YaaA&sJh 9
riltMl HlfllUFVAHf DIANE
ze na-
MOE
buit in ontvangst hebben genomen, hetwelk hun
toekwam of werd toegewezen. Men doet goed bij
zulk soort aangelegenheden niet al te nauw toe
te zien, of al te scehrp te onderscheiden. In Praag
geraakt men zoo langzamerhand door het zwaarste
en pijnlijkste deel van den reorganisatie-arbeid
heen, begint men zich ook gereed te maken voor
het verkiezen van een nieuwen president, op de
plaats van den thans verre van populairen, uitge
weken dr Eduard Benesj. Bovendien heeft men
zich reeds langs riiplomatieken weg tot de ver
schillende betrokken mogendheden gericht, om nu
ook, daar aan alle overeengekomen verplichtingen
is voldaan, van a'.len de beloofde waarborgen
voor de onschendbaarheid van de grenzen te ver
krijgen.
Op dit tijdstip komt opnieuw en weder vïy drei
gend het vraagstuk van Roethenië naar voren.
Warschau en Boedapest beiden hadden gewenscht,
dezen uitersten territorialen uitlooper van het
Ttjechoslowaaksche giondgebied bij Hongarije te
voegen, waarmee het ook oudtijds, toen de dubbel
monarchie nog in aanzijn was, vast verbonden
was. Doch Duitschland heeft zulks op politiek en
economische gronden tegengegaan, daar het Roe
thenië, onder Praags regiem gebleven, als een ge
makkelijke corridor naar Roemenië zou kunnen
beschouwen. Om soortgelijke overwegingen echter
wvden juist Po'en en Hongarije elkanders buren
zijn. Toen Berlijn en Rome, op Praags verzoek, ar
biters over dit geschil werden, heeft Ber ijn zijn
zin kunnen doordrijven, naar men zegt tegen het
beginsel der zelfbeschikking, en tegen den wil
der Roethenen zelf in. Sindsdien is er in Roethenië
of Karpathisch-Oekraine, gelijk men het ook wel
noemt, voordurend politieke onrust, wrijving en
geharrewar. Er heerscht zelfs terreur, naar sommi-
ger meening, aangewakkerd door Hongaarsche
agenten en raddraaiers, die erop uit zijn, dit ge
bied tot anarchie, en zoo langs lijnen van geleide
lijkheid tot inlyving bij Hongarije te brengen. Dit
alles is vrij vervelend, en kan nog oorzaak van
nieuwe botsingen worden. Reeds thans verluidt,
dat Boedapest noch Warschau de Tsjecho-
slowaaksche grenzen zullen waarborgen, tenzij ze
in alle Roetheensche aangelegenheden alsnog hun
zin krijgen. Zoo gloeit hier onder de midden-
Europeesche asch nog een enkele, laatste vonk.
BINNENLAND
NOVEMBER-STORM giert over het land en
het aantal slachtoffers is groot. Zal nog wel
grooter blijken te zijn, dan we nu weten, want
zelfs tegenwoordig komen niet alle berichten vlug
binnen. Op Tessel tusschen de haven en den Burg
waaide een 17-jarige knaap om en werd door een
auto overreden. Een werwerker, die aan de
spoorrails bezig was bij Leidschendam hoorde door
het windgeraas niet, dat een trein naderde en
werd letter ijk onthoofd. Een visschersvaartuig uit
Zoutkamp ging verloren; gelukkig wist de „Insu-
linde" de menschen te redden.
De „Lauwerzee", die de verbinding onderhoudt
tusschén Dokkum en Schiermonnikoog liep vol
water en zou zonder de reeds genoemde redding
boot vergaan zijn.
Een schokker uit Stellendam zou te Scheveningen
verongelukt zijn, als de „Zeemanshoop" geen red
ding had gebracht. Een Heldersche garnalenvis-
scher zag zijn scheepje te gronde gaan, nadat luj'
met zijn drie he'pers door dappere Tesselaars
was gered.
Och, 't zijn op zich zelf maar kleine ongevallen,
doch wie weet, wat er nog komt en hoe groot is
niet de misère, welke elke schipbreuk op zich
zelf reeds brengt voor de belanghebbenden.
