JOHAN WILLEM FRISO RIJKDOMMEN VAN DEN POLDER i 1707) WAT weet de doorsnee Nederlander van dezen rykbegaafden Nassauer méér, dan dat hy in 1711 by den Moerdijk verdronk, toen hij op weg was uit Zuid-Nederland naar Den Haag? De Friesche stadhouders staan in de schaduw, zij gaan vrijwel geheel schuil achter hun groote neven in Holland, het machtigste en rijkste der vereenigde gewesten. En tochwas het niet juist aan het geslacht der Friesche Nassau's beschoren, eenmaal de koningskroon over ons vo'k te dragen? Zonder hun bestaan zou in 1702 bij de kinder'ooze dood van den geniaalsten der Oranje's de dynastie zijn ondergegaan. Er is alle reden, èn om de persoonlijkheid van meerdere der Friesche stadhouders èn om hun werk voor het Noorden van ons vaderland èn om hun beteekenis voor het voortbestaan van het Oranjehuis, aan de nakomelingen van Graaf Jan aandacht te schenken. En zeker is dat het geval met den jongen Vorst, die als eenige zoon van Hendrik Casimir II en Henriëtte Amalia van Anhalt, kleindochter van Frederik Hendrik, de beide takken van het geslacht vereenigde en voortzette, den Prins, die*door Stadhouder Willem JII was voorbestemd, hem in a'le gewesten op te volgen, maai wiens korte, schitterende loopbaan in het Hol'andsch Diep zulk een tragisch einde vond. Jan Willem Friso. Wij wijden dezen Oranjetelg aandacht naar aan leiding van de studie die Dr C. J. Guibal aan hem heeft gewijd*). Dr Guibal haalt de geschiedenis verder op en be perkt zich niet tot de figuur van Jan Willem Friso. Economische en ha.i'"e saangelegenheden worden breedvoerig besproken. Interessant zijn de aanhalingen van buiten'andsche schrijvers over ons 'and en volk, zijn rijkdom en nationale ge breken in die tijd. Zeden en gewoonten en huwe lijksgebruiken in Friesland stoffeeren deze bio grafie. Vooral echter laat de schrijver licht vallen op do nationale en internationale positie der Nassaus. Ook in Fries and waren de stadhouders ministers of dienaren der Staten. Hun rechten waren nauw- keur'2 begrensd, zoo was het hun bijv. verboden, vaste goederen in Friesland te koopen, ten einde te verhinderen, dat zij stemgerechtigde perceelen en daarmede invloed op de verkiezing van Staten leden zouden verwerven. Ook mochten zij niet om meer voorrechten verzoeken dan hun bij hun instructie waren toegestaan. We' werd in 1675 in Friesland het stadhouder schap erfelijk in de mannelijke lijn, maar toch b even de Staten souverein. Indien de stadhouders dus opgetreden waren tegen de oligarchie der grietmannen of aan deze een einde hadden ge maakt, zouden zij zonder twijfel een revolutionaire daad hebben gepleegd, gericht tegen hun last gevers. Mogelijk met eenige kans op succes was dit bovendien alleen, wanneer de vo'ksmassa hen daarbij steunde of drong, wat eerst in 1748 is geschied. Ook in deze tijd schittert de beteekenis van de dv nastie echter vooral op internationaal gebied. Jan Willem Friso zette niet slechts het geslacht voort, dat eens de reeks van koningen en koninginnen Een kortstondig, schitterend leven, gegeven in dienst van hetVaderland der Nederlanden zou voortbrengen, doch hij zette ook de groote politiek voort van zijn doorluchti- gen neef en beschermer Willem III, de politiek van het staatkundig evenwicht in Europa, dat zoovele malen door imperialisme uit het Zuiden is bedreigd geworden. Johan Willem Friso zag het levenslicht te Dessau in het jaar 1687. Omdat zijn vader meestentijds in het veld stond (de Negenjarige Oorlog brak in 1688 uit), berustte de opvoeding vooral by zijn moeder. Op vijfjarige leeftijd kwam de jonge Prins onder leiding van een gouverneur, den Waalschen predikant Lemonon. Maart 1700 ving de academische loopbaan van Friso aan te Fra- neker, dat een jaar later met Utrecht verwisseld werd. Op 8 Februari 1703 keerde de Prins naar Leeuwarden terug, waar hij met groote vreugde werd verwelkomd. Uiteraard kan een weten schappelijke vorming, merkt Dr Guibal op, die met het 15e levensjaar wordt beëindigd, niet diep en omvangrijk zijn geweest. Wel hebben de jaren van academische studie den jongen Oranjeprins de voor hem onmisbare zelfstandigheid en alge- meene oriënteering op verschillend gebied ge schonken. 