NAPOLEON IN TESSIN De terechtstelling van Anneke Jans Keizer Napoleon ER ligt voor ons Nederlanders, bewoners van de lage landen bij de zee, een machtige be koring in, te vertoeven in het land der hooge bergen in het hart van ons werelddeel, het won- derschoone en gastvrije Zwitserland. Wie eenmaal in dit land is geweest, verlangt steeds er terug te keeren. Duizenden en duizenden landgenooten trekken jaarlijks naar Helvetië, hetzij om er te genieten van de lichaam en geest sterkende berg sport, hetzij om er nieuwe kracht en gezondheid te winnen uit het milde klimaat der zuidelijke, beschutte Alpendalen, hetzij er zich te verlustigen in den aanblik van overweldigende panorama's vanaf duizenden meters hooge bergtoppen, de rijke vegetatie der meeroevers en dalen, de lieflijke ligging der vele dorpjes langs de hellingen der bergen. Behalve het heerlijke Alpenlandschap, dat in het bijzonder indruk maakt op menschen, die een land bewonen, dat ofschoon rijk aan veelsoor tig natuurschoon toch alle be r g schoonheid mist, zijn er nog vele andere redenen, waarom de Nederlander zich tot Zwitserland en zijn be woners zoo aangetrokken gevoelt. Een der voornaamste er van is zonder twijfel een zekere verwantschap in lotsbestemming en his- tor.sche ontwikkeling. Gelijk Nederland eens zuchtte onder de onduld bare tyrannie van Spanje en zich ten koste van nameloos leed vrij vocht, trad eens de voet van den overweldiger en tyran het volk der bergen op den nek, maar werd eveneens na lange, bange worsteling neergeworpen. Gelijk Nederland van ouds de kleine, maar man moedige kampioen geweest is voor de gedachte der zedelijke en geestelijke waarden van het volksleven, heeft ook Zwitserland de menschelijke deugden, die eerst in waarheid een land groot maken, geëerbiedigd en gehandhaafd. Gelijk Nederland, ondanks zijn vele oorlogen, steeds een vredelievende natie is geweest en aan ZWITSERLAND PROEF FRANSCHE VRIJHEID den opbouw van een internationale gemeenschap, gegrond op rechtvaardigheid en vredeswil steeds hart en steun verpand heeft, wordt ook het Zwit- sersche volk, dat sinds 1656 geen oorlog heeft ge voerd, vervuld door den oprechten wensch met andere volken in eensgezindheid en goede nabuur schap te leven. Gelijk Nederland als natie wars is van politiek extrêmisme en in de aloude democratische ge dachte het hechtste fundament ziet van zijn nationaal bestaan en internationaal prestige, heeft ook Zwitserland tot heden weerstand kunnen bie den aan alle aanslagen en aantasting van zyn eeuwenoud democratisch staatsbestel. Genoeg reeds, om de banden van sympathie en hoogachting, welke de bevolkingen dezer beide kleine staten aan bron en mond van den Rijn binden, eenigermate te verklaren. Redenen te over om in dit opstel de aandacht te vragen voor een uiterst boeiende historische fatasie van Arnold Saager: Napoleon in Tessin, een stuk, dat speelt in een der bekoorlijkste streken van Zwit serland: de omgeving van het Luganermeer. Saager laat ons eerst in zijn ongemeen boeiend en goed gecomponeerd stuk zien, hoe ook in Zwit serland de gedachte der Fransche revolutie wortel had geschoten en gelijk dit in ons land 't geval is geweest, de innerlijke weerkracht tegen Napoleons agressie had verlamd. Als Napoleon uit Milaan terugkeert, waar hij „de vrijheid" heeft gebracht, bezoekt hij voor korte oogenblikken het Lago Ceresio, het meer van Lugano, om daar het volk op te hitsen zich tegen hun overheden te verzetten. En velen laten zich door hem inpalmen. Wat advokaat Maggi tot den conservatieven Pellegrini