LEGER- EN VLOOTNUMMER TER GELEGENHEID VAN NEÊRLANDS 125-JARIGE 1813 HERWONNEN ONAFHANKELIJKHEID 1938 De Groote Nationale Plicht Een woord van H. K. H. Prinses Juliana De Taak der Kon. Marine IteAerlanó! let op Meek! UITGAVE VAN DE VIJF SAMENWERKENDE CHRISTELIJKE DAGBLADEN: DE ROTTERDAMMER, NIEUWE HAAGSCHE COURANT, NIEUWE UTRECHTSCHE COURANT, NIEUWE LEIDSCHE COURANT EN DORDTSCH DAGBLAD HOOFDKANTOOR GOUDSCHESINGEL 105, ROTTERDAM DONDERDAG 27 OCTOBER 1938 Tweede Deel Directeur-Hoofdredacteur: H. Dl EMER *r"ER inleiding van het eerste deel van „Nederland! let op U saeck!", dat 4 Oct. j.l. verscheen, hebben wij uitvoerig geschetst de groote beteekenis van het tijdvak 1813—1938. En met name wezen wij op het onlosmakelijk verband tusschen 's lands onafhankelijkheid en 's lands defensie. Dit extra-nummer van onze Vijf Samenwer kende Christelijke Dagbladen Trok zeer de aandacht. Uit allerlei kringen ontvingen wij sympathie-betuigingen met deze uitgave. [Wij zijn daarvoor zeer erkentelijk en 't doet ons buitengewoon veel genoegen onzen lezers thans het tweede deel van dit Leger- en Vlootnum- mer te kunnen aanbieden. Ook thans waren wij zoo gelukkig verschillen de autoriteiten bij onze land- en zeemacht be reid te vinden, dit nummer te verrijken met hun deskundige artikelen. Zóó alleen kon ons streven slagen: onze Defensie dichter te bren gen bij een breeden lezerskring, die uit kracht van opvoeding en beginsel warm belang stelt ïn alles wat gedaan wordt om de onafhankelijk heid van 't dierbaar vaderland zoo noodig te verdedigen. De beide illustraties op deze pagina: de terug komst van den Prins van Oranje te Schevenin- gen op 30 November 1813 en 't portret van H.K.H. Prinses Juliana accentueeren het ver heugende feit, dat èn in 1813 èn in 1938 Oranje het symbool is onzer nationale eenheid. Welk een vreugde heerschte nu 125 jaar gele den in de residentie, toen de blijmare van mond tot mond ging: de Prins komt terug! Een ontelbare menigte trok naar Scheveningen, waar uit den toren reeds vier dagen lang de oranjevaan wapperde, daar geplant door den tachtig-jarigen kapitein der oude Schevemng- sche schutterij, Bérkenbosch Blok. die deze eer voor zich had opgeëischt en te dien einde zich de trappen op had laten dragen. Toen de sloep eindelijk het strand naderde en het gejuich, hier en daar in snikken verstikt, opklonk, liep de Scheveningsche stuurman Marten Mos tot aan de borst het water in, riep ongeduldig: Wie is de Prins? en toen één der heeren op Zijne Hoogeheid wees. greep de een voudige zeeman 's Prinsen hand en kuste die vurig en eerbiedig. Dat was het welkom in 't vaderland en is er schooner welkom denkbaar? Hoe veel is wij wezen er in 't eerste deel van dit herdenkingsnummer op in die een en een kwart eeuw veranderd. Maar de liefde tot ons oude, roemrijke Oranje huis bleef. Dat in den breede aan te toonen in het geboortejaar van Prinses Beatrix, en na de luisterrijke viering van Koningin Wilhelmina's veertig-jarig regeeringsjubileum, achten we vol komen overbodig. Plaatsten we op de frontpagina van net eerste deel de beeltenis van H. M. Koningin Wilhel- mina, in wier handen het opperbevel berust van de Nederlandsche Land- en Zeemacht in ons tweede deel hebben we een eereplaats inge ruimd voor de beeltenis van onze geliefde Kroonprinses Juliana, in wier geluk heel ons volk zich zoo van harte verblijdt. Met de verschijning van dit tweede deel is ons Leger- en Vlootnummer compleet. Ter zake kundige mannen toonen ons er in aan, wat Nederland deed en doet tot handhaving van zijn onafhankelijkheid, die 125 jaar geleden op vreemde dwingelandij herwonnen werd. „Onze krijgsmacht is een weer macht in den waren zin des woords. Elke ge- dachte aan agressie is ons vreemd. Wat o wij willen is: ons handhaven, ons gebied en onze rechtenonverkort en tot H. BOERSTRA, Luitenant-generaal, Commandant Ned.-Ind. Leger. 