FEITEN EN GEGEVENS UIT
DE OSSCHE KWESTIE
DONDERDAG a FEBRUARI 1939
DERDE BUAD PAG. 9
in een Nota aan de Tweede Kamer licht
minister Goseling zijn beleid toe
,.De leden der brigade moesten worden
weggenomen uit de sfeer, waarin zij
waren verstrikt geraakt'
Tegen machtsoverschrij
dingen is onverwijld
handelen geboden
Onvoldoende gronden in
de zaak der geestelijken
Niet vaak is er over een kwestie
in Nederland zooveel stof opge
waaid als over „de zaak Oss Het
feit, dat de Minister van Justitie op
1 April 1938, na een lange voorge
schiedenis, aan de Marechaussee-
brigade te Oss tijdelijk de opspo
ringsbevoegdheid ontnam, wekte bij
het publiek, dat de feiten nu een
maal niet kende, een zeer eigenaar-
digen indruk, om geen sterkere uit
drukking te gebruiken. Dit is een
lange, heele lange geschiedenis ge
worden, die nu wellicht op een ein
de begint te loopen. De leden van
de marechaussee-brigade stonden
terecht voor het Ambtenarengerecht
te Den Haag, voor den Centralen
Raad van Beroep te Utrecht, doch
ze werden in het ongelijk gesteld.
Reeds na de behandeling voor het
Ambtenarengerecht ging de Tweede
Kamer zich met de zaak bemoeien
en er werden harde noten gekraakt.
Zoo hard zelfs, dat er een voorstel
kwam, om 'n parlementaire enquete
te houden. Dat voorstel werd ver
worpen. De Minister beloofde ten
slotte in een uitvoerige nota, zulks
naar aanleiding van een motie-Al-
barda-Oud op 22 Juni 1938, zijn be
leid ten dezen te verdedigen. Thans
is dan deze nota een lijvig boek
deel van 93 foliovellen versche
nen.
Aan het einde van deze nota zegt
Minister Goseling, niets anders be
oogd en bereikt te hebben, dan het
bevorderen V3n de richtige opspo
ring van strafbare feiten. Aan een
verdere gedachtenwisseling in de
Tweede Kamer zal de Minister
gaarne volle medewerking verlee-
nen, om te komen tot opheldering
van hetgeen de Kamer nog van be
lang mocht achten.
Aan/ezien het belang van de nota groo-
ÜendeeJs gelegen is in haar gedetailleerde
documentatie over de verschillende onder
iden verzamelnaam „de kwestie Oss" beken
de, gevallen, is het niet wel doenlijk een ex
cerpt op te stellen, dat op volledigheid kan
hogen Wij beperken ons daarom tot een
uitgebreide inhoudsopgave van 't
door den minister in de nota vervatte mate
riaal
De constructie der nota sluit aan bij de
Örie punten, welke in dq motie Albarda-Oud
van 22 Juni 1938 waren opgenomen:
1. de feiten en de omstandigheden, op
grond waarvan de Minister van Justitie op
1 April 1938 aan de brigade der Koninklijke
Marechaussee te Oss (lees: uitoefening van
de) opsporingsbevoegdheid tijdelijk heeft
I doen ontnemen.
2. het oordeel der regeering over het be
leid van gemeentelijke politie te Oss.
|,3. al datgene, wat de Minister van Justi-
lie verder in verband met een en ander van
helang adht.
'Ontneming der opsporings
bevoegdheid
1111 Aan het eerste punt worden 45 bladzijden
eij gewijd, welke zijn onderverdeeld in paragra
af [fen. Ia. de eerste daarvan komt o.a. voor de
jit) tekst van het telegram van 1 April 1938,
ieD Waarbij gelast werd dat de brigade te Oss
Zich behoudens uitdrukkelijk bevel van
Iden procureur-generaal van ieder opspo-
ringsonderzoek moest onthouden. De Minis-
:ne Ier wijst er op, dat de opsporingsbevoegd-
heid dus wel bleef bestaan, dooh alleen op
di- uitdrukkelijke last uitgeoefend mocht wor-
'den. Daarna wordt een overzicht gegeven
ai van de feiten, die aan deze beslissing zijn
voorafgegaan.
