Glibberend en giydend, nu en
dan struikelend over de lange hei
slierten, zeiten ze hur. tooh voort, op
zoek naar 'n eendennest. 't Viel toch
heus niet mee. 't Kostte inspanning.
Een grauwe regenwolk was voor de
zon geschoven en 't landschap zag er
nu erg triest uit. Boven de hoofden
der drie zwoegende wandelaars cir
kelden een paar kieviten, die almaar
een verstoord: „kiewit! kiewit!" deden
horen. Dat betekende zeker: „Wat
doen jullie hier? Maakt, dat je weg
komt! Maakt, dat je weg komt!"
Maar de Boutema's verstonden het
niet.
1)
iii. in de veeniieide
Geregeld het heidepad volgend zetten
de Boutema's hun tocht voort.
Opeens blijft Ynze staan.
*6
„Vader", vraagt hij, „mag 'k die wal
daar op?"
„Wat mij betreft, ga je gang", zegt
Boutema, „maar 't zal je daar niet
meevallen tussen die wirwar van
stammen en takken."
De laatste woorden heeft Ynze niet
eens meer verstaan.
Daar gaat hij al.
Dwars door de lange struikheide zet
hij 't in schuinse richting op de wal
Sjonge, wat loopt dat lastig! De lange
stroeve heideslierten slaan om z'n
enkels, houden hem soms vast. Maar
hij moet er door!
De benen hoog opheffend zwoegt hij
verder.
Da 's om warm te worden.
Wacht, daar ziet hij iets, dat hfj zo
in 't voorbijgaan mee kan nemen.
Zijn dat niet van die dingen, daar
grootvader altijd z'n pijp mee door
steekt, als ze verstopt is? Ja hoor;
't is 'n grote witte pol buntgras, nog
van 't vorig jaar. Hoog steken de
gladde stengels uit de hei op. Echte
taaie zijn 't, de pluimen zitten er nog
Ynze grijpt ze onder aan de voet beet
en rist ze los.
Vlug diept hij een touwtje op uit z'n
broekzak en bindt de halmen tot een
bosje bijeen. Zie zo, nu kan hy groot
vader nog een cadeautje van de reis
meebrengen.
Met 't bosje pijpendoorstekers in de
hand zet Ynze z'n tocht voort. Hè, hè,
daar zou 'n mens moe van worden. Ge
lukkig, daar is de wal.
Maar nu wordt het nog niet gemak
kelijker.
Ynze kijkt even om.
Ginds lopen Vader en Gerrit. Als hij
niet voortmaakt, dan raakt hij een
heel eind achter.
Vooruit dus!
Op handen en voeten krabbelt hy
tegen de begroeide wal op. Kijk, daar
glinstert het water in de wijk al en.,
hè, wa 's dat?.... Een eend! Werke
lijk: een eend!
Voorzichtig wringt Ynze zich nog 'n
weinig naar boven. Nu kan hij 't dier
goed zien. Sjonge, wat 'n mooie eend
is dat! Wat zwaait en draait hij on
rustig rond. Nu kun je precies zien,
hoe hij met z'n rode poten roeit. De
tenen wyd uit, het zwemvlies gespan
nen, slaat hij de ene poot achteruit,
terwijl de andere met de tenen geslo
ten weer wordt bijgehaald. Ja, ja, die
eend verstaat de kunst.
Pas op, daar draait hij z'n prachtige
groene kop naar Ynze toe. Zou 't dier
hem zien?
Ynze houdt zich doodstil en kijkt
maar, kykt maar.
De geel-rode snavel wijst recht voor
uit.
Daar zwaait de eend weer. Nu kijkt
Ynze 'm precies op z'n rug en in z'n
nek. Wat heeft zo 'n dier toch een
keurig pakje aan. Daar heb je die
glinsterende groene kopveertjes, dan
die mooie sneeuwwitte band om z'n
nek, die konijngrijze bevedering links
en rechts van z'n lichaam en.... zie
daar in z'n staart krult zo 'n mooi
veertje naar boven.
„Zzzzt!" doet ineens de eend. Ze slaat
d'r poten, de een na de ander, krach
tig achterwaarts en dan.... Ynze
schrikt er werkelijk van.... de vogel
breidt z'n vleugels uit en daar gaat
ze de lucht in: kop en hals ver voor
uit gestoken, de rode poten in de
donzige buikveren teruggetrokken.
Haastig rijst Ynze op en staart de
eend na, tot ze achter 'n andere wal
neerstrijkt.
Als hij nu haar eieren eens kon
vinden?
Vooruit, zoeken!
Langs de rand van 't houlgewas zet
hij zyn tocht voort.
