WJjf VEERTIG JAAR LANDSMOEDER M "w IK ZAL HANDHAVEN HER DENKINGSNUMMER van de Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen biz. II Beknopte Schets van 't leven van H.M. de Koningin IN dit herdenkingsnummer mag een beknopte levensschets van de jubileerende Vorstin niet [ontbreken. Zeker is dit niet noodig om aan te ttoonen, dat dit jubileum waard is gevierd te iworden. Want Koningin Wlilhemina heeft al die |veertig jaar als in een glazen huis gewoond, en [ieder Nederlander is hier wel van overtuigd, dat lonze Landsvrouwe zich aan haar hooge taak |gegeven heeft met zeldzame toewijding en bijzon- [deze trouw. Er is waarschijnlijk geen tweede jland aan te wijzen, waar de dynastie zóó diep in het volksleven geworteld is als het geval is met Nederland en Oranje. Alle trouwe vaderlanders is 't een vreugde zich ln deze feestdagen nog eens te verdiepen in de geschiedenis van de laatste veertig jaar voor heel de wereld een tijdvak van de grootste be- teekenis, voor Nederland een periode waarboven zich verheft de lichtende gestalte van Koningin Wilhelmina, die naar taak en roeping onze Landsvrouwe is, maar die door de wijze waarop ze zich van haar taak kweet den eere naam van Landsmoeder verwierf. De laatste levensjaren van Koning Willem UI Blijde dagen, vol dankbare herinnering, zijn er in de langdurige regeering van Willem III vele geweest; maar ook dagen van droefheid en smart zijn hem niet gespaard gebleven. Drie jaar na zijn zilveren regeeringsjubileum verloor de Koning zijn gemalin, Koningin Sophie. Zij was voor hem een trouwe echtgenoote ge weest en bij ons volk geliefd; met haar rijke gaven van verstand en hart was 't steeds haar ernstig begeeren haar volk tot een zegen te zijn. 't Vo'ik, dat Oranje minde, zag met bange zorg de toekomst tegemoet: de Koning was reeds een grijsaard, en van zijn beide zonen werd niet verwacht, dat zij ooit op den Nederlandschen troon zouden zitten. De dagen van 't Oranjehuis schenen geteld.... In 't einde van 1878 ging 't gerucht door 't land, dat de Koning opnieuw in 't huwelijk zou treden. En dit gerucht bleek spoedig waarheid. Wie zou Neerlands nieuwe Koningin zijn? Door heel 't land was 't weldra bekend: Adel- heid Emma Wilhelmina Theresia, Prinses van Wa'deck-Pyrmont. Op 7 Januari 1879 werd 't vorstelijk huwelijk te Arolsen voltrokken. De jonge Koningin werd door ons volk met buitengewone hartelijkheid begroet. En een luide vreugdekreet daverde over de steden en dorpen en gehuchten van Oud-Hol land, toen 31 Augustus 1880 Prinses Wilhelmina geboren werd. Na een regeering van ruim 41 jaar overleed Koning Willem III op 23 November 1890. Door dit sterven was de Nederlandsche kroon overgegaan op Prinses Wilhelmina. Maar de Prinses was toen nog maar tien jaar. Volgens de Grondwet zou zij eerst over acht jaar tot de regeering kunnen worden geroepen. Tot dat tijd stip zou Koningin Emma als Regentes van het Koninkrijk optreden. Een voortreffelijke Regentes Over de wijze, waarop de Koningin-Moeder dit regentschap heeft vervuld, zijn boekdeelen gevuld. 't Was een moeilijke tijd. De politieke partijen bestreden elkaar op de meest felle wijze; niet minder dan vier ministeries traden tijdens het regentschap op, en vooral ook onze koloniën gaven vaak reden tot zorg. Dat Koningin Emma met wijsheid' in al deze voor ons land zoo belangrijke gebeurtenissen optra J, bewijst wel het merkwaardig oordeel van een buitenlander: „Deze Vrouw heefit binnen acht jaren de partijen meer tot verdraagzaam heid gevoerd dan drie Koningen in tachtig jaar." Had Koningin Emma reeds aanstonds bij haar komst in Nederland het hart van ons volk ver overd, het regentessetijdperk heeft