WJjf
VEERTIG JAAR LANDSMOEDER
M "w
IK ZAL HANDHAVEN
HER DENKINGSNUMMER van de Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen biz. II
Beknopte Schets van 't leven van H.M. de Koningin
IN dit herdenkingsnummer mag een beknopte
levensschets van de jubileerende Vorstin niet
[ontbreken. Zeker is dit niet noodig om aan te
ttoonen, dat dit jubileum waard is gevierd te
iworden. Want Koningin Wlilhemina heeft al die
|veertig jaar als in een glazen huis gewoond, en
[ieder Nederlander is hier wel van overtuigd, dat
lonze Landsvrouwe zich aan haar hooge taak
|gegeven heeft met zeldzame toewijding en bijzon-
[deze trouw. Er is waarschijnlijk geen tweede
jland aan te wijzen, waar de dynastie zóó diep
in het volksleven geworteld is als het geval is
met Nederland en Oranje.
Alle trouwe vaderlanders is 't een vreugde zich
ln deze feestdagen nog eens te verdiepen in de
geschiedenis van de laatste veertig jaar voor
heel de wereld een tijdvak van de grootste be-
teekenis, voor Nederland een periode waarboven
zich verheft de lichtende gestalte van Koningin
Wilhelmina, die naar taak en roeping onze
Landsvrouwe is, maar die door de wijze
waarop ze zich van haar taak kweet den eere
naam van Landsmoeder verwierf.
De laatste levensjaren van Koning Willem UI
Blijde dagen, vol dankbare herinnering, zijn er
in de langdurige regeering van Willem III vele
geweest; maar ook dagen van droefheid en
smart zijn hem niet gespaard gebleven.
Drie jaar na zijn zilveren regeeringsjubileum
verloor de Koning zijn gemalin, Koningin Sophie.
Zij was voor hem een trouwe echtgenoote ge
weest en bij ons volk geliefd; met haar rijke
gaven van verstand en hart was 't steeds haar
ernstig begeeren haar volk tot een zegen te zijn.
't Vo'ik, dat Oranje minde, zag met bange zorg
de toekomst tegemoet: de Koning was reeds een
grijsaard, en van zijn beide zonen werd niet
verwacht, dat zij ooit op den Nederlandschen
troon zouden zitten.
De dagen van 't Oranjehuis schenen geteld....
In 't einde van 1878 ging 't gerucht door 't
land, dat de Koning opnieuw in 't huwelijk zou
treden. En dit gerucht bleek spoedig waarheid.
Wie zou Neerlands nieuwe Koningin zijn?
Door heel 't land was 't weldra bekend: Adel-
heid Emma Wilhelmina Theresia, Prinses van
Wa'deck-Pyrmont.
Op 7 Januari 1879 werd 't vorstelijk huwelijk
te Arolsen voltrokken. De jonge Koningin werd
door ons volk met buitengewone hartelijkheid
begroet. En een luide vreugdekreet daverde over
de steden en dorpen en gehuchten van Oud-Hol
land, toen 31 Augustus 1880 Prinses Wilhelmina
geboren werd.
Na een regeering van ruim 41 jaar overleed
Koning Willem III op 23 November 1890.
Door dit sterven was de Nederlandsche kroon
overgegaan op Prinses Wilhelmina. Maar de
Prinses was toen nog maar tien jaar. Volgens de
Grondwet zou zij eerst over acht jaar tot de
regeering kunnen worden geroepen. Tot dat tijd
stip zou Koningin Emma als Regentes van het
Koninkrijk optreden.
Een voortreffelijke Regentes
Over de wijze, waarop de Koningin-Moeder
dit regentschap heeft vervuld, zijn boekdeelen
gevuld.
't Was een moeilijke tijd. De politieke partijen
bestreden elkaar op de meest felle wijze; niet
minder dan vier ministeries traden tijdens het
regentschap op, en vooral ook onze koloniën
gaven vaak reden tot zorg.
