Vrijheidsboomen in en bij Gouda
LES JOURS DE GLOIRE SONT ARRIVÉS
(DE DAGEN VAN GLORIE ZIJN AANGEBROKEN).
meenteraad) eenige weken later besloot het caril
lon van de St Jan op ieder heel uur van den dag
voortaan de Marseillaise te laten spelen en op
ieder half uur de Carmagnoles.
Dus: dag in dag uit!
De melodie dier liederen werd zoodoende er bij
de burgerij als 't ware ingehamerd.
De menschen konden ze zelfs niet meer kwijt uit
hun gedachten.
Voor hen die dicht by de St Jan woonden was
het om dol te worden.
Velen hunner konden dan ook slechts met groote
moeite 's avonds in slaap komen en als zij in den
nacht wakker werden, ruischte het weer aanstonds
in hun oor en:
Vrijheidsboom, zooals die in 1795 overal in ons
land werd opgericht
T A /AS een jolige boel op de Markt in Gouda
VV in den namiddag van 23 Januari 1795.
Héél de Markt was bedekt met een om een Vrij
heidsboom dansende, hossende en zingende
menschenmassa.
De met een Vryheidshoed en eenige andere
emblemen versierde boom was den vorigen dag
geplant, juist toen de zoo smadelijk verjaagde
burgemeesters en vroedschaps eden het stadhuis
ver ieten, enkele uren vóór de aankomst der
Fransche bevrijders van het slavenjuk.
Een zeer vooruitstrevende dame had die boom
geschonken.
Toen de Fransche troepen de stad waren binnen
gekomen. was de schemer reeds gevallen en waren
de mannen te koud en te vermoeid geweest van
hun lange marsch om nog te dansen Maar nu,
nu zij bij de burgers ingekwartierd zijn en heer
lijk geslapen hebben in bedden zoo goed en zoo
zacht als de meesten hunner ooit gezien hadden,
en de morgen gebruikt hebben om zich te reini
gen van allerlei ongedierte en vuil, en hun ver
sleten p unje zoo goed mogelijk hebben opgeknapt,
was hun eerste werk geweest een rondje om den
Vrijheidsboom te dansen.
Zij waren dat in hun van burgerbloed doorweekt
land zoo gewoon en vonden het wat fijn. hier op
dt Markt, te midden van een hen toejuichend
volk, rond de pas opgestelden boom te kunnen
dansen en zingen.
De Gouwenaars, nog wat onwennig met dat
nieuwe, hadden aanvankelijk niet mee gedanst,
maar hadden er wel met groote oogen naar staan
kijken, voora'. I en ook Fransche officieren gin
gen mee dansen in de rei.
Daar verscheidene vooraanstaande patriotten
den vorigen avond met die Fransche officieren
aangezeten hadden bij de feestmaa'tijd in de
Doelen, hadden zij niet kunnen nalaten zich bij
hen te voegen in hun kring om dapper mee te
dansen en mee te zingen.
Zoo was het ys gebroken en lieten ve en der toe
kijkenden, zoowel vrouwen air mannen, zoowel
deftigen als eenvoudigen. zich niet langer weer
houden van mee te doen.
De Markt geleek daarop in zeer korten tijd op
een deinende en wiege'ende massa.
Daar de Franschen den toon aangaven vo'gden
ta. van opwindende revolutionaire-liederen e kaar
bijna onafgebroken op. slechts afgewisseld door
uitroepen als Vive 'a République Franca se! en
Vive la République Ho andaise! door wederzijds
omarmen en door het kussen der Franschen van
vrouwen en meisjes
l uid en geestdriftig k onken de Marseillaise, de
Carmagnoles, het liedje van de guillotine, het Ca
ira enz. over de Markt.
Vo'strekt met aleen de Fransche soldaten en
officieren waren het die deze liederen zongen,
ook tal van Gouwenaars spraken destijds Fransch
en zij, die geen Fransch kenden, jubelden met de
hoop mee.
