TWEEMAAL LENTE IN EEN JAAR EEN week d'r uit. De bergen in. Een reis naar Zwitserland, daar dacht je vroeger niet over. Tegenwoordigik zou haast zeggen: je denkt er niet aan het niet te doen. Voor de meeste menschen zal het wel de duurste week van het jaar zijn, maar een heel jaar daarna zie je alles nog voor je: schitterende vergezichten, wolken, die langs de bergen zweven; typische doorkijkjes VOGELSTUDIE VANUIT EEN BERGSPOOR Aan het begin van de tandradbaan Brunen naar Axenfels. tusschen de mistbanken, als je op een hoogen top staat; een trein, die een berg opklimt. Klei nigheden flitsen op: het gelukkige gevoel, dat je soms niet eens duizelig bent in zoo'n trein....; de ontdekking van een nieuw soort koe. Al die indrukken met eikaar leven het heele jaar door en zijn ruimschoots de uitgaven waard. Telkens komen ze weer voor den geest en geven stof tot gesprek. Zonder veel moeite is er voor den natuurliefhebber heel wat te beleven. Om elke top, waar je door een bergspoor heen gedragen wordt, vliegen zwarte vogels met gele snave's, die op het eerste gezicht aan kraaiën doen denken, Maar ze roepen „piep" in plaats van „kras". „Bergdohle" heeten ze in Zwitser land en „Alpenkauw" is de Hollandsche naam. Ik heb samen met hen ge'uncht; wittebrood lusten ze wel, maar het klokhuis van een appel en stukjes schil daar bedanken ze voor. Ze brengen wat levendigheid op de kale rotsen. Overigens zijn die rotsen lang niet altijd zoo kaa'. Er is nog heel wat plantengroei, waar de A'penkauw huist. En zoo eenzaam is het er ook niet. Op plaatsen, waar de gewone toerist zorg vuldig het hek aan den steilen kant van het pad vasthoudt en even voelt of het wel stevig zit, schiet soms plotseling* een hermelijntje dwars over den weg, schijnbaar den afgrond in, maar in werkelijkheid zich even gemakkelijk voort bewegend als wij op een vlakken landweg. Als ze niet al te v'ug wegspringen, kun je het zwarte staartje nog duidelijk zien. Natuurlijk hebben ze, omdat het Augustus is, hun bruine pakje aan. 's Winters loopen ze in het wit, maar het staartje blijft zwart. Die staartjes zijn de zwarte puntjes van een herme'ijnen mantel. Daaraan kan je zien, dat-ie echt is! Ook de „toerist van een week" kan in Zwitser land zeMzaamheden te zien krijgen. Een echte Alpenmarmot heb ik er gezien, die zich bovenop een rotsblok lag te zonnen. Daar heb ik geen uren voor op de loer moeten liggen. Ik betaalde nl. 20 rappen aan een man met een reusachtigen kijker. Hij zocht er even de berghe'ling mee af en zei toen: „Kijk, mijnheer, links op dat mid delste rotsblok ligt er één." Raakt zoo'n beest nou nooit uitges apen? Je zou het haast zeggen. Minstens acht maanden blijft de heele familie onder de wol. Het is buitenshuis ook geen doen in den winter op 2000 meter hoogte. Er is in dien tijd toch haast geen gras 1e vinden. A's ze eindelijk wakker worden en de zon schijnt lekker, dan gaan ze even een dutje doen. Een gems heb ik ook nog door dien reuzenkijker gezien. Geen steenen gems, zooals er hier en daar wel eens een neergezet wordt, maar een levende: ik heb hem daar zien loopen. Er wordt wel eens gezegd: breng uw vacantie in eigen land door. Maar ik heb in Nederland nog nooit een P"ms gezien, ik meen zelfs niet in Artis. Natuur- 'ijk zie je in Zwitser'and ook wel dezelfde dieren, die hier ook voorkomen, misschien soms wel dezelfde exemplaren. We zagen er een groep 406 gierzwaluwen en toen we na de reis thuis nog eens in de lucht rondkeken, was er geen enkele meer te bespeuren. Waren dit dan misschien „onze eigen" gierzwaluwen, waarmee we onge veer tegelijk naar het Zuiden waren gereisd? Neen het waren Alpengierzwaluwen, die we daar zagen en die bij ons niet vaak voorkomen. De onze behooren tot de vroegste trekkers. Ze vertrekken meestal bijna precies op 1 Augustus. Van 't jaar waren ze extra laat. Den 16den heb ik ze nog gezien. Loopen kunnen