die liefde niet weinig versterkt. En deze beleidvolle Regentes was tegelijk Koningin-Moeder. Zóó zag ons volk haar zelfs in de eerste plaats: als Moeder van het kind, dat eens zitten zou op den troon der Oranjes. „Ons Prinsesje" zou eens, zoo God wilde, Koningin der Nederlanden zijn en daarom lag in de handen der Koningin-Moeder zulk een gewichtige taak. Toen de rouwtijd voorbij was, maakte Koningin Emma zich op het Nederlandsche volk zijn toe komstige Koningin voor te stellen. Onvergete'djk is de tijd, die toen aanbrak. Dat is al weer veie, vele jaren geleden, maar zij, die van de eerste ontmoeting tusschen Koningin en volk getuigen waren, zijn 't nóg niet vergeten. Ja, 't Nederlandsche volk wist zich met sterke banden verbonden aan de laatste spruite uit het oude Oranjehuis, 't Had zijn Koningin vurig lief, maar niet minder de Moeder, die zich zoo ten volle gaf aan de verheven en schoone taak, die zij bij de aanvaarding van 't Regentschap met deze woorden op zich had genomen: „Ik zal er mij bijzonder op toeleggen de Koningin ge hechtheid aan de Grondwet en liefde voor haar volk in te boezemen." In die jaren werden ook vele buitenlandsche bezoeken door beide Koninginnen afgelegd: Duitschland, Engeland, Oostenrijk, Frankrijk enz. Op 24 Oct. 1897 deed de jonge Koningin belij denis des geloofs. De tekst van Ds van der Flier was: „Wees getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon- des levens." Twee proclamaties Op 30 Augustus 1898 verscheen een buitenge woon nummer van de „Nederlandsche Staatscou rant", waarin de volgende proclamatie was op genomen: Landgenooten! De taak, die mij in 1890 werd toevertrouwd, is weldra geëindigd. Mij valt het onwaardeerbaar voorrecht ten deel, mijn beminde Dochter den leeftijd te zien bereiken, waarop zij naar het voorschrift der Grondwet tot de regeering wordt geroepen. In dagen van smart en rouw trad ik op als Regentes van het Koninkrijk, thans schaart zich het geheele volfk in vreugde om den troon zijner Koningin. God heeft mij in deze jaren ge steund. Mijn dierbaarste wensch is vervuld. Aan allen, die mij met raad en daad hebben ter zijde gestaan en die mij gesteund hebben door hun liefde en gehechtheid, breng ik mijn dank. Moge het ons land met zijn bezittingen en koloniën onder de regeering van Koningin WILHELMINA wel gaan! Het zij" groot in alles, waarin ook een klein volk groot kan zijn! Ik treed af van de hooge plaats, die ik in ons Staatswezen heb bekleed, met den diepgevoelden wensch, dat op Koningin en Volk te zamen, door de nauwste banden vereenigd, Gods zegen blijve rusten. Gedaan te 's-Gravenhage, op heden den 30sten Augustus 1898. EMMA. Koningin Emma was alzoo als Regentes afge treden en de toen 18-jarige Koningin Wi Ihelmina werd geroepen het Nederlandsche Volk te regeeren. „Mijn innig geliefde Moeder zoo richtte de Z.M. Koning Willem UI Koningin Wilhelmina in 1894 jonge Vorstin zich in haar eerste proclamatie tot haar volk aan wie ik onuitsprekelijk veel ver schuldigd ben, gaf mij het voorbeeld van een edele en verhevene opvatting der plichten, die nu op mij rusten. Ik stel my tot levensdoel dat voor beeld na te volgen, te regeeren zooals van een Vorstin uit het Huis van Oranje wordt verwacht." Heerlijke, onvergetelijke dagen braken aan. 