Kohlbrügge naar Duitschland DE RUILBEURS 12 Moeders Oudste n. DEN 14en Augustus 1845 verliet Kohlbrügge Utrecht om opnieuw in Duitschland herstel van zijn gezondheid te zoeken. Ook die zijnef vrouw had door de teleurstellingen in Nederland ondervonden, geleden. De kansets in Nederland bleven voor Koh'.brügge gesloten; een bevel van Koning Willem I om hem in zijn eer te herstellen was niet uitgevoerd; pogingen van machtige Mi nisters om hem weer op den kansel te brengen, hadden gefaald; de benoeming tol hoogleeraar was hem ontgaan, daar de liberalen en demo craten wel hadden gezorgd, dat dit niet gebeurde. Geen wonder, dat een smartelijk gevoel, nameloos zelfs, hem vervulde, toen hij van de boot het laatste Höllandsche dorp achter zich zag. Te Godesberg vond hij wat hij zocht: in zijn gezondheid en die zijner vrouw kwam weldra een gunstige keer. Hier was alles naar wensch: een geriefelijke woning, een aangenaam uitzicht, een kostelijke omgeving, een geschikt wandel oord. Kohlbrügge werd dan ook niet moede de schoonheid van het landschap te prijzen. Ook ontmoette hij hier de familie Von der Heydt uit Elberfeld. Aanvankelijk was het uitstapje voor cenige weken bepaald, maar God had het anders besloten. In Godesberg had hy weldra des Zondags een vergadering van meer dan twintig personen rondom zich. Onderwijl vergat hij zijn Hölland sche vrienden niet. Hij zou voor hen blijven leven, waken, arbeiden zoolang hij in deze verbrekelyke hutte wezen zou. Ook schreef hy in het Duitsch een werkje: Waartoe het Oude Testamentwaar in hy het Goddelijk gezag en de hooge beteekenis van dit deel der Heilige Schrift handhaafde met een beroep op Christus en Zijn Apostelen. Tevens onderhield hij een drukke correspondentie en schreef hij een betrachting over den Vijftigsten Psalm en een fragment van een Catechismus. Hij begon dus te herleven en eenige activiteit te ontplooien. Met zijn vriend Von der Heydt, uit Elberfeld, besprak hij telkens de gebeurtenissen, die in den laatsten tijd in Elberfeld groote beroering had den verwekt. Van regeeringswege zou er een nieuwe „Kerkorde voor Rynland en Westfalen" worden ingevoerd. Maar laat ik aan Kohlbrügge zeiven het woord geven. In 1868 vertelde deze aan de kinderen op de catechisatie het volgende: „In 't jaar 1830 werd in Elberfeld in de Gereformeerde Gemeente eene Agenda ingevoerd, dat is een voorschrift, hoe de predikanten in de Kerk moeten bidden. Koning Friedrich Wilhelm III ergerde er zich namelijk over, dat in zijn land menig predikant zoo zonder voorbereiding den kansel beklom en zooveel ver onachtzaamde. Dan was het ook zijn wensch, de Gereformeerden en de Lutherschen zooveel a's mogelijk met elkander te vereenigen. Die ge dachte was iets moois voor zijn koninklijk hart. Ik zelf houd ook zeer veel van Luther en heb van Luther veel meer gelezen dan van Calvijn. Het beste, dat de Luthersche Kerk ooit heeft gehad, is mij in hoofd en ziel gegaan, zoodat ik het in mij omdraag. Toen ik nu in het jaar 1833 hier was, werd er veel gesproken over de Agenda. Ook de predikanten waren er tegen en wilden ze eerst vols!rekt niet aannemen, en ook de menschen, die toenmaa's leefden, uwe