De invloed van het Protestantisme op het Fransche leven Van koude Winters in vroeger eeuw n. Muziek, Geschiedenis, Wetenschappen, Recht IN de muziek doet het protestantisme zich slechts gelden door zijn meesters uit het ver leden Bach en Handel. Zeer vooraanstaande Protestantsche kapelmeesters, ook te Parijs, brengen de religieüse muziek dier twee genieën weer in eere en ook de Protestantsche muziek der 16de eeuw. (De psalmen van Goudimel, van Claudin le Jeune en van Philibert Jambe de Fer). In de geschiedenis beïnvloedt de 16de eeuw thans eerst ten volle de geesten. Deze eeuw wordt met hartstocht bestudeerd; de Reformatie vormt het onderwerp der nieuwe werken van A. Le- franc, Renaudet, Hauser, Romier, Plattard. Dit zijn niet-Protestantsche geleer den, die in him laatste werken taaie, oude laster- legenden over het Protestantisme vernietigd heb ben. Ze stellen de vurige levendigheid en de kracht tot hernieuwing, versterking en zuivering van het volksleven, uitgaande van de Reformatie in het licht. Het geweldige werk van Emile Doumerque, in leven doyen der hoogleeraren der Faculteit van Prot. Theologie van Montaublah (thans verplaatst naar Montpellier) „Het leven van Calvyn", is de eerste en machtige vonk voor de weder ontstoken belangstelling en sym pathie voor de Reformatoren en werd de oorzaak van de wederopgenomen studie van hun leven en In de roode zone". Pret in en om de kinderwagen. werken. Voorts vermelden we nog het werk „De Geschiedenis der Godsdiensten" van Ds. Mau rice Leenhardt In de wetenschappen zijn de Protestanten Broca (pLm. 1850) in de anthropologic, Charles Monod, Faure, Baumgartner in de chirurgie en Cambessédes in kinderziekten voorgangers op deze gebieden. Andere Protestantsche geleerden rijn Prof. Dr. Roussey, rector der Universi teit van Parijs, de archeoloog en anthropoloog D r. Theodore Monod, die zes maal als chef van onderzoekingsexpedities dwars door de Sahara trok en in Juli opnieuw vertrok voor een expedi tie en de archeologen Dr. Lods en Dr. Parrot. En dan ging de Protestantsche geleerde Dr. D e- vaux met de „Pourquoi-Pas?" van Dr. Char cot bij den Noordpool ten onder. Tot twee maal toe was de eerste-president van het Hooge Ge rechtshof van Parijs een Protestant: Sarrut en P. Matter, die kortgeleden gestorven is. Sociale Werken Er zijn weinig gebieden, waarop de Protestanten zoodanig voorgegaan zijn en nog den toon aan geven als op dit gebied. Bij het aanschouwen van wat ze hierop tot stand gebracht hebben met uiterst bescheiden middelen en onder tegenwer king, staat men perplex. Het is niet mogelijk in het kort ten volle de Pro testantsche actie op dit gebied te beschrijven. Stralende vreugde van ^cone"-kinderen. als ze in het park van een vacantie-kolcmie spelen Men zal het volgende in ons land nauwelijks willen gelooven: negen jaar geleden bestonden er nog geen sociale verzekeringen van den Staat in Frankrijk. Alles wat er op dit terrein bestond, was door particulier Protestantsch initia tief ontstaan en had slechts bescheiden afme tingen. Temidden dier werkers van net eerste uur om de arbeiders in geval van ziekte of ongeluk recht op bijstand te geven, moet M. lie Flour vermeld worden. In 1930 nam de Staat de bestaande Pro testantsche onderneming over en sindsdien is ze op groote leest geschoeid. Wat de administratie der „Assistance Publique" (der hospita len) betreft, deze bestond eigenlijk niet. De Protestant Henri Monod heeft haar in korten tijd modern georganiseerd. Voorts zijn de vacantiekolonies voor kin deren in de bergen of aan zee alle in Frankrijk door protestanten