't Is haast niet te gelooyën,-dat ze al Veertig jaar achter ons liggen. Levendig herinneren we ons nog de bijzonderheden, die aan onze kinder jaren glans en kleur gaven, en nu we in herin nering dien kostelijken tijd nog eens doorleven, zingen we gedurig weer 't Kroningslied, dat toen in alle steden en dorpen van Nederland weerklonk: Wees begroet met jubeltonen, Wees gezegend, groote dag! Komt ons heerlijk feest nu kronen, Geurend loover, zonnelach! Grooten, kleinen, grijsheid, jeugd, Allen groeit de borst van vreugd; Juichend strekken wij de handen: Heil U, ruischt door Hollands tuin, Heil U, jub'len strand en duin, Koningin, Koningin der Nederlanden! De kerkgebouwen waren te klein om de scha ren te bevatten; overal klonk de indrukwekkende melodie van ons oude Wilhelmus, en 't kleinste dorp plantte zijn Wilhelmina-linde, als blijvende herinnering aan dezen heuglijken dag. De inhuldiging De inhuldiging der jonge Koningin op Dinsdag 6 September 1898 in de Nieuwe Kerk te Amster dam is een der schoonste bladzijden uit de roem rijke geschiedenis van ons Nederlandsche volk. Wat leefde ons volk mee met die gewichtige gebeurtenis. Raddo kenden we toen nog nieit, behalve uit de krant moest men alles hebben van „hooren zeggen"; de later uitgegeven gedenk schriften hebben deze historische gebeurtenis ge lukkig getrouw voor het nageslacht bewaard. Te elf uur zou de plechtigheid aanvangen; vijf minuten vóór het tijdstip betrad Koningin Emma onder zacht orgelspel het kerkgebouw. Eerbiedig rees de groote schare op en groette de afge treden Regentes, aan wie Vorstin en Vaderland zooveel verplicht waren. En terwijl de Oranjezon met kracht door de wolken brak en een geheel volk werd bewogen door de hooggaande golven eener machtige, bruisende gees:drift, werd Koningin Wilhelmina de Nieuwe Kerk binnengeleid. Een commissie uit de Staten-Generaal leidde haar naar de trappen van den troon, en aller oogen waren in gespannen aandacht op de jonge Vorstin gerioht, toen zij langzaam en met ko ninklijke majesteit den troon beklom. Zij nam plaats op den troonzetel en de Ko ningin-Moeder nam naast haar plaats. De standaard van het Rijk en de regiments vaandels wuifden der Koningin een eerbiedigen groet; de deelhebbers van den stoet schaarden zich om den troon en bij een plechtige stilte hief het koor het Wilhelmus aan. Toen hield de Koningin haar eerste toespraak. Haar klare, heldere, klankrijke stem ruischte als muziek door het groote gebouw en toen zij kwam aan den zin: „De woorden van mijn beminden Vader maak ik tot de mijne: Oranje kan nooit, ja nooit genoeg voor Nederland doen!" werden aller harten ontroerd. Daarna rees de Koningin op; zij strekte met een plechtig gebaar de rechterhand omhoog om den eed van trouw af te leggen: „Ik zweer aan het Nederlandsche Volk, dat ik de grondwet steeds zal onderhouden en hand haven. Ik zweer dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de rechten van al mijn onderdanen zal beschermen en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en byzondere welvaart alle middelen zal aanvaarden, welke de wetten ter mijner beschikking sitellen, zooals een goed Koning schuldig is te doen! Zoo waarlijk helpe mij God almachtig." Alte aanwezigen waren opgestaan en opgetild door den vloed eener hoog opbruisende geestdrift barstten zy uit in den kreet' „Leve de Koningin!" Het was in strijd met het ceremonieel, doch de geestdrift was onweerstaanbaar. Terwijl de Koningin weer had plaats genomen op haar zetel, volgde de huldiging door de Sta- ten-GeneraaL De voorzitter der vereenigde vergadering trad voor den troon en sprak den eed: „Wij ontvan gen en huldigen, in naam van het Nederlandsche Volk en krachtens de grondwet, U als Koningin; wy zweren, dat wij Uwe onschendbaarheid en de rechten Uwer kroon zullen handhaven; wij zweren, alles te zullen doen, wat goede en ge trouwe Staten-Generaal schuldig zijn te doen. Koningin Wilhelmina in rijcostuum Peins Hendrik Koningin Emma als Regentes Zoo waarlijk helpe ons God almachtig!" Eén voor één stonden de leden op en spraken