DE GRAANHANDEL A.B.LANDSVERK, LANDSKRONA- - ZWEDEN- NEDERLAND EET OP U SAECK HERDENKINGSNUMMER van 3e Vijl Samenwerkende Christelijke Dagbladen biz. ï8 door Jan Schilthuis Lid van de Tweede Kamer WIJ zijn er de laatste maanden aan gewoon geraakt, het Nederland van veertig jaren geleden te vergelijken met hetgeen wij nu om' ons heen zien. Op politiek, sociaal, econo misch, cultureel gebied constateeren wij de groote veranderingen, welke tot stand zijn gekomen ge durende de veertig jaren, waarin Koningin Wilhelmina Haar hooge taak heeft vervuld op een wijze, die ons aller bewondering wegdraagt. Ondanks de tijden van tegenslag, welke wij in die veertig jaren hebben doorgemaakt, leidt de ver gelijking tusschen vroeger en nu toch telkens weder tot de conclusie, dat zeer veel van groote waarde verkregen werd en dat op vrijwel elk gebied een vooruitgang tot stand kwam, van welks groote waarde wij ons eerst goed bewust worden, wan neer wij den aanvang van het veertig-jarig tijd vak stellen tegenover den tegenwoordigen tijd. Geldt dit ook voor den Nederlandschen graan handel, vanouds een der grondslagen van ons in ternationaal handelsverkeer? Wij weten, hoe reeds eenige honderdtallen jaren geleden Nederland- sche schepen het graan uit de Oostzeelanden naar onze havens vervoerden, van waaruit het werd gedistribueerd naar streken, waar er behoefte aan bestond en welker producten werden terugge bracht om op hun beurt bij te dragen tot den bloei van den toenmaligen Nederlandschen han del. Met de ontsluiting van toen nog nauwelijks bekende gebieden der aarde en hun ontzaggelijke ontwikkeling als producenten van graan hebben ook het beeld van den internationalen graanhan del en de rol, welke Nederland daarin vervulde, zich volkomen gewijzigd. Wanneer wij ook ten aanzien van den handel in buitenlandsch graan de laatste veertig jaren nagaan, dan zien wij, hoe ook in die periode de Nederlandsche graanhandel een zeer belangrijke rol vervulde als schakel tusschen uitvoer- en invoerlanden. Er is dan echter ook nog iets anders, dat in het bijzonder onze aan dacht trekt. In het bijzonder is dat het geval, wanneer wij een antwoord willen geven op de zooeven gestelde vraag, of de vergelijking tusschen den toestand van veertig jaren geleden en van nu ons vooruitgang toont. De sterke ontwikkeling van ien Nederlandschen graanhandel, die in de laatste jaren der vorige eeuw aanving en ons land zou maken tot een der allereerste centra van dezen uitermate belangrij ken tak van internationalen handel, vond haar grondslag niet alleen in de steeds grooter moge lijkheden, welke de tusschenhandel bood. Een tweede, nauwelijks minder gewichtige aanleiding tot die ontwikkeling vormde de snel stijgende Nederlandsche behoefte aan buitenlandsch graan veelheden buitenlandsch graan vonden via Rotter dam haar weg Rijnopwaarts en ook het Oostelijk deel van België betrok een groot gedeelte van het benoodigde graan over Rotterdam. Groote gebie den van Duitschland in of nabij het stroomgebied van den Rijn werden als regel over Rotterdam van buitenlandsch graan voorzien. Ook de Elzas viel als regel tot die gebieden te rekenen en ook Zwitserland ontving veel graan over Rotterdam, hetzij in direct verkeer, hetzij door bemiddeling van een der groote Duitsche graancentra als Mannheim. Zelfs de westelijke provinciën van België, waar voor Antwerpen toch de door de natuur aangewe zen invoerhaven is, betrokken veel graan over Rotterdam, omdat daar steeds veel beter dan el ders graan van juist die soorten en herkomst te verkrijgen was, welker aankoop op elk gegeven oogenblik het voordeeligst uitkwam. Ook nu weder vervulden de Nederlandsche graan handelaren een rol, die vergelijkbaar was met die van eenige eeuwen geleden, want ook nu weder vormden zij met succes een tusschenschakel in het graanvervoer van landen met een uitvoerover- schot naar gebieden, die een tekort dienden te dekken door import. Slechts de oude rol van „vrachtvaarders" hadden zij niet meer overgeno men, want de aanvoer in de Nederlandsche havens vond in overwegende mate plaats met schepen onder vreemde vlag. Een zeer welkomen grondslag voor den handel vormde intusschen bij voortduring het groote ver bruik