Dat Koningin Emma met wijsheid' in al deze
voor ons land zoo belangrijke gebeurtenissen
optra J, bewijst wel het merkwaardig oordeel
van een buitenlander: „Deze Vrouw heefit binnen
acht jaren de partijen meer tot verdraagzaam
heid gevoerd dan drie Koningen in tachtig jaar."
Had Koningin Emma reeds aanstonds bij haar
komst in Nederland het hart van ons volk ver
overd, het regentessetijdperk heeft die liefde niet
weinig versterkt.
En deze beleidvolle Regentes was tegelijk
Koningin-Moeder.
Zóó zag ons volk haar zelfs in de eerste plaats:
als Moeder van het kind, dat eens zitten zou
op den troon der Oranjes.
„Ons Prinsesje" zou eens, zoo God wilde,
Koningin der Nederlanden zijn en daarom lag
in de handen der Koningin-Moeder zulk een
gewichtige taak.
Toen de rouwtijd voorbij was, maakte Koningin
Emma zich op het Nederlandsche volk zijn toe
komstige Koningin voor te stellen.
Onvergete'djk is de tijd, die toen aanbrak. Dat
is al weer veie, vele jaren geleden, maar zij, die
van de eerste ontmoeting tusschen Koningin en
volk getuigen waren, zijn 't nóg niet vergeten.
Ja, 't Nederlandsche volk wist zich met sterke
banden verbonden aan de laatste spruite uit het
oude Oranjehuis, 't Had zijn Koningin vurig
lief, maar niet minder de Moeder, die zich zoo
ten volle gaf aan de verheven en schoone taak,
die zij bij de aanvaarding van 't Regentschap
met deze woorden op zich had genomen: „Ik zal
er mij bijzonder op toeleggen de Koningin ge
hechtheid aan de Grondwet en liefde voor haar
volk in te boezemen."
In die jaren werden ook vele buitenlandsche
bezoeken door beide Koninginnen afgelegd:
Duitschland, Engeland, Oostenrijk, Frankrijk enz.
Op 24 Oct. 1897 deed de jonge Koningin belij
denis des geloofs. De tekst van Ds van der Flier
was: „Wees getrouw tot den dood, en Ik zal u
geven de kroon- des levens."
Twee proclamaties
Op 30 Augustus 1898 verscheen een buitenge
woon nummer van de „Nederlandsche Staatscou
rant", waarin de volgende proclamatie was op
genomen:
Landgenooten!
De taak, die mij in 1890 werd toevertrouwd,
is weldra geëindigd. Mij valt het onwaardeerbaar
voorrecht ten deel, mijn beminde Dochter den
leeftijd te zien bereiken, waarop zij naar het
voorschrift der Grondwet tot de regeering wordt
geroepen. In dagen van smart en rouw trad ik
op als Regentes van het Koninkrijk, thans schaart
zich het geheele volfk in vreugde om den troon
zijner Koningin. God heeft mij in deze jaren ge
steund. Mijn dierbaarste wensch is vervuld.
Aan allen, die mij met raad en daad hebben
ter zijde gestaan en die mij gesteund hebben door
hun liefde en gehechtheid, breng ik mijn dank.
Moge het ons land met zijn bezittingen en
koloniën onder de regeering van Koningin
WILHELMINA wel gaan! Het zij" groot in alles,
waarin ook een klein volk groot kan zijn!
Ik treed af van de hooge plaats, die ik in ons
Staatswezen heb bekleed, met den diepgevoelden
wensch, dat op Koningin en Volk te zamen, door
de nauwste banden vereenigd, Gods zegen blijve
rusten.
Gedaan te 's-Gravenhage, op heden den
30sten Augustus 1898.
EMMA.
Koningin Emma was alzoo als Regentes afge
treden en de toen 18-jarige Koningin Wi Ihelmina
werd geroepen het Nederlandsche Volk te
regeeren.