georganiseerd, behalve dan die, welke later, veel later naar dit voorbeeld door de Katholieken en de liberalen gecopiëerd zijn. Een der eerste vacantiekolonies was die van Ds. Lor- riant „het werk der drie weken". We vermelden ook het „Lazaret Protestant" van Ds. C a m i 11 e Leenhardt met 700 bedden te Séte aan de Middellandsche zee, dat reeds 76 jaar bestaat. En er zijn nog tientallen andere Protestantsche va- eantiekolonie-werken. En dan werden de pad vinders voor het eerst door protestanten geor ganiseerd in Frankrijk. De vereeniging tegen het alcoholisme, het „Blauw" Kruis", bestaat ook reeds 50 jaar. Dit protestantsche werk, waarvan Ds. André Monod de chef is, heeft vele gezinnen, waarvan de vader alcoholist was, in Frankrijk en in het bizonder in Normandië mogen redden. Het werkt speciaal zegenrijk te Rouaan, een der steden ter wereld waar het alcoholisme de grootste verwoes tingen aanricht. Men kan tegen de geheelonthou ding staan, zoo men wil, in Frankrijk is de be strijding van het alcoholisme zeer op haar plaats. De z.g. „apéritifs", die de Franschen voor hun maaltijden drinken, zijn volgens alle artsen het grootst denkbare bocht, terwijl de groote massa van het volk een chemisch geproduceerden wijn drinkt, die nooit den wijngaard gezien heeft. Het werk der „Mission Populaire Evangélique" In de „roode zone" En dan heeft ieder wel eens gehoord van de be ruchte „roode zone" van Parijs. Op het terrein der vroegere fortengordel van Parijs leven in hutten en krotten een paar honderdduizend men schen in volkomen ongebondenheid en veel erger dan in natuurstaat. Hier is de zwartste ellende; maar die menschen (volkomen analphabeten, waarvan de meesten zelfs niet verder dan 15 tellen kunnen), willen niet anders. Hier ziet men de afschuwelijkste ziekten en misvormingen. Kinde ren met groote wonden en bedekt met zweeren spelen in de vieste afval tesamen met groezelige honden. Men begrijpt inderdaad niet hoe het mogelijk la dat de autoriteiten zooiets niet al lang opgeruimd hebben. Op luttele kilometers van de grootste luxe palaces der aarde laat men weligtierende haarden van microben en insecten, van ontucht en misdaad ongestoord bestaan. Welnu, daar waar niemand zich meer waagt, daar waar een normaal mensch de haren ten berge rijzen van afkeer en walging, daar gaan de Protestanten om te trach ten te redden, wat er te redden valt Zeker, een druppel in een emmer water. Maar als niemand het deed, wie zou dan de kinderen dier verwor penen aller landen, die arme, mismaakte kinderen met etterbuilen, nog iets leeren, nog een kleine verzachting van het lijden, nog een vage, verre schijn van het geluk geven, of hun spreken over een Vader in den hemel? Er zijn daar enkele tientallen Protestantsche echtparen van de „Mis sion Populaire Evangélique", die hun leven er aan gegeven hebben van hun eigen armoede nog uit te deelen in deze naargeestigste en somberste aller onderwerelden en er iederen dag te verblijven. Weliswaar komt het Leger des Heils ook eens per dag met een soepwagen. Maar de „Mission Populaire Evangélique" is steeds ter plaatse. Ze heeft de „zone" in zeven secties ver deeld. In ieder daarvan heeft ze twee woonwagens geplaatst: de ééne is voor school ingericht, de andere voor medische consultatie. Den kinderen wordt ook brood en chocolade verstrekt We ken nen daar verplegers en verpleegsters, waaronder ook Nederlandsche, waarop die ongeluk kige kinderen afstormen als op hun grootste wel doeners. Ze zijn het inderdaad. Verder heeft de „Mission Populaire Evangélique" zeven vacantiekolonies in de bergen of aan zen voor de