YAN TWEE KLEINE KLOMPJES Door E. DUSSE 5) 1 IQ jochie, waar is je andere geld?", ,Daar", zegt Dikkie, en wijst op de toonbank. „Ja, maar 't andere? Dat is niet genoeg." Dikkie kijkt naar zn' lege handen. „Heb niet meer", zegt hij een beetje angstig. Die man is zo boos. „Jou rekel", buldert hij, trek uit die klompen! Dacht jij voor twee cen ten een paar klompen in de wacht te kunnen slepen! Uit! zeg ik je!" Nog nooit heeft Dikkie zó gauw z'n klompen uitgetrokken'. De centen laat hij op de toonbank liggen. Hij denkt er niet eens aan, dat die eigenlijk van hem zijn. Hij weet nog maar één ding: Wég moet hij. Weg van die winkel en die boze man. Weg, ook van de mooie klompjes. Hij is erg verdrie tig. Z'n mooie plannetje helemaal mislukt Toen Dikkie hard liep, is de suiker óók hard gaan lopen. Er zit nog maar een héél klein beetje in de zak Dikkie wordt moe. De zon is weggekropen achter een dikke, donkere wolk. Grote regen droppels maken natte kringetjes op de straat. *t Voelt zo koud aan Dikkie's voetjes. En ais de droppels stralen worden, komt in 't kleine kinderhartje een groot verlangen naar huis, naar Moeder. Daar ziet hij op een groot plein een autobus. De deur staat open. Niemand is er in. Ook óp 't plein is niemand. De regen heeft alle mensen op de vlucht ge jaagd. In de bus is 't droog. En hij kan er heer lijk uitrusten. Dikkie bedenkt zich niet lang, maar klautert naar binnen. Kleintjes in elkaar gedoken zit hij op de achterste bank en kijkt met grote ogen naar de plasregen. Naast hem ligt de suiker- zak. De laatste korreltjes steken wit af tegen 't zwarte leer. Daar komt een meneer aange rend. Hij stapt óók in de bus, gooit z'n tas op de grond en gaat de krant zitten lezen. Even later komt er een juffrouw, die met veel moeite haar paraplu door de deuropening wringt. Nog méér mensen komen. Allemaal nat. Allemaal moppe rig. Maar niemand kijkt naar Dikkie. 't Laatst van allemaal komt er een meneer met een glimmende klep aan z'n pet. Die gaat hele maal voorin zitten en toetert heel hard. Hij kijkt even om, toetert nóg eens, en dan glijdt de bus over de nat geregende straten. De bus. t al die mensen. De bus, met Dikkie, die nog nooit alleen op reis is geweest. „Meheer, uwes gaat toch naar 't station?" roept de juffrouw van de paraplu. „Om U te dienen, dame", zegt de chauffeur beleefd. En hij toetert alweer, bij een hoek van de straat. Dikkie moet zich vasthouden om niet van de bank te glijden. Maar de suikerzak kan zich niet vasthouden. Met zachte schokjes glijdt ie verder en verder. En plof, daar ligt ie op de grond. Dikkie hóórt het niet eens. Bij 't station gaan alle mensen er uit. Dikkie niet: Hij is nog niet bij huis, en hier weet hij de weg niet. Hij blijft geduldig wach ten tot de bus weer verder rijdt. Maar de bus moet op de trein wachten. De chauffeur poetst met een ouwe lap de bus op, en gaat er dan óók weer inzitten. Meteen ziet hij Dikkie. Z'n ogen worden groot van verbazing. „Moet jij d'r niet uit?" Hij kon best met één hand Dikkie vasthouden DE ZEEREIS Twee jonge ferme muizen, Die wilden weg, naar zee! Naar verre, warme landen, Hun schip lag op de reê! Niet langer bij de pappot! De wijde wereld in! Ze stapten in hun tobbe. En waren blij van zin! Ze hesen toen tot afscheid, De driekleur hoog in top! En zwaaiend met de mutsen. Koos men ruime sop! De meeuwen, vrolijk