YaaA&sJh 9 riltMl HlfllUFVAHf DIANE ze na- MOE buit in ontvangst hebben genomen, hetwelk hun toekwam of werd toegewezen. Men doet goed bij zulk soort aangelegenheden niet al te nauw toe te zien, of al te scehrp te onderscheiden. In Praag geraakt men zoo langzamerhand door het zwaarste en pijnlijkste deel van den reorganisatie-arbeid heen, begint men zich ook gereed te maken voor het verkiezen van een nieuwen president, op de plaats van den thans verre van populairen, uitge weken dr Eduard Benesj. Bovendien heeft men zich reeds langs riiplomatieken weg tot de ver schillende betrokken mogendheden gericht, om nu ook, daar aan alle overeengekomen verplichtingen is voldaan, van a'.len de beloofde waarborgen voor de onschendbaarheid van de grenzen te ver krijgen. Op dit tijdstip komt opnieuw en weder vïy drei gend het vraagstuk van Roethenië naar voren. Warschau en Boedapest beiden hadden gewenscht, dezen uitersten territorialen uitlooper van het Ttjechoslowaaksche giondgebied bij Hongarije te voegen, waarmee het ook oudtijds, toen de dubbel monarchie nog in aanzijn was, vast verbonden was. Doch Duitschland heeft zulks op politiek en economische gronden tegengegaan, daar het Roe thenië, onder Praags regiem gebleven, als een ge makkelijke corridor naar Roemenië zou kunnen beschouwen. Om soortgelijke overwegingen echter wvden juist Po'en en Hongarije elkanders buren zijn. Toen Berlijn en Rome, op Praags verzoek, ar biters over dit geschil werden, heeft Ber ijn zijn zin kunnen doordrijven, naar men zegt tegen het beginsel der zelfbeschikking, en tegen den wil der Roethenen zelf in. Sindsdien is er in Roethenië of Karpathisch-Oekraine, gelijk men het ook wel noemt, voordurend politieke onrust, wrijving en geharrewar. Er heerscht zelfs terreur, naar sommi- ger meening, aangewakkerd door Hongaarsche agenten en raddraaiers, die erop uit zijn, dit ge bied tot anarchie, en zoo langs lijnen van geleide lijkheid tot inlyving bij Hongarije te brengen. Dit alles is vrij vervelend, en kan nog oorzaak van nieuwe botsingen worden. Reeds thans verluidt, dat Boedapest noch Warschau de Tsjecho- slowaaksche grenzen zullen waarborgen, tenzij ze in alle Roetheensche aangelegenheden alsnog hun zin krijgen. Zoo gloeit hier onder de midden- Europeesche asch nog een enkele, laatste vonk. BINNENLAND NOVEMBER-STORM giert over het land en het aantal slachtoffers is groot. Zal nog wel grooter blijken te zijn, dan we nu weten, want zelfs tegenwoordig komen niet alle berichten vlug binnen. Op Tessel tusschen de haven en den Burg waaide een 17-jarige knaap om en werd door een auto overreden. Een werwerker, die aan de spoorrails bezig was bij Leidschendam hoorde door het windgeraas niet, dat een trein naderde en werd letter ijk onthoofd. Een visschersvaartuig uit Zoutkamp ging verloren; gelukkig wist de „Insu- linde" de menschen te redden. De „Lauwerzee", die de verbinding onderhoudt tusschén Dokkum en Schiermonnikoog liep vol water en zou zonder de reeds genoemde redding boot vergaan zijn. Een schokker uit Stellendam zou te Scheveningen verongelukt zijn, als de „Zeemanshoop" geen red ding had gebracht. Een Heldersche garnalenvis- scher zag zijn scheepje te gronde gaan, nadat luj' met zijn drie he'pers door dappere Tesselaars was gered. Och, 't zijn op zich zelf maar kleine ongevallen, doch wie weet, wat er nog komt en hoe groot is niet de misère, welke elke schipbreuk op zich zelf reeds brengt voor de belanghebbenden. Naast de zee vroeg ook de weg zijn offers. Onze indruk was, zooals we een paar keer schreven, dat het