'Zijn hoofdtaak was het voeren van het zwaard en niet dat van de pen. Ofschoon slechts 15 jaar oud, hunkerde hij er naar, zijn miUtaire loopbaan te heginnen. In het leger der tegen Framcrijk verbondenen, waarover Graaf van Marlborough en de onver gelijkelijke Eugenius van Savoye het bevel voer den, voelde Jan Willem Friso zich geheel thuis. Groote ijver en koelbloedigheid legde hij aan de dag. Desondanks verzetten de Staten-Generaal zich tegen het voorste' der Noordelijke gewesten, hem tot generaal te benoemen. Tenslotte werd een compromis aanvaard: Jan Willem Friso werd be noemd tot generaal over de infanterie, doch zou zijn functie niet aanvaarden en ook geen tracte- ment ontvangen vóór hij twintig jaar was. Dat de partij „der ware vrijheid", die in 1672 een doodelijke slag scheen ontvangen te hebben, haar invloed snel zag toenemen, b'eek ook uit het besluit der gewesten, den Prins niet op te, nemen in de Raad van State, toen hij 18 jaar geworden Het is vanaf het front in de Zuidelijke Nederlan den, dat er een geregelde correspondentie gevoerd werd tusschen Jan WiMem Friso en zijn moeder en later zijn vrouw. Dr Guibal is de eerste, die deze merkwaardige briefwisseling binnen het bereik van het groote publiek heeft gebracht, een briefwisseling, die ons leven en streven van de „beminne'yke, eenvoudige persoon'ijkheid" van den Frieschen Stadhouder doen kennen ei» die vooral waarde geeft aan het onderhavige geschrift. Daar zyn vooral vier kwesties, die Jan Willem Friso vervullen en waarover hy gedachten uit wisselt. Eerstens die van zijn aanstelling. Op 20-jarige leeftijd ontvangt hy ze eindelijk: 21 Augustus 1707 in het kamp van Soignies. Maita Louise van Hessen-Kassei (Marijke Meu) Voorts zijn het natuurlijk de oorlogsgebeurtenis sen, waarover hij zijn moeder inlicht, de slag bij Oudenaerden, waar hij als door een wonder de dood ontkwam, de zege bij Malplaquet, waar hij zich met roem overdekte. Verder was er de huwelijkskwestie. Friso had een licht ontvlambaar gemoed, maar liet tenslotte de keus van een echtvriendin over aan het rijpe oor deel van Henriëtte Amalia van Anhalt. In 1708 verloofde hij zich met Maria Louise van Hessen Kassei, een van die beminnelijke, hoogstaande figuren, aan welke ons vorstenhuis en vaderland diepe vereering en dank verschuldigd zijn en die door Prof. Brugmans vergeleken is met wijlen Koningin Emma. Begin 1710 deden de Prins en zijn gemalin hun intocht in Leeuwarden. Een ge lukkig leven te midden van een liefhebbend volk scheen hun beschoren, te meer daar de verstand houding tusschen Prins en Prinses steeds harte lijker werd De vierde aangelegenheid, die in de brieven van Priso te'kens naar voren komt, is die van de erfenis. Stadhouder Willem III had hem benoemd tot universeel erfgenaam. Maar onmiddellijk wa ren deze aanspraken betwist door den Koning van Pruisen. Midden 1711 dreigt de Pruisische Koning de Staten-Generaal met terugtrekking uit de oorlog, als het geschil niet wordt geregeftl. Het is met het oog op deze zaak, dat Jan Willem Friso zich uit Zuid-Nederland naar den Haag begeeft en op 14 Ju'i bij de Moerdijk zijn ontijdig graf in de onstuimige golven vindt. „Jan W. Friso zoo schreef een tijdgenoot in 1712 was van middelmatige lengte en had een zacht, kalm en innemend gelaat. In zijn grijs blauwe, levendige oogen openbaarde zich een zekere waardigheid en majesteit. Zijn aard was zacht en tot vereering geneigd. Strenge discipline eischte hij in 't leger, maar buiten de dienst was hij vriendelijk en minzaam." M. J. LEENDERTSE. Dr C. J. Guibal: Joh. W. Friso en zijn tijd. Deel XI van de cultuurserie Patria. P. N. v. Kam pen, Amsterdam 1938. IMSi Het verdrinken van Johan Willem Friso aan den Moerdijk op 14 Juli 1711. 