ze in het geheel niet, ze gaan dus niet te voet, maar „te veer" en dan halen ze in een paar dagen Afrika wel. Ze leggen nl. ruim 100 km. per uur af. Aardig is het, dat als je naar Zwitserland gaat, je er de lente voor de tweede keer kunt mee maken. Op 2000 meter hoogte vindt je in het hartje van den zomer allerle1 bloemen in bloei, die bij ons lentebloemen zijn. Vlak naast plekjes sneeuw, die de Augustuszon zelfs niet heeft kun nen opruimen, een heerlijk bloeiende wei met groote anemonen en onze gele sleutelbloemen, maar ook kleine lila primula's. Op geen meter afstand van de sneeuw springt een kikker rond. 't Is er ook niet koud in de zon. Maar in de schaduw is het zoowat 10 gr. C. (50 gr. F.). Dit geldt voor een niet warmen zomerdag. Toen het snikheet was in het dal, was het op 2000 meter ongeveer 20 gr. C. (68 gr. F.), een temperatuur om honderd jaar bij te worden. Heerlijk ijskoud water stroomt daar van nog hoogere bergen naar beneden. Hier en daar vormt het een meertje, met, alsof er geen kalender bestond, piepjonge kikkervischjes. De meeste hebben nog geen pooten, sommige alleen de achterste nog maar. Hoe moet dat van 't jaar nog klaar komen?! En edelweiss, dat we gezien hebben! Enorme Vanuit 'n bergspoor gekiekt: muilezel als lastdier hoeveelheden, heele.... winkels vol, maar niet één in de bergen. Booze tongen beweren, dat die winkels ze uit Aalsmeer ontvangen. Al hebben v/e dan zelf geen edelweiss gevonden, we hebben r wel een paar van een Zwitser gekregen, die r3 zelf geplukt had. Volgens hem kon je ze vin den op plaatsen, die door de morgenzon be schenen werden. Of het gevaarlijk was, vroegen we. „Niet zoo erg," zei hij, „het wordt meestal gevaarlijker voorgesteld dan het is. Een beetje voorzichtig zijn, dan gaat het wel." Nu, misschien het volgend jaar dan! Hoe dan ook, ik vind de edelweiss één van de minst mooie Zwitsersche bloemen. Honderdmaal liever zie ik de Europeesche cyclamen, die daar „Alpenveil- chen" (Alpenviooltje) genoemd wordt. Wat een sensatie, als je voor het eerst een bloeiende cyclamen in het bosch vindt! En wat een bui tengewoon heerlijke geur! Ik vond het jammer één zoo'n exemplaar mee te nemen. Maar toen ze later aan de stations van de bergsporen bij honderden 1e koop werden aangeboden, heb ik er één meegenomen. Daar hebben we veel pleizier van beleefd, want van 't jaar heeft het plantje drie maan den achter elkaar gebloeid. Aardig was het ontluiken van de bloemen. De verst- gevorderde had de bloem blaadjes nog in elkaar ge draaid. Als een klein vlin dertje was na een half uur het geopende bloempje. A's je scherp toekeek, kon je de b'aadjes zien opengaan Wat komt de natuur soms verrassend om den hoek kij ken! We zaten op het terras Europeesche cyclamen. Plant en pot zijn samen nog geen 20 cm. hoog. van een restaurant op een bergtop ons twaalf uurtje te gebruiken. Eensklaps zien we een hagedis over de betonnen vloer rennen. Met plotselinge rukjes, dan ineens onbewogen en weer een paar meter achter elkaar voortglijdend, schiet het aardige diertje tusschen stoelepooten en menschenvoeten door en verdwijnt al gauw uit het gezicht. Ik zit bij den muur en zie even later iets langs mijn elleboog schuiven: de hage dis! Een klein richeltje vormde een pracht voet pad voor hem. Voordat ik een praatje kan be ginnen, is hij alweer door een opening in een tusschenschot verdwenen. Hij kan toch immers niet op een mensch wachten! Eigenaardig, dat zoo'n dier juist op warme da gen zoo vlug is. Dat zit 'm daar in, dat het bloed van die beesten alleen warm is bij warm weer en als een machine flink warm gestookt wordt, loopt-ie veel sneller, niet waar? Zoo is het ook bij een hagedis. Bij koud weer kun je hem zoo met de hand grijpen. Dat kun je niet met vogels. Zelfs had ik nog groote moeite om er een in den kijker te krijgen. Ik had dan ook de omstandigheden niet mee. Half zittend, half