krijsend, Die vlogen met hen mee. Want deze witte vogels. Zij zwerven óók op zee. Al ging 't nog niest stormen De zee werd toch al woest! En maar één reddingsgordel: Wat daarvan komen moest?! Hun hartjes sloegen angstig! Ach, waren ze maar thuis! En leefden weer tevreden In 't huis van Vader Muis! Zo dobberde ons tweetal Al op de Oceaan. Gelukkig kwam van verre Een grote stoomboot aan! Die nam de twee matroosjes Maar veilig met zich mee: Want geen verstandig zeeman Vaart in zo'n tobbe op zee! OM NA TE TEKENEN OF TE KLEUREN „Als ik thuis ben pas", zegt Dikkie. „En waar is je Moeder?" „Ook thuis bij zusje. Ik heb suiker gehaald". „Maar waar woon je dan?" „Nou, bij Moeder en Zusje. En Vader woont er ook, als hij van z'n werk komt". De chauffeur begrijpt er niets van. En hij weet helemaal niet, wat hij met dat aardige kereltje beginnen moet. VI Op 't politiebureau Met vreselijk lawaai komt de trein binnenrol len. Dadelijk komen de mensen, en moet de bus weer rijden. En Dikkie dan? De chauffeur zou 't wel graag willen, maar hij heeft heus geen tijd om Dikkie's huis te zoeken. „Rechts houden daar!" hoort hij plotseling achter zich. Hij kijkt om. Twee jongens fietsten links van de weg. Dat mag natuurlijk niet. En nu krijgen ze een standje vanVan een politie-agent. Een politie-agent! Maar dat is n e t wat de chauffeur hebben moet. Agenten brengen immers altijd ver dwaalde jongetjes terecht? „Kom maar mee kereltje", zegt hij. „Ik breng jou naar die agent, en die zal wel zorgen, dat jij weer thuis komt". Hij neemt Dikkie op z'n sterke arm en loopt met grote passen naar den agent. Nu is de bus weer leeg. B ij n a leeg tenminste. Want, onder de ach terste bank ligt, helemaal vergeten, de lege suikerzak. En als de wind er tegen aan blaast, ritselt het zachtjes. De chauffeur tikt aan z'n pet. Hij kan best met één arm Dikkie vasthouden. Zó sterk is hij. De agent tikt óók aan z'n pet. Dan vertelt de chauffeur, wat er gebeurd is. De agent strijkt eens over z'n snor. „Tja, dat is een vreemde geschiedenis. Waar zijn je schoenen mannetje?" „Thuis, bij Moeder", zegt Dikkie, en hij slaat z'n armpjes stijf om de hals van den chauffeur. Hij is een beetje bang voor dien agent. Hij wil veel liever met de bus mee. Maar dat kan na tuurlijk niet. De bus rijdt al maar heen en weer van 't plein naar 't station. En dan zou hij nóóit thuiskomen. De agent kijkt op z'n horloge. „Over tien minuten wordt ik afgelost. Dan moet ik toch naar 't bureau, en zal meteen dat ventje wel meenemen. Ga hier maar zolang opzitten. Val d'r niet af". (Volgende week verder) 412 OVERZIEN wy ditmaal de week, welke ach ter ons ligt, dan krijgen wij het verras sende beeld van een wolkengevaarte, hetwelk in zulk een catastrofaal tempo aangroeide tot een duistere massa, die heel den hemel overdekte, dat alle aandacht daardoor werd opgevorderd, en alle uitzicht op andere dingen werd benomen. Wij zinspelen hier natuurlijk op de bekende drei gende Tsjechoslowaaksche minderheden-kwestie, welke zich eensklaps in ongekende vaart heeft verder ontwikkeld, en ons werelddeel tot aan den rand van een oorlog heeft gebracht. Tegen het einde van de vorige week was reeds •te voorzien, dat de rede, welke Adolf Hitler op de laatste Congres-bijeenkomst te Neurenberg zou houden, van byzonder belang zou zijn; de besprekingen, te Praag en elders