KERSIMIMME m DE VIJF SAMENWERKENDE CHRISTELIJKE DAGBLADEN DE ROTTERDAMMER-NIEUWE HAAGSCHE OOIIRANL-NIEIITO UTRECHTSCIIEGOURNNT NIEUWE LE1DSCHE COURANT EN DORDTSCH DAGBLAD 't Licht dezer wereld „Ja goed zo, ik heb hem." In zijn stevige armen bracht hij Timo al gauw op de wal. „Jongen, kruip jij ook over de ladder terug, anders ga je er nog door." Timo werd op de kant neergelegd. Hij zag zo wit en hij hield zijn ogen gesloten. Liesje snikte zachtjes. Niemand zei iets, maar al de kinderen dachten aan 't zelfde. VL Nu is 't avond. Buiten is 't nog een heel klein beetje licht Want als er sneeuw ligt, blyft het veel langer dag, weet je wel? De kinderen spelen nu niet meer buiten. Ze zijn nu allemaal in de huiskamer, lekker warm bij de kachel. Ook Liesje zit stilletjes naast Grootmoe in een plaatjesboek te kijken. En waar is Timo? Is hij er niet? Timo ligt in zyn kjeinè bedje. Hij kijkt in 't rond, een beetje verbaasd, want hij is net wakker geworden. „Gelukkig dat ze me uit 't ijs gehaald hebben," denkt hij. „Want andersAnders zou hij hier niet meer geweest zijn. Waar had hij dan wel heen gegaan? Grootmoe zei altijd: Zij die Jezus lief hebben boven alles, zullen later zeker bij Hem mogen En Timo? Ja zeker, hij heeft den Heiland ook lief. Maar of hij Hem nu wel 't liefst van alles heeft, dat weet Timo nog niet. Wat was 't koud geweest onder het ijs. Timo huivert. In 't begin tenminste. Later niet meer. Toen had hij moesje gezien, die had tegen hem gelachen en geroepen: „Kom maar Timo, kom Opeens was alles heel zwart geworden en had hij alleen nog maar 't druisen van 't water ge hoord. Weer wil hij 't uitgillen van angst. Hij vliegt overèind en gooit de dekens van zich af. Zachtjes gaat de deur open. Tante Riet komt binnen. Ze legt haar koele hand op zijn voorhoofd en zegt kalm: „Timo, nu hoef je niet meer bang te zijn, nu lig je in je warme bedje jongen." Hij gaat weer liggen. „Ik dacht dat ik weer in 't water zat." „Ja vent, je hebt kou gevat, en daardoor ben je wat onrustig. Blijf jij maar rustig liggen hoor, de Heere God zorgt voor je. Hij heeft gemaakt dat je gered werd, en Hij zal ook nu doen wat 't beste voor je is. Hij is een Vader voor hen die Hem liefhebben." „De Heere heeft ook Jan geholpen om mij vast te houden, nietwaar tante?" „Zeker vent." „U moet mijn nieuwe trein maar aan Jan geven, die vond hij zo prachtig." „Dat mag je zelf doen als je weer helemaal beter bent want nu ben je een beetje ziek, heeft de dokter gezegd." „Tante, heeft U ook de man bbdankt, die me uit 't ijs heeft gehaald?" „Ja hoor. dat is in orde. Drink nu eerst eens deze warme bouillon op, dat is zo goed voor je." Timo drinkt met kleine teugjes. „Liesje wil je ook nog even iets komen vertel len" zegt tante, terwijl ze hem fijn onder de dekens stopt. Liesje komt zachtjes binnen. Ze kijkt naar 't bed en ze kijkt naar Timo, zon der iets te zeggen. Ze heeft hem ook niet meer gezien nadat hij aan de slootkant had gelegen. Dat was zo vreselijk geweest, nooit zal ze 't vergeten. „Dag Liesje." „Ben je boos op me, Timo?" „Boos? Nee hoor, waarom?" „'t Is toch alles mijn schuld?" „Och nee, jij kon er toch niets aan doen dat Ik boven op 't ijs sprong, 't Was ook erg dom van me om zo bang voor sneeuw te zijn." „Ik deed 't om jou te plagen. Ik was altijd zo'n UIT DE HOGE HEMEL Uit de hoge hemel Daalde eens de Heer, Als een teder kindje. Op deez aarde neer. Hij kwam van de hoge, Kwam daar van Zijn troon; En in Bethlems kribbe Lag Gods ?en'ge Zoon. Bij Zijn scnamel kribje Buigen wij ook neer, Vragen saam een z gen Van dien lieven Heer. Neem, o lieve Heiland Wat ons lart U biedt. En wil altijd luist'ren Naar der kind'rer. lied. naar kind. Ik was boos wanneer de mensen jou aardiger vonden dan mij. En ik kon 't niet uit staan dat