MIES mag naar Grootmoeder toe. Dat vindt ze fijn. I iJ GROOTMOEDER OP VISITE Door ONNI Het is daar altijd zo gezellig. Grootmoeder woont in een klein huisje. Daar heeft ze altijd met Grootvader gewoond. Twee jaar geleden is Grootvader gestorven zo dat Grootmoeder nu alleen woont. Anders brengt Moeder Mies weg, maar Moe der vindt, dat Mies nu groot genoeg is om alleen te gaan. Het is niet ver en ze weet best de weg. Grootmoeder weet dat zij komt. In haar grote leunstoel zit ze al te wachten. Mies hoeft niet te bellen. Ze kan zo maar de deur opendoen en binnengaan. „Dag Grootmoe", en Mies geeft haar een zoen. „Dag Mies, kindje, wat ben je groot geworden. Ik zou je bijna niet meer herkennen", zegt Grootmoeder. Mies moet er om lachen. Verbeeld je, dat Grootmoeder haar niet meer kende. Zij zal Grootmoe altijd herkennen. Grootmoeder met het mooie, bijna witte haar en de zwarte japon. „En lust m'n meisje ook een kopje thee met een flik er bij?" vraagt Grootmoeder. Of ze dat lust! En samen drinken ze thee, de oude vrouw en het jonge meisje. Mies bekijkt alle dingen in de kamer goed. Het is allemaal zo mooi. Je durft er bijna niet aan te komen. Het mooist vindt ze de grote Bijbel met koperen sloten op het tafeltje naast de schoorsteen. Iedere dag leest Grootmoeder daaruit. En als Mies er is, vertelt ze er ook uit. Grootmoeder kan zo mooi vertellen, al beeft haar stem een beetje. Nu ook. als het donker begint te worden, vraagt Mies: „Grootmoeder, gaat u weer uit de Bijbel vertellen?" „Dat is goed. Maar haal dan eerst mijn stoof uit de keuken, wil je?" Vlug haalt Mies de stoof. Hij is zwaar en met moeite brengt ze hem bij Grootmoeder, die er haar voeten op zet. „En mag ik nu bij u op schoot zitten? Dat is zo fijn!" zegt Mies. „Dat mag", antwoordt Grootmoeder. „Ik ga je in plaats van uit de Bijbel, iets van vroeger ver tellen, toen ik net zo'n meisje was als jij. Toen je daarnet met de stoof binnenkwam, moest 'k er opeens weer aan denken. Ik zal dat nooit vergeten. Ik heb je wel eens gezegd, dat mijn moeder ge storven is, toen ik nog maar een klein meisje was. En ik moet altijd denken, dat het misschien mijn schuld wel is, dat moeder zo vroeg al ge storven is. Wat is er dan gebeurd? Moeder hoestte al een paar weken heel erg. 'k Had 's morgens met de stoof buiten gespeeld, 's Middags was het gaan regenen en waaien en moest ik binnenspelen. Maar ik had vergeten de stoof binnen te halen. Toen moeder met werken klaar was, ging ze kousen zitten stop pen. Zij vroeg me, even de stoof te halen, dan kon zij daar haar voeten opzetten; ze was zo moe! Ik wilde hem niet gaan halen: ik was juist mijn pop aan het aankleden. Het was erg stout van me. Moeder moest nu zelf naar buiten, terwijl ze zo hoestte. 's Avonds, toen vader thuis kwam en hij hoor de. dat moeder erg hoestte, ging hij de dokter halen. Deze stuurde moeder naar bed. Hij keek erg bedenkelijk en gaf moeder een drankje. Terwijl zat ik stil op een stoel in een hoekje en dacht: „Zou moeder ziek geworden zijn, omdat ze zelf de stoof van buiten moest halen?" Huilend ben ik naar bed gegaan, zonder van moe een zoen gehad te hebben. Zij was zo ziek! Er kwam een tante in huis. Ik hield helemaal niet van haar. Na enige dagen ALS DE BLAREN VALLEN Wat hebben we 'n plezier Bij 't vallen van de blaren. X v Ze tuimlen neer bij scharen; h Ze rits'len als papier. n Wij schuif len er door heen, X Om 't ritselen te horen, De bladertjes, van voren. Ze vliegen wild dooreen. Nu wordt het spel pas dol; w We vechten met elkander, V De een begooit den ander Met blad, bij handen vol. X Straks haalt een man ze weg; Hij laadt ze op zijn wagen. Wij mogen helpen dragen. X Dat is ook prettig, zeg! ROEL DASMUS. hoestte moeder niet meer, maar lag stil op bed. 