Het Ouderlijk Huis
levenshouding plotseling zoo klaar formuleerden,
als hij het zichzelf nimmer bekende.
Het was alsof er dien morgen iets naar voren
gesprongen was, dat zich niet langer liet ver
dringen en het was verbonden met die aardige,
friss i-e jongensstem, die zoo helder de psalmen
had gezongen in de kerk, vlak naast hem.
Wai; hier Gods hand, die hem wakker schudde,
hem, die dacht altijd z'n plicht gedaan te hebben
en zich alleen maar teleurgesteld en miskend
gevoelde?
Waarom kon kleine Jaap ook niet met hem naar
de kerk gaan en de Kerstvacantie bij hem door
brengen? Hij had z'n kleinkinderen nooit te io-
geeren gevraagd. Wat zouden ze eraan hebben,
bij een ouden man als hij? Maar was dat de
werkelijke reden wel?
Groote Jaap was slecht terecht gekomen in de
wereld, maar was dat nu wel heelemaal aan hem-
elf te wijten? De wereld ligt finaal onderste
boven, had Wouters gezegd, 't Was waar. Hijzelf
had een tijd van bloei meegemaakt. Vreemd dat
hij daar nu opeens zoo over dacht. Zouden de
jaren hem tenslotte milder gemaakt hebben? Had
de jongen geen recht gehad z'n eigen weg te
kiezen? Wat zou er nu van kleine Jaap terecht
komen?' Sinds vanmorgen wist hij het, dat het
hem toch niet onverschillig was. Hij alleen zou
kunnen zorgen, dat er uit het pientere kereltje
een ontwikkeld mensch groeide. Zonder zijn hulp
zou het waarschijnlijk een manusje van alles
worden en later.... misschien ook steuntrekker.
Het leven was moeilijk tegenwoordig. Hij alleen
kon de jongen een betere kans van slagen geven.
Ach v/at. Hij was in een sentimenteele bui van
morgen. Al die jaren had hij er toch anders over
gedacht. Hij nam z'n pijp en stopte die stevig
met tabak uit de blinkende koperen pot naast
hem. Even later kringelden zware, blauwe rook
wolken door de kamer. Op de tafel lag nog altijd
de opengeslagen bijbel. Gods woord, dat vol was
van liefde en barmhartigheid, maar Evert Ver
hoeven leunde achterover in z'n stoel en rookte..
Twee kerstdagen zijn lang voor een eenzaam
mensch, die de vrede met zichzelf niet kan vin
den. Voor Evert Verhoeven schenen ze maar niet
om te willen komen.
Marie, z'n huishoudster was naar haar familie
gegaan. Natuurlijk, hij kon zich best redden voor
een dag. Maar z'n eigen gedachten waren dit
maal een slecht gezelschap. Ze lieten hem geen
rust en joegen hem telkens weer op. Hij dacht
aan helder verlichte kamers, waar veel menschen
bijeen waren, menschen die van elkaar hielden
en blij waren tesamen het groote feest van den
geboren Christus te mogen vieren.
De stilte in zijn eigen huis hinderde hem.
Hij dacht erover naar Wouters te gaan, een
praatje zou hem opmonteren, maar tegelijk schrok
hij ervoor terug. Nee niet naar Wouters, nu
In den middag van den tweeden dag staDte hij
eindelijk in het rammelende lokaaltreintj
Hij wilde naar z'n zoon.
Tegen schemertyd belde hy er aan. 't Was Jaap
zelf die hem opendeed.
„Vader!" riep hij verrast.
In het nauwe gangetje, waar de oude man z'n
jas en hoed afdeed, hoorde hij het vroolijk gesnap
van z'n kleinkinderen in de huiskamer.
„Lucy wilde juist nog eens de kaarsen aansteken
en het kerstverhaal vertellen," lichtte Jaap hem
in. „Het is prettig dat U er nu ook bij bent."
