigen stand van zaken, niet noodza
kelijk is, mede omdat het tekort aan ge
gevens, naar boven is gebleken, haars
inziens niet van die beteekenis is, dat
omtrent de hoofdzaak, n.l. het beleid van
den minister, thans van een uitspraak zou
moeten worden afgezien.
Toelichting op de conclusie
Na deze algemeene conclusie geeft het
verslag een overzicht van de werkzaam
heden der commissie.
Nadat de. heer J. Schouten tot voor
zitter was benoemd, bepaalde de commissie,
dat vóór 22 Februari de overige leden der
Kamer schriftelijk opmerkingen konden in
zenden. Dit deden de heeren Duymaer
van Twist, Van der Goes van Na-
ters en Rost van Tonningen. Deze
opmerkingen werden onderzocht; de onge
bruikelijke wensch van laatstgenoemde om
zijn zienswijze als bijlage bij het verslag
te voegen, werd niet ingewilligd.
Over de wijze, waarop het onderzoek zou
geschieden, deelt de commissie mee, dat zij
de bevoegdheid van den minister, om de
brigade tijdelijk de opsporingsbevoegdheid
te ontnemen, buiten beschouwing liet, om
dat deze reahtsvraag bevestigend is beant
woord, eerst door het Ambtenarengerecht te
's-Gravenhage en daarna door den Centra-
len raad van beroep. De Commissie handelt
dus alleen over het beleid.
De beleidskwestie
Echter, de commissie bepaalde zich niet
tot het gebeurde na 1 April 1938, doch
schonk aandacht aan de houding van den
minister vóór en na de beslissing en ook
aan de handelwijze van ambtenaren, die
aan den minister ondergeschikt zijn.
Daarom kon de commissie met de
nota ook niet volstaan, want hierin
had de minister slechts opgenomen, wat
hein het voornaamste soheen en ook
andere gegevens konden van belang zijn.
Mr R. A. James, raadsman van de
leden der brigade-Oss in beide instan
ties, heeft zijn pleitnota in hooger be
roep eigener beweging aan de com
missie doen toekomen. Het gedeelte
daarvan, dat is uitgesproken bij gesloten
deuren, droeg het opschrift: „niet ter
publicatie".
Voorts vroeg de commissie den minister
inzage van alle stukken, welke van be
lang waren in deze kwestie, ook van de
processen verbaal der terechtzittingen. De
minister antwoordde eohter o.m., dat er
verschillende verhooren zijn in zaken, waar
in derden waren betrokken en waarin geen
strafvervolging is ingesteld. „In mijn nota
van 31 Jauari 1939, aldus de minister, heb
ik in een uitvoerige uiteenzeting in deze zaken
inzicht verschaft, voor zooveel dit noodig
of gewenscht kon zijn met betrekking tot
de volkomen regelmatige behandeling. Mijn
ambtsplicht verbiedt mij die zaken zelf in
den vorm van rapporten of verbalen aan
de Kamer voor te leggen. Z o o is die plicht
ook begrepen in overigens sporadisch voor
gekomen overeenkomstige gevallen. Een
ander standpunt zou onafwendbaar leiden
tot consequenties, waarvoor geen Minister
van Justitie de verantwoordelijkheid zou
kunnen dragen. Is in strafzaken, die voor
den rechter behandeld zijn, openbaarmaking
anders dan tengevolge van die behandeling
zelf reeds volstrekt ontoelaatbaar, in zaken,
waarin geen vervolging is ingesteld, zou zij
leiden tot aanranding van hooge, rechtma
tige belangen der burgers, zonder dat deze
zelfs de kans zouden hebben, zich te ver
dedigen of door een rechterlijke uitspraak
te worden gerehabiliteerd. Aan die aanran
ding zou dan schuldig staan de Minister
van Justitie, die zelf van de hiërarchisch
onder hem staande autoriteiten de strengste
I handhaving van den plicht tot geheimhou
ding moet eischen."