de laatste weken nog al kalm was. Maar September viel volgens de statistiek tegen. Voor de laatste vijf maanden zyn de cijfers als volgt (tusschen haakjes de cijfers van 1937). gedood ernstig gewond 49 (61) 387 (446) 66 (41) 384 (453) 71 (47) 401 (390) 68 (64) 429 (471) 68 (61) 452 (471) Mei Juni Juli Augustus September Nu. deze week was de oogst weer groot. Twee jongens op een tweewielige transportfiets werden aan- en doodgereden. Vijf man in een auto botsten bij Roosendaal tegen een boerenkar: 3 ernstig ge wond. Een taxi te Haarlemmerliede sloeg stuk tegen een betonnen hoofdmast van de tram: 2 dooden en 3 gewonden. Nabij Rotterdam werd een auto met drie kooplieden uit een woonwagenkamp door een diesel aangereden: twee dooden en een zwaar gewonde. Het is een droeve, droeve lijst. Al haalt het niet by het leed, dat aan de grens geleden wordt. De laatste berichten, zij het over dreven, over droevige tooneelen aan de grens, zijn zoo hartverscheurend, dat men ze eigenlijk niet kan lezen. Teruggedreven te worden naar een concentratiekamp, waar men kennnelijk mishan- de'd was: het drijft de menschen tot vertwijfeling en jaagt ze den dood in. Moet dat, mag dat? Het hart kan er geen vrede mee hebben al redeneert het verstand nog zoo nuchter en zakelijk. We kunnen geen 50 of 100.000 joden in ons land toelaten. Neen zeker niet. Maar men moet Mussert niet gelooven, die sprak van tienduizenden en tienduizenden joden, die in de 'aatste twintig jaar in ons land zijn gekomen. De officieele cijfers zijn anders. Blijkens de volkstelling van 1899 waren er in ons land 103.988 Joden; blijkens de jongste volkstel ling 111.917. En merkwaardig is ook, dat bij elke tienjaarlijk- sche volkstelling het percentage der joodsche be volking geringer bleek geworden. Was het bij de volkstelling van 1889 nog 2.15, bij de vier daarop volgende was het respectievelijk gedaald tot 2.04, 1.81, 1.68 en 1.41 percent. Waar schuilen dan de tienduizenden joden, die binnenkwamen? Het leven van een mensch is helaas maar weinig waard tegenwoordig. Te Amstenrade vond men het lijk van een jonge vrouw; een chauffeur in den Haag schoot op zijn gewezen meisje en trachtte toen zich zelf te verdrinken; een steekpartij te Brunssum herinnerde aan de gevechten der goud delvers in Wild West. Daarbij komen dan nog de tragische ongevallen als van een jongen, die in een lift verpletterd werd en meer van dergelijke droeve ongelukken. Want hoezeer de veiligheid in Met het vaandel voorop verlaten de cadetten van de Kon. Militaire Academie te Breda het gebouw voor een marsch door de stad ter gelegenheid van het 110-jarig bestaan der Academie de bedrijven toeneemt, het risico is nog steeds vry groot. Te midden van alle narigheid en ondanks het gure weer is de Koning van België hier zeer hartelijk ontvangen. Alle b'.aden staan er vol van en wijzen op de groote beteekenis van dit bezoek. Helaas vervalt een enkel blad in vorstenv eierij, welke wa.gelijk aandoet. Zoo lazen wij, dat de Koningin zelf de vertrekken inspecteerde, waar de Koning in Amsterdam zou logeeren. Dan volgt er in een der bladen: „Op de vraag, hoe de meubelen moesten worden gerangschikt, gaf Koningin Wil- helmina ten antwoord, dat Zij dit persoonlijk wil de doen." Tot zoover gaat het nog goed, maar dèn volgt er: „Men verwacht, dat Zy slechts de hulp van één lakei zal aanvaarden en dat Zij eigenhandig de lichte meubelstukken, op de juiste plek zal plaatsen." Dat is voor ons nuchtere Hollanders te veel. Zulke taal spreekt de Koningin zelf niet. Terecht schrijft de roode pers en