Een oogenblik later zat hij al in het gezellige
vertrek. Het was er precies zooals hij gedacht
had. Sparrentakken en kaarsen en op de tafel
een groote bos hulst.
Lucy schonk hem dadelijk een warme kop
koffie in.
„Vindt U het hier niet prachtig, Grootvader?"
vroeg kleine Jaap „Moeder wou net weer gaan
vertellen van het Kerstkindje. Ze kan het nog
veel mooier dan de meester op school."
Blonde Liesje was op z'n schoot geklommen.
„Nu viert grootvader ook Kerstfeest, hè groot
vader?" vleide ze.
„Ja zeker, nu viert grootvader ook Kerstfeest"
antwoordde de oude man, ontroerd over haar
korte krulletjes strijkend.
„Laten jullie grootvader toch met rust," knorde
groote Jaap. „De koffie zou koud worden van al
jullie gepraat."
Het was temidden van al die drukte toch, dat er
een heerlijke rust over Evert kwam.
Zacht neuriede hij de kerstliedjes mee, die de
kinderen zongen voor ze naar bed gingen.
Het was werkelijk of hij innerlijk een ander
mensch werd.
Toen hij eindelijk met Jaap en Lucy alleen was,
zaten ze even een poos zwijgend bij elkaar. Een
paar kaarsen die het langst waren blijven bran
den, flikkerden opeens hoog op. Lucy stond
haastig op om ze uit te blazen en stak meteen
de groote lamp aan. Het felle electrische licht
viel nuchter in de eenvoudige kamer en toonde
meedogenloos de diepe lijnen die het leven op
elk der gezichten afzonderlijk geteekend had.
„Nu is het Kerstfeest voorbij," zei groote Jaap.
,,'t Was mooi, 't was een gezegend Kerstfeest"
zei de oude man zachtjes in zichzelven.
„Dg kinderen hebben genoten," viel Lucy nu in.
„Hebt U wel gemerkt hoe intens ze zaten te luis
teren naar het oude Kerstverhaal? Ze worden
niet moe het telkens weer te hooren."
Evert Verhoeven verwonderde zich op dat oogen
blik over zichzelf. Had hy dit altijd dwaas ge
noemd? Was zijn eigen leven niet altijd koud en
eenzaam geweest zonder de warme blijheid des
geloofs, die z'n jongen bezat? Arm en werkloos
en toch, dit je kinderen te kunnen meegeven.
Kaarsen en sparregroen omdat het feest was, het
feest van de geboorte van Jezus.
Niet de jongen, maar hijzelf was dwaas geweest.
Was zijn leven nu zooveel beter omdat hij geld
verzameld had, geld om van te leven met een
wrok in z'n hart? Wat was zelfs z'n geloof waard
op die manier, als hij z'n hart sloot uit pure ver
betenheid omdat de ander niet den weg ging, die
hij de beste achtte?
Ineens stond hij op van z'n stoel en met z'n beide
handen steunend op de tafel begint hy te spreken
en het was bijna een getuigenis: "....Jaap en jij
ook Lucy, je weet wel dat het niet tusschen ons
was, zoo het moest zijn. Ik kan me niet zoo goed
uitdrukken, maar we zijn toch Christenen niet
waar en daarom moesten we elkaar eigenlijk
beter trachten te begrijpen."
Een moment hield hij op en zag hun even ver
wonderde en ontroerde gezichten, dan ging hij
verder: „Maak ie niet ongerust over de toekomst
van jullie jongen, daar zal ik voor zorgen, zoo
God me er de gelegenheid voor geeft en ik zal
trachten jullie te helpen zooveel ik kan, dan heb
ik op m!n ouden dag ook nog een ideaal. Wie
weet wat de toekomst nog verborgen houdt. Er
is een Vader in den hemel die ook voor jullie.
voor ons allen zorgt."
Bij de laatste woorden had z'n stem hem bijna
begeven. Twee handen, één van Jaap en één v'an
Lucy hadden onder het spreken de zijnen ge
grepen.