D< eigen vaderlandsche 'iederen, die in den
tachtigjarigen oorlog, in het rampjaar 1672. en bij
belangrijke gebeurtenissen in het Oranjehuis, in
bange en in blijde dagen zoo dikwy's op diezelfde
Markt waren gezongen, hadden p'aats moeten
maken voor de oproersliederen. van den met ge
juich ingehaa'den vijand.
Diens liederen vielen »ejfs zóó in den smaak by
de stadsregeerders, dat de Municipaliteit (Ge-
650
Gouda Ingang van liet Weeshuis,
„Allons enfants de la patrie
Les jours de gloire sont arrivés!"
Velen verbeeldden zich inderdaad dat de dagen
van glorie aangebroken waren. Maar het duurde
niet lang of zij ondervonden, dat die zoogenaamde
dagen van glorie dagen van zwarte duisternis
hadden ingeluid.
De begeerte om te dansen en te zingen rond den
vrijheidsboom had in Januari 1795 vele Gouwe
naars als een koorts aangegrepen.
Lang en veel werd er rond den vrijheidsboom
op de voor velen gunstig gelegen Markt gedanst.
Voor hen, die buiten de stadspoorten woonden,
werd de groote afstand evenwel op den duur een
bezwaar vandaar dat de bewoners van de buiten
de Potterspoort gelegen Wagtelstraat, na drie
weken lang te hebben meegedanst en meegeju-
be'd op de Markt, een boom vroegen aan de Muni
cipaliteit om in eigen omgeving te kunnen dansen.
Zij kregen een boom en plantten dien in de
onmiddellijke nabijheid van hun straat en ver
sierden hem met een hoed en verdere emblemen.
Zoo hadden de bewoners van de Wagtelstraat
sindsdien hun eigen vrijheidsboom, waaromheen
zo met geringe moeite konden dansen en hun
vreugde uitzingen over het wegjagen van den
Stadhouder, van hun Burgemeesters en van de
Vroedschap en over de daardoor verkregen
vrijheid.
Zij konden dus ieder oogenblik van den dag naar
hartelust dansen en jubelen, en dat, behalve over
het verjagen der tirannen zoo de leiders hen
voorhielden ook over de gouden en ge
lukkige dagen die hen be'oofd waren.
Vijf dagen na het planten van den vrijheidsboom
op de Markt had de Municipaliteit aan het na
burige Waddingsveen zelfs drie boomen geschon
ken om daar als vrijheidsboomen te dienen.
Daar, in Waddingsveen, woonden dan ook ver
scheidene invloedrijke patriotten, dank zij het
reeds meer dan tien jaren ijverig bewerkt was.
De zeer onrechtzinnige dominee aldaar, Jan
Wildrick, had zijn schapen reeds jaren lang vanaf
den preekstoel bewèrkt en sterk propaganda ge
maakt voor oproerige bladen als de Post van den
Neder Rijn, de Politieke Kluyver en de Courier
van Europa.
De Remonstrantsche dominee Gys van Leeuwen
deed niet voor hem onder, die was zelfs com
mandant van de Vrijcorporisten.
Ook de schoolmeester Hendrik van Maanen,
ouderling Kors van Leeuwen, Pieter de Nicq de
barbier en Hermanus de klapwaker waren ijve
rige patriotten.
Dokter Nootenboom daarentegen moest van dat
opstandige gedoe en van hun konkelen met den
vijand niets hebben.
Reden genoeg voor Jan Couperus, den Goudschen
Schout, om eenige gewapenden naar Waddings
veen te zenden en den dokter gevangen te nemen.
Ook Bodegraven en Heken^orp kregen ieder een
boom van de Goudsche Municipaliteit.
Die dorpen hadden geen drie boomen noodig,
zooals Waddingsveen, die hadden aan één boom
genoeg, aangezien daar vele Prinsgezinde!* woon
den, die geen behoefte hadden aan het dansen
om een vrijheidsboom.
De Goudsche regeerders waren dus nogal royaal
met hun boomen; nu ja! de Plantage bij den
Winterdijk had er genoeg!