Halt!..,. Hier heb je weer zo'n grep-
DE OPEN HEMEL
En Hy zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar
zeg Ik ulieden, van nu aan zult gij den
hemel zien geopend, en de engelen Gods
opklimmende en nederdalende op den
Zoon des menschen.
Johannes 1 52.
C7NKELE jaren geleden is er van de hand
van één onzer professoren een boekje ver
schenen, dat een diagnose wilde geven van het
geestelijk lijden van onzen tijd.
Het begon met de sombere woorden: ..Wij leven
'in een bezeten wereld. En wij weten het
Inderdaad: wij weten het. Vandaag niet minder
dan drie jaar geleden.
De wereld om ons heen is er niet beter op ge
worden. De atmosfeer van het volkerenleven is
niet minder geladen en gespannen dan toen.
Het is eer erger geworden
Het woelt en gist en bruist en kookt in de in
ternationale verhoudingen. Het ééne wee is nog
nauwelijks voorbij of het andere komt.
Rassenhaat en klassenhaat spelen hun lugu
bere spel. Dictatoren dicteeren hun eischen
aan de wereld. En die wereld huivert bij hun
dictaten.
iVVant dictaturen duren wel niet eeuwig, maar
2e beschikken, zoolang ze duren, over machten,
die een cultuur van eeuwen kunnen doen onder
gaan, wanneer ze eenmaal zouden losbreken.
Inderdaad: deze tegenwoordige wereld is een
booze wereld, ja een bezeten wereld. En wij
weten het
Wat zouden de levensperspectieven somber
2ijn, en niet anders dan somber, wanneer we
niet méér wisten dan dat!
Maar we weten méér!
JWe weten Jezus' woord: ,,Van nu aan zult gij
den hemel zien geopend en de engelen Gods
opklimmende en nederdalende op den Zoon des
inenschen".
In een bezeten wereld
.Onder een open hemel
De Heere Jezus Christus heeft Zijn woord van
dien open hemel gesproken tot de eerste disci
pelen, die Hij Zich had gewonnen.
Deze discipelen zouden ook wel wat anders zien
dan dat de hemel nu geopend is.
Want, ja, de tijd van Jezus' verkeer op aarde
ïs wel eenerzijds een heerlijke tijd geweest
Het was een tijd van vele Messiasteekenen, van
verbazingwekkende hemelwonderen, van leven-
yernieuwende krachten der toekomende eeuw.
Er werden op Jezus' woord melaatschen gerei
nigd en geraakten opgericht. Blinden ontvingen
het gezicht en dooven het gehoor. Zelfs werden
er dooden van hun bed, van hun baar, uit hun
graf, opnieuw in het leven ingebracht.
Dat alles geschiedde, doordat de hemel boven
Jezus was geopend en de engelen Gods op
klommen en nederdaalden op den Zoon des
menschen.
Maar die tijd van Jezus' verkeer is anderzijds
ook een heel vreeselijke tijd geweest
Johannes de Dooper wordt gevangen gezet en
onthoofd en er danst een lichtzinnig meisje
wild met zijn hoofd op een schotel.
En Jezus stuit telkens weer op de bezetenen,
wier eigen overleg en eigen wilsbeschikking en
eigen spraak is weggedrongen door demonen.
En schijnvrome menschen beloeren en belagen
den Heiland, totdat ze Hem kunnen bespotten
en bespuwenen uitjouwen aan Zijn kruis.
Dat is wel waarlijk een bezeten wereld geweest.
Maar Jezus maakt gewag van een open hemel.
Hij had wel kunnen zeggen: ,,Van nu aan zult
gij de hel geopend zien en de duivelen sluipend
cn gluipend om den Zoon des menschen
Maar Hij zegt het anders: „Van nu aan zult
gij den hemel geopend zien en de engelen Gods
opklimmende en nederdalende op den Zoon
des menschen".
Dat de hel open is in een wereld, die wij aan
den Overste der wereld hebben prijsgegeven en
waarin de zonde alles doorwoekert en de vloek
overal walmtdat is géén wonder!
Dat spreekt vanzelf.
Maar dat de hemel open is boven een wereld,
die in het booze ligt en dat er engelen Gods in
opklimmen en nederdalendat is wél een
wonder!
En een gróót wonder!
Dat was al een wonder in den patriarchalen
tijd, toen Jakob in zijn droom den hemelladder
zag.
Want die Jakob had het héél anders verdiend.
Zie hem maar schacheren, als hij den vermoei
den en onverschilligen Ezau beweegt om voor
een schotel linzenmoes zijn eerstgeboorte af te
staan.
