Het Ouderlijk Huis levenshouding plotseling zoo klaar formuleerden, als hij het zichzelf nimmer bekende. Het was alsof er dien morgen iets naar voren gesprongen was, dat zich niet langer liet ver dringen en het was verbonden met die aardige, friss i-e jongensstem, die zoo helder de psalmen had gezongen in de kerk, vlak naast hem. Wai; hier Gods hand, die hem wakker schudde, hem, die dacht altijd z'n plicht gedaan te hebben en zich alleen maar teleurgesteld en miskend gevoelde? Waarom kon kleine Jaap ook niet met hem naar de kerk gaan en de Kerstvacantie bij hem door brengen? Hij had z'n kleinkinderen nooit te io- geeren gevraagd. Wat zouden ze eraan hebben, bij een ouden man als hij? Maar was dat de werkelijke reden wel? Groote Jaap was slecht terecht gekomen in de wereld, maar was dat nu wel heelemaal aan hem- elf te wijten? De wereld ligt finaal onderste boven, had Wouters gezegd, 't Was waar. Hijzelf had een tijd van bloei meegemaakt. Vreemd dat hij daar nu opeens zoo over dacht. Zouden de jaren hem tenslotte milder gemaakt hebben? Had de jongen geen recht gehad z'n eigen weg te kiezen? Wat zou er nu van kleine Jaap terecht komen?' Sinds vanmorgen wist hij het, dat het hem toch niet onverschillig was. Hij alleen zou kunnen zorgen, dat er uit het pientere kereltje een ontwikkeld mensch groeide. Zonder zijn hulp zou het waarschijnlijk een manusje van alles worden en later.... misschien ook steuntrekker. Het leven was moeilijk tegenwoordig. Hij alleen kon de jongen een betere kans van slagen geven. Ach v/at. Hij was in een sentimenteele bui van morgen. Al die jaren had hij er toch anders over gedacht. Hij nam z'n pijp en stopte die stevig met tabak uit de blinkende koperen pot naast hem. Even later kringelden zware, blauwe rook wolken door de kamer. Op de tafel lag nog altijd de opengeslagen bijbel. Gods woord, dat vol was van liefde en barmhartigheid, maar Evert Ver hoeven leunde achterover in z'n stoel en rookte.. Twee kerstdagen zijn lang voor een eenzaam mensch, die de vrede met zichzelf niet kan vin den. Voor Evert Verhoeven schenen ze maar niet om te willen komen. Marie, z'n huishoudster was naar haar familie gegaan. Natuurlijk, hij kon zich best redden voor een dag. Maar z'n eigen gedachten waren dit maal een slecht gezelschap. Ze lieten hem geen rust en joegen hem telkens weer op. Hij dacht aan helder verlichte kamers, waar veel menschen bijeen waren, menschen die van elkaar hielden en blij waren tesamen het groote feest van den geboren Christus te mogen vieren. De stilte in zijn eigen huis hinderde hem. Hij dacht erover naar Wouters te gaan, een praatje zou hem opmonteren, maar tegelijk schrok hij ervoor terug. Nee niet naar Wouters, nu In den middag van den tweeden dag staDte hij eindelijk in het rammelende lokaaltreintj Hij wilde naar z'n zoon. Tegen schemertyd belde hy er aan. 't Was Jaap zelf die hem opendeed. „Vader!" riep hij verrast. In het nauwe gangetje, waar de oude man z'n jas en hoed afdeed, hoorde hij het vroolijk gesnap van z'n kleinkinderen in de huiskamer. „Lucy wilde juist nog eens de kaarsen aansteken en het kerstverhaal vertellen," lichtte Jaap hem in. „Het is prettig dat U er nu ook bij bent." Een oogenblik later zat hij al in het gezellige vertrek. Het was er precies zooals hij gedacht had. Sparrentakken en kaarsen en op de tafel een groote bos hulst. Lucy schonk hem dadelijk een warme kop koffie in. „Vindt U het hier niet prachtig, Grootvader?" vroeg kleine Jaap „Moeder wou net weer gaan vertellen van het Kerstkindje. Ze kan het nog veel mooier dan de meester op school." Blonde Liesje was op z'n schoot geklommen. „Nu viert grootvader ook Kerstfeest, hè groot vader?" vleide ze. „Ja zeker, nu viert grootvader ook Kerstfeest" antwoordde de oude man, ontroerd over haar korte krulletjes strijkend. „Laten jullie grootvader toch met