Het naburige Gouderak had heelemaal geen vrij
heidsboomen noodig. De boeren daar, echte
Oranjeklanten, door klokgelui bijeen geroepen,
Ha'dden de Fransche soldaten, toen die ook Hen 'de
vryheid kwamen aanbieden, niet met gejubel
zooals vele Gouwenaars gedaan hadden maar
met hooivorken en knuppels ontvangen en dat zóó
gevoelig, dat de Franschen hals over kop op de
vlucht waren gegaan naar Gouda.
Jammer genoeg moesten die dappere boeren het
den volgenden dag verliezen, toen die vrijheids-
brengers met een groote overmacht van paarden
volk en infanterie terugkwamen.
Twee en twintig boeren kregen toen van die vrij
heidbrengers inplaats van vrijheid een akelige
gevangenis in Gouda. De Franschen hadden hen
aan de staarten hunner paarden gebonden mee
gevoerd.
In Gouda kregen het Weeshuis en het Armhuis
elk een eigen vrijheidsboom.
De nieuwe regenten van het Weeshuis de oude
waren vanwege hun Oranjegezindheid afgezet
wilden ook de weeskinderen doen deelen in de
VTeug'dé van Het vrijgeworden vaderland.
Zy lieten daarom een vrijheidsboom oprichten
vlak voor de regentenkamer, behangen met door
goedhartige burgers verstrekte cadeautjes.
Toen de boom gereed stond kregen de kinderen
een goed maal, de regenten en regentessen be
dienden hen.
Daarna mochten de weezen gaan dansen en zin
gen om hun vrijheidsboom.
Onderwijl genoten de regenten en regentessen
van een door henzelf betaalden broederlijken
maaltijd, waarbij zij vanaf hun zitplaatsen door
de open ramen 't was Juli met aandoening
en bijzonder genoegen zagen hoe de kinderen 2ich
vermaakten en zich verheugden over de pas ont
loken vryheid.
Met de verpleegden in het Armhuis ging het
vrijwel evenzoo.
Die tobbers hadden wel niet veel reden om een
rondje te dansen en opwindende liederen te zin
gen, maar, 'de nieuwe regeerders verlangden BcT(
dus konden de kreupele, halve en heele blinde,
doove en kuchende oudjes, meest krom van de
rheumatiek, er niet van tusschen uit hand aan
hand te springen om hun vrijheidsboom en met
hun beverige stemmen en schorre kelen hun blijd
schap uit te jubelen over de door middel van de
Fransche vrienden verkregen vrijheid, gelijkheid
en broederschap.
De meesten hunner hadden veel liever het „Wil
helmus" of een ander Oranjelied gezongen dan
een zoogenaamd vrijheids ied, maar, dat durfden
de stakkers niet.
De regenten en regentessen en brave vader en
moeder hadden vanuit hun vergaderkamer met
bijzonder genoegen het dansen der verpleegden
gadegeslagen en hun zingen aangehoord.
P. D. MUYLWIJK.
De werkmeid
rijzen; 't zij, dat de ronding van den
arm bevaL'ig uitkomt bij het hantee-
ren van den luiwagen; 't zij eindelijk,
dat zij den glazenwassohersspuit (een
werktuig hetwelk eens heel Bordeaux
in opschudding bracht, toen een Hol-
landsche vrouw, we ke zich a'daar had
nedergezet, het, benevens haar werk
meid, met zich bracht) in handen
neemt en het geheele lichaam zich
(zooals Bi'derdijk het ergens uit
drukt) „Slingert en buigt en ver
wringt".
Totaal verdween ook uit het stads
beeld de klepperman, al kennen wij
nog zijn opvo'ge. den nachtwaker.
„Hoe staan zij afgescheiden van alle
gewone stervelingen! Wat ons nacht
is, is hun dag. en omgekeerd; alzoo
wij slapen, waken zij; als wij rusten
op het zachte dons of vaak nog zachter
stroo, doorzwerven zij met vasten tred
551
VERDWENEN TYPEN
i
IN het jaar 1838 gaf de Neder'andsche
Maatschappij van Schoone Kunsten
te 's-Gravenhage een boek uit, dat
meer dan eenig ander werk een kijk
geeft op het leven van nu honderd ja
ren geleden.