8 Blijve ons volk dezen plicht getrouw! Onze vaderen waren gewoon te zeggen, dat we dan alleen 's Heeren zegen kunnen en mogen inwachten, wanneer we zelf alles gedaan heb ben, wat onze hand vermocht te doen. Het eerste deel van ons herdenkingsnummer verscheen vlak na de bewogen dagen, waarin ons werelddeel in een oorlog dreigde te worden gestort. Wel is sinds de politieke hemel gelukkig weer opgeklaard, maar voor nu en voor de toekomst blijft de klemmende waarschuwing van kracht: „Nederland! let op II saeck!" En met nadruk onderschrijven wij den wensch, waarmede Z.Exc. J. J. C. van Dijk, Minister van Defensie, zijn bijdrage, opgenomen in het eerste deel, besloot: „Het is onze vurige hoop, dat de bescher mende taak, die aan leger en vloot is toever trouwd, zal kunnen worden vervuld door waakzaam te zijn en te blijven. Mocht het anders zijn, wat God verhoede, dan mogen wij vertrouwen, dat in een opgedrongen strijd met inzetting van alle krachten de vaderlandsche plicht ten volle zal worden vervuld. Bij den voortduur zij het onze bede, dat de bewarende hand van onzen God over land en volk uitgestrekt moge blijven". Voorzitsfer van het Hoofdbestuur van het Nederlandsche Roode Kruis |2 IJ Koninklijk Besluit van 29 November 1934 heeft het aan Hare Majesteit de Koningin behaagd, Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana der Nederlanden te benoe men tot Voorzitster van het Hoofdbestuur van het Nederlandsche Roode Kruis. De plechtige installatie vond plaats op Donderdag 13 December 1934 in 't gebouw van het Hoofdbestuur. Nadat de Eerste-Ondervoorzitter in een hartelijke toespraak de Prinses had verwelkomd en geïnstalleerd, aanvaardde Hare Koninklijke Hoogheid het voorzitterschap van het Nederlandsche Roode Kruis met deze korte rede: De woorden door U namens het Hoofdbestuur van het Nederlandsche Roode Kruis ge sproken tot de dochter van Uw overleden Voorzitter, waren zóó treffend, dat ik U er mijn diepgevoelden dank voor uitspreek evenals mijn erkentelijkheid over het welkom in Uw midden. Ik geniet op het oogenblik het bijna te groote voorrecht, in zekeren zin mijn Vader te mogen opvolgen in een functie, die zulk een groot deel van zijn werkkracht en van zijn hart in beslag nam. Men kan nauwelijks krasser een verplichting gevoelen dan ik deze nieuwe. Waar ik natuurlijk nog niet op de hoogte ben van het ingewikkeld raderwerk der ver- eeniging en waar verscheiden andere bezigheden mij eveneens opvorderen, daar doe ik een beroep op de voorlichting en de medewerking van U allen. Ik hoop U in de toekomst nog in menig uur van gemeenschappelijken arbeid voor het Nederlandsche Roode Kruis te ontmoeten, waarvan het heil ik mag nu zeggen: ons allen zoo na aan het hart ligt. Het groote historische moment uit 1813. De Erfprins Willem Frederik van Oranje komt te Scheve ningen terug, geestdriftig verwelkomd door de bevolking. door Vice-Admiraal J. Th. Furstner Chef van den Marinestaf GAARNE voldoe ik aan het verzoek der redac tie van dit Herdenkingsnummer om een korte uiteenzetting te geven van de taak der Kon. Marine. Het Koninkrijk der Nederlanden is samengesteld uit gebiedsdeelen in Europa, in Oost-Azië en in Midden-Amerika. In elk dezer gebiedsdeelen vindt de Marine een taak, doordat de maritieme verde diging tegen aanranding door agressieve machten aan haar is opgedragen. Reeds drie eeuwen lang kan Nederland zich thans verheugen in het bezit van rijke overzeesche ge westen. Wij kunnen ons moeilijk voorstellen, dat er ooit een tijd kan aanbreken, dat wij het zonder ons overzeesch gebied zouden moeten stellen. Wanneer velen onzer zich even zouden willen ver diepen in een toekomstbeeld, waarbij de band tus schen deze lage landen en overzeesch Nederland wat God verhoede verbroken zou zijn, dan zien zij iets zóó hopeloos en somber, dat zij er liefst de oogen voor sluiten. Hoeveel prachtige gebouwen, inrichtingen en be drijven, waarop wij in ons vaderland terecht zoo trotsch zyn, leggen duidelijk getuigenis af van den voorspoed, geboren uit de vruchtbare wissel werking tusschen Europeesch- en Indisch Neder land? Ruim 75 pet. van onze koopvaardijvloot bevaart regelmatig de Nederlandsch-Indische wateren. Wij behoeven ons in deze tijden van chauvinisme en autarkie geen illusies te maken over hetgeen van die handelsvaart over zou blijven wanneer in In- sulinde een andere vlag zou waaien. In Nederland staat de cultureele en sociale ver zorging van de bevolking, in vergelijking met an dere Europeesche landen, op een hoog peil. Dit is zuiver en alleen een gevolg van onze benij denswaardige positie van koloniale en zeevarende mogendheid. De Nederlandsche bodem is arm aan delfstoffen en toch kan hier een, per vlakte-eenheid, buiten gewoon talrijke bevolking onder gunstige levens omstandigheden een bestaan vinden. Het verlies van onze overzeesche gewesten zou voor Nederland een onoverkomelijke ramp be teek enen! Onnadenkend is vroeger Nederland-zonder-kolo niën wel eens vergeleken met een land als