opmerkte: „Napoleon zal het volk van zijn oude ketenen bevrijden", werd al meer de volksopinie en in 1798 werd in Mendrisio de vrijheidsboom opgericht! Onder leiding van Maggi wordt de gehoorzaamheid aan de Zwitsersche eedgenooten opgezegd en de vriendschap met de Fransche vrijheidsapostelen uitgeroepen. „Wij zijn vrij! Wij vormen één gezin en de moeder republiek zal het beschermen!" Korten tijd lijkt het, of zij die op het Fransche paard gewed hebben, de wijsten zijn geweest. Bij de bemiddelingsakte van 1803 werd het kanton Tessin geschapen, maar vooruitziende geesten als de schout van Lüzern voorvoelden het reeds, dat de medaille van consul Bonaparte een keerzijde had: „Sinds Bonaparte het directoire in Parijs omver wierp en zich consul maakte, moet de wereld voor hem sidderen. Hij heeft ons heil en welzijn bevorderd.», maar., zal hij het altijd doen? Is het woord van een dictator te vertrouwen? Van het antwoord op deze vraag hangt ook onze toekomst af!" Zeven jaar heeft deze toekomst op een beslissend antwoord laten wachten. In 1810 hetzelfde jaar dat Bonaparte over Nederland eigenmachtig be schikte en het als departement bij het Fransche rijk inlijfde, maakte hij ook aan de vrijheid van Tessin een eind: Italiaansche troepen rukten op zijn last bij Ponte Tresa de grenzen plunderend, moordend over en bezetten het kanton. Zooge naamd om den sluikhandel met Engeland den kop in te drukken, maar in werkelijkheid om gelijk de Italiaansche generaal Fontanelli erkende, „Europa te vereenigen", en Napoleons „wereld plannen" te bevorderen. De Tessiners komen tot de conclusie, dat zy „de zeer lieve en groote vrienden van Napoleon", na 1810 niets anders meer zijn dan zijn vazallen. Bij de geboorte van den kroonprins liet Bellirtzona DE VRUCHTEN DER ueztcht op San Salvator bij Lugatia de kanonnen donderen, illumineerde Lugano stad en meer en luidden alle kerkklokken In 1811 beveelt de Fransche keizer de afstand van een deel van Tessiner gebied aan Italië en de Landdag geeft, onder zijn bedreiging met oorlog, toe. Gelijk in Nederland, de vijandige houding van Alexander van Rusland en de krijgstoerustingen van den Corsicaan met stijgende spanning en ver wachtingen werden gevolgd, waren er ook in Tes sin vooruitziende staatslieden, die voorzagen dat Rusland zelfs een Napoleon te groot kon zijn. En inderdaad: ook de toekomst van Tessin werd in Rusland, beslist. De lectuur van Arnold Saagers Napoleon in Tessin is vooral voor ons Nederlanders uiter mate belangwekkend en geeft tot historische ver gelijkingen ruimschoots gelegenheid. Ook in Zwitserland zijn velen verblind door den waan der revolutionaire broederschap en hebben velen tijdelijk daden gesteld, die met den diep ern- stigen en eerlijken Zwitserschen aard niet te rijmen vallen. Maar gelijk in Nederland tal van vurige patriotten in den Franschen tijd overtuigde Oranjeklanten werden, zoo deed ook de tyrannie van den Corsicaan vele Tessiners zichzelf her vinden. Saager belichaamt dezen omkeer in staats raad Maggi, die eens den vrijheidsboom te Men drisio oprichtte, maar twaalf jaar later weigert Fontanelli's proclamatie te onderteekenen, al wordt hij bedreigd met kerkerstraf. Wonderschoon tenslotte doet de schrijver ook uit komen, dat de diepste kracht, om de verdrukking te kunnen dragen, ook in Tessin gelegen was in de wetenschap, dat Napoleon Bonaparte niet de hoog ste en niet de machtigste was, die over het lot van het heerlijke landschap besliste, d' Alberti: „De toekomst ligt in de hand des Al- machtigen. Stellen wij op Hem ons betrouwen. Waarheid en recht kunnen niet het richtsnoer, van een geweldenaar zijn. Maar God de Almach tige zal waarheid en recht doen triumfeeren." M. J. LEENDERTSE. 