„Mijn innig geliefde Moeder zoo richtte de
Z.M. Koning Willem UI
Koningin Wilhelmina in 1894
jonge Vorstin zich in haar eerste proclamatie tot
haar volk aan wie ik onuitsprekelijk veel ver
schuldigd ben, gaf mij het voorbeeld van een
edele en verhevene opvatting der plichten, die nu
op mij rusten. Ik stel my tot levensdoel dat voor
beeld na te volgen, te regeeren zooals van een
Vorstin uit het Huis van Oranje wordt verwacht."
Heerlijke, onvergetelijke dagen braken aan.
't Is haast niet te gelooyën,-dat ze al Veertig
jaar achter ons liggen. Levendig herinneren we
ons nog de bijzonderheden, die aan onze kinder
jaren glans en kleur gaven, en nu we in herin
nering dien kostelijken tijd nog eens doorleven,
zingen we gedurig weer 't Kroningslied, dat
toen in alle steden en dorpen van Nederland
weerklonk:
Wees begroet met jubeltonen,
Wees gezegend, groote dag!
Komt ons heerlijk feest nu kronen,
Geurend loover, zonnelach!
Grooten, kleinen, grijsheid, jeugd,
Allen groeit de borst van vreugd;
Juichend strekken wij de handen:
Heil U, ruischt door Hollands tuin,
Heil U, jub'len strand en duin,
Koningin, Koningin der Nederlanden!
De kerkgebouwen waren te klein om de scha
ren te bevatten; overal klonk de indrukwekkende
melodie van ons oude Wilhelmus, en 't kleinste
dorp plantte zijn Wilhelmina-linde, als blijvende
herinnering aan dezen heuglijken dag.
De inhuldiging
De inhuldiging der jonge Koningin op Dinsdag
6 September 1898 in de Nieuwe Kerk te Amster
dam is een der schoonste bladzijden uit de roem
rijke geschiedenis van ons Nederlandsche volk.
Wat leefde ons volk mee met die gewichtige
gebeurtenis. Raddo kenden we toen nog nieit,
behalve uit de krant moest men alles hebben
van „hooren zeggen"; de later uitgegeven gedenk
schriften hebben deze historische gebeurtenis ge
lukkig getrouw voor het nageslacht bewaard.
Te elf uur zou de plechtigheid aanvangen; vijf
minuten vóór het tijdstip betrad Koningin Emma
onder zacht orgelspel het kerkgebouw. Eerbiedig
rees de groote schare op en groette de afge
treden Regentes, aan wie Vorstin en Vaderland
zooveel verplicht waren.
En terwijl de Oranjezon met kracht door de
wolken brak en een geheel volk werd bewogen
door de hooggaande golven eener machtige,
bruisende gees:drift, werd Koningin Wilhelmina
de Nieuwe Kerk binnengeleid.
Een commissie uit de Staten-Generaal leidde
haar naar de trappen van den troon, en aller
oogen waren in gespannen aandacht op de jonge
Vorstin gerioht, toen zij langzaam en met ko
ninklijke majesteit den troon beklom.
Zij nam plaats op den troonzetel en de Ko
ningin-Moeder nam naast haar plaats.
De standaard van het Rijk en de regiments
vaandels wuifden der Koningin een eerbiedigen
groet; de deelhebbers van den stoet schaarden
zich om den troon en bij een plechtige stilte hief
het koor het Wilhelmus aan.
Toen hield de Koningin haar eerste toespraak.
Haar klare, heldere, klankrijke stem ruischte als
muziek door het groote gebouw en toen zij kwam
aan den zin: „De woorden van mijn beminden
Vader maak ik tot de mijne: Oranje kan nooit,
ja nooit genoeg voor Nederland doen!" werden
aller harten ontroerd.