Dene-, marken. Het peil echter,, waarop Denemarken thans staat, zou voor ons dan ten eenenmale onbe reikbaar zijn. Denemarken toch heeft slechts de helft van ons aantal inwoners, terwijl het één der de gedeelte méér bebouwbaren grond bezit dan ons vaderland. Diep, diep onder de positie van- Denemarken zou Nederland in zoo'n geval wegzinken! Naast de allerbelangrijkste taak van verdediging der zeegrenzen van Nederland en zijn overzeesche gewesten, heeft de Koninklijke Marine nog andere plichten te vervullen. Onze kostbare handelsvloot, die in alle zeeën der wereld fier de driekleur toont, zou haar, voor het economische leven onmisbare, taak moeilijk kun nen vervullen, wanneer de Marine niet achter haar stond om in politiek-onveilige zeegebieden den weg voor haar vrij te houden. Talrijk zijn de gevallen, waarin de Marine voor de belangen van den Nederlandschen zeehandel op de bres heeft gestaan. Een recent voorbeeld is de convooidienst in de Straat van Gibraltar. Op 17 Maart 1937 voor het eerst ingesteld, zijn sindsdien ruim 1500 schepen, tezamen metende 6.5 millioen ton, veilig voor het ingrijpen van Spaansche zijde, door de Straat geconvoyeerd. Legio zyn de geval len, waarbij Nederlandsche oorlogsschepen in vreemde havens, waar troebelen waren uitgebro ken, de belangen van landgenooten en van den Een hoogst belangrijke taak, welke op de schou ders der Marine rust, is ook het beschermen in oorlogstijd van de scheepvaart op onze groote Noordzeehavens. Nederlands bodem kan op geen stukken na vol doende produceeren om onze talrijke bevolking te voeden, te kleeden en te verwarmen. Groote hoe veelheden voedingsmiddelen, brandstoffen en grondstoffen voor de industrie moeten van over zee worden aangevoerd. Wanneer een evcntueele vijand er in kon slagen deze aanvoeren af te snijden, dan zou Nederlands weerstand spoedig zijn uitgeput. Op de Nederlandsche koopvaardijvloot rust de moreele plicht om deze onmisbare aanvoeren, ook in moeilijke omstandigheden, vol te houden. Zij zal daartoe alleen dan in staat zijn, wanneer de Marine haar op effectieve wijze bescherming kan verleenen. Zij, die er op mochten rekenen, dat een eventueele bondgepoot in dat geval voor ons de kastanjes uit het vuur zal halen, zullen in de praktijk bedrogen uitkomen. Iedere oorlogvoerende, dus óók een eventueele bondgenoot, zal in een toekomstigen oorlog de han den vol hebben om de -eigen vitale belangen op voldoende wijze te beschermen. In vergelijking met 19141918 zijn de aanvalsmid delen, waarmede de handelsoorlog wordt gevoerd, aanzienlijk uitgebreid, in het bijzonder wegens de ontwikkeling van de torpedoboot, de onderzeeboot, en het luchtwapen. De afweermiddelen, waarover de groote mogendheden beschikken, zijn, vergele ken met 1918, numeriek belangrijk teruggeloopen. Het Britsche Rijk bijvoorbeeld heeft thans de helft van het aantal kruisers en minder dan de helft van het aantal jagers, waarover het in 1918 kon beschikken. Beschouwen wij de zaken aldus in hun juiste ver band onder de tegenwoordige omstandigheden, dan kunnen wij onszelf niet geruststellen met de verzekering, dat in oorlogstijd jeen bondgenoot onzen onmisbaren import van over zee wel zal be veiligen. Wanneer wij dit Nederlandsche levensbe lang denken te laten behartigen door een even- tueelen bondgenoot, die zélf de grootste moeite zal hebben het hoofd boven water te houden, dan zullen onze leege maag en onze stilgelegde bedrij ven ons dagelijks op gevoelige wijze aan onze afhankelijke positie herinneren, nog afgezien van de rekening, die ons aan het einde van den oorlog gepresenteerd zal worden. De conclusie ligt voor de hand! Wij moeten het zélf doen! Ook al kunnen wij groote agressieve mogendheden op den langen duur niet alléén weerstaan, toch moeten wij er voor zorgen, dat Nederland voor een eventueelen bondgenoot een waardevolle medewerker is. Alleen dan kan er voor mogendheden, die, bij het uitbreken van een oorlog, strategische overwegin gen vooropstellen, reden zijn onze neutraliteit te eerbiedigen. Alleen dan zullen onze rechtmatige en vitale belangen worden ontzien op de overwe ging, dat men ons anders in de armen van den tegenstander dryft. Een krachtige zeemacht voor de maritieme verde diging van het Rijk hier en over zee en voor de bescherming van den Nederlandschen zeehandel is géén luxe! Het is een noodzakelijkheid als wij „onszelf willen blijven".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11