TOONBEELD VAN KRACHT EN VEILIGHEID
NEDERLAND LET OP U SAECK
HERDENKINGSNUMMER van 'dc Vijf SamèmverKende CEristelijEe Dagbladen b'lz. 14
■8—I I I I II 1—
De geestelijke verzorging van Leger en Vloot
DE redactie van dit herdenkingsnummer ver
zocht mij eenige mededeelingen te doen ovei
de geestelijke verzorging van ons leger en van
onze vloot, die in de achter ons liggende jaren to'
stand gekomen is. Volgaarne hebben wij aan
verzoek gevolg gegeven, ten eerste omdat het
van de vele regeeringsdaden van H. M. onze
eerbiedigde Koningin geweest is; ten tweede,
dat eenige mededeelingen daarover in dit herden
kingsnummer kunnen dienen, c m meerdere bekenc
heid aan dezen nog te weinig bekenden arbeid
geven, waarvan het gevolg zou kunnen wezen, dat
er meer belangstelling voor dit werk. in ons volk
gewekt werd.
Laat mij dan beginnen mogen met de mededeeling,
dat, toen onze Vorstin in de Septembermaand van
1898 de regeering aanvaardde, nog niemand in ons
Vaderland met ernst aan een geestelijke verzor
ging van de beide deelen van onze Weermacht
gedacht had. Er werd wel eens geklaagd over het
ruwe leven dat er bij beiden gevonden werd, maar
verder kwam het niet. Van een verbod tegen het
vloeken en het uitslaan van onzedelijke taal was
eenvoudig geen sprake, al wist men maar al te
goed hoe dit èn in de kazerne èn op het oorlogs
schip plaats vond.
Wij hebben zelf deze dingen in de kazerne gedu
rende een verblijf van 16 maanden kunnen con-
stateeren en reeds toen gevoeld hoe noodzakelijk
„de geestelijke verzorging" voor onze landmacht
wezen zou. En was zij daar noodzakelijk, dan kon
zij bij de zeemacht niet gemist worden.
Maar er zouden nog heel wat jaren verloopen al
vorens het tot een door de regeering ingestelde
geestelijke verzorging zoowel bij het leger als bij
de vloot kwam. En merkwaardig: de stoot daartoe
is niet gegeven door een van de kerken in ons
vaderland, hoewel die daarvoor toch het eerst in
aanmerking kwamen, maar hij kwam van een zijde
waarvan men hem het minst verwacht had. Van
uit het leger zelf werd de stoot daartoe gegeven,
want in het jaar 1900 werd de Nationale Christen
Officieren Vereeniging opgericht met het uitge
sproken doel om de christelijke beginselen in het
leger en op de vloot te verspreiden. De actie van
de Christen-officieren werkte door in den kring
van de onderofficieren, zoodat in het jaar 1902,"
dus 2 jaar nadat de N.C.O.V. opgericht was, de
Nationale Christen Onderofficieren Vereeniging
opgericht werd, die geen ander doel had, dan door
de N.C.O.V. werd beoogd.
Vanaf dat tijdstip kwam er dus geestelijke ver
zorging in het leger; maar op de vloot bleef alles
door Ds. H. JANSSEN
Leger-enVlootpredikantinalgemeene dienst
bij het oude. De N.C.O.V. had echter in zijn sta
tuten ook de vloot als arbeidsveld genoemd en zoo
kon het gebeuren, dat deze Vereeniging er in het
jaar 1910 toe overging om een predikant te benoe
men, die den Helder als standplaats kreeg en
speciaal belast werd met de geestelijke verzorging
van de yloot. 't Was ietwat vreemd, dat er
op deze wijze en langs dezen weg, geeste
lijke verzorging op de vloot kwam. Deze toestand
heeft geduurd tot het jaar 1916, toen Ds Warners,
die vanaf 1910 in opdracht van de N.C.O.V. dit
werk verricht had, door de Regeering werd over
genomen en als geestelijk verzorger bij de Marine
werd aangesteld.