rust," knorde groote Jaap. „De koffie zou koud worden van al jullie gepraat." Het was temidden van al die drukte toch, dat er een heerlijke rust over Evert kwam. Zacht neuriede hij de kerstliedjes mee, die de kinderen zongen voor ze naar bed gingen. Het was werkelijk of hij innerlijk een ander mensch werd. Toen hij eindelijk met Jaap en Lucy alleen was, zaten ze even een poos zwijgend bij elkaar. Een paar kaarsen die het langst waren blijven bran den, flikkerden opeens hoog op. Lucy stond haastig op om ze uit te blazen en stak meteen de groote lamp aan. Het felle electrische licht viel nuchter in de eenvoudige kamer en toonde meedogenloos de diepe lijnen die het leven op elk der gezichten afzonderlijk geteekend had. „Nu is het Kerstfeest voorbij," zei groote Jaap. ,,'t Was mooi, 't was een gezegend Kerstfeest" zei de oude man zachtjes in zichzelven. „Dg kinderen hebben genoten," viel Lucy nu in. „Hebt U wel gemerkt hoe intens ze zaten te luis teren naar het oude Kerstverhaal? Ze worden niet moe het telkens weer te hooren." Evert Verhoeven verwonderde zich op dat oogen blik over zichzelf. Had hy dit altijd dwaas ge noemd? Was zijn eigen leven niet altijd koud en eenzaam geweest zonder de warme blijheid des geloofs, die z'n jongen bezat? Arm en werkloos en toch, dit je kinderen te kunnen meegeven. Kaarsen en sparregroen omdat het feest was, het feest van de geboorte van Jezus. Niet de jongen, maar hijzelf was dwaas geweest. Was zijn leven nu zooveel beter omdat hij geld verzameld had, geld om van te leven met een wrok in z'n hart? Wat was zelfs z'n geloof waard op die manier, als hij z'n hart sloot uit pure ver betenheid omdat de ander niet den weg ging, die hij de beste achtte? Ineens stond hij op van z'n stoel en met z'n beide handen steunend op de tafel begint hy te spreken en het was bijna een getuigenis: "....Jaap en jij ook Lucy, je weet wel dat het niet tusschen ons was, zoo het moest zijn. Ik kan me niet zoo goed uitdrukken, maar we zijn toch Christenen niet waar en daarom moesten we elkaar eigenlijk beter trachten te begrijpen." Een moment hield hij op en zag hun even ver wonderde en ontroerde gezichten, dan ging hij verder: „Maak ie niet ongerust over de toekomst van jullie jongen, daar zal ik voor zorgen, zoo God me er de gelegenheid voor geeft en ik zal trachten jullie te helpen zooveel ik kan, dan heb ik op m!n ouden dag ook nog een ideaal. Wie weet wat de toekomst nog verborgen houdt. Er is een Vader in den hemel die ook voor jullie. voor ons allen zorgt." Bij de laatste woorden had z'n stem hem bijna begeven. Twee handen, één van Jaap en één v'an Lucy hadden onder het spreken de zijnen ge grepen. „Vader, wat een heerlijk Kerstfeest!" stamelde groote Jaap met schorre stem en het was de fijne, nuffige Lucy, die onverwachts tegen zijn schouder in snikken uitbarstte. Voor het eerst sinds vele, vele jaren voelde Evert Verhoeven in zijn hart een diepen vrede. Ik zocht een plekje op aarde, 't Mocht groot zijn, dan wel klein Van veel of weinig waarde, Te mogen noemen: „mijn!" DIT is maar zóó een versje. De Genestet zei het poëtischer in deze woorden: Elk heeft een plekje op aarde, Hem dierbaar bovenal, Een landstreek of een gaarde, Een dorpjen of een dal; Een plekje, waar hij blijven En vrede zoeken wou, Waarheen zijn droomen drijven, Met stille liefde en trouw". Dat klopt niet heelemaal op het motto. Prozaïsten kunnen het niet zoo lyrisch zeggen als poëten, die al maar droomen en niet met waarde rekenen. Maar eenige analogie zit er toch wel in. Ik zocht zoo'n plekje en als het u interesseert, ik heb zoo iets gevonden, waarvan de Engelschen zeggen: My home is my castle. Sterker nog: mijn tegenwoordige woonstede ziet er van buiten en van binnen heel wat florisanter uit dan de behuizinge, welke gij hierboven ziet. *GU gelooft ongetwijfeld op mijn gezag, als