Kohlbrügge naar Duitschland
DE RUILBEURS
12
Moeders Oudste
n.
DEN 14en Augustus 1845 verliet Kohlbrügge
Utrecht om opnieuw in Duitschland herstel
van zijn gezondheid te zoeken. Ook die zijnef
vrouw had door de teleurstellingen in Nederland
ondervonden, geleden. De kansets in Nederland
bleven voor Koh'.brügge gesloten; een bevel van
Koning Willem I om hem in zijn eer te herstellen
was niet uitgevoerd; pogingen van machtige Mi
nisters om hem weer op den kansel te brengen,
hadden gefaald; de benoeming tol hoogleeraar
was hem ontgaan, daar de liberalen en demo
craten wel hadden gezorgd, dat dit niet gebeurde.
Geen wonder, dat een smartelijk gevoel, nameloos
zelfs, hem vervulde, toen hij van de boot het
laatste Höllandsche dorp achter zich zag.
Te Godesberg vond hij wat hij zocht: in zijn
gezondheid en die zijner vrouw kwam weldra
een gunstige keer. Hier was alles naar wensch:
een geriefelijke woning, een aangenaam uitzicht,
een kostelijke omgeving, een geschikt wandel
oord. Kohlbrügge werd dan ook niet moede de
schoonheid van het landschap te prijzen. Ook
ontmoette hij hier de familie Von der Heydt uit
Elberfeld. Aanvankelijk was het uitstapje voor
cenige weken bepaald, maar God had het anders
besloten.
In Godesberg had hy weldra des Zondags een
vergadering van meer dan twintig personen
rondom zich. Onderwijl vergat hij zijn Hölland
sche vrienden niet. Hij zou voor hen blijven leven,
waken, arbeiden zoolang hij in deze verbrekelyke
hutte wezen zou. Ook schreef hy in het Duitsch
een werkje: Waartoe het Oude Testamentwaar
in hy het Goddelijk gezag en de hooge beteekenis
van dit deel der Heilige Schrift handhaafde met
een beroep op Christus en Zijn Apostelen. Tevens
onderhield hij een drukke correspondentie en
schreef hij een betrachting over den Vijftigsten
Psalm en een fragment van een Catechismus. Hij
begon dus te herleven en eenige activiteit te
ontplooien.
Met zijn vriend Von der Heydt, uit Elberfeld,
besprak hij telkens de gebeurtenissen, die in den
laatsten tijd in Elberfeld groote beroering had
den verwekt. Van regeeringswege zou er een
nieuwe „Kerkorde voor Rynland en Westfalen"
worden ingevoerd.
Maar laat ik aan Kohlbrügge zeiven het woord
geven. In 1868 vertelde deze aan de kinderen op
de catechisatie het volgende: „In 't jaar 1830 werd
in Elberfeld in de Gereformeerde Gemeente eene
Agenda ingevoerd, dat is een voorschrift, hoe de
predikanten in de Kerk moeten bidden. Koning
Friedrich Wilhelm III ergerde er zich namelijk
over, dat in zijn land menig predikant zoo zonder
voorbereiding den kansel beklom en zooveel ver
onachtzaamde. Dan was het ook zijn wensch, de
Gereformeerden en de Lutherschen zooveel a's
mogelijk met elkander te vereenigen. Die ge
dachte was iets moois voor zijn koninklijk hart.
Ik zelf houd ook zeer veel van Luther en heb
van Luther veel meer gelezen dan van Calvijn.
Het beste, dat de Luthersche Kerk ooit heeft
gehad, is mij in hoofd en ziel gegaan, zoodat ik
het in mij omdraag. Toen ik nu in het jaar 1833
hier was, werd er veel gesproken over de
Agenda. Ook de predikanten waren er tegen en
wilden ze eerst vols!rekt niet aannemen, en ook
de menschen, die toenmaa's leefden, uwe ouders
en grootouders, waren verschrikkelijk tegen de
Agenda. Ik was als gast hierheen gekomen. Zoo
dikwijls ik preekte, was de kerk zóó vol, dat de
menschen elkander verdrongen. Toen de Regee
ring in Coblenz mij vroeg, of ik de Agenda zou
aannemen, als ik een beroep hierheen zou krij
gen, antwoordde ik: „Neen! Dat is wel goed voor
de Kerken in de andere provincieè, maar voor de
Kerk der Ryn-provincie is het verderfelijk, voor
namelijk omdat de beste leden er tegen zyn (de
Regeering heeft dan ook later voor de Rijnpro
vincie en Westfa'en aparte bepalingen gemaakt).