staand in een bergspoor tus schen rugzakken en menschen, richtte ik mijn kijker op een vogel, die, misschien een meter of twintig van den grond de berghelling afzocht. Het was een buizerd. Een vlucht van meer dan een meter! Bijna zonder vleugelslag zeilt hij verder. Een candidaat voor het wereldkampioen schap zweefvliegen! Eindelijk had ik een be wegende vlek in het gezichtsveld, dat was zijn schaduw op den grond. Nu even hooger. Bom! Een schok van den trein bij een bocht; ik kom bijna op iemands schoot terecht en kan weer opnieuw gaan zoeken. Ik heb hem later wel even gesnapt, maar „zijn gezicht" kon ik toch niet goed onderscheiden. Gelukkig, dat er nog meer te zien was. Hier en daar mooie rotspartijen, omringd door een zee van bloemen en dan telkens weer een bos blauwe klokjes, die „zoo maar" uit de steenen komen. Verderop, schitterende panorama's, die bij eiken bocht als een film voorbij trekken. Ergens op de met gras begroeide helling stopt de trein. Er staan een paar huisjes, maar ik geloof, dat ze meer als „zomerresidentie" voor de koeien dan als menschenwoningen dienen. We hadden 3aar ook gelegenheid een muilezel te fotogra feeren, een typische verschijning in het bergland. Hij was beladen met aan weerszijden van het lichaam een groote bak, die diende voor het vervoer van mest naar de bergweiden. Hoe geheel anders dan bij ons is daar alles, wat met landbouw in verband staat. Daar alles vol met bloemen, hier wordt dat „onkruid" zoo veel mogelijk uitgeroeid. Het terrein leent zich in Zwitserland niet erg voor wieden. Het on kruid juicht in de akkers hoog boven de aard appelplanten uit. De grond is er niet zoo vrucht baar als hier. Hij is er ook eenigszins „steen achtig". In de dalen is het wat beter, maar het land maakt wel den indruk, dat er veel produc ten ingevoerd moeten worden. Dat is natuurlijk niet het geval met de Zwitser sche kaas, waarvoor elke koe met een om de hals hangende klok reclame maakt. Die klokken zijn allemaal verschillend van toon en toch klinkt het geheel niet valsch. Men zegt, dat het geheel zorgvuldig afgestemd is. Er zijn er kleine en groote bij, sommige lijken wel emmers en als zoo'n koe zijn flank likt, is het wel of de brand weer voorbijrijdt. Is het Zwitsersche landschap vol bekoring, ook de menschen zijn het aankijken wel waard, maar dan vooral op Zondag. De kleederdrachten zijn er schitterend; beeldig zouden de dames zeggen. Ik weet niet of het verbeelding is, maar ik vind, dat de Zwitsers oogen hebben ,waar ze gemak kelijk mee naar boven kunnen kijken. Er is dan ook heel wat moois in de hoogte te zien en we hebben onder de toeristen ook veel Zwitsers ontmoet. Het schijnt, dat ze dol zijn op hun eigen land en dat ze in het buitenland vaak heimwee krijgen. Wat een wonder! Hun taal is voor ons dikwijls moeilijk te ver staan. Vooral als ze onder elkaar spreken. Ze zeggen, dat het een soort Duitsch is, maar het is dan een ander soort, dan wat ik geleerd heb. Als ze gezegd hadden, dat het Arabisch was, had ik het misschien ook geloofd. Je kunt er anders heel wat beleven op het gebied van vreemde talen. Als je onderweg iemand iets vragen wil, moet je eerst raden, wat voor taal hij spreekt. En dan moet je het gezicht van een Engelschman of een Amerikaan zien, als je wat in het Duitsch vraagt, want dat kennen ze natuurlyk meestal niet. Het is niet altijd gemakkelijk een taal te raden. Zoo hoorde ik een dame met een behoorlijk vo lume (ook radio-technisch op te vatten!) een taal spreken, waar voor mij geen touw aan vast te knoopen was. Zij en haar metgezel hadden haardzwart haar, het zuidelijke type lag er dik op. Er was in de taal niet genoeg om Italiaansch te zijn. Nu eens luisteren, of het Spaansch is, of er veel „los" in zit. Neen, dat niet, maar, denk ik, het zal toch wel Spaansch zyn. De metgezel komt in de tram tegenover mij te zitten en legt zijn alpine-pet