ik u vertel, dat in deze boerenwoning geen haard en geen feauteuils stonden, geen electrische klok op ,£)<U lompe, eigenlijk smakelooze en stijllooze den schoorsteen en geen lits jumeaux met vaste waschtafel op de slaapkamer, geen glas in lood in de smalle ramen en geen (imitatie) „Pers" op het vaste vloerkleed. Ja, er was wel een ouder- wetsche Friesche klok, doch die hing niet voor sieraad in de vestibule, eenvoudig omdat er geen vestibule was. En toch, Schoon mijn verlangen, Soms doolde heinde en veer, Al hoorde ik tooverzangen Aan 't dichterlijke meer; Al staarde ik op de reizen, Vol plannen wel in 't rond; En sprak, na lang gepeize: Als hier ons kluisje stond! toch gaat er een lichte trilling, die met de jaren sterker schijnt te worden, door mijn hart, wan neer ik naar deze foto kijk. Wantdat is de natuurgetrouwe afbeelding van mijn o u d e r 1 ij k huis! Och, ik kan mij zoo heel goed voorstellen, dat wie op drie hoog achter met acht buren op één trap geboren is, een groot deel van zijn leven woonde in een stuk bouwsel van een blokken- doozenstraat en nu zijn laatste levensjaren slijt in een flatwoning; ik kan me heel goed be grijpen, dat zoo iemand geen last heeft van me lancholische herinne ringen aan het ouder lijk huis. Want dat was geen „huis", dat was een vervelende ruimte om te eten en te sla pen en opgesloten te Al min ik het buiten leven, tot op zekere hoogte zeg ik ook: „waar ik het goed heb, daar is mijn vader land"; maar die lage zijmuur, die staldeur- oogen, dat rieten dak met huislook afgezet, die schaduw- en vruch- tengevende appelboom; ze roepen telkens weer bijna sentimen- teel-stemmende jeugd herinneringen op. Gij zult u niet vergis- oude gebouw...." sen, al is uw stede- bouwkundige of folkloristische kennis nog zoo ge ring: er zweeft geen romantiek om dit boerenhuis. Er hebben geen roofridders gewoond, er is geen geheimzinnige kelderruimte, er loopt geen gracht omheen. Ja, er zijn wel bijgebouwen: een varkens hok, een wagenschuur, een stookhuisje, een hooi bergplaats. Maar dat is alles zeer prozaïsch. Toch weven zich, vooral in de heimwee-maand met Oudejaarsavond als besluit, allerlei herinne ringen om dat lompe, eigenlijk smakelooze en stijllooze oude gebouw. Toen mijn vadër in iets beter doen kwam door hard werken en zuinig leven, trok hij eenige akkers aan het weiland, dat hij reeds bezat, brak hij de oude stulp af en op de grens van gras- en bouwland stichtte hij, geholpen door een metse laar, timmerman en rietdekker, een beter huis, veel ruimer, doelmatiger en comfortabeler. Als ge op afmetingen, bouwstijl en indeeling let, dan glimlacht gij om het laatste woord; maar ik verzeker u, dat wy ons ouderlyk huis zeer com fortabel vonden en hoe ouder wy werden, hoe meer gemakken er aangebracht werden. Neen, tot electrisch licht hebben wij het daar nooit gebracht, maar het olietuitje met pit deed toch alleen maar dienst als looplamp; de petro leumlamp met glazen peer en koperen garnituur - gaf goed licht. Aanvankelijk ik herinner het mij vaag was onder de groote schouw nog een open vuur met typische attributen: hangijzer, groote yzeren plaat, pook en tang; doch later kwam er een flink fornuis en een veel-warmte-gevende kolom kachel. Dan was de vloer niet meer van leem, zelfs niet van gekleurde tegels met zand bestrooid, maar van geverfd hout, en de buren vonden dat wel wat al te pronkerig. Nu, wij stelden er prijs op eenigszins met de be schaving mee te gaan. Want ik kan mij nog goed herinneren, dat er eens familie uit Amsterdam arriveerde per boot, natuurlijk en dat wij toen voor het eerst.thee dronken. Maar dat beviel zoo goed, dat de thee huisdrank werd en vaak de koffie en de mee verdrong, En ruimte dat er was! In het woonvertrek was altijd plaats. Zoowel voor Nathan den jood, die zeker één keer per week mee-at, als voor de