kinderen der „zone". Alles gratis. De menschen, die dezen liefdearbeid verrichten, blijven onbekend en ongenoemd. Niet voor hen zijn de diploma's, onderscheidingen en het legioen van eer. Waarlijk, deze zijn helden in vredestijd. Ze vinden hun kracht in hun geloof. Het ligt buiten ons artikel alle overige protestantsche zen dingen, die sociaal werk in Frankrijk en koloniën doen, te beschrijven. Industrie, Handel, Bankwezen Na de „groote" revolutie en vooral tusschen 1830 en '40 deed het werk der Protestanten de Fran sche steden opleven. Deze Protestanten, die soms van buitenlandsche origine waren (en dikwijls afstammelingen der Hugenoten) hebben er de nieuwe industrieën opgericht en er den groothan del gevestigd. Zoo heeft het Protestantsche initia tief de streken om Le Havre, Nantes, Bordeaux,' Lyon, Limoges, Bourges en zekere streken in Normandië (o.a. om Elbeuf) geheel herschapen in bedrijvige gebiedend In vele gevallen zijn deze industrieën en handelsondernemingen nu niet meer in protestantsche handen. Deze waardige oude protestantsche burgerij, waarvan de kleinzonen en achterkleinzonen voor een belangrijk aantal in den oorlog gevallen zijn, daar ze tot de moedigste officieren behoorden en zich zelf niet spaarden, verliest momenteel ge deeltelijk haar invloed. (Zooals trouwens de g e h e e 1 e Fransche burgerij, die te veel verloren heeft door de diverse devaluatiesen ook teveel levenskracht tijdens den oorlog. Veel industrieën, handelsondernemingen en banken zijn in minder gunstige handen gevallen). Toch zijn er stéden, waarin de protestantsche burgerij als een minder heid aan het hoofd van de zaken blijft. We geven enkele namen van protestantsche ondernemingen. Banken: Mirabaud, Verne, Hottinguier, Mallet Handel: de Haviland te Limoges, Waddington in Normandië, Dupasquier, (Koffie) Parijs, Gerlin (parfums) Parijs. Industrieën: MarchaÜ (Weverijen der Vogezen) Dieterlin, Dollfusz-Mieg (Weverijen) Elzas, Sauter-Harley (Scheepsturbi- nes), Pengeot (automobielen, motorfietsen, fiet sen en buitenboord-motoren) Parijs, Japy (eleo- De vaoantiekolonie der Mission Populaire Evangélique". Op de joto rechts ziet men een Nederlandsche verpleegstermej. G. de Vriesmet een stel mui zone-kinderen. 176 In 1511 zakten op de Maas te Rotterdam 6000 menschen door het ijs, waarbij* zij allen omkwamen. ER zijn van die winters, waaraan de heugenis iemand zijn gansche leven bijblijft. Aller hande verhalen weet men ervan te doen en het eene stoute staaltje overtreft al spoedig het an dere. Dat ook hierin de historie voor herhaling vatbaar blijkt, werd ons wel zeer duidelijk, toen we kort geleden in een oud boekske verschenen in het jaar 1784, kort na een buitengemeen feilen winter allerhande bijzonderheden aantroffen over de koude, die in vroeger eeuw meermalen moet zijn geleden. Het gerucht groeit onder het gaan, zeiden de Romeinen niet zonder reden, en dus is niet geheel zeker, of men deze bijzonder heden wel alle gelooven mag. Doch anderzijds zijn de mededeelingen uit oude geschiedboeken zoo treffend simpel en roerend eenvoudig, dat men aan de goede trouw van den schrijver maar al te gaarne geloof hecht. Wellicht is het belangwekkend, zoo we in dit Kerstnummer iets over barre winters uit oude tijden verhalen. Een eentonig verhaal dreigt het te worden. Us is nu eenmaal ijs en sneeuw is sneeuw. Maar toch. welk een tragiek kan er in zoo'n enkel zinnetje uit een vergeelde kroniek naar voren komen. Het verhaal dreigt eentonig te worden, het zij zoo, doch juist in die eentonig heid is een aangrijpende somberheid verborgen: de kilheid van