de woorden: „Zoo waarlijk helpe mij God almach tig"; enkelen: „Dat beloof ik!" Toen allen den eed hadden afgelegd was er een oogenblik stillte. Dan zwaaide de koning van wapenen, rechts van den troon, den schepter en riep met luider stem: „Hare Majesteit Koningin Wilhelmina is ingehuldigd! Leve de Koningin!" En deze kreet werd eerst door hem en daarna door den anderen koning van wapenen tot drie malen herhaald. Toen sprong hert volk op in blij gejuich, dat de gewelven er van daverden en het riep „Leve de Koningin!" Weinige oogenbl ifeken later vertoonden zich de herauten van wapenen met hun trompetten op het balkon van het paleis. Zij plaatsten zich op beide hoeken en met trompetgeschal werd 't luid in 't rond verkondigd, dat Hare Majesteit was ingehuldigd. Dat is op 6 September a.s. veertig jaar geleden, maar ons volk heeft dezen dag nooit vergeten, en blijde maakt 't zich op, te herdenken, wat rijke zegen ons in Koningin Wilhelmina geschon ken werd. De eerste jaren Met opzet stonden wy eenigszins uitvoerig stil bij de gebeurtenis, die straks niet alleen in de hoofdstad maar in heel ons vaderland plechtig en dankbaar zal worden herdacht. Zeer beknopt wenschen we verder een vluch tige schets te geven van de belangrijkste gebeur tenissen tijdens de 40-jarige regeering van Koningin Wilhelmina. Kort na haar inhuldiging brak de oorlog uit tusschen Engeland en de Bóeren-Republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat. Over de slappe houding der liberale regeering, die toen in Den Haag zetelde zij durfde de beide Republieken niet uit te noodagen tot de Vredesconferentie, die toen juist op het Huis ten Bosch in de resi dentie gehouden werd is heel wat te doen geweest. Dat wekte bij de meerderheid van ons volk groote ontstemming, die echter omsloeg in onstuimige geestdrift, toen de jonge Koningin bevel gaf aan den commandant van den kruiser „Gelderland" om President Kruger naar Europa over te brengen. Toen het kabinet-Pierson na den feilen ver kiezingsstrijd van 1901 door het kabinet-Kuyper vervangen was, brak voor ons land een zeer be wogen tijd aan. Datzelfde jaar was ook voor onze Koningin van bijzonder gewicht. Want op 7 Februari trad zij in het huwelijk met Z.H. Hertog Hendrik van Mecklenburg Sohwerin. In de Groote Kerk te Den Haag had de huwelijksinzegening plaats, welke plechtigheid werd geleid door den hof prediker Ds van der Flier, die tot tekst gekozen had de woorden uit Psalm 4: „Verhef Gy over ons het licht Uws aanschijns, o Heere." Kort na haar huwelijk (in 1902) is de Koningin zeer ernstig ziek geweest. De blijde verwachting, waarvan sprake was, maakte plaats voor de bangste vrees. Groort was dan ook de blijdschap in binnen- en buitenland, toen 't dreigende levensgevaar geweken was. Prins Hendrik wist zioh spoedig een goede plaats te verwerven in 't hart van het Neder landsche volk, waartoe niet weinig heeft bijge dragen zijn moedige houding by de schipbreuk van de ..Berlin", die te Hoek van Holland ver ging (21 Febr. 1907) er zijn ingespannen arbeid voor het Nederlandsche Roode Kruis. Wij wezen er reeds op, dat tydens het minlsterie- IN 1898, in de Septembermaand, is in Braank, in de Alblasserwaard, een daggelder gek verklaard, te weten Gijs- bert Aanen, daggelder voor negen gul den in de week en één pint melk daags, bij Aai Brouwer. Die snuiter wilde met alle geweld een vlag op z'n armetierig huisje hebben op den Kroningsdag, want, zegde hij, 't is ommers feest in 't land, ook tusschen de Lek en de Mer- wede Toen verkocht hij één van z'n twee keugies en voor dat geld gong hij in Sliedrecht, een uur gaans, een ont aard mooj vlaggedoek koopen. En daar om wier diezelfde