1 lippen, dat zij verwaardigd werd, voor haar Heere het leven te laten. De priesters wendden zich met gramstorig gelaat om naar baljuw en schepenen, als wilden'ze dezen verzoeken, die vrouw het zwijgen op te leggen. Baljuw Minnebeek echter, die de gedachten der omstanders vermoedde en niet ten onrechte een openlijk vertoon van verbittering en verzet jegens de Overheid vreesde, zoo hij aan den wensch der monniken toegaf, wenkte met de hand, dat men voort zoude gaan. De optocht had nu het huis van den bakker Mat- thys de Lindt bereikt, waar een groote groep mannen voor de deur stond. Was ook tot hier An- neke's stem doorgedrongen? Had haar kloeke be lijdenis de harten van deze mannen getroffen? Het was niet onwaarschijnlijk, want hun gelaat teekende een groote ontroering. Zoo het mogelijk geweest ware, zou meer dan een uit de groep zijn toegesneld, om aan den beul zijn prooi te ontruk ken. Maar helaas, het was onmogelijk. De veroor deelden waren niet meer te redden. „Houdt moed, zusters! De kroon der overwinning wacht u!" Met een schok stond de stoet stil. Wie riep zulks? Rakkers en monniken, de beul en zijn trawanten, baljuw en schepenen, allen wendden het hoofd naar de groep mannen daar voor die bakkerij. Vandaar was die stem gekomen. Een oogenblik stond de baljuw in beraad, om zijn rakkers op de groep af te zenden, opdat die den schuldige ontdekken en vatten zouden. Maar weer beving hem de vrees, dat de menigte oproerig zou kunnen worden, zoo hij ingreep. En voor de twee de maal gaf hy te kennen, dat men voorttrekken Doch thans was het Anneke, die oorzaak werd van een layger oponthoud. Getroffen door dien roep en het daarop gevolgde stilzwygen, besloot zy daaruit, dat er daar waren, die haar hulp zou den willen verleenen. Voor zichzelf verlangde zij zulks niet. Maar haar kind, haar Esaias? Was het niet voor hem, dat zij, al was het dan ook slechts enkele oogenblikken, teruggeschrokken was voor den dood? „Mannen!", riep zij uit, „is er onder u niet iemand, die zich over mijn kind ontfermen wil?" Haar stem klonk smeekend nu en angst klonk er door, dat mogelijk haar bede onverhoord zou blijven. „Mijn leven geef ik gewilliglyk over!", riep ze met een snik. „Maar dit kindeke, dit arme jonge leven moet het in honger en ellende omkomen? Om Christus' wil, mannep, ontfermt u over mijn arm schaapken!" „Geef hier uw kind, vrouw!", klonk aangedaan een volle mannenstem uit de groep en een paar sterke armen strekten zich uit, om het kind van Anneke over te nemen. „Ik ben arm en heb zelf zes kinderen. Ik moet met harden, zwaren arbeid voor mijn gezin het dagelijksch brood verdienen. Maar uw kind wil ik aannemen en het opvoeden als mijn eigen kind. Sterf gerust, moeder. Voor uw kind zal ik een vader zijn!" Te Rotterdam op 24 Januari 1539 „Een vroome heldin en navolgersche Jesu Christi" DINSDAG j.L was het 400 jaar geleden, dat Anneke Jans te Rotterdam den martel dood stierf. Wie was Anneke Jans? Er is over deze vrouw veel geschreven. En de heugenis aan haar aangrijpend sterven is vooral te Rotterdam bewaard gebleven. Hoe komt dat toch zoo, dat de naam en het ster ven van Anneke Jans na vier eeuwen nog voort leven? In de eerste plaats wel omdat haar kind Esaias de Lindt later een bekend man is geworden en zelfs het burgemeesterschap heeft bekleed van de stad, waar zijn moeder als martelares werd ver dronken. Maar