„Vader, wat een heerlijk Kerstfeest!" stamelde
groote Jaap met schorre stem en het was de
fijne, nuffige Lucy, die onverwachts tegen zijn
schouder in snikken uitbarstte.
Voor het eerst sinds vele, vele jaren voelde Evert
Verhoeven in zijn hart een diepen vrede.
Ik zocht een plekje op aarde,
't Mocht groot zijn, dan wel klein
Van veel of weinig waarde,
Te mogen noemen: „mijn!"
DIT is maar zóó een versje. De Genestet zei
het poëtischer in deze woorden:
Elk heeft een plekje op aarde,
Hem dierbaar bovenal,
Een landstreek of een gaarde,
Een dorpjen of een dal;
Een plekje, waar hij blijven
En vrede zoeken wou,
Waarheen zijn droomen drijven,
Met stille liefde en trouw".
Dat klopt niet heelemaal op het motto. Prozaïsten
kunnen het niet zoo lyrisch zeggen als poëten, die
al maar droomen en niet met waarde rekenen.
Maar eenige analogie zit er toch wel in.
Ik zocht zoo'n plekje en als het u interesseert, ik
heb zoo iets gevonden, waarvan de Engelschen
zeggen: My home is my castle.
Sterker nog: mijn tegenwoordige woonstede ziet
er van buiten en van binnen heel wat florisanter
uit dan de behuizinge, welke gij hierboven ziet.
*GU gelooft ongetwijfeld op mijn gezag, als ik u
vertel, dat in deze boerenwoning geen haard en
geen feauteuils stonden, geen electrische klok op
,£)<U lompe, eigenlijk smakelooze en stijllooze
den schoorsteen en geen lits jumeaux met vaste
waschtafel op de slaapkamer, geen glas in lood
in de smalle ramen en geen (imitatie) „Pers" op
het vaste vloerkleed. Ja, er was wel een ouder-
wetsche Friesche klok, doch die hing niet voor
sieraad in de vestibule, eenvoudig omdat er geen
vestibule was.
En toch,
Schoon mijn verlangen,
Soms doolde heinde en veer,
Al hoorde ik tooverzangen
Aan 't dichterlijke meer;
Al staarde ik op de reizen,
Vol plannen wel in 't rond;
En sprak, na lang gepeize:
Als hier ons kluisje stond!
toch gaat er een lichte trilling, die met de jaren
sterker schijnt te worden, door mijn hart, wan
neer ik naar deze foto kijk. Wantdat is de
natuurgetrouwe afbeelding van mijn o u d e r 1 ij k
huis!
Och, ik kan mij zoo heel goed voorstellen, dat
wie op drie hoog achter met acht buren op één
trap geboren is, een groot deel van zijn leven
woonde in een stuk bouwsel van een blokken-
doozenstraat en nu zijn laatste levensjaren slijt
in een flatwoning; ik kan me heel goed be
grijpen, dat zoo iemand geen last heeft van me
lancholische herinne
ringen aan het ouder
lijk huis. Want dat was
geen „huis", dat was
een vervelende ruimte
om te eten en te sla
pen en opgesloten te
Al min ik het buiten
leven, tot op zekere
hoogte zeg ik ook:
„waar ik het goed heb,
daar is mijn vader
land"; maar die lage
zijmuur, die staldeur-
oogen, dat rieten dak
met huislook afgezet,
die schaduw- en vruch-
tengevende appelboom;
ze roepen telkens
weer bijna sentimen-
teel-stemmende jeugd
herinneringen op.
Gij zult u niet vergis-
oude gebouw...." sen, al is uw stede-
bouwkundige of folkloristische kennis nog zoo ge
ring: er zweeft geen romantiek om dit boerenhuis.
Er hebben geen roofridders gewoond, er is geen
geheimzinnige kelderruimte, er loopt geen gracht
omheen. Ja, er zijn wel bijgebouwen: een varkens
hok, een wagenschuur, een stookhuisje, een hooi
bergplaats. Maar dat is alles zeer prozaïsch.