's Avonds mocht ik heel eventjes bij haar komen. Ze was bleek en heej mager geworden! Iedere avond huilde ik me in slaap en altijd moest ik denken, dat het misschien mijn schuld was, dat moeder ziek was. Op een nacht kwam vader me uit bed halen. Vader huilde. Daar begreep ik niets van. Ik had dat nog nooit gezien. Hij bracht me bij moeder. Ik moest haar een zoen geven. Ineens barstte ik in snikken uit en kon nauwelijks zeg gen. dat alles mijn schuld was. Toch begreep moeder het en ze streelde me met haar smalle, dunne handen over 't haar. Ze kon niets zeggen, maar hrar ogen zeiden genoeg. Die lieve ogen, die al de tijd, dat ze ziek was. gesloten waren, keken weer als vroeger. Tante bracht me weer naar bed. Ik dacht, dat moeder beter werd. Dat was niet waar. De volgende morgen had ik geen moedertje meer. Vader zei bijna niets tegen me en zat stil voor zich uit te kijken. Hij was zo bedroefd. Er kwamen ooms en tantes, die bedroefd hun hoofden schudden en dikwijls hoorde ik ze zeg gen: „Arm kind, zo jong al wees'. Ook kreeg ik een nieuw, zwart jurkje en mocht mee in een rijtuig. Tante zei. dat we moeder gingen begraven. Ik begreep dat niet erg. Die tante is altijd in huis gebleven. Ze zorgde goed voor me; toch hield ik niet van haar. Later begreep ik dat het toch erg aardig van haar was om voor vader en mij te zorgen. Ik weet nu ook, dat de Heere mij die ongehoor zaamheid, die toch heel dikwijls voorkomt, ver geven heeft. Kindje, zulke dingen vergeet je nooit, al wordt je nog zo oud. Zal je altijd 's morgens, als je op staat, bidden of de Heere je die dag voor ongehoorzaamheid wilt bewaren en 's avonds als je naar bed gaat, vragen of de Heere je je ongehoorzaamheid van die dag vergeven wilt?" Stil had Mies op Grootmoeders schoot zitten luisteren. Nu fluisterde ze zachtjes: „Ja Groot moeder". Ze bleven nog een poosje stil zitten, Mies den kend aan wat Grootmoeder verteld had. Toen het geheel donker geworden was, zei Grootmoeder: „Nu ga ik eerst eens een lichtje maken en dan een boterham snijden." Mies mocht helpen met tafel dekken. Na het eten ruimden ze samen op en kwam Mies weer bij Grootmoeder zitten. „Zullen we samen een versje zingen, Mies?" vroeg Grootmoeder. „Hè ja, Grootmoe. We hebben pas op school een mooi versje geleerd. Het begint met: Eens brachten de moeders „Goed." zei Grootmoeder, „dat ken ik ook nog. van vroeger." En samen zongen ze het. 's Avonds laat kwam Vader Mies halen. Toen Mies haar manteltje aan had, fluisterde ze Grootmoe in 't oor: „Grootmoe, als ik weer kom, vertelt u dan weer?" „Misschien wel, dag kindje. Zeg moeder gedag van me!" 's Avonds, in haar bedje, dacht Mies nog even aan Grootmoe en aan wat'zij verteld had. Maar niet lang, want ze viel gauw in slaap. Het was ook al zo laat! OM NA TE TEKENEN OF TE KLEUREN 448 ZATERDAG 8 OCTOBER No. 40 JAARGANG 1938 DONDERDAGAVOND BUITENLAND DE storm van schrikaanjaging, vrees en harts tochten, welke over Europa heenbruiste, is voorloopig uitgewoed, en nu de menschen weder hun hoofden buiten hun deuren durven steken, ontwaren zij duidelijker, wat hij heeft uitgewerkt. Er zit een schip op het strand, en dat heet Tsjecho-Slowakije. Het ziet er deerlijk gehavend uit, masten en spanten werden er, bij den laat- sten tocht door de branding, met menig