Zoowel de N.C.O.V. als de N.C.O.O.V. hebben in
de weermacht veel geestelijken arbeid ver
richt, maar tot geestelijke verzorging heeft
men het niet kunnen brengen, want geestelijke
verzorging eischt menschen, die daarmede belast
worden. En die menschen ontbraken. Wat er in
die jaren gedaan is, was niet meer dan voorberei
dend werk en menschelijkerwijze gesproken zou
den wij niet schier nog in dat stadium verkeerd
hebben, indien in 1914 de mobilisatie niet afge
kondigd had moeten worden. Want wat bleek toen?
Dat er zelfs in het mobilisatieplan met de geeste
lijke verzorging van het gemobiliseerde legér niet
was gerekend. Gevolg daarvan was, dat onze sol
daten zoo noodig ten strijde gingen zonder dat zij
daarbij vergezeld werden door geestelijke verzor
gers. Maar toen gingen ook plotseling de oogen
open. De Kerken, die zich nooit om de geestelijke
verzorging van leger en vloot hadden bekommerd,
werden plotseling actief en de Regeering zelf was
opeens overtuigd van de noodzakelijkheid ,van
geestelijke verzorgers in het gemobiliseerde leger.
In overleg met de verschillende Kerken werden
ei toen eenige veldpredikers en aalmoezeniers
aangesteld, die aanvankelijk in los verband werk
zaam waren, maar toen de mobilisatie langer
duurde dan algemeen verwacht was, kregen de
veldpredikers een Legerpredikant in algemeenen
dienst in den persoon van den oud-minister Talma
en de aalmoezeniers een hoofd-aalmoezenier in
den persoon van den Eerw. Heer Evan, die tevens
aalmoezenier van de le Divisie van het Veldleger
was.
Aanvankelijk werden er 8 veldpredikers en 4
aalmoezeniers benoemd. Voor elke Divisie van het
Veldleger 2 veldpredikers, een van de orthodoxe
en een van de vrijzinnige richting en 4 aalmoe
zeniers.
Al spoedig bleek echter, dat dit getal te klein was,
zoodat er naast het instituut van de veldpredikers
en aalmoezeniers, een instituut van reserve-veld
predikers en reserve-aalmoezeniers opgericht
werd. Deze reservisten werden onder de leiding
van den Leger- en Vlootpredikant in Algemeenen
Dienst en den Hoofdaalmoezenier van de Land
en Zeemacht geplaatst en, hoewel zij allen aan
hun plaatselijke kerk of parochie verbonden ble
ven, hebben de reserve geestelijken prachtig werk
onder onze gemobiliseerden gedaan.
De veldpredikers zoowel als de aalmoezeniers
waren bij een K. B. benoemd en gedurende de
mobilisatiejaren hebben velen zoo niet allen de
gelegenheid gehad persoonlijk onze Koningin te
ontmoeten en Haar het een en ander van hun
werk mogen vertellen. Persoonlijk heb ik het voor
recht gehad Hare Majesteit meerdere malen in
Brabant en Zeeland te ontmoeten en telkens bleek
mij dan de groote belangstelling die zij voor den
arbeid der geestelijke verzorging had. Ook de
Tehuizen voor de militairen, die gedurende de
mobilisatie jaren in grooten getale in Nederland
gevonden werden hadden Hare warme belangstel
ling en wanneer Zij een kampement bezocht en er
was een Tehuis, moest het Haar vaak toch even
getoond worden. H. M. de Koningin heeft in die
jaren meegeleefd zoowel met de geestelijke als de
lichamelijke nooden van Haar soldaten en Zij
heeft daarvan herhaaldelijk de bewijzen gegeven.
En wie de mobilisatie persoonlijk heeft meege
maakt, zal en kan nooit Haar „Kerstgroet" van
het jaar 1914 vergeten.