gevoerd, on- dergingen er al van te voren den invloed van. Men leefde in het besef, dat wat men voor bereidde en deed reeds overschaduwd werd door het woord van den Duitschen leider, hetwelk al thans voor Konrad Henlein en de zijnen maat gevend zou moeten zijn. Met zeer groote spanning werd dan ook Maan dagavond het groote moment tegemoet gezien, waarop de bekende geagiteerde, zoo ongelijk klinkende stem van den Führer zich zou laten hooien. Velen viel de muzikale voorbereiding van de plechtigheid, en het zwaar gescandeerde gedreun der trommels, extra lang. Toen moest nien zich nog door den rijstebrij-berg van een historisch partij-overzicht heeneten, want ook ditmaal spaarde Hitier zijn toehoorders niet; hij gaat als redenaar steeds zijn eigen, ietwat zwaar- stappenden gang, en heeft gemeenlijk heel wat tijd noodig om te brengen, wat hij te vertellen heeft. Ook reeds in zyn oratorisch preludium echter klonk dra de aankondiging van zijn hoofd thema door. Men gevoelde als het ware de pa rallel aankomen. Gelijk de „Partij" tien jaren heeft gestreden tegen een eenheidsfront van enkel links tot uiterst rechts, zoo odk heeft thans het Sudetenland den strijd te voeren tegen een politieke coalitie, doch ditmaal van Europeesche afmetingen. Toen eindelijk het woord viel: „Ich spreche von der Cechoslowakei", barstte in de Neurenberg- sche congreshal het daverend applaus uit. Men had den redenaar al ten deele begrepen; men kon verder rustig toeluisteren hoe hij van stel ling tot stelling zijn betoog zou ontwikkelen. Dit immers zou neerkomen op één groote aanklacht tegen Praag, een sterk pathetisch aangedikt re laas van kwelling en onderdrukking. Het lot der Sudeten-Duitschers werd daarom met zulk een overdrijving voorgesteld, opdat men toch vooral goed onder den indruk zou geraken, dat dit alles het Duitsche saamhoorigheidsgevoel, het natio nale eerbegrip vertrapte, en dat er daarom een einde aan behoorde te worden gemaakt. Zouden die arme „Volksgenossen" niet zelf sterk genoeg zijn, om zich een behoorlijke staatkundige posi tie te verschaffen, welnu, dan lag het op den weg van het Groot-Duitsche Rijk, hen daarbij desnoods een handje te helpen. De Engelsche minister-president Neville Chamberlain voor het toestel, waarmee hij Donderdagmorgen naar Duitschland vertrok. Donderdagavond BUITENLAND Hitler herinnerde in dit verlrand aan de gedeel telijke mobilisatie der Tsjechische troepen, tij dens de gemeenteraadsverkiezingen, welke in dit voorjaar in het Sudetenland werden gehouden, en noemde het een ongehoorde provocatie, dat men de Sudeten bij de uitoefening van hun stemrech ten door bajonetten had trachten te irpponeeren. Hijmaakte president Bcnesj uit voor een leuge naar, omdat berichten, als zou Duitschland door .troepenbewegingen aan de grens zelf de schuld van deze mobilisatie zijn geweest, geheel en al uit de lucht gegrepen zouden zijn. Mijn ant woord daarop, aldus ongeveer waren Hitiers woorden, is een onmiddellijke versterking van Duitschlands militaire apparaat geweest, zoowel in de iucht als op het land, en bovendien heb ik ge zorgd, dat het werk der westelijke grensverster- king in zulk een ongehoord tempo is voortge schreden, dat wij aldaar practisch op alle ge beurlijkheden voorbereid zijn. Duitschland staat thans onder de wapens! Ofschoon de rijkskanselier in deze