ander brok van losgerukt, maar het kan nog wel weer zeewaardig worden, zoo men het eene stuk met het andere herstelt, en aan het geheel een sim peler, beknopter constructie ten grondslag legt. Er heerscht thans, op verschillende plaatsen in ons werelddeel, een eigenaardige stemming, die men in sommige kringen met de uitdrukkingen „nakaarten", of zelfs met „katterigheid" hoort karakteriseeren, kenschetsingen, welke wij uiter aard niet gaarne voor onze rekening nemen, doch die dit gemeen hebben, dat zij op onvoldaanheid over wat men tevoren zelf bewerkstelligd heeft, moeten wijzen. Het zou een gemeenplaats wezen, hier" nog eens te constateeren, hoe snel wij, moderne menschen, leven. Misschien is het juister en verdien stelijker, te zeggen, dat wij aan ons zelf en aan de dingen voorbij stuiven, en terdege erop hebben toe te zien, dat onze stemmingen niet even voor bijgaand en wisselend worden als de seizoenen. Hoe kort is het nog geleden, dat een Chamberlain met een orkaan van toe juiching bij zijn terugkeer in Enge land werd begroet. Zóó overweldi gend was de dankbare ontroering der Londensche bevolking, welke voor het Buckinghampaleis stond samengepakt, dat de koning en koningin gevoelden, achter den „prime minister" te moe ten terugtreden, omdat hij ditmaal, ondanks zijn bekende bescheidenheid, de eenige juiste man voor den voor grond was. Een gelijke ontvangst viel aan den Franschen minister-president Edouard Daladier ten deel. Misschien zelfs droeg de hem toegebrachte hulde nog meer aangrijpende trekken. Vaders en moeders hieven, waar zijn auto lang zaam tusschen de menschenhagcn doorreed, hun kleine kinderen voor hem omhoog, als wilden zij met dit stille gebaar zeggen: „W ij hebben ze nog!" Kan schooner en inniger worden samengevat, dat dit inder daad de allereerste beteekenis van de conferentie van München was, het weten namelijk, dat voor de kleinen, de hulpeloozen, de zwakken, de we reld weer even is veilig gesteld? Er is in de Britsche en Fransche par lementen uitvoerig gesproken over alle voor - en - tegens van wat de „Groote Vier", gelijk men Chamber lain, Mussolini, Hitler en Daladier thans wel noemt, in hun onderling Olmiitz, beraad van luttele uren hebben- tot wonen. stand gebracht. Geen enkele woordvoerder, van wat partij of richting ook, en hoe fel zijn critie.c over het gevoerde beleid overigens mocht wezen, heeft het aangedurfd, Chamberlain of Daladier erkente ijkheid te onthouden voor dit alles be- heerschende feit, dat door hun kloeke optreden de wereld voor de catastrofe van een al ver woestenden en ontredderenden oorlog werd be hoed. Doch wel kwam, in allerlei toonaard en nuanceering, reeds spijt naar voren om den prijs, welke voor dit hooge goed moest worden betaald. Churchill, die uitermate scherp in zijn karakteri seeringen pleegt te zijn, zeide, dat men Adolf Hitler wel had be'.ét, de tafel leeg te grissen, doch slechts om hem daarna, in behoorlijke volg orde, gang na gang op te dienen. Hij had daar mede natuurlijk op het oog, dat men. Duitschland niet heeft toegestaan, zonder meer en naar eigen goeddunken een aanzienlijk deel van de Tsjecho- Slowaaksche republiek te bezetten, doch dat men het daarbij aan zekere restricties, aan een be paald tempo, en aan bepaalde, in elkanders ver lengde liggende zónes gebonden heeft. De critiek is hier echter niet vrij van onbillijkheid. Verge lijking van de kaart van Hitiers voorgestelden opmarsch met die, welke de huidige bezettings- het centrum van Noord-Moravië, waar ruim 