Beleid van minister Goseling inzake Oss veroordeeld Kamercommissie acht de genomen maatregel niet noodzakelijk Waarschuwing aan de brigade was voldoende geweest NATIONALE TENTOONSTELLINO ZATERDAG 10 JUNI 1939 TWEEDE BLAD PAG. 5 Onderzoek door gebrek aan medewerking niet volledig Het rapport van de Kamercommissie, die tot taak had een onderzoek in te Stellen naar de geruchtmakende kwestie te Oss, bevat een pnomwonden veroordeeling van het beleid van den minister van Justitie en van andere autoriteiten te dezer zake. De brigade te Oss was niet op hol geslagen, zoo wordt gezegd en de genomen maatregel kan daarom niet 'gerechtvarrdigd worden. Bij het onderzoek kreeg de commissie niet alle gevraagde stukken ter inzage en de ministerraad achtte voorts het hooren van ambtenaren ontoelaatbaar. Dientengevolge kon het onderzoek niet zoo volledig zijn, als men wenschclijk achtte. Enquête niet noodzakelijk geacht Tekort aan voorlichting De Commissie der Tweede Kamer heeft thans het lang verwachte verslag uitgebracht inzake de kwesties te Oss. Allereerst zegt de meerderheid der Commissie het te betreuren, dat de mi nister van Justitie slechts zeer ten deele medewerking heeft ver leend om het onderzoek tot zijn recht te doen komen. Behou dens één persoon, de gep. luitenant-kolo nel B o e 11 a a r d, mocht niemand der uitgenoodigde personen voor de com missie verschijnen tot het geven van in lichtingen. Dit gaf bezwaren en moeilijk heden bij het onderzoek, maar de com- isie acht deze niet zoo erg, dat zij tengevolge daarvan zich niet in staat moet verklaren tot het uitspreken van een oordeel over het beleid van den minister yan Justitie. Deze meerderheid is van gevoelen, dat de door den minister van justitie op 1 'April 1938 getroffen maatregel ten aan zien van de brigade Oss der Koninklijke Marechaussee niet noodzakelijk was. en idat de minister er niet in geslaagd is dien maatregel op genoegzame wijze te moti- yeeren. Leden van de brigade Oss hebben 'fouten begaan, maar deze rechtvaardigen iiiet. dat men op haar of op haar leiding van toepassing kan verklaren: zij is op hol geslagen. Wel konden die fouten aanleiding geven tot het nemen of doen nemen van maatregelen, waardoor her haling kon worden voorkomen. Wanneer de brigade was gewaar schuwd, en deze waarschuwing was ge paard gegaan met bevordering van een meer doeltreffende leiding aan en een beter toezicht op haar arbeid, zou dit, in ieder geval voorshands, voldoende zijn geweest. In den tijd, waarin de werkzaamheden yan de brigade bij den procureur-generaal ernstige critiek begonnen te ontmoeten, en in de periode waarin, tengevolge van be lichten van den procureur-generaal, het treffen van maatregelen bij den minister in overweging was, heeft naar de meening van de commissie het contact met het korpscommando veel te wenschen overge laten, en is verzuimd de leden van de brigade in de gelegen heid te stellen zich te ver antwoorden over hun daden. Dit moet temeer worden betreurd, omdat van geen enkele omstandigheid is gebleken, welke een beletsel vormde om voldoende contact met het korpscommando te onder houden en de leden der brigade, wier werk blijkbaar tot ernstige klachten en scherpe critiek aanleiding gaf, gelegenheid te ge ven zich te verantwoorden. Voor zoover aan wachtmeester De Gier wel die gelegenheid is geboden, is dit geschied op een wijze welke niet behoorlijk was. Zoo wel de voorbereiding als de uitvoering van den tegen de brigade genomen maatregel dragen dientengevolge het karakter van