he4.h«
DE VOETBAL
.7)
door J. Z.
[EDERE moeder keek natuurlijk 't meest naar 't
plekje waar haar jongen stond.
Eén keer moest meester zijn fluitje laten horen.
Precies op de grenslijn vochten Kees en Jaap om
de bal.
Ze waren nog slaags, toen de tal allang was weg-
gero.d en helemaal aan de andere kant van 't
veld was terechtgekomen.
Na t fluitje van meester lieten ze elkaar ver
schrikt los.
O, wat schaamden ze zich nu voor al die mensen.
Vlug liepen ze een eindje terug.
Toen kon 't spel weer verder gaan.
Na een ha'f uur vloog bij Jan, die keeper van
Oranje was, de eerste bal door 't doel.
Aan Jan lag het niet. Hij had zelfs zo'n rare
sprong gemaakt, dat hij achterover op 't veld
kwam te liggen, met z'n benen in de lucht.
Dat gaf een gejuich bij Wit.
Maar de vreugde duurde niet lang, want vlak
achter elkaar vloog de bal tweemaal door 't witte
doel.
Ze kwamen met zo'n vaart aanzetten, dat de
arme Dirk~ze niet kon houden.
De Witten zetten nu hun beste beentje voor.
Zouden ze verliezen?
Nee, dat mocht niet.
Nóg meer spanden ze zich in.
De klok had al een poosje geleden half vier ge
slagen er om vier uur zouden ze ophouden.
De Witten begonnen een stevige aanval en....
ja hoor, even later was de stand 22.
In de paar minuten, die nog overbleven, zou 't
er om gaan.
Wie zou nog een doelpunt maken?
De spanning onder de toeschouwers werd steeds
groter, 't Was nu doodstil rondom het veld.
Maar zoveel te meer gebeurde er óp het veld.
Doch alles was zonder resultaat.
Aan 't eind van de wedstrijd stond 't spel nóg 22.
Alle spelers holden zo hard ze konden naar de
twee scheidsrechters.
Wie had nu gewonnen?
De meeste toeschouwers liepen door, maar som
migen bleven nog even staan, om te zien, wie
de beker zou krijgen.
Meester en Henk, die een heel gewichtig gezicht
zette, zaten druk te beraadslagen.
Maar eindelijk werden ze 't toch eens.
De jongens verdrongen zich om het tweetal.
„Jullie hebt evenveel doelpunten," zei meester,
„dus daar gaat 't niet om. De twee partijen zijn
wel ongeveer tegen elkaar opgewassen. Jullie
hebt er allebei één vechtersbaas bijen ter
wijl meester dit zei, knipoogde hij eens vertrou
welijk tegen Jaap en Kees, die vlug een heel an
dere kant uitkeken. „Verder laten de keepers
allebei wel eens een balletje doorglippen, maar
dat komt bij de beste voetballers voor. Toch is
er nog één verschil. Kijken jullie maar eens naar
die knie van Anton".
Dat was geen mooi gezicht.
Z'n buurman Hans had er in 't vuur van 't spel
REKENOPGAVE MET KNOPEN
Op een vierkant stuk papier worden 28 knopen ge
legd, zo, dat er op iedere k»nt 9, (aan de hoeken 2,
in het midden 5) geteld worden. Nu is het de be
doeling, dat men 4 knopen wegneemt, en de
overige zó verschuiven moet, dat er op iedere kant
toch weer 9 knopen liggen. Wie lost het geval
eens even op?
een flinke trap tegen gegeven, zodat 't bloed nog
steeds met stralen langs z'n been liep.
Hans kreeg een vuurrode kleur.
„Nee jongens", zei meester, „dat is niet naar m'n
zin. 't Was helemaal niet nodig geweest, om zo
wild te spelen. En omdat Hans bij de witte par
tij hoort, hebben we besloten, de beker aan de
oranje partij toe te kennen."
„Oranje boven! Hiep hiep, hoera!" juichten de
jongens van die partij.
De jongens van wit begonnen om 't hardst
standjes aan Hans te geven.
„Had dan ook uitgekeken", zei Kees, „jij bent
altijd zo wild!"
„Ho, ho, daar!" riep meester, „dat gaat zó niet.