Naast de zee vroeg ook de weg zijn offers. Onze
indruk was, zooals we een paar keer schreven,
dat het de laatste weken nog al kalm was. Maar
September viel volgens de statistiek tegen. Voor
de laatste vijf maanden zyn de cijfers als volgt
(tusschen haakjes de cijfers van 1937).
gedood ernstig gewond
49 (61) 387 (446)
66 (41) 384 (453)
71 (47) 401 (390)
68 (64) 429 (471)
68 (61) 452 (471)
Mei
Juni
Juli
Augustus
September
Nu. deze week was de oogst weer groot. Twee
jongens op een tweewielige transportfiets werden
aan- en doodgereden. Vijf man in een auto botsten
bij Roosendaal tegen een boerenkar: 3 ernstig ge
wond. Een taxi te Haarlemmerliede sloeg stuk
tegen een betonnen hoofdmast van de tram: 2
dooden en 3 gewonden. Nabij Rotterdam werd een
auto met drie kooplieden uit een woonwagenkamp
door een diesel aangereden: twee dooden en een
zwaar gewonde. Het is een droeve, droeve lijst.
Al haalt het niet by het leed, dat aan de grens
geleden wordt. De laatste berichten, zij het over
dreven, over droevige tooneelen aan de grens, zijn
zoo hartverscheurend, dat men ze eigenlijk niet
kan lezen. Teruggedreven te worden naar een
concentratiekamp, waar men kennnelijk mishan-
de'd was: het drijft de menschen tot vertwijfeling
en jaagt ze den dood in. Moet dat, mag dat? Het
hart kan er geen vrede mee hebben al redeneert
het verstand nog zoo nuchter en zakelijk.
We kunnen geen 50 of 100.000 joden in ons land
toelaten. Neen zeker niet. Maar men moet Mussert
niet gelooven, die sprak van tienduizenden en
tienduizenden joden, die in de 'aatste twintig jaar
in ons land zijn gekomen. De officieele cijfers zijn
anders.
Blijkens de volkstelling van 1899 waren er in ons
land 103.988 Joden; blijkens de jongste volkstel
ling 111.917.
En merkwaardig is ook, dat bij elke tienjaarlijk-
sche volkstelling het percentage der joodsche be
volking geringer bleek geworden. Was het bij de
volkstelling van 1889 nog 2.15, bij de vier daarop
volgende was het respectievelijk gedaald tot 2.04,
1.81, 1.68 en 1.41 percent.
Waar schuilen dan de tienduizenden joden, die
binnenkwamen?
Het leven van een mensch is helaas maar weinig
waard tegenwoordig. Te Amstenrade vond men het
lijk van een jonge vrouw; een chauffeur in den
Haag schoot op zijn gewezen meisje en trachtte
toen zich zelf te verdrinken; een steekpartij te
Brunssum herinnerde aan de gevechten der goud
delvers in Wild West. Daarbij komen dan nog de
tragische ongevallen als van een jongen, die in
een lift verpletterd werd en meer van dergelijke
droeve ongelukken. Want hoezeer de veiligheid in
Met het vaandel voorop verlaten de cadetten van
de Kon. Militaire Academie te Breda het gebouw
voor een marsch door de stad ter gelegenheid van
het 110-jarig bestaan der Academie
de bedrijven toeneemt, het risico is nog steeds
vry groot.
Te midden van alle narigheid en ondanks het gure
weer is de Koning van België hier zeer hartelijk
ontvangen. Alle b'.aden staan er vol van en wijzen
op de groote beteekenis van dit bezoek. Helaas
vervalt een enkel blad in vorstenv eierij, welke
wa.gelijk aandoet. Zoo lazen wij, dat de Koningin
zelf de vertrekken inspecteerde, waar de Koning
in Amsterdam zou logeeren. Dan volgt er in een
der bladen: „Op de vraag, hoe de meubelen
moesten worden gerangschikt, gaf Koningin Wil-
helmina ten antwoord, dat Zij dit persoonlijk wil
de doen."
Tot zoover gaat het nog goed, maar dèn volgt er:
„Men verwacht, dat Zy slechts de hulp van één
lakei zal aanvaarden en dat Zij eigenhandig de
lichte meubelstukken, op de juiste plek zal
plaatsen."