omgekeerd op zijn knie. Daar staat Spaansch in. Zie je wel, toch Spaansch! En nu de proef op de som. Ik vraag hem in 't Fransch: „Mijnheer, bent u een Spanjaard?" „Neen ,ik ben een Roemeen." „In uw pet staat Spaansch." „Die heb ik in Parijs gekocht." Ik had me dus zeer internationaal vergist. Hij sprak een behoorlijk mondje Fransch (vermoede lijk woonde hij in Parijs) en daar ik jarenlang in België gewoond heb, vlotte het gesprek goed. Ik heb het wel eens anders meegemaakt. Zoo ontmoette ik een kennis in Zwitserland, die goed in Engelsch thuis was en in zijn hotel met het personeel dan ook niet anders sprak. In den loop van een gesprek vroeg hij mij: „Hoe kom je aan die dienstregeling?" „Die heb ik hier in 't dorp op 't station gevraagd." „Hoe heet zoo'n ding dan?" „Een „Fahrplan"." „Maar hoe vraag je dat dan eigenlyk?".*. „Nou, zeg!...." Per slot van rekening heb ik het nog voor hem gedaan, hoewel hij toch ook wel Duitsch kende: hij was onderwijzer aan een Ulo-school! Je kunt er mee sukkelen! We zagen in Zwitserland een richtingwijzer met het opschrift: „Zur Kehrichtablage". De doorsnee toerist denkt dan: „Zou dat een berg of een dorp zijn?" Want, dat zoo'n bordje aan het begin van een mooi laantje naar een mesthoop verwijst, is niet het eerste, wat in een fatsoenlijk menschen- hoofd opkomt. Maar Zwitserland doet alles om het den toeristen naar den zin te maken. Aan het Zwitsersche verkeersbureau te Amsterdam b.v., kan men ook met Esperanto terecht en er wor den eveneens vouwbladen in die taal over Zwit serland uitgegeven. Inderdaad het talenprobleem dringt zich in Zwitserland met kracht naar voren. We hebben Fransch gesproken met een Italiaan, Esperanto met een Deen en zoowaar Duitsch met een Ne derlander. Maar dat hou je niet lang vol. Dan schiet je in een lach en zegt: „Zeg het maar gerust in 't Hollandsch, hoor! Dat verstaan we ook wel! Drs J. TENSEN. Onze Zeemacht HET vraagstuk van onze verdediging ter zee was veertig jaar geleden minstens zoo urgent als thans. Ook toen ging het om vernieuwing en uitbreiding van 's lands vloot. Na een periode van slapte trad een tijd van opleving in. Nieuw mate riaal stelde zich in linie naast reeds lang verouder de eenheden. Het scheepstype, verhouding van grootte en bewapening, van snelheid en dikte der pantserplaten behoorden tot de technische details der besprekingen. In de Memorie van Toelichting op de suppletoire Marine-begrooting van 1898 gewaagt Minister Röell „van den zich snel ontwikkelden en ver anderden toestand in Oostelijk-Azië waardoor het billijk en ten hoogste wenschelijk is, dat ons In disch eskader zoo spoedig mogelijk in staat zij om, gebracht op de sterkte welke onze geldmiddelen veroorloven, krachtig mede te werken aan de handhaving van de Nederlandsche souvereiniteits- rechten in den Indischen Archipel". In die dagen had uitbreiding en moderniseering onzer vloot op vrij groote schaal plaats. De negen tiger jaren van de vorige eeuw kenmerken zich op het gebied van de zeemacht door nieuwbouw van voor ons land groot materiaal. Het was een voor veertig jaren mooie tijd voor onze Marine. Geregeld werden nieuwe strijdkrachten als „volwaardige" schepen aan de vlootsterkte toegevoegd. Na het eerste moderne oorlogsschip, de pantserkorvet „Sumatra", volgde in 1894 het pantserdekschip „Koningin Wil- helmina der Nederlanden". Dit schip was in 1893 nog het grootste van onze vloot. Het had een watcrverplaatsing van 4600 ton, als zwaarste ge schut 28 c.M. kanonnen, terwijl de snelheid 16H mijl bedroeg. Kort nadat dit schip in de vaart was gebracht kwamen de eerste moderne pantsersche pen, n.l. de „Kortenaer", „Evertsen" en „Piet Hein". Daarna volgden in de jaren 1896'99 de eerste kruisers in 2 series van drie, n.l. de „Hol land", „Friesland" en „Zeeland"; „Utrecht", „Noord-Brabant" en „Gelderland". Deze uitbreiding van 7 pantserdekschepen en 3 pantserschepen