12 6 VAN een vriendelijken boer hadden we toe stemming gekregen om op zyn land vogels te fotografeeren. We wisten* dat er zeer veel weide vogels broedden, zoodat we met deze vergunning danig in onzen schik waren. Dit weiland is een deel van een eilandje in den polder. Het is aan twee zyden door een vaart en aan de beide andere zijden door een breede sloot omgeven. Derhalve moest er steeds een boot aan te pas komen als we naar dit operatieterrein wil den gaan. Welwillend werd ons deze steeds ter beschikking gesteld en op een goeden dag trok ken wij op verkenning uit. Zelfs voordat we het kanalen overstaken, ontmoetten we op pnzen weg reeds verschillende langsnavels: grutto's en ture luurs en zelfs moesten we even voor de plaats waar de boot gemeerd lag, van onze fietsen stap pen, omdat op het pad, dat naar de boerderij voer de, een heusch steekspel geleverd werd. Een stuk of acht krijgshaftige ridders trokken met uitge stoken lans op elkaar in en trachtten elkander volgens de regelen van het spel uit het zadel te lichten. Deze steekspelen worden in den polder in de maanden Mei en Juni op allerlei uren van den dag gehouden, met uitzondering van de middaguren, waarop gerust en geproviandeerd wordt. De deel nemers zijn de kemphaantjes, welke voor deze ge legenheid in de bonste kleuren prijken. Ze hebben hun kleurrijke kragen uitgezet en met uitgestrek te vleugels en doorgezakte pooten rennen ze op elkaar in. Er zijn ridders met gryze, zwarte, gele, donker- en lichtbruine gouden en zilveren kragen. Alleen de heeren kemphaan hebben zulk een fraaien vederbos en dan nog slechts in het voor jaar. In den loop van den zomer verdwijnen de kragen weer en dan zijn de mannetjes niet gemak kelijk meer van hun wijfjes te onderscheiden. Het groote voordeel van de steekspelen is, dat er geen bloed vloeit en er ook nimmer dooden te betreu ren zijn. Het steekspel dient slechts om bij de hennetjes een goeden indruk te maken met als slot, dat de uitverkorene meetrekt het vochtige polderland in, waar ze samen voor de toekomst van het kemphaantjesgeslacht zullen zorgen. We gaan verder; de heele kemphaantjesvergade ring stuift uiteen, doch de dieren zijn zoo bezig met hun spel, dat ze achter onzen rug weer aan den gang zijn als we ons nauwelijks hadden om gedraaid. De eigenaar van het land zal ons den weg wijzen, want er zijn nog enkele andere perceelen, die weer een anderen eigenaar hebben en die slechts Grutto op het nest door een smal greppeltje van elkander gescheiden zijn. Uiteraard moeten we goed opletten niet op een andermans land te komen, want het politie toezicht is er zeer streng, hetgeen we later meer dan eens hebben ondervonden. Het is een veenachtig terrein, dat alleen geschikt is als hooiland. De boer had ons al aangeraden om bij het uitstappen niet te dicht aan den water kant te komen want dan konden we wel eens een eindweegs in den zachten bodem zakken. Mijn collega en ik hadden met de te verwachten voch tigheid reeds rekening gehouden door waterdicht schoeisel aan te trekken en dat bleek heelemaal niet overbodig te zijn. De boer op zijn klompen stapt het eerst aan land, respectievelijk gevolgd door ondergeteekenden en zijn vriend. Evenals de boer kom ik heelhuids aan wal, doch de collega neemt zijn stap ondanks zijn lange beenen iets te kort. Hij slaakt een luiden kreet en blijkt met het eene been tot ver over den enkel in de veen- brij terecht gekomen te zyn. Wij reiken hem de reddende hand, doch het duurt een oogenblik al eer hy met beide voeten weer óp den bodem staat, wanthy heeft maat 47! Onze verkenningstocht neemt een aanvang. By iederen stap voelen we den bodem merkbaar vee- ren, een duidelijk bewijs, dat we ons inderdaad op moerassig veen bevinden, welke plaatsen in ons land vrij zeldzaam beginnen te worden. Het verwondert ons dan ook niet, dat we hier ka rakteristieke laagveenplanten te kust en te keur vinden. In de eerste plaats ontdekken we het veen- pluis of wollegras; plaatselijk wordt het ook wel veenkatoen genoemd. Talrijk is ook het aantal orchideën, al bestaat deze hier slechts uit één soort n.l. het handekenskruid. Op sommige plaat sen waren de weiden geheel purper gekleurd door deze fraaie orchideën met hun frissche groene van donkere stippen voorziene bladeren. Gele dotters groeiden letterlijk overal; kale jonkers, een moe rasdistel eveneens om niet te spreken van de planten, die in kleinere hoeveelheden waren te zien, zooals o.a. de moerasandijvie. Maar nu de