gure windvlagen, bange .nachten op een wankelenden dijk, een moede reiziger, die tracht een schuilplaats te bereiken, maar sterft van koude op deti stillen weg. De eerste barre winter, waarvan wij iets weten, is die van het jaar 296 geweest Gemeld wordt daarbij, dat de Rijn was toegevroren, hetgeen inderdaad wel op iets merkwaardigs wijst. Daarop wordt er enkele eeuwen gezwegen en het is pas weer de winter van 554, waarvan ons bijzonder heden zijn overgeleverd. Maar toen schijnt het toch wel heel erg te zijn geweest. We lezen name lijk, dat de vogels dood uit de lucht neervielen. Niet alleen vein droeve gevolgen moet echter hierbij worden gewaagd. Het is bekend, dat on der het menschdom vroeger de gevreesde ziekte van de pest schrik en wee placht te brengen in een omvang, waarvan wij ons thans nauwelijks een denkbeeld kunnen vormen. Wat dit kon be- teekenen, begrijpt men eenigszins, als men leest, hoe b.v. in het jaar 1599 binnen het kleine stadje Hoorn enkele weken achtereen per dag tusschen de 30 en 40 menschen aan de pest stierven. Geen geneesmiddel scheen mogelijk te zijn dan.... de koude. Want herhaaldelijk lezen we in verslagen van barre winters, dat door de strenge vorst een einde gemaakt werd aan de om zich heengrijpen- de ziekte. Zoo ook was het in het jaar 554. Nu volgt een lang relaas van korte bijzonder heden. Tot omstreeks het jaar 1700 beschikte men namelijk feitelijk niet over kranten, welke het nieuws rondbazuinen en ook vastleggen, zoodat men in later tijden bijzonderheden lezen kan. Men moet dus afgaan op mondelinge of schrifte lijke mededeelingen van eenvoudig karakter. Welnu, van den strengen winter in het jaar 670 lezen we, dat verscheidene menschen daarbij om kwamen. In het jaar 717 was het zóó koud, dat tot zelfs in het Zuidelijke Spanje veel sneeuw viel en in het voorjaar geduchte overstroomingen de landen teisterden. In het jaar 824 duurde de winter niet korter dan van October tot Mei. Ook in 859 was er veel vorst, evenals in 881. De ge schiedschrijver weet bovendien mee te deelen, dat in laatstgenoemd jaar „een zoort van hoest heerschte, waaraan verscheiden Menschen stier ven". Zou het de griep zijn geweest? In hooge mate ernstig moet de winter van 928 zijn geweest, als men hoort, hoe alleen in Frank rijk 10.000 menschen van koude stierven.... Aangrijpend ook is het zinnetje uit de mededee lingen van den geschiedschrijver, dat in 1022 tijdens de strenge koude „een menigte Menschen uit het leven werd gerukt". In 1126 veroorzaakte een overvloed van sneeuw beduidende overstroo mingen, die de nog vrij schamele dijken spoedig vernielden en enorme verwoestingen aanrichtten. Een ander aspect vertoonde de winter van 1149. Verhaald wordt, hoe de zee zelfs bevroren raakte, en wel over een afstand van enkele mijlen. Ietwat gekruider en gekleurder nog zijn de mede deelingen uit 1206. Toen schijnt de brandewijn bevroren te zijn, zoodat ze niet per maat, doch per gewicht moest worden verkocht „De Kinders wierden in de wiegen, en vele oude Luiden op hunne bedden dood gevonden". Dit zinnetje, vol van leed, getuigt, hoe bang het wel geweest moet zijn in den winter van 1287. Ook in 1295 raakte de zee dicht. Het is ruim een eeuw later, in het jaar 1399, dat weer wordt melding gemaakt van strenge koude en pest tegelijk, waarbij een bijzonderheid is, dat de gevreesde ziekte ditmaal niet voor de barre vorst scheen te willen wijken. Tezamen brachten zij veel ellende. Van het jaar 1434 wordt verhaald, hoe toen de Zuiderzee zoo stevig dicht lag, dat zij een drift van twaalf ossen gemakkelijk dragen kon. Trou wens, ook