li=
ui! (De z.g. jeugdwerkloozenfraude
,ar De tweede paragraaf van het eerste hoofd-
iei fetuk, waar bedoeld overzicht begint, behan-
re- delt het optreden der brigade in zaken be
treffende de gemeente Oss uit het jaar 1937
et In deze periode speelde zich de taak der
d£ zgn. jeugdwerkloozenfraude af. Op 1 April
is 1938 had de Minister kennis genomen van
het volledige dossier van deze zaak. Van dit
dossier bevat de nota uitgebreide citaten,
101 o. m. van processen-verbaal van den onder-
zoekenden wachtmeester. Deze wijken op
feenige punten af van de lezing van den bur-
)o; gemecster. Met name is dit het geval inzake
ht het door de marechaussee met den burge-
ieo meester gepleegde overleg.
ii9 Volgens de ministerieele nota, hadden de
;nj betrokken opsporingsambtenaren reeds in 't
aanvangsstadium van hun onderzoek tot het
inzicht moeten komen, dat er zeker geen
fn sprake kon zijn van ernstige fraudes, die zoo
ingrijpende maatregelen vereischten, en dat,
zelfs al zouden er kleine onregelmatigheden
fciju geploegd, de kans om daarava [het be
wijs te leveren zoo gering was, dat groote
voorzichtigheid en terughoudendheid gebo
den was.
Het administratieve onderzoek door B. en
W. ingesteld, aldus de nota verder, verdient
bijzondere belangstelling, omdat het de gele
genheid biedt de verklaringen van de getui
gen, die zoowel door dit college als door de
marechaussee zijn gehoord, met elkander te
vergelijken. De door B. en W. afgenomen
verklaringen zijn minutieus genotuleerd.
Een vergelijkend overzicht is als bijvoegsel
bij de nota gevoegd.
Dit bijvoegsel heeft tot strekking aan
te geven hoe de weergave der mare
chaussee van de getuigenverklaringen
veel bezwarender zijn voor de verdach
ten dan de voor B. en W. afgelegde
verklaringen, ofschoon de getuigen be
weren bij beide verhooren gelijke ver-
klaringen te hebben afgelegd.
De nota memoreert dan ecnige persüitin
gen over het onderhavige geval (uit Tel. er
Hbld welke eveneens als bijvoegsel wor
den geproduceerd. De Minister ziet verband
tusscher. deze uitingen en de voorstelling,
welke bij de hoofdfiguren c.er Ossche briga
de leefde, dat bij de gemeente Oss allerlei
misdrijven werden geploegd, waarin de bri
gade opheldering behoorde te brengen Door
d^7p ongefundeerde meening kwam de bri
gade volgens de nota tot een onjuiste bon
ding tegenover den burgemeester, zoodat
met reden op 15 November 1937 het hevel dat
de brigade zich van het onderzoek in aan
gelegenheden waarin dp gemeente Oss en
haar organen waren betrokken had te ont
houden. werd gegeven. Dat die order, zooals
van de zijde der marechaussee wordt be
weerd. nooit zou zijn gegeven, acht de minis
ter, gehoord de verklaringen van den sub
stituut-officier Mr van der Burg, te eenen
male onaannemelijk.
De zaak van den „bankier"
In de derde paragraaf van 't eerste hoofd
stuk gaat de Minister over tot behandeling
van de zaak van den makelaar-bankier en
assurantiebezorger van den H., na uitvoerige
vermelding der overigens reeds bekende
feiten zegt de Minister over deze zaak
o.m dat hij bij het vestigen van zijn oordeel
op 1 April de beschikking had over een des
betreffend schrijven van den procureur ge
neraal, ernstige critiek op het optreden der
brigade bevattende, over de afwijzende be
schikking van de Bossche rechtbank op de
vordering tot gevangenhouding en 't verzoek
om verlof tot huiszoeking, welke een duide
lijk desaveu van het politieonderzoek in
hield en daarnaast over het volledige dossier
van de strafvervolging contra van den H.
De Minister heeft dit dossier toen bestudeerd
en daarbij bevonden, dat de door den
procureur-generaal geoefende
c'ritiek volkomen gegrond was.