Dat is voor ons nuchtere Hollanders te veel. Zulke
taal spreekt de Koningin zelf niet. Terecht schrijft
de roode pers en wij kunnen ons daar heel wel
mee vereenigen: „De toespraken waren stellig
meer dan simpele beleefdheidsuitingen. Treffend
was zeer zeker hoe de Koningin ook hier weer
gelegenheid vond te getuigen van de gehechtheid
van de beide volken „aan de burgerlijke vrij
heden, die, te zamen met zin voor orde en goed
bestuur, de onvervreemdbare gronds ag vormen
van hun staatkundig leven."
„Wij willen niemand volgeling en niemands be
lager zijn". Dat is taal van Oranjel
BAREND PONSTIJN
Een matroos die te Amsterdam het sein
gaf tot algeheele bevrijding
TIJDENS de Fransche overheersching en Neêr-
lands herstel zyn er figuren geweest, die nu
eempaal niet in één adem genoemd kunnen wor
den met het driemanschap Vag Hogendorp, Van
Limburg Stirum en Van der Duyn van Maas-
622
dam of met Fagel. De Perponcher en andere voor
aanstaanden in die dagen en toch hun aandeel
hebben gehad, zij het bescheiden, ten opzichte
van de omwenteling in 1813.
Zulk een persoon was Barend Ponstijn, een
eerlijke Hollandsche Zeeman, van omstreeks 30
jaar, die, in 1813 te'Amsterdam, zich verdienste
lijk heeft gemaakt om het land van de Franschen
te bevrijden. Ponstijn was de man, die het sein.
zou geven tot de algeheele feestvreugde.
In 't begin van November 1813 werd zoowel in
Amsterdam als in -andere plaatsen van ons land
wel eens de uitroep gehoord: „Oranje boven!",
maar dit was nog geen afschudding van het
Fransche bewind.
Sinds den 9den November bracht het eene beurt
schip na het andere vluchtende Fransche ambte
naren en- douanen uit de Friesche gewesten naar
Amsterdam. Het vervoer van deze heeren naar het
Zuiden werd met wagens en schuiten dag en nacht
voortgezet. De diligences naar Antwerpen, Brussel
en Parijs waren opgepropt met Vertrekkenden en
de voorbereidingen, die de hoofdambtenaren
maakten, wezen, er op, dat zy die achterbleven,
begrepen, dat het ook spoedig hun beurt zou
worden. De politie vreesde men niet meer en op
Zaterdag den 13den November kwam er meer
ontspanning en heerschte er een opgewekte stem
ming onder de burgerij, omdat de bevrijding in
uitzicht was.
De Zondag daarop ging ka'm voorbij, hoewel er
onder de bevolking groote blijdschap was. Deze
nam nog toe, toen 's avonds 't gerucht liep, dat
zeventien schuiten aan de Beerebijt gereed lagen
om de 800 man van het strafbataillon, die te
Amsterdam in garnizoen lagen, naar Utrecht te
vervoeren. Duizenden snelden naar den Amstel en
bleven daar tot middernacht, om getuige te zijn
van het vertrek der Fransche manschappen.
Zoomin als de doortrekkenden eenig leed was
aangedaan, werd eenig krijgsman kwalijk be
jegend. Zelfs toen de burgerij vernam, dat de
gehate gewapende douanen zich gereedmaakten
om af te trekken, liet men ze met rust begaan,
ofschoon niet zonder morren. Generaal Molitor
trok dienzelfden nacht in alle stilte af, zoodat er
al heel wat Franschen verdwenen waren.
Hoewel op den volgenden dag. Maandag 15 No
vember, na Molitors vertrek, de vroolijke kreet
„Oranje boven!" meer en meer wëfrd gehoord,
wat afgewisseld werd door „Weg met de Fran
schen!", kwam het toch niet tot een algeheele
feestvreugde.
De man, die te Amsterdam dit zou bewerkstel
ligen was Barend Ponstijn. Reeds lang had hij
mei een plan rondgeloopen, dat hy nu ten uitvoer
zou gaan brengen. Zes weken achtereen had hij
een oranjevlag verborgen onder zijn kleederen
gedragen, om wanneer 't gewenschte oogenblik
gekomen zou zyn haar te ontplooien. En toen op
der. 15den November 1813 het klokkenspel van
den Oudekerkstoren drie uur in den namiddag
aankondigde, achtte Ponstijn het moment voor
zyn daad daar. Op dit tijdstip bevond Ponstijn
zich' op de Nieuwe brug, waar ongeveer IJ en
Amste! elkander ontmoeten. Hij ontdeed zich van
zijr. bovenkleeren, haalde de groote vaan te voor
schijn en plantte haar, geholpen door vier wakkere
maats, aan een steng op de Zuidwestzijde van
genoemde brug.