Zie hem maar spelen zijn v^achtelijk spel, als
hij met een gebraden bokje op den schotel en
met geitenvellen om zijn polsen en zijn hals, zijn
halfblinden vader bedriegt.
Het is dan géén wonder, dat het beloofde land
voor dezen Jakob te klein wordt en hij als een
verstootene haastig het veege lijf ergens bergen
moet.
Het is wél een wonder, en een gróót wonder,
dat de Heere hem dan in den droom dien hemel
ladder toont en hem Zijn goddelijk geleide
toezegt.
Dat wonder is alleen verklaarbaar uit den
Christus, die in Jakob het ware zaad Abra
hams is.
Jakob, de vader, wordt uit zijn levensnood. d>'en
hij zichzelven te wijten heeft, gered door zijn
grooten Zoon, die komen zal.
Want de droom van den hemelladder is alleen
in Jezus Christus, den Zoon des menschen, tot
heilige werkelijkheid vervuld.
Wie nu het eigendom zijn van dezen Zoon des
menschen, zien in Hem den ladder uit den
droom van Jakob opgericht.
Dicht bij Hem bevinden we ons bij den voet van
dien ladder, die opwaarts reikt in de hoogte der
hemelsche heerlijkheid.
We leven dan wel in een bezeten wereld, maar
tegelijk onder een open hemel.
Jezus Christus is er, naar Zijn eigen woord,
waar twee of drie in Zijn naam bijeen zijn. Hij
is er, waar ergens een mensch voor Hem zijn
knie wil buigen en zijn hart durft overgeven.
Daar is de hemel open.
En daar verwijdt zich die open hemel, totdat
ze de aarde omvat en op die aarde de ziel, die
Jezus heeft gezocht en gevonden.
Daar zijn óók de engelen!
Ons geloof moge zelden met die engelen bezig
zijn.
We weten ook zoo weinig van hen. We zullen
nooit hun dienst mogen begeeren buiten Jezus
om. Dan vinden we ze ook niet. Dan is alles,
wat van de engelen wordt gebazeld, niet meer
dan primitief bijgeloof.
Maar, waar Jezus is. daar zijn óók de engelen!
En dit weten we van hen en mogen we niet
vergeten, dat ze nog heden ten dage gedienstige
geesten zijn. tot dienst uitgezonden om der
genen wil. die de zaligheid zullen beërven.
Ze klimmen nóg op. En ze dalen nóg neder.
Ze dragen langs den hemelladder, Christus,
onze gebrekkige gebeden omhoog, opdat ze, van
alle gebrek ontdaan, mogen worden ingebracht
in het binnenst heiligdom van den hemel.
En ze dragen, omgekeerd langs dien hemellad
der, Christus, de weldaden des hemels naar de
aarde en naar ons hart: rechtvaardiging en hei
liging, vertroosting en vrede, kracht en moed
om in deze bezeten wereld onzen geloofsstrijd
te strijden.
De hemel is open!
En de engelen Gods klimmen en dalen!
Zie, wij denken in onze twijfeluren wel eens,
dat de hemel te hoog zou zijn en God te ver
van ons weg, om ons in onzen levensnood te
zien en te hooren.
Dan hebben we het zoo bang in een leven vol
van moeite en verdriet.
Want elk leven heeft zijn eigen lasten en elk
hart zijn eigen smart.
We moeten dien boozen twijfel haten en in veel
gebed ons geloof oefenen.
Want Jezus Christus is gisteren en heden de
zelfde en in der eeuwigheid.
In Hem is ons nog de hemel geopend en de
hemelladder opgericht.
En van Hem te zijn. dat wil zeggen: leven on
der een open hemel en met den bijstand vart
Gods heilige engelen, die „krachtige helden"
zijn.
Want de open hemel is geen werklooze hemel,
maar een actieve hemel, klimmende en dalende,
dalende en klimmende.
Een open hemel boven onze donkere diepten!
Een open hemel boven ons van teleurstellingen
gekwelde menschenieven!
Een open hemel boven ons in verzoekingen
worstelende menschenhart!
Een open hemel boven ons straks misschien
gefolterde lichaam!
Een open hemel zelfs boven ons open graf!
Lazarus, de bedelaar, werd van de engelen ge
dragen in de schoot van Abraham.
Laat er nu gebeuren, wat er gebeurt!
We leven in een bezeten wereld!
Maar tegelijk onder een open hemel!
En we zijn niet bang. Voor niemand. En voor
niets.
Want, dicht bij Jezus, zien wij, naar Zijn woord,
den hemel geopend en de engelen Gods klim
men op en dalen neder!