Daarna gaat de nota de verschillende pro
cessen-verbaal na, welke in de zaak tegen v.
d. H. zijn opgemaakt. Eenige daarvan be
treffende feiten, die in elk geval verjaard
waren. Andere noemt de Minister uiterst,
zwak. De nota vermeldt voorts, dat de sub
stituut-officier een verduistering van f 4000
aan van den H. ten laste had gelegd, zonder
dat het dossier daarover'een enkel gegeven
bevatte. Op gezag van den wachtmeester,
die het onderzoek tegen van den H. verricht
te. had de substituut-officier gemeend te mo
gen aannemen, dat die verduistering wel zou
zijn gepleegd.
Resumeerend was de conclusie van den
Minister op grond van de gegevens van
r 1 April 1938. dat de brigade in de
zaak van den H. lichtvaardig, onoor
deelkundig en ondoordacht was te werk
gegaan. Deze zienswijze meent de Minis
ter nog steeds te kunnen handhaven, ook
wanneer men de verrassende verklaring
van den substituut-officier van justitie.
Mr. van der Burg, dat hij tot arrestatie
van den H. en huiszoeking geen op
dracht gegeven had, in aanmerking
neemt.
In ieder geval is toch het beleid van Mr.
tn dpr Burg beheerscht geworden door de
voorlichting van de brigade. De Minister
verwijst hier voorts naar de uitspraak van 't
Ambtenarengerecht te Den Haag.
Aan de zaak van de beide geestelijken wor
den uitvoerige beschouwingen gewijd. Na
vermelding van eenige feiten bespreekt de
nota de rapporten door wachtmeester de G
tegen pastoor B. opgemaakt. De in deze rap
porten opgenomen getuigenverklaringen ble
ken geen enkele aanwijzing in de richting
van eenig strafbaar feit te bevatten. Toch
sloten zij niet de medeieeling aan den sub
stituut-officier, dat „het onderzoek in dezen
met kracht zou worden voortgezet tenzij de
officier van justitie anders mocht gelasten
Op deze zaak wordt dan aan de hand van
citaten en rapporten verder ingegaan, waar
na de minister tot de volgende conclusies
komt:
Conclusies inzake pastoor B.
In zake pastoor B.: dat de wachtmeester
togen dezen geestelijke een uitgebreid onder
zoek instelde, zonder dat er eenige aanwij
zing bestond, dat de pastoor een strafbaar
feit had gepleegd, daar toch de geruchten
over diens „moreele misdragingen" alle fei
ten betroffen, welke zoo zij al gepleegd
morden zijn niet strafbaar waren, behou
dens de feiten, welke volgens mevrouw Z
zouoen zijn gepleegd met mevrouw X;
dat de wachtmeester ten aanzien
van de mededeelingen van mevr. Z
had moeten bedenken, dat, gelet op
hetgeen hij wist omtrent de antece
denten van deze vrouw, htar ge
zindheid jegens pastoor B. en de wij
ze waarop zij haar wetenschap zou
hebben verkregen, aanleiding be
stond tot groot voorbehoud en bij
zondere voorzichtigheid;
dat hem, wanneer hij zich in de eerste
plaats op de hoogte gesteld had van den
leeftijd van mevr. X, aanstonds moest
zijn gebleken, dat. indien te haren op
zichte strafbare feiten zouden zijn ge
pleegd. als waarvan sprake was, deze
feiten noodzakelijk reeds lang moesten
zijn verjaard, zoodat een onderzoek geen
zin had;
dat hij niettemin mevrouw X is gaan hoo
ren, daarbij riskeerend. dat h;j het huwelijks
geluk en de gemoedsrust van deze vrou'
haar gezin ernstig zou verstoren;
dat in dit geheele onderzoek geen „ver
dachte" gehoord werd en wel omdat er ten
slotte geen „verdachte" bleek te zijn;
dat hef onderzoek plaats had op zoodanige
wijze de verklaringender getuigen v
den uitgewerkt, aan deze voorgelezen
door haar onderteekend dat geen andere
indruk kon ontstaan dan dat de pastoor ver
dacht werd van misdrijven, welke vermeen-
dolijk aanwezige omstandigheid uiteraard
wereldkundig moest worden;
dat de wachtmeester zijn beleid ten dezen
gerechtvaardigd achtte op tweeërlei grond,
1. Dat het hier een geestelijke betrof, wïen
moreele misdragingen bijzonder ernstig moe
ten worden aangerekend, hetgeen moeilijk
anders geïnterpreteerd kan worden, dan in
dezen zin. dat de wachtmeester van mee
ning was. dat niet-strafbare onbetamelijke
gedragingen, welke door geestelijken
eenigerlei gezindte gepleegd zouden zijn, het
onderwerp van politiaire onderzoekingen be-
hooren uit te maken.