ook heeft de geloofsmoed van deze eenvou dige vrouw zooveel indruk gemaakt, dat geslacht op geslacht haar geschiedenis overleverde en in eere hield. Anneke Jans was afkomstig uit Den Briel, waar haar man chirurgijn was. Ze werd een overtuigd discipelin van den beruchten David Joris. Daar door werd zij gedwongen naar Engeland te vluch ten, waar haar man Arend Jans stierf. In 1538 keerde zij naar Holland terug, waar zy eenigen tijd te IJsselmonde haar intrek nam. Op zekeren dag maakte zij met haar vriendin Christina Michiels Barents een tocht naar Rotterdam. De vrouwen waren zoo onvoor zichtig op den reiswagen een Doopersoh lied te zin gen. Zij werden gegrepen en in Rotterdam gevan gen gezet. En weldra werd over beide vrouwen het doodvonnis uitgesproken. Van de terechtstelling geeft het volgende verhaal de bijzonderheden. De dag, door baljuw en schepenen van Rotterdam voor de terechtstelling der twee kettersche vrou wen bepaald, de 24e Januari 1539, was aange broken. Reeds in het vroege morgenuur heerschte er een ongewone drukte in de straten en hoe meer het naar den middag liep, des te voller werd het over den weg, waarlangs de twee ter dood veroordeel de vrouwen naar buiten de stad zouden geleid worden. Niet alleen stedelingen waren het, die van het buitengewone schouwspel getuige wilden zijn; ook van de eilanden waren er gekomen, die wilden zien, hoe de van de Kerk afvalligen wer den gestraft. Een plotseling geroep: „Daar komen ze!" deed de spanning stijgen, de gesprekken zwegen en ieder rekte zich uit, om te zien. Ja, daar kwamen ze, Anneke en Christina, de door blinden geloofsijver in den dood gedrevenen. Ze kwamen, Anneke met haar eenjarig zoontje tegen zich aangedrukt, en Christina, wier gang wan kelde, maar die toch met opgeheven hoofd tus- schen de in dubbele rijen geschaarde menigte doorging. Het was wel een droevige optocht, die daar den Oppert doortrok. Voorafgegaan door rakkers, volg den terstond op de beide vrouwen de beul en zijn knechten. De laatste in een bloedrooden mantel gehuld, hield een witten twijg in de hand; zijn knechten droegen, voor elks oog zichtbaar, twee zakken en eenige koorden. Achter deze mannen liepen eenige priesters, die straks de veroordeel den moed en troost moesten inspreken en hen tot bekeering vermanen. Baljuw Minnebeek en heeren schepenen, allen plechtig in het zwart gekleed, sloten den stoet. Onder doodsche stilte trok de sombere stoet voor bij. En dat was toch ook geen wonder! Harten van steen moesten wel murw worden! Een ontzet tende gedachte immers was het, dat over eenige minuten deze twee menschen op den bodem van het Aalsveld zouden rusten. Was niet inzonder heid die jongste der twee beklagenswaard? O, hoe ze haar kind tegen zich aandrukte! Hoe ze dat kindeke met haar liefdeblikken koesterde! Die vrouw een misdadigster, een oproerlinge? Het kon niet zijn. Heel haar wezen ademde zachtheid en liefde. Een afkeurend gemompel verhief zich. Maar het gold niet de kettersche. De overheid was het, die men het misduidde, dat zij tot het vonnis des doods ook over haar had besloten. En uitingen van mede lijden werden er gehoord, vrouwen en meisjes snikten, mannen knepen de handen tot vuisten, om hun ontroering te bedwingen. Stil! Zij sprak, die jonge vrouw. Helder en klank vol ging haar stem door den Oppert. „Ons geloof is geen misdaad. Wij zijn wel zonda ressen, maar hebben ons aan geen misdaad jegens de Overheid schuldig gemaakt. Wij hebben tegen den Heere misdreven, maar Hy vergaf ons onze zonde! En het is voor ons een eeuwige