Toch weven zich, vooral in de heimwee-maand
met Oudejaarsavond als besluit, allerlei herinne
ringen om dat lompe, eigenlijk smakelooze en
stijllooze oude gebouw.
Toen mijn vadër in iets beter doen kwam door
hard werken en zuinig leven, trok hij eenige
akkers aan het weiland, dat hij reeds bezat, brak
hij de oude stulp af en op de grens van gras- en
bouwland stichtte hij, geholpen door een metse
laar, timmerman en rietdekker, een beter huis,
veel ruimer, doelmatiger en comfortabeler.
Als ge op afmetingen, bouwstijl en indeeling let,
dan glimlacht gij om het laatste woord; maar ik
verzeker u, dat wy ons ouderlyk huis zeer com
fortabel vonden en hoe ouder wy werden, hoe
meer gemakken er aangebracht werden.
Neen, tot electrisch licht hebben wij het daar
nooit gebracht, maar het olietuitje met pit deed
toch alleen maar dienst als looplamp; de petro
leumlamp met glazen peer en koperen garnituur -
gaf goed licht.
Aanvankelijk ik herinner het mij vaag was
onder de groote schouw nog een open vuur met
typische attributen: hangijzer, groote yzeren
plaat, pook en tang; doch later kwam er een
flink fornuis en een veel-warmte-gevende kolom
kachel.
Dan was de vloer niet meer van leem, zelfs niet
van gekleurde tegels met zand bestrooid, maar
van geverfd hout, en de buren vonden dat wel
wat al te pronkerig.
Nu, wij stelden er prijs op eenigszins met de be
schaving mee te gaan. Want ik kan mij nog goed
herinneren, dat er eens familie uit Amsterdam
arriveerde per boot, natuurlijk en dat wij
toen voor het eerst.thee dronken. Maar dat
beviel zoo goed, dat de thee huisdrank werd en
vaak de koffie en de mee verdrong,
En ruimte dat er was! In het woonvertrek was
altijd plaats. Zoowel voor Nathan den jood, die
zeker één keer per week mee-at, als voor de
zwervende stoelenmatters, die ook avondeten
kregen en dan in het hooi konden logeeren. Dat
was herberg verleenen en evangeliseeren tegelijk.
Van tijd tot tijd kwam ook veraf wonende familie
met groote bolderende of op veeren schommelen
de huif- of tentwagens op bezoek en ook wij
legden op gelijke wijze tegenvisites af; en altijd
dacht ik by zulke gelegenheden aan Abraham,
die ook vroeg op stond en ver reisde, of voor de
deur der tent uitzag naar komende gasten.
Er is ook nu nog wel gulheid onder de men
schen. Maar het valt toch niet mee, nu duizenden
682
den het hunne ertoe bijgedragen, om Herodes'
hart met angst te vervullen.
Bijna aan het eind van zijn aardschen loopbaan
gekomen, vreesde Herodes, dat heel zijn regeering
vergeefsch was geweest en de glorie van zijn huis
zou vergaan. Hierom vatte hy, toen zijn spionnage-
dienst, waarbij hij de Wijzen uit het Oosten als
instrumenten wilde gebruiken, ten eenenmale
mislukt was, het goddelooze plan op, om door de
kindermoord te Bethlehem zijn troon te bevesti
gen.
En toch was die machtige Herodes niet anders dan
werktuig Gods, opdat de Schrift zou vervuld
worden: „Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen".
Betrekkelijk kort na 's Heilands geboorte brak
Herodes' sterfuur aan. Toen zijn ernstige ziekte
bekend werd, hadden twee Rabbijnen den moed
het volk op te hitsen, om den gehaten Keizerlij
ken arend van den ingang des tempels te verwij
deren. Vanaf zyn ziekbed gaf hij bevel deze Rab
bijnen te doen verbranden.