ouders en grootouders, waren verschrikkelijk tegen de Agenda. Ik was als gast hierheen gekomen. Zoo dikwijls ik preekte, was de kerk zóó vol, dat de menschen elkander verdrongen. Toen de Regee ring in Coblenz mij vroeg, of ik de Agenda zou aannemen, als ik een beroep hierheen zou krij gen, antwoordde ik: „Neen! Dat is wel goed voor de Kerken in de andere provincieè, maar voor de Kerk der Ryn-provincie is het verderfelijk, voor namelijk omdat de beste leden er tegen zyn (de Regeering heeft dan ook later voor de Rijnpro vincie en Westfa'en aparte bepalingen gemaakt). Overigens zult gij met deze Agenda slechts een brug bouwen voor de Roomschen en u zelf ver zwakken." Dat werd mij kwalijk genomen, en er kwam een gebod, volgens hetwelk mij alle kan sels der Rijn-provincie verboden werden. Ik zond nu dat verbod van Coblenz aan den toen- maligen Kroonprins. Deze kwam te Coblenz om te hooren of alles zóó gegaan was. Hij liet aan de hceren hun bevel zien en verlangde van hen, dat zij het zouden terugnemen. Zij schrokken en ontboden mij te Coblenz. Ik zeide wederom mijne meening. Maar één onder hen bleef op zijn wil staan en zette hem door in plaats van den wensch van den Kroonprins te vervullen. Ik keerde dus weder naar Holland terug." Dit verhaal van Kohlbrügge, zoovele jaren later aan de catechisanten gegeven, k'opt met de feitelijke geschiedenis. Het was de hartelijke be geerte van den vromen koning Frederik Willem III geweest, dat in zijn rijk (in Pruisen) de gerefor meerden met de luterschen zich kerkelijk zouden vereenigen en de tijdsomstandigheden schenen daartoe ongemeen guns'.ig. Het confessioneel be wustzijn was verzwakt. Het luthersche supra naturalisme was bereid Luthers avondmaa'sleer prijs te geven, terwijl de gereformeerden Calvijns door Dr. h. kaajan praedestinatieleer weinig meer op prijs stelden. Zoo was dan ook de Pruisische Unie tot stand ge komen. Een nieuwe gemeenschappelijke agenda werd in 1829 in geheel Pruisen ingevoerd. Maar de reactie was niet uitgebleven, vooral toen het con- fessioneele bewustzijn weer levendig werd. De weerstrevende predikanten werden echter met af zetting gestraft en zelfs met den kerker en met allerlei politie-maatregelen gekweld. Daardoor groeide nog de tegenzin. Straks ontwaakte ook bij vele gereformeerden de liefde voor het ken merkende van hun kerk. Met name was dit het geval in het Wupperdal, waar het* kerkelijk leven krachtig werd aangekweekt, inzonderheid (zooals we nu zullen zien) door Dr Kohlbrügge. In Elberfeld was er namelijk een kring van getrouwen, die niet wilden bukken. Onder dezen waren vooral de Von der Heydts (Carl, Daniël en August), die tot de aanzienlijkste burgers van Elberfeld behoorden, maar een kleine meerder heid der gemeenteleden onderwierp zich aan het staatsgezag in de Kerk. Voor de Von der Heydts was nu de breuk in de Kerk volkomen en Carl en Daniël trokken zich uit het kerkelijk leven en uit allen kerkelijken arbeid, waarin zij vroeger een eerste plaats had den ingenomen, voor goed terug. Maar wat nu? In het laatst van 1845 of begin van 1846 begeerden deze „doleerende broeders" te Elberfeld Kohl brügge tot hun herder en leeraar. Wat