Grootmoe van jou even veel hield als van mij. Daarom was ik nooit aardig tegen jou en daarom plaagde ik je altijd." „O daarom?" Timo keek heel verwonderd. „Maar voor jou zijn de mensen toch ook aardig?" „Natuurlijk. Maar dat merkte ik niet eens, om dat ik vroeger alleen hier in huis was. En toen jij kwam, wilde ik nog dat Grootmoe en alle maal alleen van mij zouden houden." „Dat wist ik niet." „Maar nu weet je 't wel, vind je me geen naar kind?" „Nee, want ik doe ook verkeerde dingen. Bang zijn voor sneeuw was toch ook niet goed." „Daar kon jij niets aan doen. Maar Timo, ik heb zo verschrikkelijk in angst gezeten toen ik dacht dat jij verdronken was. Want alles was mijn schuld. En ik dacht ook, dat ik al dié verkeerde dingen nu nooit meer goed kon maken Ik heb gebeden, maar ik werd hoe langer hoe angstiger, 't hielp niets. Wil je me het vergeven? Alles?" „Natuurlijk Liesje. Heb je 't ook al aan den Heere God gevraagd?" „Ja hoor, en moes weet gelukkig ook alles." Tante komt weer binnen. „Nu moet Liesje weg, anders wordt Timo te moe. Ga jij maar rustig slapen hoor, vent. Oom en tante slapen vannacht in de kamer hier- OOOOOOOOS3« JEZUS' KOMST OP AARDE W ij z e: Er ruist langs de wolken. Komt, kinderen'. zingen wij dankbaar en blij, De Heer werd geboren voor u en voor mij. Daar lag in de kribbe, met doeken omhuld, Het kind, dat de hope der vadren vervult. JezusJezus'. Gods lieve Zoon, Verwisselt de hemel voor smaadheid en hoon.x Daar lag Hij, zolang door de vromen verwacht, Schoon nietig van aanzien, vol God'lijke kracht. Genade en waarheid spreekt weldra zijn mond. Zijn ogen, zo vriend'lijk, gaan zoekende rond. Zoeken, zoeken, wien toch zoekt Hij De grootsten der zondaars, ook u en ook mij. Die Jezus roept u ook met lieflijke stem. O kinderenl luistert toch ernstig naar Hem. Om u te verlossen van zonlen en smart Kwam Jezus op aarde geeft Hem dus uw hart. Komt dan, komt dan, toeft langer niet: 't Is Jezus, die waarlijk verlossing u biedt. Waar Jezus u kent als een schaap Zijner wei, 1 Zet daar, kind'ren, dan alle vreze ter zij; Eens voert dan de Heiland, getrouw tot de dood, U in Zijne hemel, die 't kruis u ontsloot. Amenl Amen', wat grote schat Hield eenmaal de kribbe in Bethlem omvat. naast en ik zal de deur open laten staan, dan zijn we heel dicht bij je. Welterusten, lieve jongen." „Nacht tante, Nacht Liesje." Tante kust hem op zijn wang en strijkt hem door zijn roetzwarte krullebol. Dan gaat ze zachtjes heen. „We gaan fijn schaatsenrijdenl" Buiten ligt de In de tuinen, op de bomen en de planten, op de hekjes, de kozijnen en de daken. Behalve voor de deuren, want daar hebben de mensen de sneeuw weggeveeg'd; dat is voor het inlopen. En ergens op een brede sloot, is een grote bijt. Daar ligt ook geen sneeuw meer op. Nee, daar is donker, koud water in En op 't water komt een vlies, 't Begint te vriezen. Aan de hemel schitteren de sterren. 't Maantje lacht. Maar als hij de grote donkere bijt in de brede wit besneeuwde sloot zie, lacht hij niet meer. Dan kijkt hij heel ernstig. Boven de sterren en boven de maan, daar woont de Heere God. En Hij zorgt voor de kinderen die Hem lief hebben. 588 't Licht dezer wereld is reddend verschenen; 't Woord, dat vóór de eeuwen bi] God was, werd vleesch. Christus komt menschen met God weer vereenen, Zondaars verlossen van oordeel en vrees Heméien, wilt uw gezangen ons leenen! 't Licht dezer wereld is reddend verschenen. Christus daalt neder. Geslaakt zijn de banden! d' Eeniggeboor'ne des Vaders maakt vrij. 'tLied der verlossing weerklinkt door de landen: Dat heel de aard Hem als Redder belij' Moog' aller hart nu van dankbaarheid branden! Christus daalt neder: geslaakt zijn de banden! K. Allendorf (1693-1773).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11