wij kunnen ons daar heel wel mee vereenigen: „De toespraken waren stellig meer dan simpele beleefdheidsuitingen. Treffend was zeer zeker hoe de Koningin ook hier weer gelegenheid vond te getuigen van de gehechtheid van de beide volken „aan de burgerlijke vrij heden, die, te zamen met zin voor orde en goed bestuur, de onvervreemdbare gronds ag vormen van hun staatkundig leven." „Wij willen niemand volgeling en niemands be lager zijn". Dat is taal van Oranjel BAREND PONSTIJN Een matroos die te Amsterdam het sein gaf tot algeheele bevrijding TIJDENS de Fransche overheersching en Neêr- lands herstel zyn er figuren geweest, die nu eempaal niet in één adem genoemd kunnen wor den met het driemanschap Vag Hogendorp, Van Limburg Stirum en Van der Duyn van Maas- 622 dam of met Fagel. De Perponcher en andere voor aanstaanden in die dagen en toch hun aandeel hebben gehad, zij het bescheiden, ten opzichte van de omwenteling in 1813. Zulk een persoon was Barend Ponstijn, een eerlijke Hollandsche Zeeman, van omstreeks 30 jaar, die, in 1813 te'Amsterdam, zich verdienste lijk heeft gemaakt om het land van de Franschen te bevrijden. Ponstijn was de man, die het sein. zou geven tot de algeheele feestvreugde. In 't begin van November 1813 werd zoowel in Amsterdam als in -andere plaatsen van ons land wel eens de uitroep gehoord: „Oranje boven!", maar dit was nog geen afschudding van het Fransche bewind. Sinds den 9den November bracht het eene beurt schip na het andere vluchtende Fransche ambte naren en- douanen uit de Friesche gewesten naar Amsterdam. Het vervoer van deze heeren naar het Zuiden werd met wagens en schuiten dag en nacht voortgezet. De diligences naar Antwerpen, Brussel en Parijs waren opgepropt met Vertrekkenden en de voorbereidingen, die de hoofdambtenaren maakten, wezen, er op, dat zy die achterbleven, begrepen, dat het ook spoedig hun beurt zou worden. De politie vreesde men niet meer en op Zaterdag den 13den November kwam er meer ontspanning en heerschte er een opgewekte stem ming onder de burgerij, omdat de bevrijding in uitzicht was. De Zondag daarop ging ka'm voorbij, hoewel er onder de bevolking groote blijdschap was. Deze nam nog toe, toen 's avonds 't gerucht liep, dat zeventien schuiten aan de Beerebijt gereed lagen om de 800 man van het strafbataillon, die te Amsterdam in garnizoen lagen, naar Utrecht te vervoeren. Duizenden snelden naar den Amstel en bleven daar tot middernacht, om getuige te zijn van het vertrek der Fransche manschappen. Zoomin als de doortrekkenden eenig leed was aangedaan, werd eenig krijgsman kwalijk be jegend. Zelfs toen de burgerij vernam, dat de gehate gewapende douanen zich gereedmaakten om af te trekken, liet men ze met rust begaan, ofschoon niet zonder morren. Generaal Molitor trok dienzelfden nacht in alle stilte af, zoodat er al heel wat Franschen verdwenen waren. Hoewel op den volgenden dag. Maandag 15 No vember, na Molitors vertrek, de vroolijke kreet „Oranje boven!" meer en meer wëfrd gehoord, wat afgewisseld werd door „Weg met de Fran schen!", kwam het toch niet tot een algeheele feestvreugde. De man, die te Amsterdam dit zou bewerkstel ligen was Barend Ponstijn. Reeds lang had hij mei een plan rondgeloopen, dat hy nu ten uitvoer zou gaan brengen. Zes weken achtereen had hij een oranjevlag verborgen onder zijn kleederen gedragen, om wanneer 't gewenschte oogenblik gekomen zou zyn haar te ontplooien. En toen op der. 15den November 1813 het klokkenspel van den Oudekerkstoren drie uur in den namiddag aankondigde, achtte Ponstijn het moment voor