Daarna rees de Koningin op; zij strekte met
een plechtig gebaar de rechterhand omhoog om
den eed van trouw af te leggen:
„Ik zweer aan het Nederlandsche Volk, dat
ik de grondwet steeds zal onderhouden en hand
haven. Ik zweer dat ik de onafhankelijkheid en
het grondgebied des Rijks met al mijn vermogen
zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene
en bijzondere vrijheid en de rechten van al mijn
onderdanen zal beschermen en tot instandhouding
en bevordering van de algemeene en byzondere
welvaart alle middelen zal aanvaarden, welke de
wetten ter mijner beschikking sitellen, zooals een
goed Koning schuldig is te doen! Zoo waarlijk
helpe mij God almachtig."
Alte aanwezigen waren opgestaan en opgetild
door den vloed eener hoog opbruisende geestdrift
barstten zy uit in den kreet'
„Leve de Koningin!"
Het was in strijd met het ceremonieel, doch de
geestdrift was onweerstaanbaar.
Terwijl de Koningin weer had plaats genomen
op haar zetel, volgde de huldiging door de Sta-
ten-GeneraaL
De voorzitter der vereenigde vergadering trad
voor den troon en sprak den eed: „Wij ontvan
gen en huldigen, in naam van het Nederlandsche
Volk en krachtens de grondwet, U als Koningin;
wy zweren, dat wij Uwe onschendbaarheid en
de rechten Uwer kroon zullen handhaven; wij
zweren, alles te zullen doen, wat goede en ge
trouwe Staten-Generaal schuldig zijn te doen.
Koningin Wilhelmina
in rijcostuum
Peins Hendrik
Koningin Emma als Regentes
Zoo waarlijk helpe ons God almachtig!"
Eén voor één stonden de leden op en spraken
de woorden: „Zoo waarlijk helpe mij God almach
tig"; enkelen: „Dat beloof ik!"
Toen allen den eed hadden afgelegd was er
een oogenblik stillte. Dan zwaaide de koning van
wapenen, rechts van den troon, den schepter en
riep met luider stem: „Hare Majesteit Koningin
Wilhelmina is ingehuldigd! Leve de Koningin!"
En deze kreet werd eerst door hem en daarna
door den anderen koning van wapenen tot drie
malen herhaald.
Toen sprong hert volk op in blij gejuich, dat
de gewelven er van daverden en het riep „Leve
de Koningin!"
Weinige oogenbl ifeken later vertoonden zich
de herauten van wapenen met hun trompetten
op het balkon van het paleis. Zij plaatsten zich
op beide hoeken en met trompetgeschal werd 't
luid in 't rond verkondigd, dat Hare Majesteit
was ingehuldigd.
Dat is op 6 September a.s. veertig jaar geleden,
maar ons volk heeft dezen dag nooit vergeten,
en blijde maakt 't zich op, te herdenken, wat
rijke zegen ons in Koningin Wilhelmina geschon
ken werd.
De eerste jaren
Met opzet stonden wy eenigszins uitvoerig stil
bij de gebeurtenis, die straks niet alleen in de
hoofdstad maar in heel ons vaderland plechtig
en dankbaar zal worden herdacht.
Zeer beknopt wenschen we verder een vluch
tige schets te geven van de belangrijkste gebeur
tenissen tijdens de 40-jarige regeering van
Koningin Wilhelmina.
Kort na haar inhuldiging brak de oorlog uit
tusschen Engeland en de Bóeren-Republieken
Transvaal en Oranje-Vrijstaat. Over de slappe
houding der liberale regeering, die toen in Den
Haag zetelde zij durfde de beide Republieken
niet uit te noodagen tot de Vredesconferentie,
die toen juist op het Huis ten Bosch in de resi
dentie gehouden werd is heel wat te doen
geweest. Dat wekte bij de meerderheid van ons
volk groote ontstemming, die echter omsloeg in
onstuimige geestdrift, toen de jonge Koningin
bevel gaf aan den commandant van den kruiser
„Gelderland" om President Kruger naar Europa
over te brengen.