zou Kohlbrügge doen? Hij gaf gehoor. In Juni 1846 kwam hij te Elberfeld. Deze beslissing was hem niet gemakkelijk geval len. Hoe hing het echtpaar Kohlbrügge aan hun vaderland en verlangden ze beiden met hart en ziel in Nederland te kunnen wonen. En het is een feit, dat hoewel zy kozen voor Elberfeld, zij zich in Duitschland steeds als ballingen heb ben gevoeld, die nimmer aan het eigenaardige slag van menschen in het Wupperdal konden wennen. Dr J. C. S. Locher schrijft dan ook: „De gehechtheid van beiden aan hun land, die zich in tal van brieven uit, het heimwee, het reik halzend uitzien of zich toch niet nog een weg zou openen tot een betrekking in eigen land, zijn aandoenlijk." Maar voorloopig bleef er niets anders over dan aan de roepstem uit Duitschland gevolg te geven. Daarbij kwam nog iets. Er waren vele herderlooze schapen in Elberfeld, maar sommigen neigden tot separatie, onder wie niemand minder dan Carl von der Heydt. En zoo kon Kohlbrügge, naar zijn meening, seperatie tegengaan. Toch werd Kohl brügge in dezen tijd nog erg geslingerd. Maar ten slotte gaf hy zich gewonnen. Dr Locher schrijft: „Men lette hier in 't bijzonder daarop, dat Kohlbrügge er op uit was, de ver strooide schapen terecht te brengen; geheel iets anders dan de afscheidingsbeginselen, waarbij men vooral een zuiver kerkje wil houden." Toch kreeg het den schijn, dat Kohlbrügge zijn scherp standpunt, dat hij tegen Ds de Cock, Ds Brummelkamp en anderen had ingenomen, heeft verloochend. (Wordt vervolgd) goudschesingel 105, r'dam ten dienste van de lezers der Vijf Samen werkende Christelijke Dagbladen. CORRESPONDENTIE J. H. te Rotterdam-O. 15 Bussink genoteerd. Mej. A. C. te Ginneken. 115 Ark genoteerd. F. G. te Ouderkerk a. d. IJsel. 871 punten geno teerd. Wilt U de plaatjes, die voor ons waardeloos zijn, retour? F G. te Voorburg. 60 D. E. genoteerd. R. J. M. te Brunssum. 190 Vim genoteerd. Wil s.' .p. gratis ruilformulier zenden aan: Woonplaats: Naam: Adres* Datum: Voorwaarden: 1 De Ruilbeurs bepaalt de waarde der bons en plaatjes. 2 Tot 500 pt. betaalt u 15 ct., tot 1000 pt. 20 ct. (aan postzegels). 3 Is het gevraagde niet in voorraad, dan leest U het antwoord in het Zondagsblad 4 Van éér soort mag niet meer dan tot een waarde van 500 pt. per maand aangevraagd worden. 5 Tevee' gestuurde punten kunnen geboekt blij ven tot een volgende zending. 6 Van het puntenaantal dat U stuurt, wordt door de Ruilbeurs 5 pet afgetrokken. 7 Vraagt U van een album speciale nummers, dan betaalt U 2 pt. per plaatje meer. 8 Oude Verkade, Klaverblad, Wascholine, Coe- lingh, Patria, Rademaker, Pette, Haas' plaatjes nemen we niet meer aan. Voorloopig kunnen we geen Hille-plaatjes of -bons, Van Nelle en Holl. Zwits. Weegschaaltjes gebruiken. Ook Verkade Rivierenbons nemen we vanaf heden niet meer aan. Ze kunnen wel aangevraagd wor den. Door de enorm groote aanvraag van Levers Zeep- bons zijn wij genoodzaakt, tijdelijk geen aanvra gen voor deze bons in behandeling te nemen. Wel zullen wij ze graag ontvangen. De waarde der bons is als volgt: Bussink 8, Coe- lingh 3, D-E 6, v. Delft plaatjes 10, Dobbelman 4, H-O 6, Droste 20, Hagzegels 10, Hille 8, Holl. Zw. Weegsch. 