in 1457 reed men frank en vry met vrachtwagens op de rivieren. In 1464 vroren reizigers door de bittere koude dood op de wegen, en de wijn stolde in de kan nen, evenals in den strengen winter van vier jaar later. Een wel zeer tragische bijzonderheid omtrent de felle vorst van 1511 is te vinden in een oude be schrijving Van Rotterdam: „Het begon den elfden November zeer sterk te vriezen en de vorst duur de tot in 't laatst van February, Het ys in de Maas was zo sterk, dat men met wagens en paarden, van alle kanten, daar over konde ryden. Zeker Hoefsmit stelde te Rotterdam, voor hét oude Hoofd zyne Smitse op 't ys en besloeg er de paarden. In 't laatst van February ontstond een hardt- Noordwesten wind. De Heeren van de Weth, voor ongeval bedugt, lieten, by klokslag, weeten, dat elk de Maas verlaaten zou, vermits 'er waarschynlyk hooge vloeden en scheuringen van 't ys te wachten stonden, doch de Papen en Minniken dit bevel in den wind slaande, gin gen van Rotterdam, in Processie, over 't ys, naar Charlois, om aldaar de kerk te wyden, maar naauwlyks op het midden van de Maas zynd% met een sleep van om en by de vyfduizend zie len, barstte en scheurde het ys en zonk, door da zwaarte, onder de menigte weg, die 'er allen hal leven laten moesten". Toen de oorlog tegen de Spanjaarden begoiv waren strenge winters nog in een bijzonder op zicht gevaarlijk. De vijand zou dan immers niet langer door onze natuurlijke beschermingsmid delen van rivieren en meren worden tegen go- houden. Als dan ook in het jaar 1575 een feil# vorst intreedt, worden in Noord-Holland allo strijdbare en kloeke mannen opgeroepen, wier taak het voortaan zal zijn, het water, dat te be vriezen dreigt, op allerhande manieren open to houden. Dat zulks geen plezierig werkje moet ge weest zijn, begrijpt men, als men leest, hoe door de venijnige windvlagen molens omver werden geworpen. Als men dit leest, verstaat men tevens de dank baarheid, waarmee ons volk in 1608 en 1621 be zield was. Deze beide jaren namelijk kenmerkten zich door een bittere vorst, tengevolge waarvan spoedig alle rivieren dicht lagen. Doch deze jaren vormden tevens het begin en het einde van het Twaalfjarig bestand en dus was juist in dien tyd het krijgsrumoer gestild. Begrijpelijk is, dat dit „veelen, met eene eerbie dige verwondering, de wegen des Allerhoogsten omtrent dit Land, gade deed slaan, door ons twee harde Winters, juist by 't begin en uiteinde van *t Bestand, te doen gevoelen". Zoo ziet men, hoe ook in koude winters droefheid en blijdschap elkander afwisselen. het gerucht van nog meer voeten in regelmatig gestap. Bij een kromming om het fort heeft hij de wandelaars al bijna ingehaald, 't Is Wouters, z'n vroegeren buurman, met een langen opge schoten jongen naast zich. Daar kijkt hij al om „Ook ter kerke Verhoeven?" Met een paar vlugge stappen is Evert naast hem. „Zoo je zegt, Wouters. Het is zoo koud aan den buitenkant, dat ik maar binnendoor ben gegaan." „Waar je gelijk aan hebt." Ze beslaan nu met z'n drieën de heele breedte van den weg. De jongen heeft beleefd z'n pet voor Verhoeven afgenomen en deze heeft even „aangetikt." „Heb je een logé, Wouters?" „M'n kleinzoon, Verhoeven. Ja, ja als je dat aan ziet merk je wel dat je oud wordt. Hij zit al in de derde klas van het Lyceum. Een bolleboos niet?" Wouters gezicht straalt van trots, als hy het vertelt „Een flinke jongen is 't zeker" antwoordt Ver hoeven. „Je kinderen hebben het zeker behoorlijk in de wereld, dat ze den jongen kunnen laten leeren," kan hij niet nalaten erop te laten volgen. Op Wouters gezicht verschijnt echter bij