Intusschen was Antipater, de zoon van Herodes'
eerste vrouw, naar Rome gegaan om bekrachti
ging van het door zijn vader gemaakte testament,
waarbij Antipater als troonopvolger werd aan
gewezen. Maar zie, daar bereikte den stervenden
koning door spionnen het bericht, dat Antipater
in het geheim een complot gevormd had, zijn
vader te dooden. Herodes bleef tot op het laatste
oogenblik van zijn leven in zooverre dezelfde, dat
valschheid zijn karakter bleef kenmerken. Hij
schreef aan Antipater een allervriendelijksten
brief, waarin hij bij dezen erop aandrong, zoo
spoedig mogelijk naar huis te komen. Antipater,
niets vermoedend, spoedde zich naar huis, doch
werd bij zijn aankomst direct in de gevangenis
geworpen. Intusschen had Herodes aan den kei
zer te Rome toestemming gevraagd tot voltrek
king van het doodvonnis aan Antipater. Juist vijf
dagen voor zijn dood. bereikte Herodès de ge
vraagde Keizerlijke toestemming.
Terwijl de dood reeds zijn sloopend werk ver
richtte aan Herodes' afgematte lichaam, en den
koning schier geen adem overbleef, om nog te
kunnen spreken, kwam toch het bevel van Hero
des' stervende lippen, om Antipater te dooden.
Nadat Herodes nog eenmaal zijn testament ver
anderd had. stierf hij, juist even vóór het Paasch-
feest.
Zijn allerlaatste wensch echter is niet vervulling
gegaan Welbewust, dat zijn dood geen droefheid
zou wekken bij het volk, kon hij de gedachte niet
verdragen, om zonder rouwbeklag te worden be
graven.
Daarom gaf hij bevel de voornaamstei. des lands
gevangen te zetten in het groote marmeren sta
dion te Jericho, en zoodra hij den laatsten adem
had uitgeblazen, hen allen een prooi van den
dood te doen worden.
Met den dood voor oogen sprak Herodes de ont
zettende woorden: „Dood ze allen, als ik sterf.
'Laten wij eens zien, of zij zich over mijn dood
zullen verheugen".
Dit laatste Koninklijk bevel werd echter niet jit-
gcvoerd, omdat geen vrees voor de straffende
des Konings daartoe meer dwong.
Hoe beleven de Kinderen
het Kerstfeest
KERSTFEEST is een feest voor de kinderen
wordt dikwijls gezegd, en in zekeren zin
is het waar. Al zijn zij in het algemeen voor-
loopig nog ontoegankelijk voor de kerngedachte:
het Licht dat over de zond ge wereld is opge
gaan, het dagen van den Morgen, tóch is er in
dit feest, dat we vieren .er eere van God, Die
als een Kindje tot ons kwam, zoo veel dat Kin
deren toespreekt. De kribbe, df herders, de en
gelen, de wijzen die de ster volgen, het is on
danks zyn soberheid alles even romantisch.
Men moet gezien hebben met welk een verstilde
aandacht kinderen kunnen luisteren naar het
Kerstverhaal dat ze al lane kennen met
welk een eerbied zij de Kerstliederen zingen.
De vraag rijst, welke voorstellingen Dy het
kind opkomen wanneer het luistert naar het
oud verhaal.
In de meeste gevallen niet dezelfde die de ver
teller heeft. Elk kind vervormt ze intuïtief zóó,
dat ze passen in en gaan leven binnen het raam
yan zyn eigen wereldje. En in dat wondere we-
b"1® A
reldje gelden geen maart en geen waarom's; het
twijfelende: „hoe zal dit wezen?" wordt in de
kinderziel niet gevonden. Het aardsche en het
hemelsche zijn voor het kind een één-voudigheid.