Nadat de comftniesie drie keer had ver
MINISTER GOSELING
gaderd, achtte zij de gegevens onvoldoende
om zich een oordeel te vormen. Zij vroeg
dus den Minister nadere inlichtingen en
verzocht overlegging van enkele stukken,
o.a. inzake de z.g. werkverschaffingsfraude;
het onderhoud tusschen don procureur-gene
raal en den officier van de mareahaussees;
het rapport van het „summiere onderzoek"
van majoor Everdingen naar de gedragin
gen van de brigade te Oss; de correspon
dentie tusschen mr Pulles en het „Handels
blad"; de brief van den procureur-generaal
van 29 Maart aan den Minister.
Niet voldoende ingelicht
Het antwoord van den Minister bleef wat
lang uit door de vele werkzaamheden in
verband met het oorlogsgevaar. Tot overleg
ging der meeste stukken kon de Minis
ter niet overgaan en hiervan werd een
uittreksel gegeven; wel werden overge
legd de stukken over de werkverschaffing,
het onderzoek van majoor van Everdingen
en de correspondentie van mr Pulles.
De Commissie achtte zich hiermee niet
voldoende ingelicht en trachtte n,u al
thans in meerderheid mondelinge inlidh-
tingen in te winnen door enkele personen
te hooren. Om niet in uitweidingen te ver
vallen, word van te voren een lijst 'van con
crete vragen opgesteld. Eén lid vond het
hooren van personen in strijd met de
opdracht.
Tegen 19 Mei werden eenige personen
opgeroepen, nl. de procureur-generaal te
's Hertogenbosdh, officieren van justitie en
van ile marechaussees, en leden van het
korps te Oss.
Uit een schrijven bleek echter, dat de
Ministerraad het „ontoelaatbaar acht
te, dat ambtenaren door het zelfstandig
geven van inlichtingen betrokken zouden
worden in een zaak, die de Kamer met een
Minister behandelt, waarbij geheel afge
zien van de onderhavige zaak hun inlich
tingen het karakter zouden kunnen krij
gen van verificatie van door een minister
gedane mededeelingen, buiten den bewinds
man om."
In de vergadering van 19 Mei ver
scheen dan ook van de negen opgeroe-
penen alleen de heer Boellaard, van wien
de commissie op enkele concrete vragen
antwoord mocht ontvangen.
De commissie ging met deze opvatting
geenszins accoord, maar meende er ver
der in te moeten berusten; doch het re
sultaat kan zijn, dat de conclusie niet
geheel klopt op de feiten. Met name, zoo
betoogt de commissie nog eens, ware
kennisneming van de stukken wensche
lijk, omdat het beleid van den minister
een afkeuring bevat van het optreden van
personeel der brigade Oss en omdat een
van de vragen, waarop antwoord dient te
worden gegeven, deze is: is die afkeuring
rechtvaardig en billijk?
Ook achtte de commissie het nu nood
zakelijk van enkele niét-vervolgde feiten
melding te maken, omdat deze, al moge
dit wellicht voor burgers niet aangenaam
zijn, op de gedragingen der bij de zaak
betrokken ambtenaren een anderen kijk
kunnen geven dan de minister daarop blijk
baar 'heeft
Afzonderlijke zaken
Zeer uitvoerig gaat de commissie dan de
verschillende zaken, die tezamen „De zaak-
Oss" uitmaken, na. De conclusies van deze
bespreking zijn in hoofdzaak hierboven
reeds samengevat. Uit het gedeelte van het
verslag, dat aan de afzonderlijke zaken Is
gewijd en dat 23 pagina's beslaat, stippen
wij nog aan:
Wai de zaak der zgn. fraude bij de Jeugd
werkverschaffing betreft, meent de commis
sie dat de marechaussee inderdaad redenen
kan hebben gehad om verduisteringen te
vermoeden. De meerderheid der commissie
meent: onderzoek was noodig.