God werd dank gebracht omdat de Oranjevlag
weer in Neêrlands hoofdstad wapperde! Nu nam
de slavernij een einde!
Door deze moedige daad van dien eenvoudigen
matroos schemerde weer het morgenrood van
geluk en voorspoed.
Het „hoezee" en „Oranje boven" was niet van de
lucht en door deze davereyde kreten werd de
Vaderlandsche vlag begroet, die de ta'rijke Fran
sche beambten in deze wijk deden sidderen.
Binnen korten tijd had ieder zich met orayje ge
tooid en stalden de winkels hun lang verborgen
oranjelint te koop uit.
Dichte drommen menschen bewogen zich door de
ALLES is nu tot 't vertrek gereed.
Kalm en bedaard nemen de Boe
ren afscheid. Een kort bevel klinkt.
De mannen springen te paard en ne
men hun plaats in.
„Dag vader! dag Piet!" roepen de
broers. Klein-Pietje groet vrolijk en
uitbundig terug. Voor hem is 't van
daag een feestdag; hij vindt 't alleen
maar jammer, dat hij niet mee mag.
Van Staden wuift zijn jongens harte
lijk toe. Aan 't Uiterlijk van den stoe-
ren Boer is niet te zien, wat er thans
in hem omgaat Hij heeft zijn vrouw
telkens gerust gesteld door te zeggen,
dat deze tocht eigenlijk niets betekent,
maar toch heeft hij een raar gevoel
nu z'n jongens op 't punt staan te ver
trekken.
„Voorwaarts!" roept de zware stem
van Potgieter en de ruiterstoet zet zich
in beweging. De paarden trappelen van
ongeduld; de dieren hebben lang rust
gehad en verlangen er naar te draven
in *t onmetelijke Afrikaanse veld.
Gerrit en Andries rijden vlak achter
Jan Greyling en Paul Kruger. Ze be
horen tot de jongste ruiters van de
grote stoet.
In galop rijden de ruiters af.
Van Staden en Klein-Pietje kijken
„Zie jij Gerrit en Andnes nog? vraagt
de vader na een poosje.
„Ik wel," zegt de jongen, „kijk vader
«- daar!"
Maar niet lang daarna kan ook Klein-
Pietje niets meer onderscheiden.
Die paarden en ruiters zijn een groot
geheel geworden, dat zich steeds ver
der verwijdert.
Af en toe zyn de geweerlopen nog te
onderscheiden, die schitteren in 't felle
licht der Afrikaanse zon.
Maar ook die schittering verdwijnt in
de dichte stofwolk, die achter de rui
ters opstijgt.
En weldra is de grote troep achter een
heuvelrug verdwenen.
XII
„Zou 't nu spoedig tot een gevecht ko
men?" vraagt Andries van Staden aan
Oom Koos en de oude Boer ant
woordt: „Ik hoop 't neef, want dat
heen en weer trekken begint me gru
welijk te vervelen".
't Commando is nu al bijna veertien
dagen van huis en 't is voor de bur
gers een moeilijke tijd geweest.
Potgieter en Uys kennen de kaffer-
knepen wel en ze begrijpen de bedoe
ling van Moselekatse heel goed. Hij
wil 't commando afmatten en hoe
langer hoe verder 't woeste bergland
inlokken. En 't begint er aardig op te
gelyken, dat deze opzet gelukken zal.
De Boeren hebben heel wat mondkost
meegenomen, maar de meeste mannen
hebben niets meer over dan nog een
reep biltong. De nachten moeten onder
de blote hemel worden doorgebracht,
en hoe warm 't ook over dag is, de
nachten in Zuid-Afrika zijn altijd koel
en soms zelfs koud. Maar al de ruiters
zyn even vastberaden als hun aanvoer
ders. Al zou 't nog twee weken moeten
duren ze zullen niet terugtrekken
eer 't met Moselekatse tot een beslis
sende slag gekomen is.