Toen het einde van 'de mobilisatie in 't zicht kwam,
rees van verschillende zijden de vraag: hoe het
nu verder met de geestelijke verzorging van de
weermacht gaan zou. En die vraag werd niet alleen
gesteld in de kringen van de weermacht, maar
ook in kerkelijke kringen, van ons volk. Moest met
de ontbinding van het gemobiliseerde leger ook
het instituut van de geestelijke verzorging ontbon
den worden? Het antwoord op deze vraag was niet
zoo gemakkelijk te geven. Tot nu toe had dit ge-
heele werk een tijdelijk karakter gedragen, maar
de 4 jaren van zijn bestaan hadden zoowel de
Overheid als de Kerken er wel van overtuigd, dat
het niet in het belang van Leger en Vloot was,
wanneer men inzake de geestelijke verzorging
weer terugviel tot voor 1914. In dat opzicht
heerschte er volkomen overeenstemming tusschen
de Overheid en de Kerken, 't Was alleen maar de
vraag: in welken vorm 'moest het instituut van
Aalmoezeniers en Veldpredikers terugkeeren wan
neer het leger weer op zijn gewone sterkte werd
teruggebracht. En deze vraag klemde te meer,
omdat de Legerleiding in de moeilijke dagen van
November 1918 de groote beteekenis van dit in
stituut had leeren kennen en waardeeren. 't Is
hier niet de plaats om over deze aangelegenheden
verder uit te weiden, maar het feit kan niet wor
den geloochend dat er juist in die dagen een ge
weldige activiteit door dit instituut is ontwikkeld
geworden. Persoonlijk zouden wij daar nog heel
veel van kunnen mededeelën, daar wij toen in
het centrum van deze beroeringen gestaan hebben.
Na deze beroeringen, die op het onvergetelijke
Malieveld een schitterende oplossing vonden, was
het voortbestaan van de geestelijke verzorging
feitelijk geen vraag meer en onvergetelijk blijft
ons het onderhoud dat wij persoonlijk daarover
met H. M. onze geëerbiedigde Vorstin mochten
hebben.
Alleen moest de vraag nog beantwoord worden:
in welken vorm het moest en kon gehandhaafd
worden? En het antwoord op deze vraag werd
gegeven door den toenmaligen minister van oor
log, den reeds overleden maar voor ons onver-
getelijken Jhr Alting von Geusau. Hij is de man
geweest die de opdracht gaf hem daarop een ant
woord te geven. Hij benoemde een commissie van
3 personen, die in nauwe samenwerking met den
Hoofdaalmoezenier van Leger en Vloot een ont
werp moesten samenstellen, waardoor de geeste
lijke verzorging een permanent karakter verkrij
gen zou. Deze commissie heeft toen met bekwamen
„Eere den mannen, die in den dienst van het Vaderland hun
eervol leven bekroond zagen met een eervollen dood. Zij kunnen
niet de belooning voor hun moed in ontvangst nemen, daar zij trouw
tot aan den dood hun leven lieten.
Officieren, onderofficieren, korporaals en manschappen, zegt aan
Uw kameraden in Indië. dat Koningin en volk de Indische krijgs
macht hooge achting toedragen en dankbaar erkennen, dat het In
dische leger zijn roeping mèt eere vervult. Moge in de toekomst
voorspoed rusten op. uwe wapenen ter eere van onze Koloniën en
tot geluk van ons dierbaar Vaderland".
H.M. DE KONINGIN-REGENTES
5 Juli 1895.
spoed na overleg mei alle kerkelijke instanties in
ons vaderland te hebben gepleegd, een ontwerp
gereed gemaakt, dat door den Minister van Defen
sie werd aanvaard en later ongewijzigd zc
door de Tweede- als door de Eerste Kamer n<
breedvoerige bespreking werd aangenomen en da
ook de volledige instemming van H. M. onze ge
eerbiedigde Koningin verkreeg.