dag nog door de gansche contreije verzegd dat in Braank een daggelder stapelgek geworden was. Maar een hort je later wier hij ten leste voor een onwijs knappe vent gehouden; en toen ei een Oranjevereeniging wier opgericht, kwam hij in 't bestuur, nog liefst met algemeene stemmen. Doch Willem Verweij, boer van groote doening op Gijbeland in Braank, die tachtig bunders land onbezwaard van eigens noemen kon, heeft ze op den Gew voor Brandwijk. Kroningsdag nóg bruiner gebakken. Hoor, wat hij bestoken heeft in '93. En als er zijn, die het niet gelooven, die gaan maar eens vernemen tusschen de Lek en Merwede, dan zullen ze wijders nog wel ontaardere dingen Willem Verweij was getrouwd geweest met Aafje Stuij, geboortig uit Streef kerk, nabij Bergstoep. Maar Aafjes was amper drie jaren zijn vrouw of ze gong henen: de witte ziekte dreef haar naar het Braanksche kerkhof. Dat was in '91. Keinders liet ze haren vent niet na. Zeven jaar was Willem Verweij dus weêuwenaar, zeven jaar boerde hij met vreemd volk op de hofstee en dat kost bar veel geld, dat is geweten. Wat kan een boer gruwelijk peinzen als hij zeven jaren lang alleen de bed stee in moet klimmen, zeven jaren lang allenig in de tilbury naar de kerk rijdt op den Zondagmorgen. Zoo verging dat Willem Verweij. Hij had veel van Aafje gehouden, veel. Maar telkens dwerreide door zijn kop, hoe afschouwelijk hel is om als rechtschapen boer op het land te poeren en daarna met een moeiën pok kei op de hofstee terug te komen en geen trantel wijf te vinden die aarige praat voor haren vent over heeft. En dat wier hem op 't laatst zoo gru welijk zwaar te dragen, dat hij links en rechts om zich heen ging turen of er geen frommes was die zinnigheid in een weêuwenaar had. Wouter van Vliet, de Ammersche kaaskooper, heeft hem ten ende nog ge holpen. Die heeft hem verzegd dat Zwaantje de Jong op Giessen-Ouwkerk pasjes zin nigheid in hem had. 't Was een jonk meidje van effentjes dertig jaren, recht van lijf en leden en heur vaders ver sterf was bar vet. En met deze wenk heeft Willem Ver weij weken, maanden loopen prakkezee- ren en tobben. Want hij dierf rechte- voort niet naar Zwaantje de Jong te stevenen. Echtig, hij durfde niet. Maar kijk, op die Septembermorgen dat op de toren de vlag woei en hij vernam dat Gysbert Aanen gek gewor den was en in Sliedrecht een onwijs mooi vlaggedoek was wezen koopen om op zyn armetierig huisje te zetten om dat het feest was, de Kroningsdag, toen kwam hem opeens een rare gedacht in zijn hoofd. Kijk nou, prakkezeerde Willem, nou zit er vanaf deze dag een Koningin op de troon, onze Koningin. Ontaard wat is dat een feest voor ons. Maar in m'n hofstee staat ie stoel voor eeri frommss leeg, wat is dat lee. Merakels, wat ben ik dankbaar dat we een Koningin heb ben. Maar ai, had ik nou in mijn hofstee ook maar een koningin. Zoo bepeinsde hij dat. Maar eer een half uur verstreken was had hij een plan uitgedacht dat hij subiet zou gaan uitvoeren. „Janus", zegde hij tot het meik- knechtje, „gaan jij naar den zolder: ieuwers onder de binten moet nog een vlaggedoek liggen, haal die. Wijders zit in die groene kist met uitgesneden paardj es een versierde zwiep en in de doos op den balk zitten groene slingers van papier. Haal dat allegaar beneden." Na een kwartier kwam Janus met h"t gevraagde de trapleer af. „Leg het in de wagenschuur" zegde de boer daarop. „En verders ga je de bruine opvangen die op de twaalfmor gen loopt." Ook dat deed het melkknecht je. Toen hij met de bruine merrie op de wurf kwam, reed Willem de tilbury uit de wagenschuur. „De bruine inspannen," kommandeer de Willem en begon zelf met de tilbury op te sieren met