2. Dat het onderzoeken van verjaarde
strafbare feiten en van niet-strafbare feiten
bevorderlijk kan zijn aan de ontdekking van
niet-verjaarde strafbare feiten.
De zaak van pastoor V.
In de zaak van pastood V. concludeert
Minister dat omtrent oude feiten waarvan
geen bewijs was verkregen, en waarvan het
eene verjaard was, thans wel bezwarende
verklaringen werden afgelegd, doch door ge
tuigen. die vroeger een ontlastende verkla
ring hadden afgelegd hctceen niet ver
meld werd, noch mondeling (volgens de ver
klaring van den substituut-officier van justi
tie). noch ook, zooals voor de hand zou heb
ben gelegen, in het nieuwe verhaal zelf;
dat een „onwillige" getuige, teneinde hem
tot een andere verklaring te brengen, gedu
rende peruimen tijd geconfronteerd werd met
een zeer ongunstig bekend staand persoon,
die destijds de eenige was. die een voor den
pastoor bezwarende verklaring had afgelegd
dat de wachtmeester over was gegaan tot
het hooren van een nieuwe reeks getuigen,
/onder dat er een aanwijzing bestond, dat
de pastoor eenig nieuw stafbaar feit zou heb
ben gepleegd of die getuigen daarover iets
zouden kunnen verklaren;
dat geen „veddachte" werd gehoord.
Onvoldoende gronden
Hoewel de zaak tegen de beide
geestelijken op 30 Maart toen de
minister alle stukken in zijn bezit-
had door den wachtmeester zelf
reeds gesloten was, heeft de minis
ter haar als zeer ernstig aangemerkt
omdat hier op geheel onvoldoende
gronden twee personen publiekelijk
gestempeld waren tot verdachten
van misdrijven, die hun zeer zwaar
zouden moeten worden aangere
kend. Noodeloos was het gezinsle
ven van anderen in de waagschaal
gesteld. De betrokken wachtmeester
had moeten begrijpen, dat, zoo hij al
overtuigd was materiaal te dezen te
Van 4 tot 6 Februari
a.s. wordt te Brussel
een internationale
show van pluimvee en
konijnen gehouden.
Niet minder dan 300
stuks werden gisteren
te Kwakel voor trans
port daarheen gereed
gemaakt.
moeten verzamelen, dit dan op on
gemerkte wijze zou moeten worden j
gedaan.
Het was voorts onjuist Ie meenen, dat mei
betrekking tot bedienaren van den gods
dienst onderzoekingen nopens niet-strafbare
feiten, die ten aanzien van andere burgers
terecht achterwege blijven, oirbaar zijn. Het
was tenslotte al evenzeer onjuist te meenen,
aldus gaat de nola verder, dat de onder
zoekingen omtrent verjaarde en niet-straf
bare feiten om deze reden te pas kwamen,
dat zij zouden kunnen leiden tot de ontdek
king van eenig strafbaar feit
Weg uit de sfeer
De genomen maatregel in het
licht der feiten, omstandigheden en
gedragingen dan overziende, merkt
de minister op, een bestraffing der
brigade of een schorsing niet te heb
ben gewild en geen oogenblik te
hebben gedacht aan ontslag wegens
ongeschiktheid. Wel achtte hij Het
noodzakelijk dat de leden der briga
de uit de sfeer, waarin zij verstrikt
waren geraakt, werden weggeno-
nen. Hij achtte 't bovendien nood
zakelijk dat de te verplaatsen amb
tenaren hun opsporingsonderzoekin
gen te Oss zouden staken omdat hij
niet mocht riskeeren dat nog ande
ren het slachtoffer werden van hun
onevenwichtige ambtsuitoefening.