Oom Koos is met Gerrit en Andries
van Staden en Jan Greyling op ver
kenning. Ze liggen hier achter een
kopje en turen onafgebroken naar 't
noorden. Ze wachten op Paul Kruger
en Oom Koos heeft al meer dan eens
gemompeld: „Zou die drommelse jon
gen dan nooit terugkomen?" Gedurig
neemt hij de grote veldkijker weer in
zijn sterke handen maar hoe hij de
omtrek ook afspeurt, van Paul Kruger
is niets te zien. „Had ik 't jong toch
maar niet laten gaan", bestraft Oom
Koos zich zelf. „Misschien zien we hem
nooit meer terug en *k heb z'n va
der nog wel beloofd goed op hem te
zullen passen".
Toen Oom Koos met de jonge Boeren
vanmorgen op verkenning uittrok, was
Paul Kruger er niet bij. Maar later was
hij hen te paard gevolgd.
Ze zijn hier op onbekend terrein, zelfs
Oom Koos is hier vroeger nooit ge
weest. En geen wonder. Want 't Boe-
rencommando bevindt zich thans 50
mijlen noordwaarts van Mosega, dat
beschouwd wordt als de hoofdstad van
Moselekatse.
In vlugge marsen was 't commando op
deze stad afgetrokken, maar spoedig
bleek, dat de vogel gevlogen was. Pot
gieter en Uys zijn echter vast be
sloten zich door den sluwen kaffer-
kapitein niet meer te laten misleiden.
Want ze zyn er van overtuigd, dat
zo ze nu weer zouden terugtrekken,
Moselekatse binnenkort opnieuw op 't
toneel zal verschijnen om onverwachts
de Boerenlagers te overvallen. Neen,
't moet nu tot een beslissing komen.
Naar alle kanten zwerven de Bóeren-
verkenners uit om uit te vinden waar
Moselekatse zich ophoudt. En met dat
doel is ook Oom Koos vanmorgen op
pad gegaan. Ze zouden in de buurt
van 't lager blijven, en waar 't terrein
moeilijk is, hebben ze de paarden
thuis gelaten. Maar toch was 't goed,
dat Paul Kruger later te paard was
gekomen. Want toen ze hier, nu een
paar uur geleden, met hun vijven ach
ter dit kopje lagen, hadden ze plotse
ling van achter gindse heuvelrug twin
tig, dertig zwarte krijgers zien ver
schijnen.
„Aha", lachte Oom Koos, „eindelijk
zijn wij ze dan toch op 't spoor. Met
zijn veldkijker volgde hij de bewegin
gen der kaffers met aandacht en ten
slotte zei hij met de grootste beslist
heid:
„M'n kop er af als dat geen Matabelen
zijnMaar wat zouden die kerels
daar uitvoeren?"
Heel lang behoefde Oom Koos daar
over niet na te denken en lachend zei
hy: ,,'t Is toch een mirakels snaaks
geval. Wij gluren hier de kaffers af en
zy zoeken of ze ons niet kunnen ont
dekken." Dat scheen inderdaad 't ge
val. De zwarten renden alle richtingen
uit maar keerden ook weer spoedig te
rug. En weldra verdwenen ze weer
achter de heuvelrug van waar zy ge
komen waren.
„Konden wij daar eens een kijkje ne
men", zei Oom Koos en hy sprak uit
wat de vier jongens dachten.
Opeens was Paul Kruger opgesprongen
en vóór iemand zijn bedoeling goed
begreep zat hy al te paard. „Ik ga
even kijken!" riep hij tot Oom Koos,
,,'k ben zo weer terug."
Over zijn zwarte vos gebogen vloog de
ruiter over de stille woeste vlakte. De
hoeven van 't vlugge paard schenen
de afstand op te slokken.
Binnen tien minuten was Paul al bij
de heuvel aangekomen. Oom Koos met
zyn veldkijker en de jonge Boeren
met hun scherpe ogen verloren den
koenen ruiter geen ogenblik uit 't ge
zicht. Aan de voet van de heuvel
sprong hij van zijn paard, en nadat hij
de vos zoveel mogelijk verdekt had op
gesteld, klom hij de heuvel op. En
sinds dat ogenblik, nu al een paar uur
geleden, had men van Paul Kruger
niets meer gezien.
„Had ik 't jong toch maar niet laten
gaan," herhaalt Oom Koos nog eens
en een grote onrust maakt zich van
den ouden Boer meester.
„Willen wij eens gaan kijken," stelt
Gerrit voor en Andries en Jan zyn
dadelijk bereid met hem mee te gaan.
Maar van dat vermetel plan wil Oom
Koos niet weten. „Als 't met Paul mis
gegaan is, dan lopen jullie zeker in de
val. We zullen nogkyk nou
eens.... wat moet dat betekenen?"