Arrestatie was misschien niet gewenscht;
de marechaussee had zich direct in verbin
ding moeten stlcllen met den burgemeester;
contact met de pers was niet te veroordee-
len; het communiqué van den procureur
generaal was niet gelukkig; in ieder geval
kan de marechaussee geen verwijt worden
gemaakt van het niet doorzenden van een
bepaalden getuige naar de gemeentepolitie.
In dit verband keurt de commissie de uitla
ting van den burgemeester tegen den onder-
opzichter von B. „mondje dicht" af, daar de
burgemeeoster had moeten rekenen met de
mogelijkheid, dat van B. haar zou opvatten
om ook tegenover onderzoekende ambtena
ren, welke dan ook. te zwijgen.
Wat de zaak van den verzekeringsagent
van don II. betreft, meent de commissie,
dat de marechaussee met recht
kon meenen eenigszins omvang
rijke knoeier ij en op het spoor te
z ij n. Dit neemt niet weg, dat de wacht
meester, die in deze zaak optrad, bij zijn on
derzoek, fouten heeft gemaakt. Of dit onder-
zich ook behoorde uit te strekken tot
de administratie van 't waterschap 's Lands
van Megen, kan de commissie niet beoerdee
len. De commissie is van oordeel, dat zoowel
de arrestatie als de inbeslagneming in elk
geval hadden kunnen zijn uitgesteld. Intus-
schen draagt ook in dit geval de -substituut-
officier daan voor in de eerste plaats dc ver
antwoordelijkheid. Deze had reeds twee maal
tot arrestatie willen overgaan, doch l>eide
malen heeft de marechaussee, verzocht de
arrestatie te mogen uitstellen.
Wat de ruchtbaarheid betreft, welke door
de pers aan deze zaak werd gegeven,
meent de commissie, dat de dagbladcor
respondenten tot op zekere hoogte gebruik
moeten hebben gemaakt van gegevens,
welke van de politie afkomstig waren. Het
zelfde pleegt echter in tal van strafzaken
te geschieden zonder dat daarop aanmer
kingen worden gemaakt. De commissie kan
niet uitmaken in hoeverre, de overdrijving
in deze berichten aan de marechaussee,
dan wel aan de correspondenten moet wor
den venveten. Zij acht het waarschijnlijk
dat de marechaussee in dezen eenige
schuld treft.
Echter betreurt zij eveneens, dat de zaak
van den H. niet 'verder is onderzocht. D-.
aanwijzingen daartoe waren ernstig genoeg,
om zulk een onderzoek, ook al behoefde
dat niet gepaard te gaan met gevangenhou
ding en in beslagneming, te rechtvaardigen.
Wat de zaak van jxistoor Y. betreft,
deelt de commissie de verwijten aan de
morechaussec niet; wel acht zij. dat her
vatting van het onderzoek thans niet noo-
De Gier gerehabiliteerd
Onduidelijker is de zaak tegen pastoor B.
ook, omdat aan de commissie stukken
onthouden zijn. Maar de commissie ver
werpt de beschuldiging van onwaarheid,
tegen De Gier geuit, omdat hij ten on
rechte zou hebben verklaard te hébben ge
handeld in overleg met den officier van Jus
titie Een zeker overleg heeft plaats gehad.
Het betoog van den minister
dat De Gier op eigen gezag, op
gronden aan het algemeen be
lang ontleend, het onderzoek
heeft gestaakt, verliest ook veel van
zijn kracht.
Het hooren van getuige X. te 's-Graven-
hage acht de commissie geen ernstige fout.
Wel zou zij het als een ernstige fout be
schouwen, indien de wachtmeester tegen
deze getuige heeft gezegd, dat de pastoor
reeds bekend had. Volstrekte .ekerheid
daaromtrent bestaat niet.