Meer heeft de Minister niet beoogd en het
is geen oogenblik zijn wensch geweest, wien
dan ook persoonlijk of het wapen der Ko-
Dat is, wat Uw kind noodig heeft,
maar zelfs in den zomer ge
woonlijk niet voldoende krijgt. Hoe
dubbel noodzakelijk is het dus, Uw
kind in den winter Sanostol te
geven: een natuurlijk, yolwaardig
levertraan-product, rijk o.a. aan
vitaminen A en D, maar nog
verrijkt met vitamine B uit het
verwerkte mout en vitamine C uit
het toegevoegde sinaasappelsap,
dat Sanostol zoo'n heerlijken smaak
geeft
Extra voordeelig is de Sanostok-
„familieverpakking" a f. 2.75, die
214 x zooveel bevat als de gewone
flacon a i. 1.40.
SANOSTOL
Het lékkere levertraan-product
BROCADES-STHEEMAN PHARMACIA
DE NEDERLANDSCHE TEXTIE1
ARBEIDERS IN DUITSCHLAND
Geen betere regeling te verkrijgen
Vele arbeiders zijn ontslagen
LOSSER, 2 Febr. De pogingen van
de directies der textielfabrieken te
Gronau en Nordhorn in Duitsch-
land om met het deviezonbureau een
regeling te treffen, waardoor%aIIe Ne-
derlandsche arbeidskrachten aan het
werk zouden kunnen blijven, hebben,
een negatief resultaat opgeleverd. Het
gevolg hiervan is, dan van de onge
veer achthonderd werklieden, woon
achtig in de gemeenten Losser, Over-
dinkel, Glanerbrug en Denckamip,
ruim 50 pCt. is ontslagen.
De rest kan blijven doorwerken op de vol
gende bepalingen: de arbeiders krijgen thans
2/3 van het netto-loon in Nederlandsch
geld uitbetaald, de rest in marken. Voorheen
gold de regeling, waarbij de werklieden 2/3
van het bruto-loon uitbetaald kregen. Dit
verschil brengt met zich mede, dat de arbeii
ders, die thans kunnen blijven werken, een
loonsverlaging krijgen van drie tot v:jf gul
den per week. Als gevolg hiervan prohecren
vele arbeiders thans in Nederland werk te
vinden.
Door het verleende ontslagen door het ver*
trek van werklieden, die reeds in Enschede
en omgeving in andere fabrieken werk gevon
den hebben, ondervinden de Duitsche fabrie»
ken vooral omdat het hier goede vaklieden
betreft groote stagnatie. De directies trachi
ten alsnog een regeling te verkrijgen, waar
door zooveel mogelijk Nederlandsche arbei
ders voor hun bedrijven behouden kunnen
worden.
Het prinselijk jacht Piet Hein" werd gisteren van de Sixhaven te Amsterdam naar Werkspoor te Utrecht versleept
het vaartuig enkele reparaties zal onderg aan. Het jacht in de Amsterdamsche haven op weg naar Utrecht.
ninklijke Marechaussee als zoodanig te tref
fen. De maatregel is tegen de geheele bri
gade genomen, omdat de onjuiste gedragin
gen moesten worden gezien als symptomen
van een bij die brigade heerschenden geest.
Tenslotte neemt de Minister stelling tegen
de meening, dat het aan hem te wijten zou
zijn geweest, dat de genomen maatregel
noodeloos ruchtbaarheid zou hebben ver
kregen.
Nieuwe feiten na i April 1938?
Tenslotte wordt in de nota de vraag ge
steld, of er na 1 April 1938 nieuwe feiten zijn
gebleken, welke hebben uitgewezen, dat de
maatregel door den Minister ten onrechte
zou zijn genomen. De Minister zegt daarom
trent, dat het hem voorkomt, dat, afgezien
van de omstandigheden, dat bij onderzoek
geen bewijs is verkregen van de mishande
ling van den arbeider W. en van eenige pun
ten van zeer ondergeschikt belang, hier
alleen in aanmerking kan komen het feit,
dat de arrestatie van den makelaar-bankier
Van den H en de inbeslagneming in zijn
woning en kantoor we 1 met machtiging van
den substituut-officier van justitie hebben
plaats gehad. De veranderingen in des offi
ciers verklaringen heeft de Minister uiter
aard niet kunnen voorzien. Deze nadere ver
klaring kan den wachtmeester ten aanzien
an dit onderdeel van deze eene zaak wel
tot op zekere hoogte disculpeeren. doch de
wachtmeester blijft verantwoordelijk voor
zijn voorlichting te dezen.