Het heette: „De Nederlander" en be
vatte: „Karakterschetsen, kleeder-
NEDERLAND IN 1838
werpen, vermiste kinderen, van jonge
lingen of jongedoohters, die het ouder
lijk huis heimelijk verlaten hadden,
kortom, hij was de wandelende krant.
Reeds in 1938 werd over den om
roeper in den verleden tijd geschre
ven. Met het ruime en deftige bestaan
van dezen beambte, die „bij zijn dood
in staat was een aanzienlijk kapitaal
aan zyn erven na te laten" was het
toen reeds gedaan, dank zij de ont
wikkeling van de drukpers en de
krant. Een andere uitvinding, die van
de radio, deed den omroeper, zij het
ook in een anderen vorm, herleven.
flinker dan ons latere „dienstbode".
Zij heette aldus, „omdat zij is aan
genomen om werk te doen, en dus niet
veronderste'd kan worden anders als
werkzaam te zijn. Is zy dit niet, dan
valt zy zoo min onder onze beschou
wing als een knaap, die niet rijden
kan, in een werk van Engelsche typen,
onder de rubriek Jockey zoude kun
nen bedoeld worden".
„Wie de Werkmeid in haar volle
kracht wil aanschouwen, wandele op
een fraaien Saturdagmorgen de Am-
sterdamsche hoofdgrachten langs. Dan
staan alle voordeuren open, al wijst
ook de thermometer 10 graden onder
nul: dan stroomt het water bij emmers
vol over stoep en gangen, al moest het
zich terstond herscheppen in een vloer
van ijs, waar het halve huisgezin op
uitgleed en den hals brak- dan schynt
er aan het boenen en schrobben geen
einde te zullen komen. En o! dan is
zij heerlijk om te aanschouwen, de
Werkmeid, met haar blanke kornet,
die echt nationale dracht, met haar
geruit boezelaar, haar witte kousen en
haar holsblokken, welke juist de minst
cierlijke deelen van haar lichaam aan
het oog onttrekken: dan is elke be
weging, welke zij aanneemt, geschikt
om de vormen van haar kloeke ge
stalte voordeelig te doen uitkomen:
't zij, dat zij den emmer in de eene
hand dragende, de heup aan de tegen
overgestelde zijde met zwier doet op-
De omroeper
dragten, houding en voorkomen van
verschillende standen, tekst van de
meest geachte schrijvers, met gravu
res van den heer Henry Brown naar
teekeningen van de voornaamste Ne-
derlandsche kunstenaars."
Het boek is vooral interessant, omdat
het een reeks typen uit ons volk van
dien tijd beschrijft en afbee'dt, die sinds
dien tijd zijn verdwenen tengevolge
van den totalen omkeer van de ge
heele maatschappij door uitvindingen
en ontdekkingen, en daarnaast een
aanta' van die typen bevat, die „het
knagen van den tands des tijds", heb
ben weerstaan, zoodat wij ze ook
heden ten dage nog kennen.
Wanneer wij spreken van den om
roeper, denkt de tijdgenoot aan nie
mand anders dan aan den aankondiger
van het radio-programma.
Maar hij heeft een voorganger gehad
in den man. die in steden en dorpen
rondging met koperen bekken en
meta'en hamer. „Op eiken kruisweg,
bij elke sluis of dwarsgracht. stond de
gewichtige personaadje stil: hij liet
den ernsthaftigen blik om zich heen
weiden, 'angzaam hief hij het koperen
armschild op; en het metaal, op het
metaal herklinkende. verkondigde
zijne tegenwoordigheid en riep de aan
dacht der vrome burgers in op de
woorden die hij spreken zoude."
Wanneer er genoeg van deze „vrome
burgers" onf hem heen stonden, open
de hij den mond.
Hij kondigde aan „een publicatie der
achtbare Magistraat", of een pub'ieke
verkooping, een bericht, handel, zee
vaart, visscHerij of nijverheid betref
fende. Hij sprak van verloren voor-
De aanspreker
gemaakt van degenen, aan wie deze
gebeurtenis moest worden meegedeeld.