in eigen land. De ervaring leert, dat voor vele goederensoorten de doorvoerhandel als nood- zakelyken steun afzetmogelijkheid binnen eigen grenzen noodig heeft en dat, wanneer deze laatste afneemt of verdwijnt, ook de doorvoerhandel daaronder te lijden heeft. Na de onderbreking door den wereldoorlog, kon de Nederlandsche graanhandel zijn taak aanvan kelijk op dezelfde wijze en zelfs in nog steeds toenemende mate hervatten. Niet alleen de door voerhandel nam nog in omvang toe, al kwam het Belgische afzetgebied lang niet in den ouden om vang terug en al nam Antwerpen daar nu de plaats in, die Rotterdam vroeger voor een groot gedeelte had ingenomen, doch ook het verbruik van buitenlandsch graan in Nederland bleef zeer belangrijk en breidde zich nog uit. Dikwijls nam men in het buitenland met verbazing kennis van den omvang der hoeveelheden voedergranen (voor- alé mais en gerst), welke in Nederland haar eind bestemming vonden. Weder nam Rotterdam een der allereerste plaatsen in onder de graanhavens der wereld, weder beleefde de Nederlandsche graanhan del een periode van bloei en van uitbreiding, zoowel in zijn omzet als in het aantal derge nen, die daarin hun werkkring vonden. De groote internationale beteekenis van de Nederlandsche markt in buitenlandsch graan bracht een aantal van de groote internationale ondernemingen op graangebied er toe om in Nederland hun hoofdkantoor of een van hun voornaamste filialen te vestigen. De Rotterdamsche termij nmarkt in tarwe en mais werd van steeds grooter beteekenis en droeg bij tot den omvang der aanvoeren en voorraden in de Rottterdamsche haven. Vele havenbedrijven, de Nederlandsche binnen- en zee scheepvaart, de bank- en assuran- tiebedrijven profi teerden van dezen bloei van den Ne derlandschen graan handel en_ de wel vaart brengende in vloed van dezen tak van goederenver keer liet zich in Ne derland ver buiten het gebied der ha ven gevoelen, al was het alleen maar door het zeer groote aantal der handela ren en molenaars, die in het Neder landsche binnenland de distributie van 't ingevoerde graan bezorgen. Ook voor den Nederlandschen verbruiker van voe dergranen was het van groote waarde, dat hij in eigen land steeds het door hem benoodigde kon vin den in de soort, de hoeveelheid en tot den prijs, die voor hem het voordee ligst was. Het hoogtepunt van deze ontwikkeling van den Nederland schen graanhandel heeft gelegen in de jaren vlak voor de wereldcrisis. De in voer voor verbruik in Nederland bereik te zijn grootsten om vang zelfs in 1931, toen vaji de vier voornaamste voeder- granen (mais, gerst, rogge, haver) de gezamenlijke invoer 2.5 millioen ton be droeg. In den loop der cri sisjaren heeft die ontwikkeling zich op voot Nederland zeer ongunstige wijze voortgezet. Bij de bevoordeeling der Duitsche havens voegde zich toen het op agrarisch ge bied zeer actieve Duitsche streven naar autarkie. Door deze twee oorzaken en vooral door de laatstgenoemde is in korten tijd de door voer van graan met den levendigen han del in Nederland, waartoe die aanlei ding gaf, vrijwel ge heel verdwenen. Wat er in Nederland aan doorvoerhandel Rijnopwaarts in granen nog is over gebleven, beteekent L. vergelijking met vroeger uitermate weinig en bepaalt zich tot een enkele zaak naar Duitsch land en beperkte transacties naar Zwitserland. Zoo is dus aan den Neder- Een van de machtige elevators in actie ten behoeve van de veehouderij, naarmate deze steeds grooteren afzet voor haar producten wist te vinden, vooral in vreemde landen. Die toenemende behoefte in eigen land droeg er toe bij, dat een groeiende stroom van graan uit alle groote uitvoerlanden zich richtte naar Neder land, met name naar Rotterdam, en dat de graan handel in het uitgebreide achterland onzer havens er steeds op kon rekenen, in Nederland datgene te kunnen vinden, wat hij zoekt. De daardoor steeds grootere zekerheid van afzet naar het buitenland vuurde dan den Nederlandschen handelaar weder aan tot grooter ondernemingslust en vermeerde ring der hoeveelheden graan uit alle deelen der graanvoortbrengende wereld, die hij naar Neder landsche havens dirigeerde De toenemende bin- nenlandsche behoefte en de eveneens steeds groo tere