de groene slingers. In de koperen koker stak hij de versierde zwiep. En boven op het tweewielige, ranke wagentje bond hij het vlaggedoek. Janus stond veraltereerd te kijken naar wat de boer deed. „Je lijkent wel gek," kon hij niet na laten te zeggen in zijn verbazing. „Jaat jonk," zegde Willem kalm, „er is ommers een daggelder gek geworden, zoo ik daar net vernam; belnou, laat er ook eens een boer gek worden." Nou zette het melkknechtje groote oogen op. Maar effentjes later vroeg hy: „Moet je somwijlen naar het ringrijden op Alblas?" „Neeë," antwoordde Willem, „ik zal het aan jou zeggen en aan geen ander: Ik ga een koningin halen „Wat?de Koningin? Die wordt ommers dees dag gekroond?" „Jaat jonk" Het melkknechtje staarde den boer vragend aan. „Blijf bij 't paard, jonk. Ik gaan mijn verkleeën." Tien minuten later kwam hij de hooi- deur uitstappen met zijn Zondagsche pak aan 't lijf en nieuwmodische petiens aan de voeten. De huishoudster stapte achter hem doch bleef bij de deur staan. Toen Willem in de tilbury wipte, keek ze krek effentjes naar het melkknechtje en wees naar haar hoofd. „Nou menschen, ik gaan. Vort pèrd!".. En zoo gong Willem Verweij langs den Gijbelandschendijk, de Damscheweg uit, rechtaan op Giessen-Oükerk af. Ontaard en ontaard, wat wier over die rit gepraat! Willem Verweij heeft de kolder, wier door sommigte lui in Braank en wijders langs de Graaf verzegd. Maar Janus, het melkknechtje, heeft over en weer geroepen: „De boer is de Koningin halen „Bel, bel is het echtig waar?" vroegen sommigten. „Jaat, 't is personeel waar, eigens heeft de boer het mijn gezegd. En 't kan mak kelijk, hij zit ommers in het polder bestuur en heeft tachtig bunders land onbezwaard. Met de opgesierde tilbury kwam Wil lem Verweij bij Zwaantje de Jong op Oükerk. Het meidje zat juist buiten op de bank boontjes af te halen toen het fleurige gerij de wurf op draaide. Willem sprong uit het wagentje en zette het paard vast aan een peereboom op de wurf. Toen liep hij op Zwaantje af. „GendagJij bent Zwaantje de Jong ommers?" vroeg hy. Merakels wat draaide alles in z'n lijf, het was toch een ontaard zwaar stuk om op een frommes uit te gaan. Daar stond hij nou met opgesierd gery en wist amper wat te fezeken. „Jaat, dat ben ik. En jij ben zeker Willem Verweij uit Braank?" vroeg Zwaantje frank weerom. „Beljaat, heelegaar Maar hoe weet jy dat?" „De Ammersche kaaskooper zegde mijn zoo ietewat. Ik had je al een hort je dagen eerder verwacht Willem stond daar als een keind, hij wist heelegaar niks meer te zeggen. Maar het dwerreide weer in zijn hoofd dat het feest was op dezen dag. ,,'t Is vandaag Kroningsdag, meidje," zegde hij, „we maggen vandaag blij zijn. Er zit nu een Koningin op den troon..'* „Beljaat Willem, 't is feest vandaag," moedigde ze aan. Toen zegde Willem zonder vijven of zessen: „Ik heb de tilbury opgesierd om jou te komen vragen of je myn koningin wil worden op myn hofstee van tachtig bunders onbezwaard En daarop antwoordde ze: „Jij bent een domme vent: zoo schielijk kan het nou niet meer gaan of er zijn drie weken mee gemoeid eer ik als jou vrouwmensch op je doening zijn kan. Je had eerder moeten bedenken dat het vandaag Kroningsdag was." Maar zoo kwamen ze den eigensten dag nog overeen wat de zware diffe rente zaken aanbelangde. Toen Willem ten avond naar Braank En blijd als een jonge vent riep Wil lem Vermey' terug: „Ik was een hortje te laat, over drie weken passeert ze het gemeentehuis." Drie weken na Kronjngsdag was Wil lem Verwey hertrouwd. Maar zyn vrouw wier na haar trouwen en nog sind jaar en dag genoemd; „Zwaantje, de koningin".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 23