Dat Jezus in een kribbe lag is even reëel als dat
hun pop in de wieg ligt. Denk maar aan de kin
dervragen, die deze dingen binnen den kring van
het gewone trekken: „hoe groot was Jezus toen
Hij in de kribbe lag?", en: „Heeft Hij ook wel
eens gehuild toen Hij nog zoo klein was?" e.d.
Trouwens hoevele kunstenaars uit vroeger en
later tijd beleven de heilsfeiten op dezelfde wijze.
Denk maar aan Brueghel, die Bethlehem schildert
als een Vlaamsch dorp, aan Timmermans die het
Kindeke Jezus in Vlaanderen laat geboren
worden.
Tot zoover over het historische Kerstgebeuren.
Het blijkt echter dat by vele kinderen de nadruk
valt op het bijkomstige: de versiering, de gezel
ligheid, de cadeautjes, de vacantie.
Nu zijn er vele orthodoxe christenen, die er b.v.
op tegen zijn, een kerstboom te nemen, om te
voorkomen dat de aandacht van het werkelijk
belangrijke zal worden afgeleid. Anderen daaren
tegen zijn van meening, dat de opgewekte stem
ming, door het huis-versieren gewekt, de ontvan
kelijkheid van het kind vergroot.
<5
gezinnen vormt voor de kinderen het lichtjes- «erf
cadeautjesplezier blijkbaar de kern van het feest.
Een meisje heeft den boom overdadig versierd.
Een groote tafel met cadeautjes staat er voor.
Een jongen laat de kinderen hand-in-hand om
den boom heen dansen.
Een ander geeft de huiselijke gezelligheid weer,
door vader en moeder af te beelden aan weers
zijden van den verlichten boom, moeder met een
trommel, vader met het kind op schoot. Bij een
vierde speelt een van de feestvierenden kerst
liedjes op de piano (afb. II).
Dan komen er twee, die met hun ouders op Kerst
avond mee mogen naar de kerk, en dit als het
eigenlijke Kerstfeest zien. Bij de eene is de kerk
van binnen en van buiten versierd. Van alle
kanten komen ouders met hun kinderen om het
feest te vieren. Er zit iets opgewekts in de heele
teekening, die ondanks de naieviteit in de uit
beelding, uitstekend de feeststemming weergeeft
(afb. III).
De ander geeft de kleine kerk in de verte. Te voet
Hoe het zy de Kerstboom raakt noe langer
hoe meer ingeburgerd, en de tijd is voorbij dat
men die alleen aantrof bij menschèn voor wie het
Kerstfeest niet meer was dan een gelegenheid tot
het uitdeelen van Sinterklaas-achtige verrassin
gen, terwijl dan als attractie onder den verlichten
boom de „legende" van het Kerstkindje werd
verteld.
Om eens te zien wat in dezen tijd ónze kinderen
zich van het Kerstfeest voorstellen, wat volgens
hun het eigene van dit feest uitmaakt, heb ik eens
een enquête gehouden op kleine schaal.
Aan 16 kinderen van 9 jaar, jongens en meisjes,
heb ik gevraagd of ze een Kerstteekening wilden
maken geheel zonder verdere aanwijzingen.
Het zijn alle stadskinderen uit gegoeden stand, en
alle christelijk zy het van zeer verschillende
richting.
Eén was er bij, die een teekening gaf waarvan de
opgave wel leek te zijn: een industriestreek. De
schoorsteenen van huizen, fabrieken en schepen
rooken, de zon trekt een leelijk gezicht tegen den
drukken autoweg. In de verte staat een kerkje
waar de vlag uithangt: het eenige dat op een
mogelijk feest wijst.
Een meisje had volgens heidensche (Oud-Ger-
maansche) gewoonte Kerstmis en Nieuwjaar tot
een geheel gemaakt. Klokken klingelen, hulst
takjes zorgen voor het Kerstidee, een kalendertje
geeft het nieuwe jaar aan. Dit is een meisje uit een
gezin, waar het „christelijk" alleen nog maar in
houdt dat men niet Katholiek is.