graaninvoer van het achterland werkten dus samen met de energie en de kennis van den Nederlandschen koopman om onzen graanhandel tot grooten bloei te brengen. Zoo ongeveer was de ontwikkeling van de laatste vijftien jaren vóór den wereldoorlog. Groote hoe GEWICHT 6sTON BEZETTING 6 MAN BEWAPENING 1 KANON 3 M.G. TOTALE HOOGTE C?2M. Bedrijvigheid in de Maashaven van meening, dat benadeeling, welke vermeden! zou kunnen worden, ook inderdaad achterwege dient te blijven en dat evenmin maatregelen ge nomen behooren te worden, waarvan met recht gezegd kan worden, dat zij de strekking hebben, den graanhandelaar onherstelbare verliezen of schade toe te brengen. Nu komt het, naar de meening van den graanhan del, niet zelden voor, dat niet in overeenstemming met deze richtlijnen gehandeld wordt. Reeds het systeem der bij den invoer geheven zoogenaamde monopolieheffingen op granen en daaraan ver wante of van graan vervaardigde goederen, heeft op den graanhandel een nadeeligen invloed. Het heeft namelijk tengevolge, dat het internationale karakter van den Nederlandschen graanhandel, dat door het verlies van den doorvoerhandel naar het Rijnopwaarts gelegen achterland reeds voor een belangrijk gedeelte verdwenen was, verder geschaad wordt. Nog steeds namelijk was Rotter dam een niet onbelangrijke rol blijven vervullen als internationaal distributie-centrum van over- zeesch graan naar sommige landen van Westelijk en Noord-Westelijk Europa. Overlading te Rotter dam en min of meer langdurige opslag aldaar van graan, waarvan de einddestinatie nog niet vast staat, was onderdeel van die werkzaamheid der haven. Weliswaar zijn zekere maatregelen getrof fen om dit transitobedrijf niet onder het systeem der monopolieheffingen en wat daaraan nog aan invoerbeperkingen van verschillenden aard ver bonden is, te doen lijden, doch het geheel der voorschriften en te vervullen formaliteiten is veelal voor de dikwijls overzeesche eigenaren van het graan, dat naar Rotterdam zou moeten wor den gedirigeerd teneinde van daar naar de eind destinatie te worden gedistribueerd, te weinig overzichtelijk en doet hen van verscheping naar onze haven afzien. Dit is te meer te betreuren omdat deze distributie-taak der haven geen enkel nadeel toebrengt aan het doel der landbouw crisis-maatregelen, docb. wel werkgelegenheid ver- I schaft aan velé in en nabij de haven gevestigde I bedrijven. In het bijzonder meent de graanhandel zich er over te mogen beklagen, dat naast de amputaties, welke zijn bedrijf heeft moeten ondergaan, tel kens weer nieuwe onzekerheid voor hem wordt geschapen door opeenvolgende nu eens zijn vrij heid beperkende, dan weer den invoer wat meer vrijlatende voorschriften, waardoor zijn bereke ningen en de verwachtingen, waarop hij gebouwd had, overhoop worden geworpen. Verschillende belangrijke goederensoorten, welke voorheen tot zijn terrein plachten te behooren, zijn geheel ver dwenen van de lijst der artikelen, waarin hij handel kan drijven. Meer en meer wordt de graan handel ontwricht en in verwarring gebracht en niet zelden kan met recht worden gezegd, dat met eenigen goeden wil en indien te voren overleg ware gepleegd, zulke benadeeling te vermijden of te temperen ware geweest. Van tijd tot tijd wordt de regeering tot tegemoetkoming in geleden scha de bereid gevonden, doch daarmede is dan ge woonlijk veel moeite en tijd gemoeid en de ge schapen onrust heeft dan haar ongewenschten in vloed reeds ten volle gehad. Een beter georgani seerd overleg met den toch een belangrijke volks groep vormenden hande1, die aan zeer velen in alle deelen van het land werkgelegenheid en een bestaan placht te verzekeren, zou ongetwijfeld dikwijls onrust en schade kunnen voorkomen. De graanhandel is niet een eenvoudig bedrijf, waarin heden de goederen worden gekocht, die men morgen tot een hoogeren prijs weder verkoopt, doch een inge\wikkeld samenstel van transacties, die slechts schijnbaar op zich zelf staan, doch welke inderdaad alle met elkaar nauw verband houden en tenslotte moeten leiden tot het beoog de doel. Zulk een bedrijf kan slechts tot vollen bloei geraken, wanneer het zich in vrijheid kan bewegen, doch indien dat laatste niet mogelijk is, dient er in de