achtte onze regeering geenszins voldoende. Grootere eenheden moesten er komen, aangezien het nu mogelijk gebleken is een type schip te ontwerpen dat nog beter voor den Indi schen dienst geschikt is dan het type „Kortenaer" en dat tevens geschikt is voor den algemeenen dienst, wat de „Kortenaers" niet ten volle zyn, (men denke byv. slechts aan den afstand naar Ht Ms kruiser Zeelandn Curasao, welk eiland deze schepen zonder kolen stations aan te doen, niet kunnen bereiken) (Memorie v. Antw., begr. 1898, naar aanl. van eenige opmerkingen en vragen in het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer gedaan.) De hierboven bedoelde grootere pantserschepen zijn van het type „Koningin Regentes", waarvan behalve deze nog vier werden gebouwd, n.l. de „M. A. de Ruyter", „Hertog Hendrik", „M. H. Tromp" en „Jacob van Heemskerck". Deze laatste kwam in 1906 gereed en ligt thans nog aan de Marine-werf te Den Helder in afwachting wat met hem gebeuren zal. Hr. Ms. „Soerabaia" (ex „Zeven Prov.") laat ik hier buiten beschouwing. Uitbreiding van 's lands vloot in de negentiger jaren bracht vanzelf behoefte aan personeel mee, met name aan officieren. Daartoe werd door de regeering in 1894 de Marine-reserve ingesteld, waardoor gezagvoerders en stuurlieden ter koop vaardij konden worden opgeleid voor zee-officier: luitenant ter zee en kapitein luitenant. Toen Koningin Wilhelmina de regeering aan vaardde verkeerde onze Marine in een tijd van bloei. Dit zou ook spoedig" blijken uit de vloot- schouw, die negen dagen na Haar huldiging op 15 September ter eere van H. M. op het Hollandsch Diep gegeven werd. Deze vlootrevue, onder leiding van Schout bij Nacht F. K. Engelbrecht, wiens vlag van Hr Ms „Zeeland woei, bestond uit niet minder dan 15 groote- en kleine eenheden. Het waren de pantserschepen „Piet Hein" en „Evert sen", de kruisers „Zeeland", „Holland" en „Fries land", 5 torpedobooten, de kanoneerbooten „Hadda" en „Hefring", de riviervaartuigen „Mosa" en „Rhenus" en het nieuwe voor Indië bestemde flottieljevaartuig „Koetei". H. M. de Koningin was na aankomst op het sta tion Moerdijk naar de Koningssloep geleid (dezelf de sloep die Haar 8 Sept. j.l. naar de nieuwe „Oranje" van de Stoomv. Mij „Nederland" bracht). Van de statiesloep stapte ze over op Hr. Ms. vis- scherij politie-kruiser, de schoener „Zeehond", waarmee Zij langs lands schepen voer. Voor deze gelegenheid was op de „Zeehond" de deksalon van het kort te voren gesloopte Koninklijke jacht „De Valk" geplaatst. Na afloop van deze feestelijke plechtigheid voer H.M. opnieuw met de Konings-sloep naar den wal. Onze zeemacht voor veertig jaren stond in het middelpunt der belangstelling van Volk en Vor stin. Het was de zeemacht, die onder Godes be leid krachtig heeft medegewerkt tot handhaving onzer neutraliteit in de Indische wateren gedu rende den Russisch-Japanschen oorlog en die voor het grootste deel, zij het verouderd, den wereld oorlog heeft meegemaakt. W. E. v. POPTA. APHORISMEN De Perzen zeggen, dat een vrouw altijd ander half maal gelijk'heeft. Ik stel mij steeds tevreden met de helft, die aan 't gelijk hebben te kort komt, betwijfel mijn recht daarop nog een beetje en heb daarin volkomen gelijk en rust. ROLA BEN DENIK. Niet in wat gij zegt, niet in wat gy doet steekt slechtheid of verdienste, maar in de intentie waarmee ge iets zegt of doet. ROLA BEN DENIK. Er zijn menschen, die zich ook innerlijk zóó kleeden, als de mode vereischt. AUERBACH. De mensch heeft drieërlei wegen, waarop hij kloek kan handelen. Ten eerste het nadenken, dat is de edelste. Ten tweede het navolgen, dat is de gemakkelijkste. Ten derde de ervaring, dat is de bitterste. CONFUCIUS. Het geluk hangt méér af van hetgeen in ons is dan van hetgeen buiten ons is; onze grootste ram pen komen van ons zeiven. J. TAILOR. 407

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 16