zyn daad daar. Op dit tijdstip bevond Ponstijn zich' op de Nieuwe brug, waar ongeveer IJ en Amste! elkander ontmoeten. Hij ontdeed zich van zijr. bovenkleeren, haalde de groote vaan te voor schijn en plantte haar, geholpen door vier wakkere maats, aan een steng op de Zuidwestzijde van genoemde brug. God werd dank gebracht omdat de Oranjevlag weer in Neêrlands hoofdstad wapperde! Nu nam de slavernij een einde! Door deze moedige daad van dien eenvoudigen matroos schemerde weer het morgenrood van geluk en voorspoed. Het „hoezee" en „Oranje boven" was niet van de lucht en door deze davereyde kreten werd de Vaderlandsche vlag begroet, die de ta'rijke Fran sche beambten in deze wijk deden sidderen. Binnen korten tijd had ieder zich met orayje ge tooid en stalden de winkels hun lang verborgen oranjelint te koop uit. Dichte drommen menschen bewogen zich door de ALLES is nu tot 't vertrek gereed. Kalm en bedaard nemen de Boe ren afscheid. Een kort bevel klinkt. De mannen springen te paard en ne men hun plaats in. „Dag vader! dag Piet!" roepen de broers. Klein-Pietje groet vrolijk en uitbundig terug. Voor hem is 't van daag een feestdag; hij vindt 't alleen maar jammer, dat hij niet mee mag. Van Staden wuift zijn jongens harte lijk toe. Aan 't Uiterlijk van den stoe- ren Boer is niet te zien, wat er thans in hem omgaat Hij heeft zijn vrouw telkens gerust gesteld door te zeggen, dat deze tocht eigenlijk niets betekent, maar toch heeft hij een raar gevoel nu z'n jongens op 't punt staan te ver trekken. „Voorwaarts!" roept de zware stem van Potgieter en de ruiterstoet zet zich in beweging. De paarden trappelen van ongeduld; de dieren hebben lang rust gehad en verlangen er naar te draven in *t onmetelijke Afrikaanse veld. Gerrit en Andries rijden vlak achter Jan Greyling en Paul Kruger. Ze be horen tot de jongste ruiters van de grote stoet. In galop rijden de ruiters af. Van Staden en Klein-Pietje kijken „Zie jij Gerrit en Andnes nog? vraagt de vader na een poosje. „Ik wel," zegt de jongen, „kijk vader «- daar!" Maar niet lang daarna kan ook Klein- Pietje niets meer onderscheiden. Die paarden en ruiters zijn een groot geheel geworden, dat zich steeds ver der verwijdert. Af en toe zyn de geweerlopen nog te onderscheiden, die schitteren in 't felle licht der Afrikaanse zon. Maar ook die schittering verdwijnt in de dichte stofwolk, die achter de rui ters opstijgt. En weldra is de grote troep achter een heuvelrug verdwenen. XII „Zou 't nu spoedig tot een gevecht ko men?" vraagt Andries van Staden aan Oom Koos en de oude Boer ant woordt: „Ik hoop 't neef, want dat heen en weer trekken begint me gru welijk te vervelen". 't Commando is nu al bijna veertien dagen van huis en 't is voor de bur gers een moeilijke tijd geweest. Potgieter en Uys kennen de kaffer- knepen wel en ze begrijpen de bedoe ling van Moselekatse heel goed. Hij wil 't commando afmatten en hoe langer hoe verder 't woeste bergland inlokken. En 't begint er aardig op te gelyken, dat deze opzet gelukken zal. De Boeren hebben heel wat mondkost meegenomen, maar de meeste mannen hebben niets meer over dan nog een reep biltong. De nachten moeten onder de blote hemel worden doorgebracht, en hoe warm 't ook over dag is, de nachten in Zuid-Afrika zijn altijd koel en soms zelfs koud. Maar al de ruiters zyn even vastberaden als hun aanvoer ders. Al zou 't nog twee weken moeten duren ze zullen niet terugtrekken eer 't met Moselekatse tot een beslis sende slag gekomen is. Oom Koos is met Gerrit en Andries van Staden en Jan Greyling op ver kenning. Ze