Overigens zult gij met deze Agenda slechts een
brug bouwen voor de Roomschen en u zelf ver
zwakken." Dat werd mij kwalijk genomen, en er
kwam een gebod, volgens hetwelk mij alle kan
sels der Rijn-provincie verboden werden. Ik
zond nu dat verbod van Coblenz aan den toen-
maligen Kroonprins. Deze kwam te Coblenz om
te hooren of alles zóó gegaan was. Hij liet aan
de hceren hun bevel zien en verlangde van hen,
dat zij het zouden terugnemen. Zij schrokken en
ontboden mij te Coblenz. Ik zeide wederom mijne
meening. Maar één onder hen bleef op zijn
wil staan en zette hem door in plaats van den
wensch van den Kroonprins te vervullen. Ik
keerde dus weder naar Holland terug."
Dit verhaal van Kohlbrügge, zoovele jaren later
aan de catechisanten gegeven, k'opt met de
feitelijke geschiedenis. Het was de hartelijke be
geerte van den vromen koning Frederik Willem III
geweest, dat in zijn rijk (in Pruisen) de gerefor
meerden met de luterschen zich kerkelijk zouden
vereenigen en de tijdsomstandigheden schenen
daartoe ongemeen guns'.ig. Het confessioneel be
wustzijn was verzwakt. Het luthersche supra
naturalisme was bereid Luthers avondmaa'sleer
prijs te geven, terwijl de gereformeerden Calvijns
door Dr. h. kaajan
praedestinatieleer weinig meer op prijs stelden.
Zoo was dan ook de Pruisische Unie tot stand ge
komen. Een nieuwe gemeenschappelijke agenda
werd in 1829 in geheel Pruisen ingevoerd. Maar de
reactie was niet uitgebleven, vooral toen het con-
fessioneele bewustzijn weer levendig werd. De
weerstrevende predikanten werden echter met af
zetting gestraft en zelfs met den kerker en met
allerlei politie-maatregelen gekweld. Daardoor
groeide nog de tegenzin. Straks ontwaakte ook
bij vele gereformeerden de liefde voor het ken
merkende van hun kerk. Met name was dit het
geval in het Wupperdal, waar het* kerkelijk leven
krachtig werd aangekweekt, inzonderheid (zooals
we nu zullen zien) door Dr Kohlbrügge.
In Elberfeld was er namelijk een kring van
getrouwen, die niet wilden bukken. Onder dezen
waren vooral de Von der Heydts (Carl, Daniël
en August), die tot de aanzienlijkste burgers van
Elberfeld behoorden, maar een kleine meerder
heid der gemeenteleden onderwierp zich aan het
staatsgezag in de Kerk.
Voor de Von der Heydts was nu de breuk in de
Kerk volkomen en Carl en Daniël trokken zich
uit het kerkelijk leven en uit allen kerkelijken
arbeid, waarin zij vroeger een eerste plaats had
den ingenomen, voor goed terug. Maar wat nu?
In het laatst van 1845 of begin van 1846 begeerden
deze „doleerende broeders" te Elberfeld Kohl
brügge tot hun herder en leeraar.
Wat zou Kohlbrügge doen? Hij gaf gehoor. In Juni
1846 kwam hij te Elberfeld.