69.000 De vesting der stad is beroemd. gebieden aangeeft, toont aan, dat de dreigende, veeleischende dictator toch een zekere hoeveel heid water in zijn wijn heeft moeten doen; niet al wat hij verlangde werd hem te München toe gewezen. Andere sprekers hebben gewaagd van de groot ste nederlaag, ooit door de Britsch-Fransche diplomatie geleden. Ook hier gaat men eenigs- zins over de schreef. Een feit is, dat met het terugbrengen van Tsjecho-Slowakije tot beschei dener grenzen, dit land als strategisch bolwerk voor de Fransch-Britsche politiek zijn beteekenis heeft verloren. Door de heeren van Versailles ontworpen tot een oostelijken ingangspoort tegen. Duitschland, ten bate van het met Frankrijk be vriende Rusland, en tot ondersteuning van de overige Kleine-Entente-landen, is het nu te be schouwen als een ontmantelde vesting, een ver laten post. Doch zoo er hier al een diplomatieke nederlaag aanwezig is, men mag deze niet met den vredesarbeid van München verbinden; de capitulatie immers was reeds eerder geschied; zij was trouwens reeds gedurende den loop der laat ste jaren te voorzien geweest, zoodra de nieuwe machten in Europa de eerste kansen kregen, hun kracht te ontplooien. Belangrijker dan dit zoogenaamde „nakaarten", waarover wij hierboven repten, dunkt ons, is het zien naar de toekomst. Zeker, zij is voor ons menschen verborgen, doch daarom is het niet minder onze taak, op de teekenen van den tijd acht te geven. En een zeer belangrijke winst van het jongste gebeuren lijkt ons dan allereerst, dat zoo onomwonden aan den dag is getreden, in Duitschland en Italië evenzeer als in Groot-Brit- tannië en Frankrijk, dat het volk als zoodanig den vrede wil; het is beu van vernieling en van bloedvergieten. In de stem van het gejubel, dat de dictatoren op hun tritmfalen in tocht omstuwde, moet deze klank dui delijk tot hen zijn doorgedrongen. Mogen zij erin aanleiding vinden, hun zoo gevaarlijke machtspolitiek te ma tigen, temeer daar allengs hun voor naamste verlangens bevrediging heb ben gevonden. Hitier immers heeft verklaard, dat het Derde Rijk in Europa geen territoriale eischen meer heeft; Frankrijk, Polen, België, Dene marken kunnen gerust zijn. Het vraagstuk der koloniën staat, als een onderwerp op zichzelf, natuurlijk daarbuiten, al zou het tusschen Cham berlain en den Führer reeds even ter sprake zijn geweest. Wat den Duce aangaat, zijn zoo doelmatige tusschen- komst, om Duitschland tot uitstel van mobilisatie te bewegen, en later om zijn eischen bij de concessies der an deren aan te passen, hebben hem in eigen land een vergroote populariteit, en in de Britsch-Fransche wereld een nieuw prestige bezorgd. Italië, dat altijd met een minderwaardigheid complex heeft te worstelen gehad, dat steeds opnieuw zoo gaarne wilde be wijzen, óók heusch mee te kunnen tellen, óók een strijdvaardig leger en menschen van formaat te bezitten, ondervindt thans in ruime mate er kenning en waardeering. Frankrijk heeft besloten, onder de Abessijnsche veroveringshistorie de eindstreep te trekken, ddor de normale diploma tieke relaties met Rome te hervatten en de geloofsbrieven van den komen den ambassadeur te richten aan den „koning-keizer". Engeland in tusschen heeft de bespre kingen over het inwerking-treden van het Britsch-Italiaansche accoord her vat, en maakt van de goedgezinde stemming gebruik, om den weg voor Duitschers *e bereiden voor de liquidatie van den Flpaanschen oorlog. Dit alles zijn toch

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11