vogels. Vanzelfsprekend was de ge- heele bevolking bij onze komst op de wieken ge gaan. Tientallen vogels dwarrelden boven onze hoofden en gaven in allerlei toonaarden hun mis noegen over onze belangstelling te kennen. Merk waardigerwijze was het aantal kieviten opvallend gering; slechts enkele kuifdragers vertoonden zich evenals trouwens de turuluurs. Doch zoo weinig kieviten en tureluurs als er waren, zoo veel te meer grutto's, de langsnavels der vochtige weiden. We telden enkele tientallen exemplaren en dat op een betrekkelijk klein terrein. Ik kan met stel ligheid verklaren, dat ik nog nooit zooveel grut to's op een broedtejrein bij elkaar had gezien. Ni' moesten we trachten enkele nesten op te spo ren. Terwijl we met z'n drieën vrij snel over het land liepen, hadden we toch reeds drie nesten ontdekt en natuurlijk alle drie van de grutto! Het lag allerminst in onze bedoeling om zooveel moge lijk nesten op te zoeken, doch we wilden slechts een gunstig liggend nest hebben, waar we onge stoord vanuit de schuiltent de vogels konden be- studeeren en fotografeeren. Tenslotte vonden we een nest, dat aan onze voorwaarden voldeed; het lag buitengewoon gunstig, zoowel voor de overige vogels als voor ons doel. Het lag dicht aan den waterkant aan het einde van het land en zoo doende hadden de andere vogels geen hinder van onze aanwezigheid. Het nest bevatte drie eieren en daar de grutto doorgaans vier eieren legt, kon den we er op rekenen, dat de vogels over een week goed broedsch zouden zyn. Op den terug weg vonden we nog twee grutto-nesten en als klap op den vuurpijl een kievitsnest met zegge en schrijve vijf eieren, hetgeen een groote bij zonderheid en voor ons een reuze bof was. Maar de kievit lag juist even over het smalle greppeltje dus niet op „ons" terrein. Langs den waterkant ontdekten we verscheidene blauwe reigers, die ter vischvangst waren uitge togen. Maar o wee, als ze over de gruttoweide vlogen, de heele bende, kieviten en tureluurs in cluis, trok hen te lijf en dan wisten de arme rei gers niet hoe gauw ze het veege lijf door een snelle vlucht moesten redden. Graspiepers vlogen steeds schokkend voor ons op en boven de vaart snapten pijlsnelle gierzwaluwen naar muggen en doken vischdiefjes en zwarte sterns naar speelsche vischjes. In het riet liet de kleine karekiet zich hooren en in een elzenboschje koerde de tortel- duif. Grooter heerlijkheid konden we ons haast niet indenken en dan te weten, dat al dat moois nauwelijks een uur fietsen van de stad te vinden Een week later, op een Vrijdagavond, heb ik de schuiltent opgezet, teneinde de vogels gelegen heid te geven, aan de zaak te wennen. m Zaterdag, den volgenden dag, zou het experiment beginnen. Vanuit de boot zagen we tot onze ge ruststelling de tent reeds staan, want eerlijk ge zegd, was ik daar geenszins gerust op. Het was mijn beurt om het eerst in de tent te kruipen, want mijn vriend had de vorige week de eerste beurt gehad bij een scholekster in de duinen. We doen eerlyk om de beurt, dan krygen we geen ruzie .Intusschen bleek, dat de grutto heelemaal niets om de tent gaf, want toen we nog slechts enkele meters van het nest waren, vloog hij eerst op. Dat zou dus wel meevallen. De vogel zou wel gauw terug komen en wie weet, zouden we geen prachtserie kieken van hem kunnen maken. Overigens is de vertrouwelijkheid van een grutto tegenover den mensch soms verbazenwekkend. Onze boer ontdekte eens bij het maaien een grutto op het nest, die zich niet eens verroerde toen de boer en zijn knecht vlak voor het nest stonden. Voor de aardigheid hadden ze den vogel opge pakt en meegenomen naar de boerderij, die onge veer een kwartier gaans van het weiland lag. Thuis gekomen lieten ze den vogel direct weer vliegen en den volgenden morgen zagen zij den vogel weer gemoedelijk op het nest zitten en weer vloog hy niet weg. Overigens lijkt my dit nogal een gevaarlijk experiment, dat ik niemand kan aanraden. Ik vermeld het slechts als staaltje van vertrouwelijkheid. Zelf had ik een week na onzen fotomiddag een aardig voorval. Met mijn compagnon ging ik weer naar de schuiltent, doch we wilden eerst eens zien hoe