3, Paul Kaiser 6, Klaverblad 5, Klok- zeep 20, Kwatta 3, Lever's zeep 20, van Nelle 4, Patria 10, Pette 6, Pleines 3, Rademaker 3, Sickesz 3, Verkade 4, Rivieren 4, Wascholine 2. Wie helpt aan: v. Rossum, Kwatta winkelierstroo- ken, Haas en Van Brero, Scholten, D.E., Vim. Verder nemen we aan: Pleines duifmerken, oodex oons, Era, Everlasting, Hapé, Van der Sluys, Stark, Scholten, IJzendijk, Vergulde Hand, Winkeliersbons van Sickesz, Pax. KRUISWOORDRAADSEL 1 2 r 4 5 V 8 9 10 11 F— 13 r t L A r i h. J 14 13 -■ 16 17 18 r—i r-i 19 20 21 F L 22 23 r 2> 't - 27 Horizontaal: 1 stormhoed 4 wapen 7 vereeniging 8 spoorstaaf 9 vulkaan in Europa 12 bedekking 14 boom 15 Russ. keizerlijk bevelschrift 16 vuistvechter 17 voor 19 ernstig 22 vlug 24 teeken (Gr.) 25 zeewier 16 schop 27 in zee uitloopend gebergte Verticaal: 1 vel 2 slot 3 meekrap 4 spoedig 5 snoer, om papieren aan te rijgen 6 rots in zee 10 boomarmen 11 evenmensch 13 stad in Japan 14 lof 17 brief vervoer 18 stuurrad 20 stad in Letland 21 greppel 22 levensvocht 23 gomachtige harsstof OPLOSSING van het Kruiswoordraadsel in het vorige Zondag- blad Horizontaal: 1 effendi, 4 per, 5 Ada, 7 dis, 9 porto, 11 Nero, 12 Oslo, 13 orion, 16 net, 17 vi, 18 Alp, 19 die, 20 Minerva. Verticaal: 1 eer, 2 emir, 3 ido, 4 phonola, 6 agnosie, 7 doorn, 8 stoot, 7 pro, 14 ieme, 15 olm, 17 via, 19 dv. 408 dom, zoo naïf, zoo listig en geslepen, en zoo een voudig en toch een oude man. Kon dat mogelijk zijn? Blijkbaar wel. Na een kort beraad met zichzelf, hoe hij het doen moest, nam de nieuwe dominé het woord. Hij nam Dir-Dirk by de hand en ging met hem tot den Gekruisigde. Drie weken hadden zich weer by het verleden i die drie weken was Dir-Dirk heel veel ver- anderd. Althans naar het uiterlijk. Zijn gezicht rimpelde nog meer, z'n wangen vielen in, z'n hoofd begon angstig veel op een doodskop te gelijken. Hij ging geregeld naar de kerk. Of hij geloofde? Wat weten wij van het zieleleven van onzen medemensch? Wij moeten tenslotte niet oordeelen' In het dorp schudde men het hoofd. De wonderen waren de wereld niet uit, zeide men. Tot er plotseling een keer kwam in de verander de levenshouding van Dir-Dirk. Door een heel eenvoudige oorzaak. Dir-Dirk woonde al jaren in een „eigen" huis. Hij had jaren geleden al, een huis gekocht op schuld. Met veel „kunst en vliegwerk" had hij een ge deelte van de hypotheek weten af te lossen. Zoo had hij een eigen huis. waarvan eigenlijk geen steen de zijne was. En zoo zaten er veel in het dorp. In de goede ou de tijd was het gemak kelijk koopen, hypotheken waren er altijd te krijgen. De huren waren hoog. Je kon beter een huis koopen. Dir-Dirk had er lang over nage dacht en had eindelijk het avontuur gewaagd. En dat huis werd het toppunt van z'n durven; van z'n leven. Stel je voor, Dir-Dirk en een eigen huis. 'tWas niet meegevallen. Rente, belasting, onder houd, hij moest dat alles opbrengen. Maar hij zette z'n tanden op elkaar en betaalde. En met het jaar, telkens als hij weer een vijftig harde guldens had afgelost, steeg zijn trots. Maar Dir-Dirk werd oud. En vijftig gulden per jaar zet geen zoden aan den dijk. Dir-Dirk had dertig jaren afgelost, en de muren kraakten nog van de schuld. Vijf en dertig hon derd gulden was niet te duur geweest in de oor logsjaren. Maar het bracht nu misschien vijftien honderd, of tweeduizend gulden op. 