zwervende stoelenmatters, die ook avondeten kregen en dan in het hooi konden logeeren. Dat was herberg verleenen en evangeliseeren tegelijk. Van tijd tot tijd kwam ook veraf wonende familie met groote bolderende of op veeren schommelen de huif- of tentwagens op bezoek en ook wij legden op gelijke wijze tegenvisites af; en altijd dacht ik by zulke gelegenheden aan Abraham, die ook vroeg op stond en ver reisde, of voor de deur der tent uitzag naar komende gasten. Er is ook nu nog wel gulheid onder de men schen. Maar het valt toch niet mee, nu duizenden 682 den het hunne ertoe bijgedragen, om Herodes' hart met angst te vervullen. Bijna aan het eind van zijn aardschen loopbaan gekomen, vreesde Herodes, dat heel zijn regeering vergeefsch was geweest en de glorie van zijn huis zou vergaan. Hierom vatte hy, toen zijn spionnage- dienst, waarbij hij de Wijzen uit het Oosten als instrumenten wilde gebruiken, ten eenenmale mislukt was, het goddelooze plan op, om door de kindermoord te Bethlehem zijn troon te bevesti gen. En toch was die machtige Herodes niet anders dan werktuig Gods, opdat de Schrift zou vervuld worden: „Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen". Betrekkelijk kort na 's Heilands geboorte brak Herodes' sterfuur aan. Toen zijn ernstige ziekte bekend werd, hadden twee Rabbijnen den moed het volk op te hitsen, om den gehaten Keizerlij ken arend van den ingang des tempels te verwij deren. Vanaf zyn ziekbed gaf hij bevel deze Rab bijnen te doen verbranden. Intusschen was Antipater, de zoon van Herodes' eerste vrouw, naar Rome gegaan om bekrachti ging van het door zijn vader gemaakte testament, waarbij Antipater als troonopvolger werd aan gewezen. Maar zie, daar bereikte den stervenden koning door spionnen het bericht, dat Antipater in het geheim een complot gevormd had, zijn vader te dooden. Herodes bleef tot op het laatste oogenblik van zijn leven in zooverre dezelfde, dat valschheid zijn karakter bleef kenmerken. Hij schreef aan Antipater een allervriendelijksten brief, waarin hij bij dezen erop aandrong, zoo spoedig mogelijk naar huis te komen. Antipater, niets vermoedend, spoedde zich naar huis, doch werd bij zijn aankomst direct in de gevangenis geworpen. Intusschen had Herodes aan den kei zer te Rome toestemming gevraagd tot voltrek king van het doodvonnis aan Antipater. Juist vijf dagen voor zijn dood. bereikte Herodès de ge vraagde Keizerlijke toestemming. Terwijl de dood reeds zijn sloopend werk ver richtte aan Herodes' afgematte lichaam, en den koning schier geen adem overbleef, om nog te kunnen spreken, kwam toch het bevel van Hero des' stervende lippen, om Antipater te dooden. Nadat Herodes nog eenmaal zijn testament ver anderd had. stierf hij, juist even vóór het Paasch- feest. Zijn allerlaatste wensch echter is niet vervulling gegaan Welbewust, dat zijn dood geen droefheid zou wekken bij het volk, kon hij de gedachte niet verdragen, om zonder rouwbeklag te worden be graven. Daarom gaf hij bevel de voornaamstei. des lands gevangen te zetten in het groote marmeren sta dion te Jericho, en zoodra hij den laatsten adem had uitgeblazen, hen allen een prooi van den dood te doen worden. Met den dood voor oogen sprak Herodes de ont zettende woorden: „Dood ze allen, als ik sterf. 