De commissie is er niet geheel zeker van
of de opvatting, dat niet strafbare onbeta
melijke gedragingen van geestelijken het
onderwerp van politiaire onderzoekingen
behooren uit te maken, inderdaad bij den
wachtmeester aanwezig was, al schijnt het
haar aannemelijk, dat hij het onderscheid
tusschen strafbare en enkel immorecle han
delingen niet bij voortduring voldoende in
het oog heeft gehouden, hetgeen in een op
sporingsambtenaar een fout is. Wél staat
volkomen vast, dat een bedenkelijke opvat
ting omtrent de taak der politie met betrek
king tot geestelijken aanvankelijk heerschte
bij den inspecteur der koninklijke mare
chaussee.
De commissie acht het juist, dat de pro
cureur-generaal over het onderzoek tegen de
pastoors inlichtingen van de zijde der mare
chaussee verlangde. Zij spreekt eohter haar
afkeuring uit over de w.ijze waarop dit is
geschied. Het is niet behoorlijk dat
'n meerdere een mindere jeduren-
d e iy-> uur een verhoor afneemt.
Het beroep van den minister, dat De Gier
in die omstandigheden het proces-verbaal
heeft onderteekend, zonder voorlezing daar
van te wensclten ,acht de commissie wei
nig gelukkig.
De commissie concludeert daarna, dat het
contact tusschen den procureur-generaal en
de officieren der Kon. Marechaussee veel te
wenschen heeft overgelaten, niet alleen in
dc zaak-Oss, maar ook in het algemeen. De
commissie spreekt er haar leedwezen over
uit, dat de procureur-generaal de officieren
der Kon. Marechaussee niet heeft ingelicht,
toen hij zijn grieven aan den Minister ter
kennis bracht.
Het heeft op de commissie een onaange-
namen indruk gemaakt, dat de Minister zijn
besluit reeds had genomen voordat de beide
officieren geraadpleegd waren. Wel had de
Minister mei den procureur-generaal afge
sproken, dat deze zijn nadere beslissing zou
vragen, wanneer in de ged&chtenwisseling
met hen punten naar voren zouden komen,
die aanleiding zouden kunnen geven tot
herziening van 's Ministers aanvankelijk
standpunt, dooli het ware juister geweest,
indien de Minister de beslissing tot na af
loop '\an de bewuste conferentie bad uitge
steld, teneinde van het daar besprokene rus
tig kennis te nemen. De meerderheid der
commissie kan in ieder geval niet inzien,
dat bet ontnemen van de opsporingsbevoegd
heid, indien dit al noodig was, met
oodanigen spoed moest geschie-
len, dat het geen dag en geen
nacht kon worden uitgesteld.
Overigens merkt de commissie op, dat de
beide officieren, die aanvankelijk blijkbaar
Lenswijze aan den Minister en den pro
cureur-generaal deelden, binnen zeer korten
tijd tot andere gedachten zijn gekomen.
De commissie meent, dat de loden der
brigade-Oss zelf in de gelegenheid hadden
moeten worden gesteld, om zich te verant
woorden, voordat de minister een maat
regel nam, dien zij als ten straf moesten
aanvoelen en dien zij dan ook als zoodanig
hebben opgevat. De minister heeft gezegd
zijn oordeel voor het overgróote deel te heb
ben gebaseerd op stukken, afkomstig van
de brigade zelf. De commissie verschilt hier
in met den minister van meening.
Fouten niet van zeer ernstige aard
De brigade te Oss heeft ongetwijfeld
eenige fouten gemaakt, de meerderheid
der commissie acht deze fouten evenwel
van niet zeer ernstigen aard. Zeker kan
niet gezegd worden, dat de brigade op hol
geslagen is. Naar het oordeel van de meer
derheid der commissie was het niet noodig
geweest aan de brigade Oss tijdelijk haar
bevoegdheid tot opsporingsonderzoek te
ontnemen. Deze maatregel stond niet in
een juiste verhouding tot de begane fou
ten. Hoewel niet als straf bedoeld, maak
te hij den indruk van een ernstige dis-
qualificatie van de geheele brigade, waar
onder alle leden dier brigade, ook zij op
wie de minister geenerlei aanmerking had.
moesten lijden.