Deze beslissing was hem niet gemakkelijk geval
len. Hoe hing het echtpaar Kohlbrügge aan hun
vaderland en verlangden ze beiden met hart en
ziel in Nederland te kunnen wonen. En het is
een feit, dat hoewel zy kozen voor Elberfeld,
zij zich in Duitschland steeds als ballingen heb
ben gevoeld, die nimmer aan het eigenaardige
slag van menschen in het Wupperdal konden
wennen. Dr J. C. S. Locher schrijft dan ook: „De
gehechtheid van beiden aan hun land, die zich
in tal van brieven uit, het heimwee, het reik
halzend uitzien of zich toch niet nog een weg
zou openen tot een betrekking in eigen land, zijn
aandoenlijk." Maar voorloopig bleef er niets
anders over dan aan de roepstem uit Duitschland
gevolg te geven.
Daarbij kwam nog iets. Er waren vele herderlooze
schapen in Elberfeld, maar sommigen neigden tot
separatie, onder wie niemand minder dan Carl
von der Heydt. En zoo kon Kohlbrügge, naar zijn
meening, seperatie tegengaan. Toch werd Kohl
brügge in dezen tijd nog erg geslingerd. Maar ten
slotte gaf hy zich gewonnen.
Dr Locher schrijft: „Men lette hier in 't bijzonder
daarop, dat Kohlbrügge er op uit was, de ver
strooide schapen terecht te brengen; geheel iets
anders dan de afscheidingsbeginselen, waarbij
men vooral een zuiver kerkje wil houden."
Toch kreeg het den schijn, dat Kohlbrügge zijn
scherp standpunt, dat hij tegen Ds de Cock, Ds
Brummelkamp en anderen had ingenomen, heeft
verloochend.
(Wordt vervolgd)
goudschesingel 105, r'dam
ten dienste van de lezers der Vijf Samen
werkende Christelijke Dagbladen.
CORRESPONDENTIE
J. H. te Rotterdam-O. 15 Bussink genoteerd.
Mej. A. C. te Ginneken. 115 Ark genoteerd.
F. G. te Ouderkerk a. d. IJsel. 871 punten geno
teerd. Wilt U de plaatjes, die voor ons waardeloos
zijn, retour?
F G. te Voorburg. 60 D. E. genoteerd.
R. J. M. te Brunssum. 190 Vim genoteerd.
Wil s.' .p. gratis ruilformulier zenden aan:
Woonplaats:
Naam:
Adres*
Datum:
Voorwaarden:
1 De Ruilbeurs bepaalt de waarde der bons en
plaatjes.
2 Tot 500 pt. betaalt u 15 ct., tot 1000 pt. 20 ct.
(aan postzegels).
3 Is het gevraagde niet in voorraad, dan leest
U het antwoord in het Zondagsblad
4 Van éér soort mag niet meer dan tot een
waarde van 500 pt. per maand aangevraagd
worden.
5 Tevee' gestuurde punten kunnen geboekt blij
ven tot een volgende zending.
6 Van het puntenaantal dat U stuurt, wordt door
de Ruilbeurs 5 pet afgetrokken.
7 Vraagt U van een album speciale nummers,
dan betaalt U 2 pt. per plaatje meer.
8 Oude Verkade, Klaverblad, Wascholine, Coe-
lingh, Patria, Rademaker, Pette, Haas' plaatjes
nemen we niet meer aan.
Voorloopig kunnen we geen Hille-plaatjes of
-bons, Van Nelle en Holl. Zwits. Weegschaaltjes
gebruiken.
Ook Verkade Rivierenbons nemen we vanaf heden
niet meer aan. Ze kunnen wel aangevraagd wor
den.
Door de enorm groote aanvraag van Levers Zeep-
bons zijn wij genoodzaakt, tijdelijk geen aanvra
gen voor deze bons in behandeling te nemen. Wel
zullen wij ze graag ontvangen.
De waarde der bons is als volgt: Bussink 8, Coe-
lingh 3, D-E 6, v. Delft plaatjes 10, Dobbelman 4,
H-O 6, Droste 20, Hagzegels 10, Hille 8, Holl. Zw.
Weegsch. 3, Paul Kaiser 6, Klaverblad 5, Klok-
zeep 20, Kwatta 3, Lever's zeep 20, van Nelle 4,
Patria 10, Pette 6, Pleines 3, Rademaker 3,
Sickesz 3, Verkade 4, Rivieren 4, Wascholine 2.