't Was toch feitelijk lam, als je altijd betaalde, voor niets eigenlijk. De hypotheekhouder was anders een best mensch. Ofschoon hij christelijk was, had hij toch de rente met één percent verlaagd. Dat was iets wat Dir-Öirk op prijs stellen kon. En als tegenprestatie noemde Dir-Dirk hem altijd „een knap Kristemensch". Voor wat, hoort wat Dat de hypotheek wel eens opgevraagd kon wor den, daar dacht Dir-Dirk geen oogenblik aan. Toch gebeurde het. Op een Dinsdagmorgen kwam een groene, dicht- gelakte brief. Van een notaris. En waarin heel laconiek aan Dir-Dirk werd verteld, dat hij zorgen Nu nadert dra het einde van de zomer: De geur en fleur der planten flenst en kwijnt. Doodsadem strijkt over 't welkend lommer. De kille mist doortrekt het en 't verdwijnt. Het schoon heeft uit. De rijpe vruchten komen. Door 't gelend loof glanst de appel en de peer. Bedauwde druiven, die van zwaarte barsten. Omgonsd door bijen, zoemend van begeer. De oogst genaakt. Geef ons een rijke zegenI Heer. zoek bij ons geen vrucht. De hand is leeg. De wil is goed. Helaas, het vleesch bood zwakte. Ons faalde kracht, waardoor men mets verkreeg. Ik durf U toch met mijn gebrek te naderen: Wat ik niet kan. rekent Gij mij niet aan. Ik deed. wat ik kon. Meer valt er niet te vergen. Mijn leege hand doet mij niet schuldig staan. JOH AN GOOSSEN moest, dat de centen er kwamen. Tenminste, dat begreep hij er van. Een oogenblik zat het manneke dwaas voor zich uit te staren, alsof hij de bloemetjes van het behang telde. Toen brak de bitterheid uit hem los. Woede, zie dend en tierend, raasde in hem op. Hy zei geen woord, maar stille woede is vreeselijker dan uit razende drift. Want de eerste is onmachtiger Zoo'n vent! Had hij eerst hem, Dirk, z'n bloedige centjes laten betalen! En nu dit. Waar moest hij het geld vandaan halen? Wie zou hem helpen? Niemand immers. Ze' zouden hem uitlachen en zeggen dat hy zich maar redden moest. Dat was nou de man, die hij altijd een „knap Kriste mensch" genoemd had! Zie je wel. Dat was ook zoo'n bedrieger, die het hemd van een arm mensch nog verkoopen zou. Mooi hoor! Kon ie dus op z'n gemak op de straat gaan zitten. Dus daar had hij nu voor gewerkt! Voor een ander. Voor een diknek. Wat die dominé vertelde, was allemaal onzin. Die was geen haar beter. Hy geloofde hem niet. Hij geloofde er geen steek van. Hij geloofde het nooit. Als ze hem zoo uit z'n huis trapten zou hy zeker hen nog achterna dansen Het was een loer, van die kerel. Wat een draai bord. Z'n vuisten balden zich, z'n gelaat vertrok stuipachtig. Een roode nevel trok voor zijn tranende oogen. Een siddering doorschokte z'n tenger lichaam. Zijn hoofd zonk langzaam op zyn borst, alsof hy eer biedig groette. Zijn trekken verstarden in een grijns. De dood nam hem op in zyn sterke armen en droeg hem weg. Dir-Dirks sombere verwachting was verwerke lijkt. De volgende morgen ging de aanspreker van huis tot huis, van deur tot deur, en dreunde zyn be richt