Drie jongens hadden niet anders gedaan dan
een winterlandschap met denneboomen en ber
gen te teekenen. Bij twee van hen wijzen de
groote sterren aan de lucht misschien op de ster
van Bethlehem. De derde gaf een uitstekend
Zwitsersch landschap (afb. drie bergruggen
met aan den voet een dorpje, bestaande uit een
kerk en een rijtje huizen. In de deur van één der
huizen staat een poppetje. .Ja, ziet u", zei de
kleine teekenaar, „ik heb dat er maar bij getee
kend, want in Zwitserland gelooven ze nog alle
maal aan het Kerstmannetje".
We zijn nog steeds ver van het eigenlijke Kerst
gebeuren. Met de versierde Kerstboomen, zes in
getal, komen we een beetje dichterbij. In deze
of per auto gaan de menschen de verre landwegen
in de richting van de kerk. Een herder drijft zijn
beesten in den stal. De aanwezigheid van een
vluchtheuvel op de wegsplitsing verraadt het
stadskind.
Tot zoover de kinderen het zijn er 13 die alle
-zonder onderscheid Kerstmis zetten in den tegen-
woordigen tijd, in den kring van hun eigen bele
venissen.
Nu komen er drie, die de stap terug doen en de
werkelijke historische gebeurtenissen trachten
weer te geven. De eerste doet het uitstekend in
de drie wijzen uit het Oosten, die, op wonderlijk-
gevormde kameelen gezeten, de blinkende ster
volgen die hen naar het Kind in de kribbe zal
brengen (afb. IV). De eerste en derde wijzen
dragen de kroon op het hoofd. De middelste was
volgens den teekenaar te moe om de zware
kroon op het hoofd te houden. Hy heeft hem aan
een koord op zyn rug hangen. De kleeding van de
wijzen is kleurig en rijk. De horizon is laag ge
nomen, wat de verlatenheid en uitgestrektheid van
de woestijn suggereert. Een ezel, aan het tuig van
de laatste kameel gebonden, draagt de geschen
ken voor het Koningskind.
De volgende geeft een voorstelling vol actie van
het gebeuren buiten op het veld (afb. V).
In de verte, aan den voet van de heuvelen, ligt
Bethlehem met zyn platte daken. De herders zijn
bezig een wachtvuur tevens kookvuur op te
stoken. Plotseling dalen twee engelen neer. Een
verdwaald schaap loopt verschrik- terug naar de
kudde. Boven de bergen is er een „scheur" in den
Afb. 4. ....die op wonderlijk-gevormde
kameelen de blinkende ster volgen
Afb. 6. De eenige teekening, die de
eigenlijke Kerstgebeurtenis weergeeft.
hemel, waardoor straks de menigte van engelen
tevoorschijn zal komen.
Tot slot de eenige die de eigenlijke Kerstge
schiedenis weergeeft, (afb. VI).
We zien de kribbe in een klein huis, waarboven de
ster staat, met Jozef, Maria en nog een figuur.
Twee engelen dalen uit den hemel. De herders,
vergezeld van hun kudden, en de drie wijzen
komen tegelijk aan bij het kleine, met bloemen
versierde huis. Ergens hoog in de lucht luiden de
klokken
Hoewel een kind in een vrije teekening, als de
boven beschrevene, meer zijn voorstellin
gen van bepaalde dingen geeft dan zijn religieus
beleven der dingen, kunnen we toch aanne
men dat zich in de keuze van het onderwerp iets
van dat innerlijk leven weerspiegelt. Het kind dat
moeilijk over deze dingen praat zal zich misschien
langs dezen weg uiten op een onvermoede wijze.
Eén ding is zeker. Wanneer wij, volwassenen, deze
argelooze uitingen der kleinen in al hun simpel
heid voor ons zien, is het ons als hooren we Jezus'
stem: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk
de kinderkens, zoo zult gij in het Koninkrijk der
hemelen geenszins ingaan.
BETTY VAN DER PLAATS.