'Laten wij eens zien, of zij zich over mijn dood zullen verheugen". Dit laatste Koninklijk bevel werd echter niet jit- gcvoerd, omdat geen vrees voor de straffende des Konings daartoe meer dwong. Hoe beleven de Kinderen het Kerstfeest KERSTFEEST is een feest voor de kinderen wordt dikwijls gezegd, en in zekeren zin is het waar. Al zijn zij in het algemeen voor- loopig nog ontoegankelijk voor de kerngedachte: het Licht dat over de zond ge wereld is opge gaan, het dagen van den Morgen, tóch is er in dit feest, dat we vieren .er eere van God, Die als een Kindje tot ons kwam, zoo veel dat Kin deren toespreekt. De kribbe, df herders, de en gelen, de wijzen die de ster volgen, het is on danks zyn soberheid alles even romantisch. Men moet gezien hebben met welk een verstilde aandacht kinderen kunnen luisteren naar het Kerstverhaal dat ze al lane kennen met welk een eerbied zij de Kerstliederen zingen. De vraag rijst, welke voorstellingen Dy het kind opkomen wanneer het luistert naar het oud verhaal. In de meeste gevallen niet dezelfde die de ver teller heeft. Elk kind vervormt ze intuïtief zóó, dat ze passen in en gaan leven binnen het raam yan zyn eigen wereldje. En in dat wondere we- b"1® A reldje gelden geen maart en geen waarom's; het twijfelende: „hoe zal dit wezen?" wordt in de kinderziel niet gevonden. Het aardsche en het hemelsche zijn voor het kind een één-voudigheid. Dat Jezus in een kribbe lag is even reëel als dat hun pop in de wieg ligt. Denk maar aan de kin dervragen, die deze dingen binnen den kring van het gewone trekken: „hoe groot was Jezus toen Hij in de kribbe lag?", en: „Heeft Hij ook wel eens gehuild toen Hij nog zoo klein was?" e.d. Trouwens hoevele kunstenaars uit vroeger en later tijd beleven de heilsfeiten op dezelfde wijze. Denk maar aan Brueghel, die Bethlehem schildert als een Vlaamsch dorp, aan Timmermans die het Kindeke Jezus in Vlaanderen laat geboren worden. Tot zoover over het historische Kerstgebeuren. Het blijkt echter dat by vele kinderen de nadruk valt op het bijkomstige: de versiering, de gezel ligheid, de cadeautjes, de vacantie. Nu zijn er vele orthodoxe christenen, die er b.v. op tegen zijn, een kerstboom te nemen, om te voorkomen dat de aandacht van het werkelijk belangrijke zal worden afgeleid. Anderen daaren tegen zijn van meening, dat de opgewekte stem ming, door het huis-versieren gewekt, de ontvan kelijkheid van het kind vergroot. <5 gezinnen vormt voor de kinderen het lichtjes- «erf cadeautjesplezier blijkbaar de kern van het feest. Een meisje heeft den boom overdadig versierd. Een groote tafel met cadeautjes staat er voor. Een jongen laat de kinderen hand-in-hand om den boom heen dansen. Een ander geeft de huiselijke gezelligheid weer, door vader en moeder af te beelden aan weers zijden van den verlichten boom, moeder met een trommel, vader met het kind op schoot. Bij een vierde speelt een van de feestvierenden kerst liedjes op de piano (afb. II). Dan komen er twee, die met hun ouders op Kerst avond mee mogen naar de kerk, en dit als het eigenlijke Kerstfeest zien. Bij de eene is de kerk van binnen en van buiten versierd. Van alle kanten komen ouders met hun kinderen om het feest te vieren. Er zit iets opgewekts in de heele teekening, die ondanks de naieviteit in de uit beelding, uitstekend de feeststemming weergeeft (afb. III). De ander geeft de kleine kerk in de verte. Te voet Hoe het zy de Kerstboom raakt noe langer hoe meer ingeburgerd, en de tijd is voorbij dat men die alleen aantrof bij menschèn voor wie het Kerstfeest niet meer was dan een gelegenheid tot het uitdeelen van Sinterklaas-achtige verrassin gen, terwijl dan als attractie onder den verlichten boom de „legende" van het Kerstkindje werd verteld. Om eens te zien wat in dezen tijd ónze kinderen zich van het Kerstfeest voorstellen, wat volgens hun het eigene van dit feest uitmaakt, heb ik eens een enquête gehouden op kleine schaal. Aan 16 kinderen van 9 jaar, jongens en meisjes, heb ik gevraagd of ze een Kerstteekening wilden maken geheel zonder verdere aanwijzingen. Het zijn alle stadskinderen uit gegoeden stand, en alle christelijk zy het van zeer verschillende richting. Eén was er bij, die een teekening gaf waarvan de opgave wel leek te zijn: een industriestreek. De schoorsteenen van huizen, fabrieken en schepen rooken, de zon trekt een leelijk gezicht tegen den drukken autoweg. In de verte staat een kerkje waar