overhaasting. Wat de zaak van den H. en die van de heide geestelijken betreft merkt de commis sie nog op le. dat zij het betreurt, dat een verder on derzoek in de zaak van den H. is achter wege gelalen; 2e. dat inzake pastoor V. niets is gebleken van redenen, welke tot ■voortzetting van het onderzoek aanleiding hadden moeten geven; 3e. dat zij inzake pastoor B., bij gebrek aan voldoende gegevens, niet kan beoordeelen of •r tot voortzetting van het onderzoek rede- Eén van de leden der commissie acht den door den Minister genomen maatregel on der de toenmalige omstandigheden ten volle gerechtvaardigd. Ook dit lid betreurt intus- srhen dat het contact met liet kernomm- riando niet beter is geweest. Ten slotte heeft de commissie zich nog de vraag gesteld, of de geschiedenis van de zaak-Oss, met inbegrip van de erva ringen, welke zij heeft opgedaan tijdens het haar door de Kamer opgedragen on derzoek, genoegzame aanleiding geeft om uit te spreken, dat een nader onder zoek (enquête) noodig of wenschelijk is voor het verkrijgen van afdoende klaar heid. Zij meent, zij het ook dat de gron den, waarop het oordeel van de leden steunt, verschillen, dat een zoodanig onderzoek, gelet op den gang en den huidigen stand van zaken, niet noodza kelijk is, mede omdat het tekort aan ge gevens, naar boven is gebleken, haars inziens niet van die beteekenis is, dat omtrent de hoofdzaak, n.l. het beleid van den minister, thans van een uitspraak zou moeten worden afgezien. Toelichting op de conclusie Na deze algemeene conclusie geeft het verslag een overzicht van de werkzaam heden der commissie. Nadat de. heer J. Schouten tot voor zitter was benoemd, bepaalde de commissie, dat vóór 22 Februari de overige leden der Kamer schriftelijk opmerkingen konden in zenden. Dit deden de heeren Duymaer van Twist, Van der Goes van Na- ters en Rost van Tonningen. Deze opmerkingen werden onderzocht; de onge bruikelijke wensch van laatstgenoemde om zijn zienswijze als bijlage bij het verslag te voegen, werd niet ingewilligd. Over de wijze, waarop het onderzoek zou geschieden, deelt de commissie mee, dat zij de bevoegdheid van den minister, om de brigade tijdelijk de opsporingsbevoegdheid te ontnemen, buiten beschouwing liet, om dat deze reahtsvraag bevestigend is beant woord, eerst door het Ambtenarengerecht te 's-Gravenhage en daarna door den Centra- len raad van beroep. De Commissie handelt dus alleen over het beleid. De beleidskwestie Echter, de commissie bepaalde zich niet tot het gebeurde na 1 April 1938, doch schonk aandacht aan de houding van den minister vóór en na de beslissing en ook aan de handelwijze van ambtenaren, die aan den minister ondergeschikt zijn. Daarom kon de commissie met de nota ook niet volstaan, want hierin had de minister slechts opgenomen, wat hein het voornaamste soheen en ook andere gegevens konden van belang zijn. Mr R. A. James, raadsman van de leden der brigade-Oss in beide instan ties, heeft zijn pleitnota in hooger be roep eigener beweging aan de com missie doen toekomen. Het gedeelte daarvan, dat is uitgesproken bij gesloten deuren, droeg het opschrift: „niet ter publicatie". Voorts vroeg de commissie den minister inzage van alle stukken, welke van be lang waren in deze kwestie, ook van de processen verbaal der terechtzittingen. De minister antwoordde eohter o.m., dat er verschillende verhooren zijn in zaken, waar in derden waren betrokken en waarin geen strafvervolging is ingesteld. „In mijn nota van 31 Jauari 1939, aldus de minister, heb ik