Wie helpt aan: v. Rossum, Kwatta winkelierstroo-
ken, Haas en Van Brero, Scholten, D.E., Vim.
Verder nemen we aan: Pleines duifmerken, oodex
oons, Era, Everlasting, Hapé, Van der Sluys,
Stark, Scholten, IJzendijk, Vergulde Hand,
Winkeliersbons van Sickesz, Pax.
KRUISWOORDRAADSEL
1
2
r
4
5
V
8
9
10
11
F—
13
r t
L A
r i
h. J
14
13
-■
16
17
18
r—i
r-i
19
20
21
F
L
22
23
r
2>
't
-
27
Horizontaal:
1 stormhoed
4 wapen
7 vereeniging
8 spoorstaaf
9 vulkaan in Europa
12 bedekking
14 boom
15 Russ. keizerlijk bevelschrift
16 vuistvechter
17 voor
19 ernstig
22 vlug
24 teeken (Gr.)
25 zeewier
16 schop
27 in zee uitloopend gebergte
Verticaal:
1 vel
2 slot
3 meekrap
4 spoedig
5 snoer, om papieren aan te rijgen
6 rots in zee
10 boomarmen
11 evenmensch
13 stad in Japan
14 lof
17 brief vervoer
18 stuurrad
20 stad in Letland
21 greppel
22 levensvocht
23 gomachtige harsstof
OPLOSSING
van het Kruiswoordraadsel in het vorige Zondag-
blad
Horizontaal: 1 effendi, 4 per, 5 Ada, 7 dis,
9 porto, 11 Nero, 12 Oslo, 13 orion, 16 net, 17 vi,
18 Alp, 19 die, 20 Minerva.
Verticaal: 1 eer, 2 emir, 3 ido, 4 phonola,
6 agnosie, 7 doorn, 8 stoot, 7 pro, 14 ieme, 15 olm,
17 via, 19 dv.
408
dom, zoo naïf, zoo listig en geslepen, en zoo een
voudig en toch een oude man.
Kon dat mogelijk zijn? Blijkbaar wel.
Na een kort beraad met zichzelf, hoe hij het doen
moest, nam de nieuwe dominé het woord.
Hij nam Dir-Dirk by de hand en ging met hem
tot den Gekruisigde.
Drie weken hadden zich weer by het verleden
i die drie weken was Dir-Dirk heel veel ver-
anderd. Althans naar het uiterlijk.
Zijn gezicht rimpelde nog meer, z'n wangen vielen
in, z'n hoofd begon angstig veel op een doodskop
te gelijken.
Hij ging geregeld naar de kerk. Of hij geloofde?
Wat weten wij van het zieleleven van onzen
medemensch? Wij moeten tenslotte niet oordeelen'
In het dorp schudde men het hoofd. De wonderen
waren de wereld niet uit, zeide men.
Tot er plotseling een keer kwam in de verander
de levenshouding van Dir-Dirk. Door een heel
eenvoudige oorzaak.
Dir-Dirk woonde al jaren in een „eigen" huis. Hij
had jaren geleden al, een huis gekocht op schuld.
Met veel „kunst en vliegwerk" had hij een ge
deelte van de hypotheek weten af te lossen.
Zoo had hij een eigen huis. waarvan eigenlijk
geen steen de zijne was. En zoo zaten er veel in
het dorp. In de goede ou de tijd was het gemak
kelijk koopen, hypotheken waren er altijd te
krijgen. De huren waren hoog. Je kon beter een
huis koopen. Dir-Dirk had er lang over nage
dacht en had eindelijk het avontuur gewaagd.
En dat huis werd het toppunt van z'n durven;
van z'n leven. Stel je voor, Dir-Dirk en een eigen
huis.
'tWas niet meegevallen. Rente, belasting, onder
houd, hij moest dat alles opbrengen.
Maar hij zette z'n tanden op elkaar en betaalde.
En met het jaar, telkens als hij weer een vijftig
harde guldens had afgelost, steeg zijn trots.
Maar Dir-Dirk werd oud. En vijftig gulden per
jaar zet geen zoden aan den dijk.