de vlag uithangt: het eenige dat op een mogelijk feest wijst. Een meisje had volgens heidensche (Oud-Ger- maansche) gewoonte Kerstmis en Nieuwjaar tot een geheel gemaakt. Klokken klingelen, hulst takjes zorgen voor het Kerstidee, een kalendertje geeft het nieuwe jaar aan. Dit is een meisje uit een gezin, waar het „christelijk" alleen nog maar in houdt dat men niet Katholiek is. Drie jongens hadden niet anders gedaan dan een winterlandschap met denneboomen en ber gen te teekenen. Bij twee van hen wijzen de groote sterren aan de lucht misschien op de ster van Bethlehem. De derde gaf een uitstekend Zwitsersch landschap (afb. drie bergruggen met aan den voet een dorpje, bestaande uit een kerk en een rijtje huizen. In de deur van één der huizen staat een poppetje. .Ja, ziet u", zei de kleine teekenaar, „ik heb dat er maar bij getee kend, want in Zwitserland gelooven ze nog alle maal aan het Kerstmannetje". We zijn nog steeds ver van het eigenlijke Kerst gebeuren. Met de versierde Kerstboomen, zes in getal, komen we een beetje dichterbij. In deze of per auto gaan de menschen de verre landwegen in de richting van de kerk. Een herder drijft zijn beesten in den stal. De aanwezigheid van een vluchtheuvel op de wegsplitsing verraadt het stadskind. Tot zoover de kinderen het zijn er 13 die alle -zonder onderscheid Kerstmis zetten in den tegen- woordigen tijd, in den kring van hun eigen bele venissen. Nu komen er drie, die de stap terug doen en de werkelijke historische gebeurtenissen trachten weer te geven. De eerste doet het uitstekend in de drie wijzen uit het Oosten, die, op wonderlijk- gevormde kameelen gezeten, de blinkende ster volgen die hen naar het Kind in de kribbe zal brengen (afb. IV). De eerste en derde wijzen dragen de kroon op het hoofd. De middelste was volgens den teekenaar te moe om de zware kroon op het hoofd te houden. Hy heeft hem aan een koord op zyn rug hangen. De kleeding van de wijzen is kleurig en rijk. De horizon is laag ge nomen, wat de verlatenheid en uitgestrektheid van de woestijn suggereert. Een ezel, aan het tuig van de laatste kameel gebonden, draagt de geschen ken voor het Koningskind. De volgende geeft een voorstelling vol actie van het gebeuren buiten op het veld (afb. V). In de verte, aan den voet van de heuvelen, ligt Bethlehem met zyn platte daken. De herders zijn bezig een wachtvuur tevens kookvuur op te stoken. Plotseling dalen twee engelen neer. Een verdwaald schaap loopt verschrik- terug naar de kudde. Boven de bergen is er een „scheur" in den Afb. 4. ....die op wonderlijk-gevormde kameelen de blinkende ster volgen Afb. 6. De eenige teekening, die de eigenlijke Kerstgebeurtenis weergeeft. hemel, waardoor straks de menigte van engelen tevoorschijn zal komen. Tot slot de eenige die de eigenlijke Kerstge schiedenis weergeeft, (afb. VI). We zien de kribbe in een klein huis, waarboven de ster staat, met Jozef, Maria en nog een figuur. Twee engelen dalen uit den hemel. De herders, vergezeld van hun kudden, en de drie wijzen komen tegelijk aan bij het kleine, met bloemen versierde huis. Ergens hoog in de lucht luiden de klokken Hoewel een kind in een vrije teekening, als de boven beschrevene, meer zijn voorstellin gen van bepaalde dingen geeft dan zijn religieus beleven der dingen, kunnen we toch aanne men dat zich in de keuze van het onderwerp iets van dat innerlijk leven weerspiegelt. Het kind dat moeilijk over deze dingen praat zal zich misschien langs dezen weg uiten op een onvermoede wijze. Eén ding is zeker. Wanneer wij, volwassenen, deze argelooze uitingen der kleinen in al hun simpel heid voor ons zien, is het ons als hooren we Jezus' stem: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zoo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. BETTY VAN DER PLAATS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 17