liggen hier achter een kopje en turen onafgebroken naar 't noorden. Ze wachten op Paul Kruger en Oom Koos heeft al meer dan eens gemompeld: „Zou die drommelse jon gen dan nooit terugkomen?" Gedurig neemt hij de grote veldkijker weer in zijn sterke handen maar hoe hij de omtrek ook afspeurt, van Paul Kruger is niets te zien. „Had ik 't jong toch maar niet laten gaan", bestraft Oom Koos zich zelf. „Misschien zien we hem nooit meer terug en *k heb z'n va der nog wel beloofd goed op hem te zullen passen". Toen Oom Koos met de jonge Boeren vanmorgen op verkenning uittrok, was Paul Kruger er niet bij. Maar later was hij hen te paard gevolgd. Ze zijn hier op onbekend terrein, zelfs Oom Koos is hier vroeger nooit ge weest. En geen wonder. Want 't Boe- rencommando bevindt zich thans 50 mijlen noordwaarts van Mosega, dat beschouwd wordt als de hoofdstad van Moselekatse. In vlugge marsen was 't commando op deze stad afgetrokken, maar spoedig bleek, dat de vogel gevlogen was. Pot gieter en Uys zijn echter vast be sloten zich door den sluwen kaffer- kapitein niet meer te laten misleiden. Want ze zyn er van overtuigd, dat zo ze nu weer zouden terugtrekken, Moselekatse binnenkort opnieuw op 't toneel zal verschijnen om onverwachts de Boerenlagers te overvallen. Neen, 't moet nu tot een beslissing komen. Naar alle kanten zwerven de Bóeren- verkenners uit om uit te vinden waar Moselekatse zich ophoudt. En met dat doel is ook Oom Koos vanmorgen op pad gegaan. Ze zouden in de buurt van 't lager blijven, en waar 't terrein moeilijk is, hebben ze de paarden thuis gelaten. Maar toch was 't goed, dat Paul Kruger later te paard was gekomen. Want toen ze hier, nu een paar uur geleden, met hun vijven ach ter dit kopje lagen, hadden ze plotse ling van achter gindse heuvelrug twin tig, dertig zwarte krijgers zien ver schijnen. „Aha", lachte Oom Koos, „eindelijk zijn wij ze dan toch op 't spoor. Met zijn veldkijker volgde hij de bewegin gen der kaffers met aandacht en ten slotte zei hij met de grootste beslist heid: „M'n kop er af als dat geen Matabelen zijnMaar wat zouden die kerels daar uitvoeren?" Heel lang behoefde Oom Koos daar over niet na te denken en lachend zei hy: ,,'t Is toch een mirakels snaaks geval. Wij gluren hier de kaffers af en zy zoeken of ze ons niet kunnen ont dekken." Dat scheen inderdaad 't ge val. De zwarten renden alle richtingen uit maar keerden ook weer spoedig te rug. En weldra verdwenen ze weer achter de heuvelrug van waar zy ge komen waren. „Konden wij daar eens een kijkje ne men", zei Oom Koos en hy sprak uit wat de vier jongens dachten. Opeens was Paul Kruger opgesprongen en vóór iemand zijn bedoeling goed begreep zat hy al te paard. „Ik ga even kijken!" riep hij tot Oom Koos, ,,'k ben zo weer terug." Over zijn zwarte vos gebogen vloog de ruiter over de stille woeste vlakte. De hoeven van 't vlugge paard schenen de afstand op te slokken. Binnen tien minuten was Paul al bij de heuvel aangekomen. Oom Koos met zyn veldkijker en de jonge Boeren met hun scherpe ogen verloren den koenen ruiter geen ogenblik uit 't ge zicht. Aan de voet van de heuvel sprong hij van zijn paard, en nadat hij de vos zoveel mogelijk verdekt had op gesteld, klom hij de heuvel op. En sinds dat ogenblik, nu al een paar uur geleden, had men van Paul Kruger niets meer gezien. „Had ik 't jong toch maar niet laten gaan," herhaalt Oom Koos nog eens en een grote onrust maakt zich van den ouden Boer meester. „Willen wij eens gaan kijken," stelt Gerrit voor en Andries en Jan zyn dadelijk bereid met hem mee te