Eén lid der commissie gaat met deze
conclusie niet accoord: hij acht het op
treden van den minister in elk opzicht
gerechtvaardigd en beleidvol.
De geheele commissie twijfelt er niet
aan. dat de minister, toen hij zijn maat
regel nam, van de noodzakelijkheid daar
van overtuigd was. Uit niets is haar ge
bleken, dat hij bij het nemen van zijn
maatregelen andere bedoelingen zou heb
ben gehad dan het bevorderen van wat
hij beschouwde als een juiste uitoefening
van de opsporingstaak der politie. Aan
de goede trouw van den minister twijfelt
zij dan ook niet.
DE KAMER-COMMISSIE
die thans over de zaak-Oss haar rapport heeft uitgebracht
H. W. Tilanus
Mr W. C. Wendelaar Mr J. C. M. Sue,
GEMEENTERAADS
VERKIEZINGEN
Hier volgen de uitslagen van enkele Ge
meenteraadsverkiezingen. De cijfers tussohen
haakjes zijn die van 1935.
BENTHUIZEN. Geldig 447 (371) A.R. 81
(97), CH (50 met AR). Liberalen 79 (63),
SGP 135 (127).
Gekozen AR 1 (1), CH (1), Lib 1 (1),
SGP 2 (2), Gem Belang 3 (2).
HEI- EN BOEICOP. De samenstelling van
den Raad is geworden: AR 4 (4), Alg Belang
3 (3). Gekozen zijn J. de Heer. G. de With
Dzn., B. Bikker en J. de Jong Dzn.(AR),'D.
J. Brouwer, A. C. den Hartog en A. de With
(Alg. Belang).
SCHIPLUIDEN. Geldig 1653 (1449), AR
301 (246), CH 332 (329), RK Staatspartij 5'58
(874), SOAP 77 (46), RK Lijst 385
Gekozen aijn AR 2 (2), CH 2 (2). RK 5
(7), RK Lijst 2
WIJK EN AALBURG. De samenstelling
van den Raad is geworden: AR 2 (2), SGP 2
(2). Lib 1 (1), VD 1 (2). Linksche groep 1
Gekozen zijn G. P. L. Bouman en B. v.
Wijk (AR); D. v. Wijk en A. Vos (SGP); B.
Roza (VD), A. v. Alphen (Lib) en M. Mans.
HARTJES van MIJNHARDT
j hoofdpijn, kiespijn, zenuwpijne
eumatische pijnen, periodieke pijner.
igraine, spierpijn, spit, kou en griep
Bij apothekers en drogisten,
<oker 12 st. 50 ct. doosje 6 st 50 ci
Merkwaardige Verkiezings
uitslagen
Weer een kort woord over een paar frap
pante verkiezingsuitslagen.
In Helle voetsluis waren bijna
evenveel partijen als raadszetels. De 704
geldige stemmen waren verdeeld als volgt
A.R. 107, C.II. 87, L. 301. S.D.A.P. 73. Gem.
belang 96. Alg. belang 40. Een nog al op
vallende verspreiding der stemmen; waar
om men aanvankelijk dacht: de liberalen
hebben recht op 4 zotels. Dat was mis.
De Kiesdeelcr was IOO'/t en de A.R. kreeg
dus 1 zetel -f overschot 6*/7 stem; L.
2 zetels 99°/t stem.
De andere overschotten waren C.H. 87,
S.D.A.P. 73, G.B. 96 en AJB. 40. S.D.A.P. en
VERBINDT UW VACANTIE IN
ZWITSERLAND
MET EEN BEZOEK AAN DE
TWITQFD^ri-IF
ZURICH 6 MEI - 29 OCTOBER 1939
A.B. kwamen niet voor een restzetel in
aanmerking, omdat zij beneden van de
kiesdeeler bleven. De 4 restzetels werden
dus toegewezen aan L., G.B., GH. en A.R.