Toen het kabinet-Pierson na den feilen ver
kiezingsstrijd van 1901 door het kabinet-Kuyper
vervangen was, brak voor ons land een zeer be
wogen tijd aan.
Datzelfde jaar was ook voor onze Koningin
van bijzonder gewicht. Want op 7 Februari trad
zij in het huwelijk met Z.H. Hertog Hendrik van
Mecklenburg Sohwerin. In de Groote Kerk te
Den Haag had de huwelijksinzegening plaats,
welke plechtigheid werd geleid door den hof
prediker Ds van der Flier, die tot tekst gekozen
had de woorden uit Psalm 4: „Verhef Gy over
ons het licht Uws aanschijns, o Heere."
Kort na haar huwelijk (in 1902) is de Koningin
zeer ernstig ziek geweest. De blijde verwachting,
waarvan sprake was, maakte plaats voor de
bangste vrees. Groort was dan ook de blijdschap
in binnen- en buitenland, toen 't dreigende
levensgevaar geweken was.
Prins Hendrik wist zioh spoedig een goede
plaats te verwerven in 't hart van het Neder
landsche volk, waartoe niet weinig heeft bijge
dragen zijn moedige houding by de schipbreuk
van de ..Berlin", die te Hoek van Holland ver
ging (21 Febr. 1907) er zijn ingespannen arbeid
voor het Nederlandsche Roode Kruis.
Wij wezen er reeds op, dat tydens het minlsterie-
IN 1898, in de Septembermaand, is in
Braank, in de Alblasserwaard, een
daggelder gek verklaard, te weten Gijs-
bert Aanen, daggelder voor negen gul
den in de week en één pint melk daags,
bij Aai Brouwer. Die snuiter wilde met
alle geweld een vlag op z'n armetierig
huisje hebben op den Kroningsdag,
want, zegde hij, 't is ommers feest in 't
land, ook tusschen de Lek en de Mer-
wede Toen verkocht hij één van z'n
twee keugies en voor dat geld gong hij
in Sliedrecht, een uur gaans, een ont
aard mooj vlaggedoek koopen. En daar
om wier diezelfde dag nog door de
gansche contreije verzegd dat in Braank
een daggelder stapelgek geworden was.
Maar een hort je later wier hij ten leste
voor een onwijs knappe vent gehouden;
en toen ei een Oranjevereeniging wier
opgericht, kwam hij in 't bestuur, nog
liefst met algemeene stemmen.
Doch Willem Verweij, boer van groote
doening op Gijbeland in Braank, die
tachtig bunders land onbezwaard van
eigens noemen kon, heeft ze op den
Gew voor Brandwijk.
Kroningsdag nóg bruiner gebakken.
Hoor, wat hij bestoken heeft in '93.
En als er zijn, die het niet gelooven, die
gaan maar eens vernemen tusschen de
Lek en Merwede, dan zullen ze wijders
nog wel ontaardere dingen
Willem Verweij was getrouwd geweest
met Aafje Stuij, geboortig uit Streef
kerk, nabij Bergstoep. Maar Aafjes was
amper drie jaren zijn vrouw of ze gong
henen: de witte ziekte dreef haar naar
het Braanksche kerkhof. Dat was in '91.
Keinders liet ze haren vent niet na.
Zeven jaar was Willem Verweij dus
weêuwenaar, zeven jaar boerde hij met
vreemd volk op de hofstee en dat kost
bar veel geld, dat is geweten.
Wat kan een boer gruwelijk peinzen
als hij zeven jaren lang alleen de bed
stee in moet klimmen, zeven jaren lang
allenig in de tilbury naar de kerk rijdt
op den Zondagmorgen. Zoo verging dat
Willem Verweij. Hij had veel van Aafje
gehouden, veel. Maar telkens dwerreide
door zijn kop, hoe afschouwelijk hel is
om als rechtschapen boer op het land te
poeren en daarna met een moeiën pok
kei op de hofstee terug te komen en
geen trantel wijf te vinden die aarige
praat voor haren vent over heeft.