in een uitvoerige uiteenzeting in deze zaken inzicht verschaft, voor zooveel dit noodig of gewenscht kon zijn met betrekking tot de volkomen regelmatige behandeling. Mijn ambtsplicht verbiedt mij die zaken zelf in den vorm van rapporten of verbalen aan de Kamer voor te leggen. Z o o is die plicht ook begrepen in overigens sporadisch voor gekomen overeenkomstige gevallen. Een ander standpunt zou onafwendbaar leiden tot consequenties, waarvoor geen Minister van Justitie de verantwoordelijkheid zou kunnen dragen. Is in strafzaken, die voor den rechter behandeld zijn, openbaarmaking anders dan tengevolge van die behandeling zelf reeds volstrekt ontoelaatbaar, in zaken, waarin geen vervolging is ingesteld, zou zij leiden tot aanranding van hooge, rechtma tige belangen der burgers, zonder dat deze zelfs de kans zouden hebben, zich te ver dedigen of door een rechterlijke uitspraak te worden gerehabiliteerd. Aan die aanran ding zou dan schuldig staan de Minister van Justitie, die zelf van de hiërarchisch onder hem staande autoriteiten de strengste I handhaving van den plicht tot geheimhou ding moet eischen." Nadat de comftniesie drie keer had ver MINISTER GOSELING gaderd, achtte zij de gegevens onvoldoende om zich een oordeel te vormen. Zij vroeg dus den Minister nadere inlichtingen en verzocht overlegging van enkele stukken, o.a. inzake de z.g. werkverschaffingsfraude; het onderhoud tusschen don procureur-gene raal en den officier van de mareahaussees; het rapport van het „summiere onderzoek" van majoor Everdingen naar de gedragin gen van de brigade te Oss; de correspon dentie tusschen mr Pulles en het „Handels blad"; de brief van den procureur-generaal van 29 Maart aan den Minister. Niet voldoende ingelicht Het antwoord van den Minister bleef wat lang uit door de vele werkzaamheden in verband met het oorlogsgevaar. Tot overleg ging der meeste stukken kon de Minis ter niet overgaan en hiervan werd een uittreksel gegeven; wel werden overge legd de stukken over de werkverschaffing, het onderzoek van majoor van Everdingen en de correspondentie van mr Pulles. De Commissie achtte zich hiermee niet voldoende ingelicht en trachtte n,u al thans in meerderheid mondelinge inlidh- tingen in te winnen door enkele personen te hooren. Om niet in uitweidingen te ver vallen, word van te voren een lijst 'van con crete vragen opgesteld. Eén lid vond het hooren van personen in strijd met de opdracht. Tegen 19 Mei werden eenige personen opgeroepen, nl. de procureur-generaal te 's Hertogenbosdh, officieren van justitie en van ile marechaussees, en leden van het korps te Oss. Uit een schrijven bleek echter, dat de Ministerraad het „ontoelaatbaar acht te, dat ambtenaren door het zelfstandig geven van inlichtingen betrokken zouden worden in een zaak, die de Kamer met een Minister behandelt, waarbij geheel afge zien van de onderhavige zaak hun inlich tingen het karakter zouden kunnen krij gen van verificatie van door een minister gedane mededeelingen, buiten den bewinds man om." In de vergadering van 19 Mei ver scheen dan ook van de negen opgeroe- penen alleen de heer Boellaard, van wien de commissie op enkele concrete vragen antwoord mocht ontvangen. De commissie ging met deze opvatting geenszins accoord, maar meende er ver der in te moeten berusten; doch het re sultaat kan zijn, dat de conclusie niet geheel klopt op de feiten. Met name, zoo betoogt de commissie nog eens, ware kennisneming van de stukken wensche lijk, omdat het beleid van den minister een afkeuring bevat