Hierin wordt gezegd, dat het niet aangaat,
het aandeel der gemeentc-politie in de op
ruiming te verkleinen. Een groot deel der
misdrijven vond plaats buiten Oss. zoo
dat de gemeentepolitie daarmede geen recht-
schreeksche bemoeiing kon hebben en boven
dien wist ook de marechaussee vóór 1934 ver
schillende mrisdrijven niet te ontraadselpn.
Uit niets i9 gelbleken, dat in dien tijd de
gemeentepolitie ondeugdelijk zou zijn ge
weest. Nadat eenmaal een vasten greep in
de misdadigerswereld was verkregen, zijn
marechaussee A n politie er ge z a me n 1 ij k
in geslaagd een goed resultaat te bereiken.
Beider verdiensten hebben hun erkenning
gevonden in Koninklijke onderscheidingen.
Van ernstige tekortkomingen bij de ee-
meentepolitie is nooit gebleken.
Lof voor burgemeester
Ploegmakers
De Minister verklaart dan ook, dat de
heer Ploegmakers zoowel bij de leden van
het kabinet, die met zijn ambtsverrichtin
gen bemoeienis hebben, als ook bij bet pro
vinciaal gouvernement bekend staat als een
bekwaam, volijverig en onkreukbaar ma
gistraat en bij de justitie als een tactvol en
bekwaam hulpofficier. De procureur-gene
raal, fungeerend directeur van politie, te
Den Bosch, beoordeelt hem als een goed
hoofd van plaatselijke politie. Als hoofd van
politie beeft de heer Ploegmakers zeer veel
voor de verbetering van zijn korps gedaan.
Omvang en peil van zijn bemoeiingen op
dit gebied liggen boven het gemiddelde. Hij
onderscheidt zich door initiatief en persoon
lijken moed.
Rapport van den Commissaris
der Koningin
Op verzoek van den minster van Bin-
nenlandsche Zaken en van den minister van
justitie heeft de commissaris der Koningin
,in Augustus 1938 een rapport ingediend,
.waarin zijn inlichtingen over het gemeente-
1> 'stuur van Oss zijn neergelegd.
De aanhalingen uit dit rapport zijn weder
om uitvoerig. De commissaris der Koningin
J lijkt lof te hebben voor het optreden van
(Cn burgemeester op politioneel gebied (hij
arresteerde persoonlijk de daders van den
roofmoord te Oyen).Ook voor den tegenwoor-
digen inspecteur van politie heeft de com
missaris lof.
Toch heeft hij ook wel kritiek, met name
op al te optimistische uitlatingen van den
burgemeester over de criminaliteit te Oss en
over de houding van den vorigen inspec
teur van politie.
Rechtszekerheid en
rechtsgelijkheid
In het derde deel van de nota wijdt de
minister o.m. beschouwingen aan zijn ver
houding tot zijn ambtgenoot van defensie,
waaromtrent hij betreffende het geval Oss
tal van bijzonderheden mededeelt De mi
nister meent, dat hij terecht heeft verklaard
dat reeds op 1 April de instemming van den
minister van defensie inzake de verplaat
singen voor zoover deze instemming noo
dig was was verzekerd.
Wat tenslotte de rechtszekerheid en de
rechtsgelijkheid betreft, erkent de minister,
dat ingrijpen van den hoogsten ohef uit
zondering moet blijven, omdat op dit te-
bied een maatregel tot bescherming van de
rechtszekerheid, den schijn zou kun
nen wekken van eenige verstoring der
e c h t s g e 1 ij k h e i d. Dat neemt niet
zeg, dat tegen machtsoverschrijdingen on-
erwijld handelen geboden is in sommige
gevallen.