eere, dat wij worden waardig gekeurd, om de martelkroon te dragen ter eere Gods". De stem zweeg. Vreemd, ze had niet gebeefd! Er was geen schijn van aarzeling te onderkennen in de wijze, waarop zij van haar geloof getuigenis gaf. Veeleer klonk het als een juichtoon van haar „Dank, dank!", stamelde Anneke ontroerd, terwijl ze in de trouwe, moedige oogen van Matthijs de Limdt staarde. „Ja, ik gevoel het in mijn hart, dat ik aan u mijn kind kan overlaten. U geef ik mijn Esaias. En God in den Hemel zal u zegenen voor wat gij voor mijn ouderloos knaapje wilt doen!" Toen boog Anneke zich over haar jongsken heen en kuste hem. Ze streelde hem de zachte wangen en vestigde voor het laatst haar blik op hem nóg een kus.... den laatsten moederkusen ze gaf haar Esaias over. Anneke was nu van haar kind gescheiden. Doch ze was gerust. Ze zag niet om. Ze voelde het, haar ouderloos kindeke had een beschermer gevonden. „Wie het eerst, heer baljuw?" Het was de beul, die deze vraag tot baljuw Minne beek richtte. Anneke voorkwam het antwoord. „Laat mijn oude zuster voorgaan", smeekte ze, „Spaar haar het gezicht van mij te zien sterven". Vragend zag de beul den baljuw aan. Deze boog toestemmend het hoofd. „Doe zoo!", beval hij kort. Een der monniken, die van den Blauen Thoorne tot hier in den stoet was meegegaan, wilde op de oude Christina toetreden, om haar tot boete en berouw te vermanen, en tot bekeering op te wekken. „Geef u geen moeite", voorkwam zij hem even wel. „Ik smeek u zelfs als een gunst, mij met vrede te laten. Christus is mijn deel en door Hem alleen heb ik vrede". „Sterf dar in uw zonde", gromde de monnik, terugtredend. „Neen, ik sterf, gerechtvaardigd door het bloed des Lams. Gode ben ik gekocht door Zijn bloed!", riep de oude vrouw juichend, terwijl op haar ge laat een zalige blijdschap straalde. De beul wierp op dit oogenblik een wijden zak over Christina's hoofd. Een beulsknecht reikto hem daarop een koord, waarmede de zak werd toegebonden. „Houd moed, lieve zuster! De Heerlijkheid wacht ons! Onze oogen zullen ons heerlijk Hoofd Christus aanschouwen en wij zullen ons verzadigen aan Zijn Beeld!" Anneke was het, die haar vriendin deze woorden toeriep. Zy vreesde de booze blikken niet, die de monniken haar toewierpen. Een heldin des geloofs was ze, wie de banden niet konden knellen, wie de naderende dood niet kon verschrikken. Was Hij niet bij haar, haar Stok en haar Staf, en steunde ze niet op Hem in dit uur, nu de vale schaduwen des doods zich over haar hadden uitgestrekt? Daar hieven twee beulsknechten den toegebonden zak op. Ze droegen dien naar de schuit, die in het Aalsveld gereed lag. Een oogenblik later was het vaartuig van den wal afgestooten en midden in den poel. Met toegevouwen handen staarde Anneke de boot na. Ze zag, hoe de knechten de schuit stil hielden en daarop met een breeden zwaai den zak van zich afwierpen.... in het water. Een zwakke kreet hoorde ze nog. Was het een laatst vaarwel vap de oude Christina aan deze droevige wereld? Was het een gebed? Het was voorbij! Christina Michiels Barents had den strijd volstreden en het geloof behouden: haar wachtte nu de Kroon der Heerlijkheid Daar keerden de beulsknechten terug. Nu was het Anneke's beurt. „Ende ick sal woonen int huijs des Heeren in lancheden der daghen!", fluisterde Anneke, toen De terechtstelling vaui Anneke June. Deze teekemng nu. r Jan gutjt net oogenblik weer, bat Anneke Jams haar lcind Esaias aan den bakker Matthijs de Lindt overgeeft. 43

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 16