Bij K. B. werden op het einde van 1919 een Hoofd
aalmoezenier en 3 aalmoezeniers voor de Roomsch-
Katholieken en een Leger- en Vlootpredikant in
Algemeenen Dienst met 5 Legerpredikanten be
noemd, terwijl het getal Vlootpredikanten van een
op twee gebracht werd.
Een instructie werd voor al deze functionnarissen
vastgesteld en in de Januarimaand van 'het jaar
1920 werd het instituut formeel geïnstitueerd en
kon zijn arbeid beginnen.
Er was voor het instituut der Aalmoezeniers en
Legerpredikanten een groote taak weggelegd, want
het was niet genoeg dat er thans een instituut
voor de geestelijke verzorging in vredestijd be
stond, maar er moest ook van stonden af aan
rekening gehouden worden met een eventueele
mobilisatie. Naast het actieve instituut, dat uit
slechts 5 Legerpredikanten met een Leger- en
Vlootpredikant in Algemeenen Dienst bestond, te
weten 3 voor de orthodoxen en 2 voor de vrijzin
nigen, moest er ook een instituut van reserve-
veldpredikers worden qpgericht die wel aan hun
gemeente verbonden bleven, maar die, wanneer
daaraan behoefte bestond, ook tijdelijk in dienst
genomen kónden worden om in kampementen, bij
de Politietroepen en Marechaussee's en bij1 de
groote oefeningen geestelijk werk te doen.
Aan de oprichting van dit laatste instituut is heel
veel zorg besteed, omdat wij bij een eventueele
mobilisatie een groot aantal reserve-legerpred!-
kanten noodig zullen hebben. Gelukkig heeft
zich in de verschillende Kerken een groot aantal
vrijwilligers aangemeld en nog dagelijks vermeer-
derdt hun aantal. Jaarlijks wordt er een aantal
in tijdelijken dienst genomen, om in de Leger
plaats Oldenbroek, in het kamp van Laren en ah
hulp van de Legerpredikanten in verschillende
garnizoenen dienst te doen, zoodat zij allen daar*
door een weinig voorbereid worden voor de taak,
die hen bij een eventueele mobilisatie wacht.
Het werk van de Legerpredikanten en dat van hun
reserves loopt parallel, met dit verschil, dat de
Legerpredikant meerdere garnizoenen te bezoeken
heeft om daar de maandelijksche samenkomsten
te houden en de zieken zoowel als de gestraften
te bezoeken, terwijl de reserves maar in één gar
nizoen dat zelfde werk verrichten moeten.
Maar dit mag er van worden getuigd, dat deze
arbeid ook door de Leger- en Vlootautoriteiten
gewaardeerd wordt
Bij de Vlootgeestelijken hebben wij momenteel
nog geen reservisten, zoodat wanneer er daar
tijdelijk een hulpkracht noodig is een reservist
van de Landmacht ter beschikking gesteld wordt
Zoo hebben reeds tal van reservisten met onze
oorlogsschepen kortere of langere reizen gemaakt
en het blijkt uit alles, dat ook de Marine-autori
teiten dit hoogelijk waardeeren. Aan boord van de
schepen zijn zij welkome gasten en wij kunnen
onze beschouwing over de „geestelijke verzorging"
besluiten met deze woorden: dat onder de regee
ring van.Hare Majesteit onze geëerbiedigde Ko-
ningin Wilhelmina onze Weermacht een instituut
voor de geestelijke verzorging ontvangen heeft
dat steeds meer blijkt een zegen voor die Weer
macht te zijn, zoodat onze Weermacht voor meni
gen jongeman tot een zegen geworden is.
/nc.
VOOR ALLE DOELEINDEN
BANDEN IMPORTMAATSCHAPPIJ N.V. SPUISTRAAT 199, TELEFOON 30851-34851 - AMSTERDAM G