op, dat hem al was vooruitgesneld: „Heden wordt U namens echtgenoote en kinderen bekend gemaakt het overlijden van Dirk Vlas in den leeftijd van zes en zestig jaar en negen maanden". „Och ja, mensch, nouw zie je toch, dat een mensch gauw weg wezen ken. Dat zie je an moin Dirk. Zoo zit ie an tafel in z'n stoel en zoo is ie, zonder wat te zeggen, dood. Een beroerte, zoide dokter. Hoi was aars een beste man voor me", zeide vrouw Vlas op het begrafenismaal. „Ja, ja," zeurde het koor der buurvrouwen mee warig, „een mensch ze leve ken gauw ofsnede DOOR LENA REEDIJK O DAAR staat een tengere jonge vrouw. Ze komt langzaam naderbij. „En hier," zegt Paps eensklaps heel ernstig. „Hier breng ik jullie een lieve moeder." Jo-Jo stapt kordaat naar voren. „Dag moes, zegt ze zonnig, en steekt haar handje uit. Ook Dik komt ver legen wat dichterbij. „Dag lieve kindertjes," zegt een diepe warme stem, met een eenigszins vreemd accent. Zij buigt zich naar voren en drukt een kus op de blo zende wangetjes. „En hoe heet jij?" vraagt ze dan. „Ik heet Jo en dan nóg eens Jo, en dat is Dik, Dik Trom," zegt Jo-Jo ondeugend. „Dus jij hebt twee namen, wat vind ix aat leuk." „Waar is Jet?" vraagt Paps verwon derd. ,,'k Weet niet, hoor Papsie," zei Jo-Jo. Dan gaan ze met z'n viertjes den tuin door naar huis. In de hal wacht juf hen op. om haar mijnheer en mevrouw hartelijk te verwelkomen. „Juf, waar is Jet toch?" vraagt Paps opnieuw. „Ik weet het heusch niet, meneer. Na etenstijd heb ik haar niet meer ge zien. Ik zal straks eens even op haar kamer kijken, maar komt u eerst mee naar de huiskamer." Jo-Jo en Dik huppelen ieder aan va ders hand de kamer binnen. Vader blijft verrast staan. Op de tafel op de piano in eiken hoek van de kamer overal ston den bloemen. Het was een echt feestelijk gezicht. Paps kijkt z'n jonge vrouw diep in de oogen en zegt: „Ine, ik hoop, dat je je hier heel gelukkig zult gevoelen." „Waar blijft Jetje nu toch," komt Paps nu ongeduldig. Net als hij dit gezegd heeft wordt de kamerdeur opengedaan en komt Jet binnen. Ze blijft even stilstaan. Haar gezichtje ziet bleeker dan anders en méér nog dan ooit lijkt ze nu op haar jong gestorven moeder. „Jet. waar zit je toch?" vraagt Paps lachend. „Dag Paps," zegt Jet even heel blij als ze haar vader terugziet. „Dag kind, dag Jetje." Paps trekt Jet naar zich toe en kust haar. Dan kijkt Jet naar de „vreemde vrouw." Is dat de nieuwe moeder? Zóó had zij haar zich niet voorgesteld. Ze ziet een smal gezichtje voor zich, waar een paar donkere, vochtige oogen in gloeien. De blauw zwarte lokken liggen in zachte golven over het hooge voorhoofd. Ze is nog heel jong, en zooals ze daar staat, lijkt ze haast een kind. „En dit is dan zeker Jet hè," zegt een lieve stem. Even blijft Jet verwonderd en ver- b'uft stil staan. Héél even maar twijfelt ze, maar dar zegt het booze stemmetje diep in haai 't Is immers maar een „vreemde Hoe kun je nu een „vreemde' mod der noemen. Jet richt haar trotsche hoofdje re n omhoog en kijkt haar nieuwe moeder koel aan. Dag mevrouw,' zegt ze. Er hangt een stille spanning in t vertrek, 't Lijkt net of alles er opeens niet meer zóó feestelijk meer uitziet. De bloemen