mate en wijze van vrijheids-beper king toch een zekere continuïteit te bestaan in dien men wil voorkomen, dat het bedrijf zijn taais steeds slechter vervult. landschen internationalen handel een belangrijke pijler ontvallen en heeft de Nederlandsche graan handel een zeer groot deel van zijn vroeger zoo groote internationale beteekenis verloren. Hoe staat het nu met zyn tweeden grondslag, den invoer voor verbruik in Nederland? Ook daarvan is een groot gedeelte verloren gegaan. Twee pri maire oorzaken zijn daarvoor aan te wijzen. In de eerste plaats is voor verschillende producten van de Nederlandsche veehouderij de afzet naar het buitenland steeds moeilijker geworden. Het sterkst is dat wel het geval met de producten van den varkensstapel en het is juist dit onderdeel van de veehouderij, dat als grondstof in het bijzonder buitenlandsche voedergranen, als mais en gerst, gebruikt. De vermindering van de afzetmogelijk heden voor goederen als spek, bacon en versch varkensvleesch maakte het onvermijdelijk, de pro ductie daarvan en dus den omvang van den var kensstapel in te krimpen. Deze door de vermindering van den afzet der pro ducten noodzakelijk geworden inkrimping van den varkensstapel heeft er toe geleid, dat in Mei 1937 nog 1.4 millioen varkens in het land aan wezig waren tegen 2.1 millioen in April 1933. Op overeenkomstige gronden is de pluimvee stapel, eveneens een zeer belangrijke afnemer van graan, van 34V2 millioen stuks in 1934 verminderd tot 27.7 millioen in 1937.. De tweede voornaamste oorzaak voor de vermin dering van het verbruik in Nederland van bui tenlandsch graan als veevoeder ligt in de uitbrei ding van de Nederlandsche graanproductie. Zoo is de met rogge bezaaide oppervlakte van 1930 tot 1938 toegenomen van 192000 tot 236000 H.A., gerst van 30.000 tot 47.000 H.A. In 1930 waren 57.000 H.A. met tarwe bezaaid en in 1935 was die opper vlakte reeds gestegen tot 154000 H.A. Na 1936 is daarin echter weder eenige vermindering inge treden, zoodat in 1938 nog 130.000 H.A. voor tarwe in gebruik waren. Gevolg van dit alles is geweest, dat in de laatste jaren de invoer der hiervoren genoemde vier soorten voedergraan (mais, gerst, rogge en haver) nog slechts de helft bedraagt van de V/2 millioen ton van 1931. Een aanzienlijke vermindering is ook ingetreden in den invoer van tarwe, welke wegens haar ver bruik als menschelijk voedsel afzonderlijk dient te worden bekeken. Daarvan bedroeg de invoer in 1931 774.000 en in 1937 568.000 ton, terwijl in enkele der tusschen liggende jaren de import nog aanmerkelijk kleiner was (in 1936 469.000 ton). Het ligt voor de hand, dat de Nederlandsche han del in buitenlandsch graan, nadat de doorvoer handel naar het oude achterland voor hem vrijwel geheel verdwenen was, door deze zeer ernstige vermindering van den invoer in hevige mate is verzwakt en dat er voor een groot gedeelte van hen, die in dien bedrijfstak hun bestaan plachten te vinden, geen plaats meer is. Ook is het duide lijk, dat de voordeelen, en de werkgelegenheid, welke de graanhandel placht op te leveren aan verschillende bedrijfstakken, welke reeds eerder in deze beschouwingen werden opgesomd, aan merkelijk in beteekenis zijn afgenomen en dus zijn waarde als een der vele grondslagen van Nederlandsche volkswelvaart sterk is verminderd. Daarnaast nu beklaagt de graanhandel zich niet zelden over de schade, welke hem berokkend wordt door de wisselende en telkens bij verras sing veranderende regeeringsmaatregelen. die hem ten zeerste in de vrije uitoefening van zijn taak belemmeren. Hij verzet zich niet tegen den wensch der regeering om de bodemcultuur bij te staan in haar moeilijkheden, want hij weet na tuurlijk zeer goed, dat hij groot belang heeft bij een goeden gang van zaken in verschillende agra rische bedrijfstakken, in het bijzonder de vee houderij, welker beoefenaren de verbruikers zijn van de door hem aangeboden voedergranen en veevoeders. Ook is de graanhandel zich bewust, dat de door de regeering te nemen maatregelen onvermijdelijk zekere nadeelen aan zijn bedrijf moeten berokkenen en voor hem onaangename zijden kunnen bezitten. Hij is daarnaast echter tl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 16