In A n d ij k lagen de overschotten dicht
bij elkaar. Nadat 9 van de 11 zetels toege
wezen waren (de communisten hadden
voor het eerst een zetel gewonnen), waren
er de volgende overschotten: S.D.A.P.
117 10/11, R.K. 78 10/11. A.R. 77 7/11 en L.
76 9/11. De twee oversohotaetels werden dus
toegewezen aan S.D.A.P. en R.K. Met twee
stemmen meer ware de vijfde A.R.-zetel be
houden gebleven.
In Klaaswaal was hot nog erger.
Doordat de A.R. 2 lijsten hadden ingediend,
kregen ze voor de 90 en 40 is 136 stemmen
geen enkelen zetel. C.H. kreeg voor 125 st.
wel een zetel en de andere partijen voor 31,
37 en 141 st ieder een overschotzetel. De ge-
deeldheid had hier dus wel degelijk de
kracht gebroken.
Critiek op het
vluchtelingenkamp
Particuliere organen moeten
óók wat te zeggen hebben
Verschenen is het voorloopig verslag der
Eerste Kamer over het ontwerp van wet tot
wijziging en verhooging van het vijfde
hoofdstuk (Binnenlandsche Zaken) der
Rijksbegrooting voor 1939 (Vluchtelingen
kamp). Daaraan is het volgende ontleend:
Bij de overweging van dit wetsontwerp in
de afoeelingen verklaarden verscheiden
leden daartegen zeer ernstige bezwaren te
koesteren. Naar hun meening viel er in den
geheelen opzet van het vluchtelingenkamp
een bureaucratische geest te bespeuren, wel
ke het effect van de onderneming ten zeer
ste in gevaar moet brengen.
Het kwam hun voor, dat de organen van
het particulier initiatief, die de middelen tot
dekking van dc kosten van de vluchtelingen
zorg tot nu toe hebben opgebracht en in de
toekomst opnieuw zullen moeten opbrengen,
reecs uit dien hoofde een natuurlijk recht
kunnen doen gelden op een zeer ruime mato
van medezeggenschap ten aanzien van den
aard en den omvang van de te nemen maat
regelen. Zij waren van oordeel, dat een
deugdelijke oplossing slechts zou kunnen
worden verkregen, door oen scheiding te ma
ken tusschen de vluchtelingen, die wel en
hen, voor wie geen redelijke kansen voor
emigratie naar overzecsche gebieden be
staan. Tegen een voorboreidingskamp voor
toekomstige emigranten hadden zij in be
ginsel geen bezwaar. Zij dachten hierbij aan
den opzet van 't Engelsche Kitchener-kamp.
Naar hun mecning behoort het onder
scheid tusschen zoogenaamde lepalcn en
illegalen te verdwijnen, in elk geval voor
wat betreft dc zgn. illegalen, die nu reeds in
ons land zijn toegelaten.
De uniforme oplossing van ret vraagstuk
voor een in haar samenstelling sterk uitecn-
loopende groep van personen moet leiden
tot tuchtmaatregelen, welke voor ne goed-
willenden tot een kwelling worden, zoo
meenden eenige andere leden.
Vele andere leden achtten het verwijt, dat
met het beginsel der humaniteit te weinig
rekening zou zijn gehouden, ten ecnciuqato
ongegrond. De regeering heeft dit beginsel
integendeel zijn volle plaats gegeven. An
dere regeeringen hebben ten aanzien van do
toelating van vluchtelingen trouwens een
overeenkomstig standpunt moeten innemen.
Andere leden waren ten aanzien van den
financieelen opzet sceptisch gestemd Zij
meenden redenen to hebben om aan te ne
men. dat dc mededeeling, dat een liedrag
van 5 4 6 millioen door het Joods. vluch
telingencomité zou zijn toegezegd, op een
misverstand berustte. Nadrukkelijk wcnsch-
ten zij de vraag te 6tcllen. of de regeerintr
zekerheid heoft, dat zij op het geld ka
kenen.