Dir-Dirk had dertig jaren afgelost, en de muren
kraakten nog van de schuld. Vijf en dertig hon
derd gulden was niet te duur geweest in de oor
logsjaren. Maar het bracht nu misschien vijftien
honderd, of tweeduizend gulden op. 't Was toch
feitelijk lam, als je altijd betaalde, voor niets
eigenlijk.
De hypotheekhouder was anders een best mensch.
Ofschoon hij christelijk was, had hij toch de rente
met één percent verlaagd.
Dat was iets wat Dir-Öirk op prijs stellen kon.
En als tegenprestatie noemde Dir-Dirk hem altijd
„een knap Kristemensch". Voor wat, hoort wat
Dat de hypotheek wel eens opgevraagd kon wor
den, daar dacht Dir-Dirk geen oogenblik aan.
Toch gebeurde het.
Op een Dinsdagmorgen kwam een groene, dicht-
gelakte brief. Van een notaris. En waarin heel
laconiek aan Dir-Dirk werd verteld, dat hij zorgen
Nu nadert dra het einde van de zomer:
De geur en fleur der planten flenst en kwijnt.
Doodsadem strijkt over 't welkend lommer.
De kille mist doortrekt het en 't verdwijnt.
Het schoon heeft uit. De rijpe vruchten komen.
Door 't gelend loof glanst de appel en de peer.
Bedauwde druiven, die van zwaarte barsten.
Omgonsd door bijen, zoemend van begeer.
De oogst genaakt. Geef ons een rijke zegenI
Heer. zoek bij ons geen vrucht. De hand is leeg.
De wil is goed. Helaas, het vleesch bood zwakte.
Ons faalde kracht, waardoor men mets verkreeg.
Ik durf U toch met mijn gebrek te naderen:
Wat ik niet kan. rekent Gij mij niet aan.
Ik deed. wat ik kon. Meer valt er niet te vergen.
Mijn leege hand doet mij niet schuldig staan.
JOH AN GOOSSEN
moest, dat de centen er kwamen. Tenminste, dat
begreep hij er van.
Een oogenblik zat het manneke dwaas voor zich
uit te staren, alsof hij de bloemetjes van het
behang telde.
Toen brak de bitterheid uit hem los. Woede, zie
dend en tierend, raasde in hem op. Hy zei geen
woord, maar stille woede is vreeselijker dan uit
razende drift. Want de eerste is onmachtiger
Zoo'n vent! Had hij eerst hem, Dirk, z'n bloedige
centjes laten betalen! En nu dit. Waar moest hij
het geld vandaan halen? Wie zou hem helpen?
Niemand immers. Ze' zouden hem uitlachen en
zeggen dat hy zich maar redden moest. Dat was
nou de man, die hij altijd een „knap Kriste
mensch" genoemd had! Zie je wel. Dat was ook
zoo'n bedrieger, die het hemd van een arm
mensch nog verkoopen zou. Mooi hoor! Kon ie
dus op z'n gemak op de straat gaan zitten.
Dus daar had hij nu voor gewerkt! Voor een
ander. Voor een diknek. Wat die dominé vertelde,
was allemaal onzin. Die was geen haar beter. Hy
geloofde hem niet. Hij geloofde er geen steek van.
Hij geloofde het nooit. Als ze hem zoo uit z'n huis
trapten zou hy zeker hen nog achterna dansen
Het was een loer, van die kerel. Wat een draai
bord. Z'n vuisten balden zich, z'n gelaat vertrok
stuipachtig.
Een roode nevel trok voor zijn tranende oogen.
Een siddering doorschokte z'n tenger lichaam. Zijn
hoofd zonk langzaam op zyn borst, alsof hy eer
biedig groette.
Zijn trekken verstarden in een grijns.
De dood nam hem op in zyn sterke armen en
droeg hem weg.
Dir-Dirks sombere verwachting was verwerke
lijkt.
De volgende morgen ging de aanspreker van huis
tot huis, van deur tot deur, en dreunde zyn be
richt op, dat hem al was vooruitgesneld: „Heden
wordt U namens echtgenoote en kinderen bekend
gemaakt het overlijden van Dirk Vlas in den
leeftijd van zes en zestig jaar en negen maanden".