Dat is geen gewoonte onder flinke voetballers.
En Kees, wou j ij nog wat vertellen over wild
spelen? Denk jij maar eens even goed na."
Kees zweeg beschaamd. Hij was z'n vechtpar
tijtje onder 't spel even helemaal vergeten.
„Echte spelers schelden niet op e'kaar, als er
één een fout heeft gemaakt. Die zeggen altijd:
Een volgende keer beter. Begrepen? En hier is
de beker. Wie zal hem bewaren?"
De jongens van oranje waren 't er allemaal over
eens, dat Jan de beker maar mee naar huis moest
nemen.
Hij had trouwens altijd 't meeste te zeggen, om
dat de bal van hem was.
Trots pakte hij de beker aan.
De witten waren wél jaloers. Bijna waren ze
wéér begonnen Hans verwijten te maken,
maar toen meester hun kant uit kwam, was 't
vlug afgelopen.
Even later zag Hans kans stilletjes naar huis te
sluipen.
Vandaag was 't toch niets meer gedaan bij z'n
vrienden.
Morgen zouden ze misschien beter te spreken
zijn.
(Slot volgt)
OPLOSSING
van de rebus in de vorige Kinderkrant:
Over tweeërlei zaken mag men nooit tobben: niet
over dingen, die men niet meer veranderen kan
en ook niet over dingen, die men nog wel kam
veranderen.
(De tekening bevatte een paar kleine foutjes, die
de oplossing niet gemakkelijker hebben gemaakt.
Maar met een beetje goede wil was de bedoeling
wel te begrijpen.)
LEEUW EN HAAS
Een haas, vervolgd door wrede honden,
Had eens de majesteit des ruigen leeuws
geschonden;
Want toen dit dier gerust in 't groen te slapen lag,
I.iep onverhoeds de haas, die zijnen vorst niet zag,
Hem over 't Ujf. De leeuw, straks woedende
opgerezen,
Doet door zijn brullen al 't woudgedierte vrezen,
En geeft, terwijl hij vast
Van gramschap brandt, de wrede last:
„Men moet de booswicht achterhalen,
Opdat ik voor dit onbescheid
Van snood gekwetste majesteit
Hem met de wreedste dood zijn misdaad doe
betalen."
Des konings wil is voor de onderdaan een wet*
De haas. gegrepen, wordt in hechtenis gezet.
Men zal nu 's konings uitspraak horen,
Wat straf hij over deze booswicht heeft beschoren,
„Mijn wil is," zegt de vorst, „dat men hem
vierendeel,
Opdat dit ijslijk schouwtoneel
Aan ieder onderdaan een afschrik moge geven."
Men roept den beul, die niet op 't ogenblik
verschijnt,
Terwijl de woede van den leeuw allengs verdwijnt.
Houd moed, o haas! misschien behoudt gij
nog het leven.
Maar neen.... hij komt! nu moet gewis
het dier van kant;
De vorst verklaart nu zyn bevelen
En zegt: ,,'k Was eerst van zins den boef te
vierendelen,
Maar 'k heb die straf met rijp verstand
Nog nader overdacht en wil die thans bepalen
Tot leêbreuk". „Goed, ik zal dan de
instrumenten halen."
De beu' loopt heen en komt ras weêr,
Intussentijd bedaart de gramschap meer en meerj
De vorst bes'uit nu slechts tot hangen.
De beul gaat om een strop: de koning roept
hem toe;
„Hy zondigde onbedacht, breng slechts een
geselroe."
De beul komt weer toen was 't: „Neen, zet
hem slechts gevangen."
Dus neemt ook bij den mens veeltijds allengs
de straf
Naarmate van de gramschap af.
E. J. B. SCHOOK,
REBUS
K.t
554
NIET ZWIJGEN
Om Sions'wil zal ik niet zwijgen, en
om Jeruzalems wil zal ik niet stil zijn,
totdat hare gerechtigheid voortkome
als een glans, en haar heil als een
fakkel, die brandt.
Jesaja 62 1.