deze woorden een eenigszins moede, zorgelijke trek. „Om je de waarheid te zeggen, dat is niet zoo bijzonder," zegt hij nu wat zachter dan tevoren. „*t Is een moeilijke tijd Verhoeven, de wereld ligt finaal ondersteboven, dat weet je ook weL Maar gelukkig is het zoo beschikt, dat ik er nog ben en hetgeen Gods goedheid mij in bruikleen gaf, kan aanwenden om m'n kinderen terzijde te staan als het noodig is. Als dat niet zoo was, had de jongen nu niet meer op de schoolbanken kunnen zitten, dat is zooveel as zeker." Verhoeven kon niet meer antwoorden en ook Wouters zweeg. Ze kregen de wind nu pal tegen Hun ooren deden er pijn van en het prikte in hun huid. Diep in hun jassen gedoken liepen ze verder over de lange, grijze weg. Met strakke gezichten van de kou stapten ze het kerkgebouw binnen. Het orgel speelde al toen ze in de bank naast elkaar schoven. Weldadig deed de warmte hen aan. Door de hooge gothische ramen scheen het vale winterlicht over de hoof den der menschen. Het was vol dien morgen. Evert Verhoeven keek naar de aangegeven ge zangen en bladerde in z'n kerkboek. Even rustten z'n blikken op het aardige, frissche jongens gezicht naast hemDerde klas Lyceum Hoe zou kleine Jaap zijn als hij zoo oud was? De predikant beklom de preekstoel en Evert Verhoeven stond op gelijk met de anderen om het gebed mee te bidden. Z'n gedachten maakten zich los van het tijdelijke om instemmend met de woorden van den dominee zijn Schepper te ontmoeten. Maar onder het zingen moest hij toch weer aan kleine Jaap denken. „Geloofd zy God met diepst ontzag* zong de heldere jongenssopraan vlak naast hem. „Over een jaar komt kleine Jaap van school," dreunde het in z'n hoofd, gelijk met de klanken van het orgeL Nee, hy wilde niet afgeleid worden. Even ver schoof hij zich in de bank en dwong z'n gedachten bij de woorden van den predikant, maar de zin van het gesprokene beroerde hem niet. Het was of hy er buiten stond. Een vreemde onrust was in hem, alsof hij niet behoorde bij hen, die dezen morgen Gods Woord op zich mochten laten in werken. „Wat heb ik toch," prevelde hy in zichzelf „Waarom is er geen vrede in m'n hart en voel ik me zoo wonderlijk verstoord?" Toen hy weer thuis was, waar de geur van dam pende koffie hem reeds verwelkomde, liet hy ziek moe in een stoel vallen. „Vol in de kerk?" informeerde Marie. „Ging wel, ik ben nog met Wouters opgeloopen." „Ze hebben een logé, een kleinzoon van 'm." „Ja Hij verkoos het onderwerp niet verder te ven* volgen; het hinderde hem. Maar waarom tocht Wat had hij met den logé van Wouters te ma ken? Niets natuurlijk, maar hij praatte er lieve* niet over, 't was de moeite niet waard. ^Daarom niet. Ongedurig bladerde hij in een paar tijdschriften die Marie bij zijn plaats op tafel gelegd had, Nee, dat was ook niks. Allemaal kerstklokken kaarsen en kindergezichtjes. Hij was er beu van. Marie was alweer naar de keuken gegaan om voor het eten te zorgen. Hij stond op en nam de bijbel van de kast. Daar waar het boek openviel wou hij beginnen ta lezen. Het was heel vooraan, het Oude Testament Genesis 48. „En Jozef onderhield zijnen vader en zijne broe ders en het gansche huis zijns vaders met broo<l tot den mond der kinderkens toe," las hij. Ja, dat was Jozef, die door diezelfde broeder* eens was verkocht geworden en wat deel hjj voor z'n eigen kind? Niet meer dan om de t-rgs-a aanklacht van zyn geweten het zwijgen op ta leggen, omdat hij te verbitterd was op den jongen die z'n eigen weg had willen gaan. Hij schrok van z'n eigen gedachten, die z*n 581

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 18