„Och ja, mensch, nouw zie je toch, dat een mensch
gauw weg wezen ken. Dat zie je an moin Dirk.
Zoo zit ie an tafel in z'n stoel en zoo is ie, zonder
wat te zeggen, dood. Een beroerte, zoide dokter.
Hoi was aars een beste man voor me", zeide
vrouw Vlas op het begrafenismaal.
„Ja, ja," zeurde het koor der buurvrouwen mee
warig, „een mensch ze leve ken gauw ofsnede
DOOR LENA REEDIJK
O
DAAR staat een tengere jonge
vrouw.
Ze komt langzaam naderbij.
„En hier," zegt Paps eensklaps heel
ernstig. „Hier breng ik jullie een
lieve moeder."
Jo-Jo stapt kordaat naar voren.
„Dag moes, zegt ze zonnig, en steekt
haar handje uit. Ook Dik komt ver
legen wat dichterbij.
„Dag lieve kindertjes," zegt een diepe
warme stem, met een eenigszins
vreemd accent. Zij buigt zich naar
voren en drukt een kus op de blo
zende wangetjes.
„En hoe heet jij?" vraagt ze dan.
„Ik heet Jo en dan nóg eens Jo, en
dat is Dik, Dik Trom," zegt Jo-Jo
ondeugend.
„Dus jij hebt twee namen, wat vind
ix aat leuk."
„Waar is Jet?" vraagt Paps verwon
derd.
,,'k Weet niet, hoor Papsie," zei Jo-Jo.
Dan gaan ze met z'n viertjes den
tuin door naar huis.
In de hal wacht juf hen op. om haar
mijnheer en mevrouw hartelijk te
verwelkomen.
„Juf, waar is Jet toch?" vraagt Paps
opnieuw.
„Ik weet het heusch niet, meneer. Na
etenstijd heb ik haar niet meer ge
zien. Ik zal straks eens even op haar
kamer kijken, maar komt u eerst mee
naar de huiskamer."
Jo-Jo en Dik huppelen ieder aan va
ders hand de kamer binnen.
Vader blijft verrast staan.
Op de tafel op de piano in eiken
hoek van de kamer overal ston
den bloemen.
Het was een echt feestelijk gezicht.
Paps kijkt z'n jonge vrouw diep in de
oogen en zegt: „Ine, ik hoop, dat je je
hier heel gelukkig zult gevoelen."
„Waar blijft Jetje nu toch," komt
Paps nu ongeduldig.
Net als hij dit gezegd heeft wordt de
kamerdeur opengedaan en komt Jet
binnen.
Ze blijft even stilstaan.
Haar gezichtje ziet bleeker dan anders
en méér nog dan ooit lijkt ze nu op
haar jong gestorven moeder.
„Jet. waar zit je toch?" vraagt Paps
lachend.
„Dag Paps," zegt Jet even heel blij
als ze haar vader terugziet.
„Dag kind, dag Jetje." Paps trekt Jet
naar zich toe en kust haar.
Dan kijkt Jet naar de „vreemde
vrouw." Is dat de nieuwe
moeder? Zóó had zij haar zich niet
voorgesteld. Ze ziet een smal gezichtje
voor zich, waar een paar donkere,
vochtige oogen in gloeien. De blauw
zwarte lokken liggen in zachte golven
over het hooge voorhoofd. Ze is nog
heel jong, en zooals ze daar staat, lijkt
ze haast een kind.
„En dit is dan zeker Jet hè," zegt een
lieve stem.
Even blijft Jet verwonderd en ver-
b'uft stil staan.
Héél even maar twijfelt ze, maar dar
zegt het booze stemmetje diep in haai
't Is immers maar een „vreemde
Hoe kun je nu een „vreemde' mod
der noemen.
Jet richt haar trotsche hoofdje re n
omhoog en kijkt haar nieuwe moeder
koel aan.
Dag mevrouw,' zegt ze.