anderhalf uur lange rede geen enkelen eisch aan Praag stel de, zoodat men in dit opzicht van een ontspan ning mocht spreken, was de strekking van zijn betoog toch zoo heftig, dat een onmiddellijke aanwas van het Sudeten-Duitsche zelfbewustzijn moest worden gevreesd. Practisch had hij Hen lein en zijn medestanders den eisch van zelfbe schikkingsrecht, culmineerend iit het verlangen naar een volksstemming, in den mond gegeven. Toen eindelijk het vergaderinggedruisch uit den luidspreker verstomde, was er plaats voor het besef, dat nieuwe incidenten den binnenland- schen toestand in Tsjechoslowakije nog weer extra zouden gaan vertroebelen. Natuurlijk heeft heel het Sudetenland de stem van den Führer vernomen en heeft ook menige Duitsch-kundige Tsjech aan zijn radiotoestel ge zeten om te beluisteren, wat Neurenberg voor boodschap de wereld zou inzenden. Het laat zich indenken, hoe geheel verschillend de uitwerking daarvan op beide bevolkingsgroepen is geweest. Men zou om een ietwat eigenaardige beeldspraak te gebruiken, kunnen zeggen dat het water er door nog meer water, het vuur er nog meer vuur door is geworden. De bijna aanstonds losbreken de reacties zijn hierdoor zonder meer verklaard. Samenscholingen, daartegen optreden van de po litie. slagen en schoten, later zelfs bestorming van gebouwen en kazernes, ziehier de storm, op geschoten uit den wind, door Neurenberg zoo kwistig uitgezaaid. De regeering te Praag kon deze opkomende anarchie niet zonder meer laten voortwoekeren, doch ging er aanstonds toe over, haar door krachtige maatregelen tegen te treden. Gevolg was het afkondigen, aanvankelijk in een achttal landsdistricten, later zelfs in twaalf, van den uitzonderingstoestand, hetgeen zeggen wil, dat op een daad van ongehoorzaamheid of over treding onmiddeMijk, en met groote scherpte, een extra zware straf wordt gesteld. Men vat dit sa men onder den term van standrecht. Henlein en zijn onderaanvoerders hebben zich toen op hun beurt evenmin onbetuigd gelaten. De heeren ge voelden zich gepasseerd, dat de landsregeering in de Sudetengebicden tot zulke energieke stappen was overgegaan, zonder hen van tevoren daarin ie kennen. Zij meenden zich daarom gerechtigd tot het stellen van een ultimatum, hetwelk bin nen zes uren moest beantwoord zijn. De voor naamste eischen, daarin vervat waren ongedaan maken van de uitzonderingsmaatregelen, en te rugtrekken van de Tsjechische politie uit de over wegend Duitsche gebieden. Dat men zulke eischen op zulk een toon meende te kunnen in dienen is wel een treffend symptoom ervan, hoe mede onder den invloed van het Duitsche Rij'c de interne Tsjechoslowaaksche verhoudingen reeds tot den grond toe bedorven zijn. Wie heeft ooit gehoord van een overheid, welke een ulti matum van een bepaalde groep harer onderdanen kon aanvaarden, een instrument van internatio nale politiek op dat der binnenlandsche staat kundige relaties toegepast! Toen de dingen een- naai zóó stonden, werd het voor eiken onbevoor- oordeelden waarnemer duidelijk, dat de eindcrisis nu was aangebroken. De republiek van Benesj leek rijp voor eenzelfden burgerstrijd, als waardoor ZATERDAG 17 SEPTEMBER No. 37 JAARGANG 19'8 De Rotterdammer, Nieuwe Haagsche Courant Nieuwe Utrechtsche Courant, Nieuwe Leidsche Courant en Dordtsch Dagblad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11