OM Sions wil zal ik niet zwijgen
Het heil van Sion, dat een naam Is ter aan
duiding van de Kerk des Heer en onder de oude
en de nieuwe bedeeling beide, lag den Profeet
na aan 't hart. Hij had dit Sion even lief als wij
de nieuwtestamentische Kerk des Heeren. Daar
om treurde hij over haar vernedering en geestelijk
verval 'in de jaren der ballingschap. Een groot
deel des volks mocht zich bij dezen bedroevenden
staat van zaken neerleggen, omdat er geen herstel
der vroegere glorie in 't heilige land mogelijk
scheen, Jesaja teekent tegen deze lijdelijke hou
ding protest aan. Door den Geest der Profetie
verlicht en afgaand op ivat de Heere hem lang
te voren geopenbaard had, was hij innerlijk ver
zekerd, dat er voor het geknechte Israël nog op
standing tot een nieuw leven mogelijk was: het
volk zou niet slechts naar het uitwendige uit
Babels greep bevrijd worden, maar ook geestelijk
vernieuwd naar eigen land terugkeeren om weder
in Jeruzalem, gebouwd op den berg, zeker te
'wonen. De ure der verlossing zou op Gods tijd
aanbreken. Dit heil zou tegen hun verwachting
in voortkomen als een glans in hun lijdensnacht,
of als een brandende fakkel, die in de duisternis
licht verspreidt. En 't zijn deze beloften Gods
omtrent Israëls nationale en geestelijke weder
geboorte, die den Profeet doen verklaren: „Om
Sions wil zal ik niet zwijgen, en om JeruzaXems
wil zal ik niet stil zijnl" Hij zal er van profetee-
ten zoolang hem de adem gelaten wordt. Ja, zelfs
wanneer hij al in 't graf rust, zal hij door zijn
geschriften nog voortgaan met prediken. De moe-
deloozen, die aan Gods genade wanhopen, wil hij
er door bemoedigen. De in 't geloof verslapten
wil hij er door sterken. Niemand mag twijfelen
aan Gods genademacht, die zelfs een wereld
macht als die van Babel gelijk een riethalm
breekt. Het Profetisch woord der belofte moet
alle onverschilligen en lauwen uit hun apatische
gesteldheid doen ontwaken. Het jaagt ze op door
de machtige, aangrijpende verkondiging van 't
komende heil, dat licht in 't donker zal ontsteken,
't Is een Adventsprediking, die aan een verdrukt
en ellendig volk de naderende verlossing aanzegt.
Jesaja zal niet moede worden die boodschap tel
kens weder te herhalen: „Om Sions wil zal ik
niet zwijgen en om Jeruzalems wil zal ik niet
stil zijn, totdat hare gerechtigheid voortkome als
een glans en haar heil als een fakkel, die brandt."
Bij Jesaja is de verlossing Israëls uit de balling
schap steeds een voorafschaduwing van de veel
- .t.,
rijker verlossing der zondaren door Jezus Christus,
die dan ook veel meer is dan een lichtglans of
een opvlammende fakkel, daar Hij de Zon der
gerechtigheid is. En deze tweede verlossing is
dan mede de inzet der volmaakte verlossing door
de Wederkomst van Christin op de wolken, over
mits deze niet slechts de volkomen vrijmaking van
alle zondebanden is, maar ook onze verheerlijking
inleidt.
Zóó is het duidelijk, dat de profetische, bezielde
Prediking ook een onmisbare schakel is, zonder
welke het door Christus gewrochte Heil ons niet
geschonken kan worden. Paulus wist dit uit
nemend, toen hij in een zijner Zendbrieven
schreef: „Hoe zullen zij in Christus gelooven, van
welken zij niet gehoord heb ben? en hoe zullen
zij hooren, zonder die hen prediktEn hoe zullen
zij prediken, indien zij niet gezonden worden
Gelijk geschreven is: hoe liefelijk zijn de voeten
dergenen, die vrede verkondigen; dergenen, die
het goede verkondigenZoo is dan het geloof
uit het gehoor, en het gehoor door het woord
Gods".