gaan. Maar van dat vermetel plan wil Oom Koos niet weten. „Als 't met Paul mis gegaan is, dan lopen jullie zeker in de val. We zullen nogkyk nou eens.... wat moet dat betekenen?" Oom Koos is opgesprongen en hy grijpt naar zyn geweer, dat achter hem ligt. De drie jongens staan naast hem en staren met grote verschrikte ogen naar de geheimzinnige heuvelrug. Ln grote sprongen komt iemand naar be neden rennen. Nu eens bukt die ge stalte, dan weer schijnt ze te vallen, 't volgende ogenblik schiet ze weer pijlsnel vooruit Er is geen twijfel aan: dat moet Paul Kruger zyn, die op weg is naar zijn paard. „Wat doet dat jong vreemd," mompelt Oom Koos, „zou er somsMaar 't volgend ogenblik begrijpt de oude Boer volkomen. Want achter Paul duiken enkele ge stalten op dat moeten Matabelen zijn. Eindelijk heeft de jonge Boer zijn paard bereikt en een ogenblik later reeds stuift 't vlugge dier over de een zame vlakte. (Wordt vervolgd Zaag ons uit Voor de jongens en meisjes, die graag houtzagen, plaatsen we hier een viertal grappige beestjes. Teken ze na op tri- plexhout en zaag ze daarna rietjes uit; ook de voetjes waar mee ze straks wor den opgezet. Als het viertal netjes uitgezaagd is, eerst de randen eventjes mooi gladschuren met fijn schuurpa pier; daarna moeten jullie de beestjes nog netjes kleuren. Als „grond" neem je een plank, waarin je op verschillende plaatsen gleufjes zaagt. Daarin kun je de beestjes vast zetten. Natuurlijk kun je van elk beestje er meer dan één zagen. Een hele verzameling op een plank staat erg leuk. OPLOSSING van het Letterraadsel in de vorige Kinderkrant: Het geheel is: Groningen. De onderdelen zijn: 1 de muzieknoot G; 2 ark; 3 klont; 4 kranten; 5 kazuifels; 6 krengen; 7 regen, 8 bes; 9 N voor 900. LETTERRAADSEL 1. De helft van duizend meter. 2. Een persoon die in vroeger tijd vorsten en hoge heren door zijn geestigheden moest vermaken. 3. Hoog en boven andere gebouwen uitstekend bouwwerk. 4. Zo heetten verschillende oude gouden en zilve ren munten. 5. Hefboom waarmede zware bomen op een malle jan getild worden. 6. De donkere plekjes die ontstaan, wanneer on doorzichtige lichamen lichtstraaltjes opvangen en beletten in hun loop voort te gaan. 7. Heel veel mensen laten in hun haar een aanbrengen. 8. Zo werden vroeger de vorsten van Rusland, Oostenrijk en Duitsland genoemd. 9. Een slijmerige vis, die leeft op de bodem of in de modder van al onze stilstaande of weinig stro mende wateren. 10. Onbebouwd stuk grond by een boerenwoning behorende. 11. Romeins letterteken voor 't getal 70. T KOMT WEL TERECHT Hier Fritsje, leg dit pakje eens even voor me in een tram! In een tram? In welke dan wel? Dat doet er niet toe; het is het eten voor m'n man en die werkt in het gevonden-voorwerpen- bureau van de trammaatschappij!.... DAT KAN OOK Meneer van Hupschoten, die nogal krenterig is, komt by den tandarts en laat zich een kies trek ken. „Hoeveel is 't?" vraagt hij, nadat de dokter hem in een oogwenk van de pijnlijke kwelgeest ver lost heeft. „Vijf gulden!" zegt de tandarts. „Nou, die hebt U ook heel gauw verdient!" knort van Hupschoten. „O, maar ik kan het ook heel, héél langzaam doen, als U dat verkiest!" is het antwoord. Meneer van Hupschoten neemt de kuiten.... DE VADER VAN DEN OS Vreemdeling: „Kunt gy mij ook zeggen, myn heer de tolgaarder, waar ik hier een geschikt logement vind?" Tolgaarder: „De eerste straat in, mijnheer, aan de linkerhand, vindt gij „de Roode Os", daar zult gij best tevreden zijn, hij is mijn zoon".' 532

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 14