de andere legsels het maakten. Vanuit de boot hadden we namelijk een heele escadrille grutto's even boven den grond waargenomen, die steeds luid roepend boven de zelfde plek fladderden. Daar moest onraad zijn. Voorzichtig roeiden we er op af en nog net zagen we een hermelijn met groote sprongen het ha zenpad kiezen. Hermelijnen zyn echte eierroo- vers, niet alleen eten ze deze leeg, doch boven- Nog een aardige opname van Grutto op nest dien hebben ze de slechte gewoonte het restant van het legsel heel eenvoudig onder den grond te stoppen; vermoedelijk met de bedoeling om deze later weer op te graven. In ieder geval schijnen ze geen sterk geheugen te hebben, wat het is be wezen, dat de begraven eieren zoo goed als nooit door hen worden opgegraven. We hadden inmiddels reeds twee legsels in on geschonden staat aangetroffen en een derde nest waarvan we ongeveer de plaats wisten, wilden we nog even bekijken. Behoedzaam liepen we door het lange gras en bleven op een oogenblik tegelijk staan overtuigd als we waren, dat we ons in de onmiddellijke nabijheid van het nest moesten bevinden en we niet de kans wilden loo- pen de eieren stuk te trappen. Vooorzichtig keken we nu van onze stand laats of we de eieren ook konden ontdekken en daar de groene met bruine stippen voorziene eieren in het gras uiterst moei lijk te vinden zijn, duurde het even voordat we met de oogen een enkelen vierkanten meter had den afgezocht. Eensklaps zag ik iets tusschen mijn voeten bewegen en een oogenblik daarna vloog een gruttowijfje van het nest, waar ik gedurende misschien enkele minuten als het ware bovenop had gestaan. Onnoodig te zeggen, dat wij de eerste oogenblikken sprakeloos stonden van verbazing. Eindelijk kroop ik in de schuiltent en nadat ik mij geïnstalleerd had kon mijn vriend vertrekken. Hy zou trachten vanuit de boot de kemphaantjes te bespieden. Nog geen kwartier had ik opgevouwen in de tent gezeten of daar zag ik de grutto dalen, op een meter of tien afstand van mijn schuilplaats en dus ongeveer acht meter van het nest. Behoedzaam kwam hy aangewandeld, den kop zoo laag moge lijk langs den grond. Vlak voor het nest stond hij even stil, overtuigde zich of de eieren nog aan wezig waren en kroop a.h.w., nog voordat ik er erg in had, op de eieren. In minder dan geen tijd zat hij zoo vast te broeden, dat het klikken van den sluiter noch het verwisselen der platen hem kon verjagen. Prachtig kon ik nu den snipachti- gen vogel bekijken ofschoon het lange gras hem soms bijna geheel verborg. Het viel mij op, dat de vogel zoo'n vriendelijk, haast goedig uiterlijk had, hetgeen onze eerste foto ook aantoont. Nadat ik hem zoo een tijdlang had bekeken en van den aanblik van den vogel zoo dichtbij vol doende had genoten, leek het mij, dat ook mijn vriend dit genot wel eens wilde hebben. Natuur lijk vloog de grutto bij mijn plotselinge verschij ning direct op, doch toen mijn vriend en ik van plaats hadden verwisseld, duurde het slechts en kele minuten of het trouwe dier zat weer rustig op zijn eieren. Een week daarna gingen we andermaal naar ons veenland, want naar onze berekening moesten de jongen ongeveer op uitkomen staan en we wilden ons, ondanks, dat we noodige voorzichtigheid had den betracht, overtuigen, dat de jongen waren uit gekomen. in de omgeving van het nest gekomen zagen we tot onze geruststelling den vogel weer van het nest vliegen en.... hoera, daar lagen vier goud bruine wriemelende donsjes in het nest, stijf tegen elkaar aangedrukt. Wat was dat een heerlijk ge zicht en wat waren die diertjes onbeschrijfelijk mooi. We waren dus wel op tijd, want over vier en twintig uur zouden de kleintjes reeds met hun ouders door het lange gras schuifelen en zouden wij ze nooit ontdekt hebben. Heel gauw hebben we ons daarna teruggetrokken van dit intieme vogelhuishoudentje, want hier hooren alleen de oude vogels te zijn en niet een paar menschen, die met hun lompe beenen het gras om het nest plat trappen, dat juist als bescher ming moet dienen om de kleintjes aan het 003 van eventueele roovers te ontrekken. DE JONG 527

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 18