Wat wij noodig hebben is een Profeet als de
Jesaja uit den tekst. Een Profeet, die. verlicht en
gedreven door den Heiligen Geest, niet uit zich
zeiven spreekt en zijn eigen denkbeelden ver
kondigt, maar enkel de rijke boodschap der ver
lossing, die in Gods Woord gegeven is. Een Pro
feet, die alle eeuwen door predikt en nooit kan
zwijgen om Sions wil, en nooit stil kan zijn om
Jeruzalems wil, daar zijn hart verteerd wordt
door den ijver voor Godt Huis. Een Profeet, die
rusteloos voortgaat met het verkondigen van
Hem, die een door de zonde dof en beslagen leven
doet opglanzen en er een verlichtende, brandends
fakkel in plaatst.
Voor zulk een aldoor sprekenden, nimmer zwij
genden Profeet heeft de Heere in zijn barmhar
tigheid gezorgd. Van Hem is de instelling van
het Herders- en Leeraarsambt, dat de Gemeente
terecht in hooge. eere houdt. De eene Profeet
wordt er door opgelost in een onafzienbare reeks
Predikers. Verstommen de lippen van den een,
terstond staat zijn opvolger gereed om hetzelfde
Evangelie der zaliging door Christus over te
nemen en verder door te geven. Die aaneenge-
rijde Predikers zijn bij duizenden te tellen, zij
vormen een levende keten, die zich door de
eeuwen heenslingert. En al die duizenden mon
den zijn als 't ware één mond, die op velerlei
wijze de ééne blijde tijding als heraut des grooten
Konings verkondigt, de tijding van Jezus Christus
in de kribbeaan het kruis en op den Troon.
Vooral in deze Adventsweken geve die mond geen
onzeker geluid. Er zijn er zoovelen. die geestelijk
in 't donker zitten, wat veel erger is dan in een
donkeren tijd te leven. Met dit laatste donker is
tenslotte 's menschen eeuwig heil niet bedreigd.
Maar is het daarbinnen in ons nacht, onrust, angst
en nood, o, dan is 't zulk een troost, als men Jezus
Christus hoort verheerlijken als het Licht der
wereld, dat zijn glans over alles verspreidt, en de
ziel vervult met licht, vrede, blijdschap, kracht
en hoop.
Ik zal niet zwijgen
Wie is de Profeet, die dit zegt? 't Zijn niet uit
sluitend degenen, die de ambtelijke roeping heb
ben om Gods Woord te bedienen. Zij zijn wel dc
eerst-aangewezenen, maar niet de éénigen. Alle
geloovigen, hoofd voor hoofd, hebben deel
aan de zalving van Christus, die onze hoogste
Profeet en Leeraar is. De bede van Mozes is in
het nieuwtestamentisch Israël verhoord: „Och, dat
al het volk Profeten waren 1"
Christus beteekent Gezalfde.
De Christenen zijn óók gezalfden, gezalfd met dert
profetischen Geest, die Christus verheerlijkt. Zij
profeteeren, wanneer zij vrijmoedig Christus be
lijden, o, niet, louter in de beslotenheid der bin
nenkamer, waar niemand ze ziet of hoort, maar,
gelijk Jezus zeide: óók „voor het aangezicht der,
menschen", wamt dézen ontvingen de belofte, dat
Hij hen niet verloochenen zo-a voor het aangezicht
des Vaders die in dt hemelen is.
Wat komt er van dit belijden in de huidige Chris
telijke samenleving terecht? Hoe zouteloos en
laag bij den grond zijn vaak de onderlinge ge
sprekken, terwijl de naam van den Heere Jezuo
zelden genoemd wordt.
Er zijn ook tal van gezinnen, waar schier nooit
een geestelijk woord te beluisteren valt. De gees
telijke opvoeding der kinderen wentelt men af
op de Christelijke school en het onderwijs van
den leeraar, terwijl het de eerste plicht der oudero
is de daden des Heeren aan dt kinderen te ver
tellen
Ik zal niet zwijgen, dit woord zij het onze!
Ik zal niet zwijgen, u.annecr in mijn tegenwoor
digheid 's Heeren Naam gelasterd wordt.
Ik zal niet zwijgen, wanneer iemand spot met dert
Bijbel, de Kerk en de onderherders van Christus.
Ik zal niet zwijgen, maar spreken, wanneer de
beter bespraakten zich het Evangelie van Chris
tus schamen. Deze trouw wordt beloond met
't bezit eener geruste consciëntie, een hart vol
vrede, en een glimp van Christus' glans, die over
ons gansche wezen valt.