van het optreden van personeel der brigade Oss en omdat een van de vragen, waarop antwoord dient te worden gegeven, deze is: is die afkeuring rechtvaardig en billijk? Ook achtte de commissie het nu nood zakelijk van enkele niét-vervolgde feiten melding te maken, omdat deze, al moge dit wellicht voor burgers niet aangenaam zijn, op de gedragingen der bij de zaak betrokken ambtenaren een anderen kijk kunnen geven dan de minister daarop blijk baar 'heeft Afzonderlijke zaken Zeer uitvoerig gaat de commissie dan de verschillende zaken, die tezamen „De zaak- Oss" uitmaken, na. De conclusies van deze bespreking zijn in hoofdzaak hierboven reeds samengevat. Uit het gedeelte van het verslag, dat aan de afzonderlijke zaken Is gewijd en dat 23 pagina's beslaat, stippen wij nog aan: Wai de zaak der zgn. fraude bij de Jeugd werkverschaffing betreft, meent de commis sie dat de marechaussee inderdaad redenen kan hebben gehad om verduisteringen te vermoeden. De meerderheid der commissie meent: onderzoek was noodig. Arrestatie was misschien niet gewenscht; de marechaussee had zich direct in verbin ding moeten stlcllen met den burgemeester; contact met de pers was niet te veroordee- len; het communiqué van den procureur generaal was niet gelukkig; in ieder geval kan de marechaussee geen verwijt worden gemaakt van het niet doorzenden van een bepaalden getuige naar de gemeentepolitie. In dit verband keurt de commissie de uitla ting van den burgemeester tegen den onder- opzichter von B. „mondje dicht" af, daar de burgemeeoster had moeten rekenen met de mogelijkheid, dat van B. haar zou opvatten om ook tegenover onderzoekende ambtena ren, welke dan ook. te zwijgen. Wat de zaak van den verzekeringsagent van don II. betreft, meent de commissie, dat de marechaussee met recht kon meenen eenigszins omvang rijke knoeier ij en op het spoor te z ij n. Dit neemt niet weg, dat de wacht meester, die in deze zaak optrad, bij zijn on derzoek, fouten heeft gemaakt. Of dit onder- zich ook behoorde uit te strekken tot de administratie van 't waterschap 's Lands van Megen, kan de commissie niet beoerdee len. De commissie is van oordeel, dat zoowel de arrestatie als de inbeslagneming in elk geval hadden kunnen zijn uitgesteld. Intus- schen draagt ook in dit geval de -substituut- officier daan voor in de eerste plaats dc ver antwoordelijkheid. Deze had reeds twee maal tot arrestatie willen overgaan, doch l>eide malen heeft de marechaussee, verzocht de arrestatie te mogen uitstellen. Wat de ruchtbaarheid betreft, welke door de pers aan deze zaak werd gegeven, meent de commissie, dat de dagbladcor respondenten tot op zekere hoogte gebruik moeten hebben gemaakt van gegevens, welke van de politie afkomstig waren. Het zelfde pleegt echter in tal van strafzaken te geschieden zonder dat daarop aanmer kingen worden gemaakt. De commissie kan niet uitmaken in hoeverre, de overdrijving in deze berichten aan de marechaussee, dan wel aan de correspondenten moet wor den venveten. Zij acht het waarschijnlijk dat de marechaussee in dezen eenige schuld treft. Echter betreurt zij eveneens, dat de zaak van den H. niet 'verder is onderzocht. D-. aanwijzingen daartoe waren ernstig genoeg, om zulk een onderzoek, ook al behoefde dat niet gepaard te gaan met gevangenhou ding en in beslagneming, te rechtvaardigen. Wat de zaak van jxistoor Y. betreft, deelt de commissie de verwijten aan de morechaussec niet; wel acht zij. dat her vatting van het onderzoek thans niet noo- De Gier gerehabiliteerd Onduidelijker