Er hangt een stille spanning in t
vertrek, 't Lijkt net of alles er opeens
niet meer zóó feestelijk meer uitziet.
De bloemen en de hééle kamer lijken
opeens met een triestheid overgoten.
Vader zwijgt en nu begrijpt hij
waaróm Jet zich zóó lang had schuil
gehouden, doch hij wil nu hiervan
nog niets zeggen. Juf kijkt vader
triomfantelijk aan, alsof ze zeggen
wil: Heb ik 't altijd niet gezegd, dat
je oudste dochter een ondeugend,
hooghartig schepsel is?
Ine houdt zich goed. alleen is er in de
diepte van haar donk're oogen een
droeve glans.
Dan verbreekt JoJo de stemming,
en roept: O Paps, kijk is een
vlinder in de serre. Dan gaat Paps
vertellen, vertellen over de verre
vreemde landen, en langzaam aan
komt de stemming er weer in, alleen
doet Jet of de nieuwe moeder er héél
niet is.
Paps merkt het wel, maar doet alsof
nij het niet ziet. 't Zal met een paar
dagen wel anders worden, denkt hy.
t Is ook een heele overgang voor z'n
kinderen, en vooral Jet was nogal een
beetje trotsch en had een moeilijk
karakter.
Jo-Jo en Dik zijn met hun moeder al
goede maatjes geworden. Jo-Jo zit
dicht tegen haar aan, op een Laag
voetenbankje en moes vertelt ook van
het verre land waar zij geboren is,
terwijl streelt ze de blonde krullen
van de kleine Jo-Jo.
Voor Jet is het een moeilijke dag, en
ze is heel bly als ze Paps 's avonds
meden nacht kan zeggen.
Pao? houdt haar hand even vast en
<iik* haar veelbeteekenend aan.
Jaarna steekt Jet „de vreemde" de
land toe, en zegt niets anders dan:
Goeden nacht."
Ze gaat naar boven en blijft in haar
Kamertje voor de boekenkast staan.
Ze kijkt naar moeders portret.
Dan keert ze zich om en neemt het
niet. zooals eiken avond, even in haar
handen.
Waren dat moeders vriende'ijke
oogen? Die oogen keken boos en be
droefd. Die oogen schenen te zeggen:
„Is dat mijn oudste dochter? Kan ik
daar trotsch op zijn?"
't Was alsof die lieve stem tot haar
zei: „Jetje, kind, zóó mag je niet
handelen. Daar doe je gróóte zonde
aan. Je weet, de Heere in den hemel
kijkt op je neer. Hij hóórt en ziet
alles. Hij kent je booze hartje. Over
win je, Jet, overwin je en bidt of God
je helpen wil."
Jet kleedt zich vlug uit en kruipt diep
onder de dekens.
Ze wil liefst nu nergens meer aan
denken. Alles, alles is even naar.
Zeifs haar eigen moedertje kijkt haar
boos aan.
Ze doet haar lieve Paps verdriet.
Ze doet de nieuwe moeder verdriet.
Maar erger nog: ze doet God verdriet;
en het booze stemmetje fluistert in
haar: ,,'t Is immers maar een
vreemde."
Daar, op die foto, dat was je eigen
moedertje en niemand kan dan je
moeder meer zijn.
Hoe kan je nu tegen „een vreemde"
moeder zeggen. Dat bestaat toch niet?
Nu niet en nooit!, denkt Jet.
Dan valt ze in een diepe slaap.
En in de andere kamer bidt er een
jonge vrouw: „Heere, help mij, om
een goede moeder te zijn...."
Den anderen morgen vertrekt Juf, en
Jet gaat weer naar school en neemt
Jo-Jo en Dik ook zoover mee. Aan
de lagere school geeft ze de kleine
druktemakers aan de deur af. en zoo
gaat het vele dagen achter elkaar.
Jet wordt stil en teruggetrokken.
De leeraar kijkt haar telikens oplet
tend aan. Die Jetje was voorheen veel
vroo'ijker dan tegenwoordig, vond hij.
Wat zou haar schelen?
Ook thuis is Jet stil.
(Wordt vervolgd)
405