Oom Koos is opgesprongen en hy
grijpt naar zyn geweer, dat achter hem
ligt. De drie jongens staan naast hem
en staren met grote verschrikte ogen
naar de geheimzinnige heuvelrug. Ln
grote sprongen komt iemand naar be
neden rennen. Nu eens bukt die ge
stalte, dan weer schijnt ze te vallen,
't volgende ogenblik schiet ze weer
pijlsnel vooruit Er is geen twijfel aan:
dat moet Paul Kruger zyn, die op weg
is naar zijn paard. „Wat doet dat jong
vreemd," mompelt Oom Koos, „zou er
somsMaar 't volgend ogenblik
begrijpt de oude Boer volkomen.
Want achter Paul duiken enkele ge
stalten op dat moeten Matabelen
zijn. Eindelijk heeft de jonge Boer zijn
paard bereikt en een ogenblik later
reeds stuift 't vlugge dier over de een
zame vlakte.
(Wordt vervolgd
Zaag ons uit
Voor de jongens en
meisjes, die graag
houtzagen, plaatsen
we hier een viertal
grappige beestjes.
Teken ze na op tri-
plexhout en zaag ze
daarna rietjes uit;
ook de voetjes waar
mee ze straks wor
den opgezet.
Als het viertal netjes
uitgezaagd is, eerst
de randen eventjes
mooi gladschuren
met fijn schuurpa
pier; daarna moeten
jullie de beestjes nog
netjes kleuren.
Als „grond" neem je
een plank, waarin je
op verschillende
plaatsen gleufjes
zaagt. Daarin kun je de beestjes vast zetten.
Natuurlijk kun je van elk beestje er meer dan één
zagen. Een hele verzameling op een plank staat
erg leuk.
OPLOSSING
van het Letterraadsel in de vorige Kinderkrant:
Het geheel is: Groningen.
De onderdelen zijn: 1 de muzieknoot G; 2 ark;
3 klont; 4 kranten; 5 kazuifels; 6 krengen; 7 regen,
8 bes; 9 N voor 900.
LETTERRAADSEL
1. De helft van duizend meter.
2. Een persoon die in vroeger tijd vorsten en hoge
heren door zijn geestigheden moest vermaken.
3. Hoog en boven andere gebouwen uitstekend
bouwwerk.
4. Zo heetten verschillende oude gouden en zilve
ren munten.
5. Hefboom waarmede zware bomen op een malle
jan getild worden.
6. De donkere plekjes die ontstaan, wanneer on
doorzichtige lichamen lichtstraaltjes opvangen en
beletten in hun loop voort te gaan.
7. Heel veel mensen laten in hun haar een
aanbrengen.
8. Zo werden vroeger de vorsten van Rusland,
Oostenrijk en Duitsland genoemd.
9. Een slijmerige vis, die leeft op de bodem of in
de modder van al onze stilstaande of weinig stro
mende wateren.
10. Onbebouwd stuk grond by een boerenwoning
behorende.
11. Romeins letterteken voor 't getal 70.
T KOMT WEL TERECHT
Hier Fritsje, leg dit pakje eens even voor me
in een tram!
In een tram? In welke dan wel?
Dat doet er niet toe; het is het eten voor m'n
man en die werkt in het gevonden-voorwerpen-
bureau van de trammaatschappij!....
DAT KAN OOK
Meneer van Hupschoten, die nogal krenterig is,
komt by den tandarts en laat zich een kies trek
ken.
„Hoeveel is 't?" vraagt hij, nadat de dokter hem
in een oogwenk van de pijnlijke kwelgeest ver
lost heeft.
„Vijf gulden!" zegt de tandarts.
„Nou, die hebt U ook heel gauw verdient!" knort
van Hupschoten.
„O, maar ik kan het ook heel, héél langzaam doen,
als U dat verkiest!" is het antwoord.
Meneer van Hupschoten neemt de kuiten....
DE VADER VAN DEN OS
Vreemdeling: „Kunt gy mij ook zeggen, myn
heer de tolgaarder, waar ik hier een geschikt
logement vind?"
Tolgaarder: „De eerste straat in, mijnheer, aan
de linkerhand, vindt gij „de Roode Os", daar zult
gij best tevreden zijn, hij is mijn zoon".'
532