En dan: „De lysten zijn gemaakt: de
ure is gekomen, waarop het rond
zeggen beginnen zal. Zie, op gindsche
brug, den besturenden Aanspreker
zijn beve.en ronddeelen en elk zijn
taak aanwijzen. We ke ernst is op
's mans gelaat! Welke wichtigheid in
zyn gebarenspel!
't Is Agamemnon, die den aanval tegen
Troje gebiedt: en, op zijn wenk, ver
spreidt zich het gevolg van sneüe
Achillessen en draaft langs burgwal
en straten, en doet overal de sche len
klingelen. De deuren gaan open: de
Aanspreker (mits het een deftig huis
zy, waar hij voorstaat) legt de rech
terhand aan den punthoed, doet hem
een hoek van 46 graden beschrijven
en heft, met een hoogdravende stem,
in dezer voege aan:
„Maak bekend, dat overleden is, de
Hoogwe'geboren Vrouwe Sara Catha-
rina Augusta Wilhelmina van Hevelen
tot Heffenburg, Douairière des Hoog
welgeboren Heer Jonkheer Willem
Lodewijk Baron *ar Hoogenlinde".
Hy doet zijn hoed nogmaa's een boog
beschrijven, dekt zich weder en voegt
er, als ter bevestiging, in een platten
Amsterdamschen tongval bij:
„De ouwe mevrouw van Hoogenlinde,
schoins hierover in 't hoekhois: zelje
't niet vergeten, vrijster?"
„Wat seg 'ie!" roept de vrijster: „is
die dood? nou kijk! mensch! 't is wat
te segge! ja! er sterft al heel wat
rykdom tegeswoordig."
Maar reeds is de Aanspreker, zonder
zich den tijd te gunnen om het oor te
leenen aan de wijsgeerige aanmerkin
gen der dienstmaagd, een paar huizen
verder zijn plechtige formulé gaan
herhalen."
By de begrafenis trad de Aanspreker
op a's leider. Onze afbeelding geeft
den man weer met punthoed, laufer en
korte broek.
De schrijver in 1838, wien dit reeds
te modern voorkomt, verzucht: „waar
is de majestueuse, de eerbiedwekken
de, de in talrijke batterijen verdeelde,
de wit gepoeierde pruik geb'even?
Waar is zij? De echo antwoordt:
Waar?"
Dezelfde vraag zouden wij in onzen
tijd kunnen zuchten ten opzichte van
de echte Hollandsche werkmeid. Wat
klinkt zelfs dat woord werkmeid reeds
Een figuur, die wij in het geheel niet
meer kennen, is die van het wafel
meisje.
Het was de serveuse uit de wafel
kraam, en zij oefende daarin en daar
omheen haar zwervend beroep uit.
„Evenals er drie Gratiën, drie Parken
drie Furies, drie Cyclopen zijn," aldus
mijn boek, „zoo zyn er ook altijd drie
wafelmeisjes, die de bakster der wa
fels moeder noemen.
Zij bediende niet alleen de klanten,
die in de wafelkraam zich tegoed kwa
men doen, maar bracht ook de be
stelde wafe's aar. huis.
„Zij is," aldus de enthousiaste be
schrijving, „we'gevormd van leden
regelmatig van gestalte, schoon eenigs
zins overhellende tot gezetheid, en
hare bewegingen hebben een bevalli-
gen zwier, haar vel is blank en door
schijnend, malsch als zijde, maar niet
zeer veerkrachtig; haar lichtblauwe
oogen hebben een kalme, zachtzinnige
uitdrukking, die getuigt, dat in het
hartjen nog geen stormen hebben ge
woed."
Een heel wat somberder figuur was
de aanspreker. Al vervult hij ook in
onze dagen nog een belangrijke taak
na den dood van een mensch, zijn
naam is gebleven, maar het werk.
waaraan hij jjien ont'eent, is overbodig
geworden.
Het overlijden van een bloedverwant
wordt in onzen tijd bekend gemaakt
door midde van' advertenties en per
soonlijke rouwkaarten.
Honderd jaar geleden geschiedde het
door den aanspreker. Onmiddellijk na
een sterfgeva' werden de lijsten op-
Hei wafelmeisje