en de hééle kamer lijken opeens met een triestheid overgoten. Vader zwijgt en nu begrijpt hij waaróm Jet zich zóó lang had schuil gehouden, doch hij wil nu hiervan nog niets zeggen. Juf kijkt vader triomfantelijk aan, alsof ze zeggen wil: Heb ik 't altijd niet gezegd, dat je oudste dochter een ondeugend, hooghartig schepsel is? Ine houdt zich goed. alleen is er in de diepte van haar donk're oogen een droeve glans. Dan verbreekt JoJo de stemming, en roept: O Paps, kijk is een vlinder in de serre. Dan gaat Paps vertellen, vertellen over de verre vreemde landen, en langzaam aan komt de stemming er weer in, alleen doet Jet of de nieuwe moeder er héél niet is. Paps merkt het wel, maar doet alsof nij het niet ziet. 't Zal met een paar dagen wel anders worden, denkt hy. t Is ook een heele overgang voor z'n kinderen, en vooral Jet was nogal een beetje trotsch en had een moeilijk karakter. Jo-Jo en Dik zijn met hun moeder al goede maatjes geworden. Jo-Jo zit dicht tegen haar aan, op een Laag voetenbankje en moes vertelt ook van het verre land waar zij geboren is, terwijl streelt ze de blonde krullen van de kleine Jo-Jo. Voor Jet is het een moeilijke dag, en ze is heel bly als ze Paps 's avonds meden nacht kan zeggen. Pao? houdt haar hand even vast en <iik* haar veelbeteekenend aan. Jaarna steekt Jet „de vreemde" de land toe, en zegt niets anders dan: Goeden nacht." Ze gaat naar boven en blijft in haar Kamertje voor de boekenkast staan. Ze kijkt naar moeders portret. Dan keert ze zich om en neemt het niet. zooals eiken avond, even in haar handen. Waren dat moeders vriende'ijke oogen? Die oogen keken boos en be droefd. Die oogen schenen te zeggen: „Is dat mijn oudste dochter? Kan ik daar trotsch op zijn?" 't Was alsof die lieve stem tot haar zei: „Jetje, kind, zóó mag je niet handelen. Daar doe je gróóte zonde aan. Je weet, de Heere in den hemel kijkt op je neer. Hij hóórt en ziet alles. Hij kent je booze hartje. Over win je, Jet, overwin je en bidt of God je helpen wil." Jet kleedt zich vlug uit en kruipt diep onder de dekens. Ze wil liefst nu nergens meer aan denken. Alles, alles is even naar. Zeifs haar eigen moedertje kijkt haar boos aan. Ze doet haar lieve Paps verdriet. Ze doet de nieuwe moeder verdriet. Maar erger nog: ze doet God verdriet; en het booze stemmetje fluistert in haar: ,,'t Is immers maar een vreemde." Daar, op die foto, dat was je eigen moedertje en niemand kan dan je moeder meer zijn. Hoe kan je nu tegen „een vreemde" moeder zeggen. Dat bestaat toch niet? Nu niet en nooit!, denkt Jet. Dan valt ze in een diepe slaap. En in de andere kamer bidt er een jonge vrouw: „Heere, help mij, om een goede moeder te zijn...." Den anderen morgen vertrekt Juf, en Jet gaat weer naar school en neemt Jo-Jo en Dik ook zoover mee. Aan de lagere school geeft ze de kleine druktemakers aan de deur af. en zoo gaat het vele dagen achter elkaar. Jet wordt stil en teruggetrokken. De leeraar kijkt haar telikens oplet tend aan. Die Jetje was voorheen veel vroo'ijker dan tegenwoordig, vond hij. Wat zou haar schelen? Ook thuis is Jet stil. (Wordt vervolgd) 405

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 15