is de zaak tegen pastoor B. ook, omdat aan de commissie stukken onthouden zijn. Maar de commissie ver werpt de beschuldiging van onwaarheid, tegen De Gier geuit, omdat hij ten on rechte zou hebben verklaard te hébben ge handeld in overleg met den officier van Jus titie Een zeker overleg heeft plaats gehad. Het betoog van den minister dat De Gier op eigen gezag, op gronden aan het algemeen be lang ontleend, het onderzoek heeft gestaakt, verliest ook veel van zijn kracht. Het hooren van getuige X. te 's-Graven- hage acht de commissie geen ernstige fout. Wel zou zij het als een ernstige fout be schouwen, indien de wachtmeester tegen deze getuige heeft gezegd, dat de pastoor reeds bekend had. Volstrekte .ekerheid daaromtrent bestaat niet. De commissie is er niet geheel zeker van of de opvatting, dat niet strafbare onbeta melijke gedragingen van geestelijken het onderwerp van politiaire onderzoekingen behooren uit te maken, inderdaad bij den wachtmeester aanwezig was, al schijnt het haar aannemelijk, dat hij het onderscheid tusschen strafbare en enkel immorecle han delingen niet bij voortduring voldoende in het oog heeft gehouden, hetgeen in een op sporingsambtenaar een fout is. Wél staat volkomen vast, dat een bedenkelijke opvat ting omtrent de taak der politie met betrek king tot geestelijken aanvankelijk heerschte bij den inspecteur der koninklijke mare chaussee. De commissie acht het juist, dat de pro cureur-generaal over het onderzoek tegen de pastoors inlichtingen van de zijde der mare chaussee verlangde. Zij spreekt eohter haar afkeuring uit over de w.ijze waarop dit is geschied. Het is niet behoorlijk dat 'n meerdere een mindere jeduren- d e iy-> uur een verhoor afneemt. Het beroep van den minister, dat De Gier in die omstandigheden het proces-verbaal heeft onderteekend, zonder voorlezing daar van te wensclten ,acht de commissie wei nig gelukkig. De commissie concludeert daarna, dat het contact tusschen den procureur-generaal en de officieren der Kon. Marechaussee veel te wenschen heeft overgelaten, niet alleen in dc zaak-Oss, maar ook in het algemeen. De commissie spreekt er haar leedwezen over uit, dat de procureur-generaal de officieren der Kon. Marechaussee niet heeft ingelicht, toen hij zijn grieven aan den Minister ter kennis bracht. Het heeft op de commissie een onaange- namen indruk gemaakt, dat de Minister zijn besluit reeds had genomen voordat de beide officieren geraadpleegd waren. Wel had de Minister mei den procureur-generaal afge sproken, dat deze zijn nadere beslissing zou vragen, wanneer in de ged&chtenwisseling met hen punten naar voren zouden komen, die aanleiding zouden kunnen geven tot herziening van 's Ministers aanvankelijk standpunt, dooli het ware juister geweest, indien de Minister de beslissing tot na af loop '\an de bewuste conferentie bad uitge steld, teneinde van het daar besprokene rus tig kennis te nemen. De meerderheid der commissie kan in ieder geval niet inzien, dat bet ontnemen van de opsporingsbevoegd heid, indien dit al noodig was, met oodanigen spoed moest geschie- len, dat het geen dag en geen nacht kon worden uitgesteld. Overigens merkt de commissie op, dat de beide officieren, die aanvankelijk blijkbaar Lenswijze aan den Minister en den pro cureur-generaal deelden, binnen zeer korten tijd tot andere gedachten zijn gekomen. De commissie meent, dat de loden der brigade-Oss zelf in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld, om zich te verant woorden, voordat de minister een maat