DE LIEFDE BLIJFT
VRIJE BEWERKING VAN EEN 2UID-AFRIKAANSCH E SCHETS
r (Slot)
DAAR komt moeder binnen.
„Anna, is jy nog al die tyd hier? Ons kom
van die lesing af daar was baie mense maar....
wat is dit, kind? Jy lyk siek!"
„O, moeder, was Danie daar....?"
„Nee, kindjie hy is gevang...,"
Moeder staat voor haar bed.
„Probeer slaap my liefling. Alles korr reg. Mammie
verstaan en al is Danie hoe skuldig as jou
liefde vir hom is kindjie, moeder staan by
jullie albei. Laat die wereld sê wat hy wil.... ek
verstaan.
Nog lang bleef moeder bij haar.
Tot Anna van uitputting in slaap viel.
En verwarde droomen haar teisterden.
'n Bleek meisje, zwak en mager, staat buiten in
het maanlicht. Ze doet niets dan zuchten....
„Anna", zegt moeders zachte stem, „meneer
Markgraaf is hier. Hy het vanmiddag gekom en
sê dat hy verneem het dat jy baie siek was. Hy het
kom vra dat ons 'n endjje met hom saam gaan ry.
Ek dink dit sal jou goed doen kom, kindjie.."
VAN J. C. PRETORIUS
„Ag, moeder, ek voel nie lus nieas ek gaan sal
dit die plesier van die ander belemmer
....„Naand, Anna," zegt Markgraaf opgeruimd,
„en toe, hoe gaan dit nou? Ek is jammer om te
hoor jy was siek. Ek gaan 'n tydjie hier bly tot
jy gesond is.kom jy saam met ons?"
Anna wilde protesteeren maar hij neemt haar arm
en ze loopen 't huis om naar de auto.
Als ze even alleen zijn, zegt hij: „Ek is jammer
vil die swaar wat jy moes deurstaan ek wou
Du Toit uit sy moeilikheid uithelp, maar hy was
koppig en het geweier. Hij is uit die tronk nou,
maarsal natuurlijk nie sy gesig weer hier
wys nie."
Anna zwijgt. Ze zucht slechts. Ze begrijpt er niets
meer van. De gedachte aan Danie is pijnlijk....
en toch.... en toch.... de herinnering aan hem
brengt elk edel trekje weer naar voren.... elk
woord
„Ek hoop nie, Anna, my brief het jou seer gemaak
nie", vervolgt Markgraaf. „Maar laat my toe, weer
jou my hand en my hart te bied. Ek sal jou lewe
gelukkig maak
Jlij legt z'n hand op de hare, en hij houdt die vast,
hoewel ze moeite doet, om zich te bevrijden.
„Luister eers Ek het jou lief, Anna, jy sal in
my niet teleurgesteld word soos in Du Troit nie. El:
wi' nie hom swart smeer nie, maar hy was 'n deu'-*
en deur rakker.Al die mense weet dit.
Ze rukt haar hand los: „Meneer Markgraaf! hoo
durf jy sulke dinge sê!
„Maar dis tog waar, Anna."
„Is dit? omdat jy dit sê en andere dit sê.El:
weet, dat andere dit sê, en as dit waar is, laat dit
so wees.
As Danie du Toit 'n dief en rakker is soos jy en
andere sêen as hê 'n tronkvoöl is soos jy my,
sal wil voor die kop gooi, dan verkies ek nog om
sy vrou te word. Hy het my liefde. Ek het dit nio
vir hom gegee om te duur net solank die son skyn
nie maar vir ewig.
Zoo zou ze misschien doorgesproken hebben, ala
niet een plotselinge schrik haar de mond gesloten
had:
Uit de struiken komt een man te voorschijn.
Op z'n bleek gezicht valt het volle maanlicht.
Het is Danie du Toit
VI
Niemand zegt iets. Ook de ouders van Anna, dio
zoo juist 't huis uitgekomen zijn, zwijgen.
Danie neemt z'n hoed af. „Goeie naand...."
Geen antwoord.
Z'n bleeke lippen worden nóg bleeker. Z'n vin
gers vormen krampachtig een vuist.
Markgraaf, die doodsbleek geworden was, begint
jveer wat yan de schrik te bekomen.
547i