Ministerieele houding verklaard
De Minister eindigt zijn nota dan als volgt;
„Men kon uit mijn eigen ambtsvervulling
weten, wat mijn gedragslijn is, wanneer zich
betreurenswaardige strafbare feiten, als
waarop hier geloeid wordt, voordoen.
Uit het feitencomplex in deze zaken,
als dit in deze nota is samengevat, kan men
zeker nu ook weten, welke mijn houding in
deze zaken is geweest. Niets anders heb ik
beoogd (en ik durf te zeggen ook bereikt)
dan de richtige opsporing van strafbare fei
ten te bevorderen. Zoowel door de uitspraken
van het ambtenarengerecht te 's Gravenhage
d.d. 16 Juli 1938 als door die van den cen
tralen raad d.d. 22 December 1938 is niet al
leen mijn fonr.eele bevoegdheid tot het ne
men van den maatregel, maar met name
ook mijn oogmerk buiten iederen redelijken
twijfel gesteld.
Ik heb mij in deze nota vrij uitvoerige
citaten veroorloofd uit hetgeen ik op 7 April
1938 in de Kamer gezegd heb. Ik meende
daartoe gerechtigd te zijn, nu ik na 7 April
voor het eerst zelf weer over deze aangele
genheid met de Kamer in contact treed,
nadat hetgeen ik in volle overtuiging aan
stonds gezegd heb, onder een stroom van
uitingen van anderen dreigde bedolven te
worden. De Kamer zal waarae hechten niet
aan constructies achteraf, maar aan hetgeen
ik zonder terughouding aanstonds in het
openbaar heb gezegd. In het eerste gedeelte
dezer nota heeft hetgeen inmiddels nader
zou zijn gebleken passende bespreking ge
vonden. Natuurlijk zal ik in de verdere ge
dachtenwisseling gaarne volle medewerking
erleenen tot opheldering van hetgeen de
Kamer nog vaa belang mocht achten."
Half ziek- Hangerig
Met Mijnhardtjes vlugge verbetering.
Doos 30 en 50 ct.
(Reel)
Duitsche dienstboden
verlaten Amsterdam
Weinig meisjes, weinig tranen
AMSTERDAM, 2 Febr. Een poosje geleden
geleek het er op dat 1 Februari een drama
tische dag zou worden vanwege den uittocht
van Duitsche dienstboden naar haar „Hei
mat" ingevolge de bevelen van de regeering
in het Derde Rijk.
Het is gisteren wat dit aangaat, bijzonder
meegevallen, als men dit zoo noemen kan.
Vooreerst was het denkbeeld van een extra-
trein toch al reeds afgewimpeld. De meisjes
zouden op eigen gelegenheid gaan. Dies was
sommiger aandacht gevestigd op den inter
nationalen trein van 10 uur 's morgens naar
Midden-Duitschland. Van eenige bijzondere
drukte op het eerste perron van het Cen
traal Station was echter geen sprake, hoe
wel de stationschef hierop bedacht was. Als
er vijftig meisjes in den trein hebben geze
ten. was het veel. Dientengevolge waren ook
heel wat minder zakdoeken noodig hetzij
om elkander bij het vertrek toe te wuiven,
hetzij om de waterlanders, aan veler be
droefde oogen ontsnapt, een veiligen uitweg
te geven. Van bedrukte gezichten was trou
wens geen sprake. De enkele tientallen, die
de Germaansche deerntjes uitgeleide deden,
waren volstrekt niet onder den indruk, toen
de trein wegreed. Het was het gewone gedag
zeggen bij het vertrek van nagenoeg iederen
doodgewonen trein. Alleen wat meer men-
schen dan gewoonlijk.
Voor het vertrek der glimlachende en
groetende meisjes flitste het licht van een
fototoestel om het gewichtige oogenblik te
vereeuwigen.
s Middags bij den trein naar Frankfort
was de belangstelling weer minder.
Het komt ons voor dat zij die weggingen
beduidend minder in aantal waren dan zij
die bleven.
Neville Chamberlain begeeft zich met
zijn echtgenoote naar het Parlements
gebouw te Londen voor de bijwoning
der zitting van het Parlementwaar
de buitenlandsche politiek der regee
ring behandeld werd,