regel nam, dien zij als ten straf moesten aanvoelen en dien zij dan ook als zoodanig hebben opgevat. De minister heeft gezegd zijn oordeel voor het overgróote deel te heb ben gebaseerd op stukken, afkomstig van de brigade zelf. De commissie verschilt hier in met den minister van meening. Fouten niet van zeer ernstige aard De brigade te Oss heeft ongetwijfeld eenige fouten gemaakt, de meerderheid der commissie acht deze fouten evenwel van niet zeer ernstigen aard. Zeker kan niet gezegd worden, dat de brigade op hol geslagen is. Naar het oordeel van de meer derheid der commissie was het niet noodig geweest aan de brigade Oss tijdelijk haar bevoegdheid tot opsporingsonderzoek te ontnemen. Deze maatregel stond niet in een juiste verhouding tot de begane fou ten. Hoewel niet als straf bedoeld, maak te hij den indruk van een ernstige dis- qualificatie van de geheele brigade, waar onder alle leden dier brigade, ook zij op wie de minister geenerlei aanmerking had. moesten lijden. Eén lid der commissie gaat met deze conclusie niet accoord: hij acht het op treden van den minister in elk opzicht gerechtvaardigd en beleidvol. De geheele commissie twijfelt er niet aan. dat de minister, toen hij zijn maat regel nam, van de noodzakelijkheid daar van overtuigd was. Uit niets is haar ge bleken, dat hij bij het nemen van zijn maatregelen andere bedoelingen zou heb ben gehad dan het bevorderen van wat hij beschouwde als een juiste uitoefening van de opsporingstaak der politie. Aan de goede trouw van den minister twijfelt zij dan ook niet. DE KAMER-COMMISSIE die thans over de zaak-Oss haar rapport heeft uitgebracht H. W. Tilanus Mr W. C. Wendelaar Mr J. C. M. Sue, GEMEENTERAADS VERKIEZINGEN Hier volgen de uitslagen van enkele Ge meenteraadsverkiezingen. De cijfers tussohen haakjes zijn die van 1935. BENTHUIZEN. Geldig 447 (371) A.R. 81 (97), CH (50 met AR). Liberalen 79 (63), SGP 135 (127). Gekozen AR 1 (1), CH (1), Lib 1 (1), SGP 2 (2), Gem Belang 3 (2). HEI- EN BOEICOP. De samenstelling van den Raad is geworden: AR 4 (4), Alg Belang 3 (3). Gekozen zijn J. de Heer. G. de With Dzn., B. Bikker en J. de Jong Dzn.(AR),'D. J. Brouwer, A. C. den Hartog en A. de With (Alg. Belang). SCHIPLUIDEN. Geldig 1653 (1449), AR 301 (246), CH 332 (329), RK Staatspartij 5'58 (874), SOAP 77 (46), RK Lijst 385 Gekozen aijn AR 2 (2), CH 2 (2). RK 5 (7), RK Lijst 2 WIJK EN AALBURG. De samenstelling van den Raad is geworden: AR 2 (2), SGP 2 (2). Lib 1 (1), VD 1 (2). Linksche groep 1 Gekozen zijn G. P. L. Bouman en B. v. Wijk (AR); D. v. Wijk en A. Vos (SGP); B. Roza (VD), A. v. Alphen (Lib) en M. Mans. HARTJES van MIJNHARDT j hoofdpijn, kiespijn, zenuwpijne eumatische pijnen, periodieke pijner. igraine, spierpijn, spit, kou en griep Bij apothekers en drogisten, <oker 12 st. 50 ct. doosje 6 st 50 ci Merkwaardige Verkiezings uitslagen Weer een kort woord over een paar frap pante verkiezingsuitslagen. In Helle voetsluis waren bijna evenveel partijen als raadszetels. De 704 geldige stemmen waren verdeeld als volgt A.R. 107, C.II. 87, L. 301. S.D.A.P. 73. Gem. belang 96. Alg. belang 40. Een nog al op vallende verspreiding der stemmen; waar om men aanvankelijk dacht: de liberalen hebben recht op 4 zotels. Dat was mis. De Kiesdeelcr was IOO'/t en de A.R. kreeg dus 1 zetel -f overschot 6*/7 stem; L. 2 zetels 99°/t stem. De andere overschotten waren C.H. 87, S.D.A.P. 73, G.B. 96 en AJB. 40. S.D.A.P. en VERBINDT UW VACANTIE IN ZWITSERLAND MET EEN BEZOEK AAN DE TWITQFD^ri-IF ZURICH 6 MEI - 29 OCTOBER 1939 A.B. kwamen niet voor een restzetel in aanmerking, omdat zij beneden van de kiesdeeler bleven. De 4 restzetels werden dus toegewezen aan L., G.B., GH. en A.R. In A n d ij k lagen de overschotten dicht bij elkaar. Nadat 9 van de 11 zetels toege wezen waren (de communisten hadden voor het eerst een zetel gewonnen), waren er de volgende overschotten: S.D.A.P. 117 10/11, R.K. 78 10/11. A.R. 77 7/11 en L. 76 9/11. De twee oversohotaetels werden dus toegewezen aan S.D.A.P. en R.K. Met twee stemmen meer ware de vijfde A.R.-zetel be houden gebleven. In Klaaswaal was hot nog erger. Doordat de A.R. 2 lijsten hadden ingediend, kregen ze voor de 90 en 40 is 136 stemmen geen enkelen zetel. C.H. kreeg voor 125 st. wel een zetel en de andere partijen voor 31, 37 en 141 st ieder een overschotzetel. De ge- deeldheid had hier dus wel degelijk de kracht gebroken. Critiek op het vluchtelingenkamp Particuliere organen moeten óók wat te zeggen hebben Verschenen is het voorloopig verslag der Eerste Kamer over het ontwerp van wet tot wijziging en verhooging van het vijfde hoofdstuk (Binnenlandsche Zaken) der Rijksbegrooting voor 1939 (Vluchtelingen kamp). Daaraan is het volgende ontleend: Bij de overweging van dit wetsontwerp in de afoeelingen verklaarden verscheiden leden daartegen zeer ernstige bezwaren te koesteren. Naar hun meening viel er in den geheelen opzet van het vluchtelingenkamp een bureaucratische geest te bespeuren, wel ke het effect van de onderneming ten zeer ste in gevaar moet brengen. Het kwam hun voor, dat de organen van het particulier initiatief, die de middelen tot dekking van dc kosten van de vluchtelingen zorg tot nu toe hebben opgebracht en in de toekomst opnieuw zullen moeten opbrengen, reecs uit dien hoofde een natuurlijk recht kunnen doen gelden op een zeer ruime mato van medezeggenschap ten aanzien van den aard en den omvang van de te nemen maat regelen. Zij waren van oordeel, dat een deugdelijke oplossing slechts zou kunnen worden verkregen, door oen scheiding te ma ken tusschen de vluchtelingen, die wel en hen, voor wie geen redelijke kansen voor emigratie naar overzecsche gebieden be staan. Tegen een voorboreidingskamp voor toekomstige emigranten hadden zij in be ginsel geen bezwaar. Zij dachten hierbij aan den opzet van 't Engelsche Kitchener-kamp. Naar hun mecning behoort het onder scheid tusschen zoogenaamde lepalcn en illegalen te verdwijnen, in elk geval voor wat betreft dc zgn. illegalen, die nu reeds in ons land zijn toegelaten. De uniforme oplossing van ret vraagstuk voor een in haar samenstelling sterk uitecn- loopende groep van personen moet leiden tot tuchtmaatregelen, welke voor ne goed- willenden tot een kwelling worden, zoo meenden eenige andere leden. Vele andere leden achtten het verwijt, dat met het beginsel der humaniteit te weinig rekening zou zijn gehouden, ten ecnciuqato ongegrond. De regeering heeft dit beginsel integendeel zijn volle plaats gegeven. An dere regeeringen hebben ten aanzien van do toelating van vluchtelingen trouwens een overeenkomstig standpunt moeten innemen. Andere leden waren ten aanzien van den financieelen opzet sceptisch gestemd Zij meenden redenen to hebben om aan te ne men. dat dc mededeeling, dat een liedrag van 5 4 6 millioen door het Joods. vluch telingencomité zou zijn toegezegd, op een misverstand berustte. Nadrukkelijk wcnsch- ten zij de vraag te 6tcllen. of de regeerintr zekerheid heoft, dat zij op het geld ka kenen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 5