En dat wier hem op 't laatst zoo gru
welijk zwaar te dragen, dat hij links en
rechts om zich heen ging turen of er
geen frommes was die zinnigheid in een
weêuwenaar had.
Wouter van Vliet, de Ammersche
kaaskooper, heeft hem ten ende nog ge
holpen.
Die heeft hem verzegd dat Zwaantje
de Jong op Giessen-Ouwkerk pasjes zin
nigheid in hem had. 't Was een jonk
meidje van effentjes dertig jaren, recht
van lijf en leden en heur vaders ver
sterf was bar vet.
En met deze wenk heeft Willem Ver
weij weken, maanden loopen prakkezee-
ren en tobben. Want hij dierf rechte-
voort niet naar Zwaantje de Jong te
stevenen. Echtig, hij durfde niet.
Maar kijk, op die Septembermorgen
dat op de toren de vlag woei en hij
vernam dat Gysbert Aanen gek gewor
den was en in Sliedrecht een onwijs
mooi vlaggedoek was wezen koopen om
op zyn armetierig huisje te zetten om
dat het feest was, de Kroningsdag, toen
kwam hem opeens een rare gedacht in
zijn hoofd.
Kijk nou, prakkezeerde Willem, nou
zit er vanaf deze dag een Koningin op
de troon, onze Koningin. Ontaard wat
is dat een feest voor ons. Maar in m'n
hofstee staat ie stoel voor eeri frommss
leeg, wat is dat lee. Merakels, wat ben
ik dankbaar dat we een Koningin heb
ben. Maar ai, had ik nou in mijn hofstee
ook maar een koningin.
Zoo bepeinsde hij dat.
Maar eer een half uur verstreken was
had hij een plan uitgedacht dat hij
subiet zou gaan uitvoeren.
„Janus", zegde hij tot het meik-
knechtje, „gaan jij naar den zolder:
ieuwers onder de binten moet nog een
vlaggedoek liggen, haal die. Wijders zit
in die groene kist met uitgesneden
paardj es een versierde zwiep en in de
doos op den balk zitten groene slingers
van papier. Haal dat allegaar beneden."
Na een kwartier kwam Janus met h"t
gevraagde de trapleer af.
„Leg het in de wagenschuur" zegde
de boer daarop. „En verders ga je de
bruine opvangen die op de twaalfmor
gen loopt."
Ook dat deed het melkknecht je. Toen
hij met de bruine merrie op de wurf
kwam, reed Willem de tilbury uit de
wagenschuur.
„De bruine inspannen," kommandeer
de Willem en begon zelf met de tilbury
op te sieren met de groene slingers. In
de koperen koker stak hij de versierde
zwiep. En boven op het tweewielige,
ranke wagentje bond hij het vlaggedoek.
Janus stond veraltereerd te kijken
naar wat de boer deed.
„Je lijkent wel gek," kon hij niet na
laten te zeggen in zijn verbazing.
„Jaat jonk," zegde Willem kalm, „er
is ommers een daggelder gek geworden,
zoo ik daar net vernam; belnou, laat er
ook eens een boer gek worden."
Nou zette het melkknechtje groote
oogen op. Maar effentjes later vroeg hy:
„Moet je somwijlen naar het ringrijden
op Alblas?"
„Neeë," antwoordde Willem, „ik zal
het aan jou zeggen en aan geen ander:
Ik ga een koningin halen
„Wat?de Koningin? Die wordt
ommers dees dag gekroond?"
„Jaat jonk"
Het melkknechtje staarde den boer
vragend aan.
„Blijf bij 't paard, jonk. Ik gaan mijn
verkleeën."
Tien minuten later kwam hij de hooi-
deur uitstappen met zijn Zondagsche
pak aan 't lijf en nieuwmodische petiens
aan de voeten. De huishoudster stapte
achter hem doch bleef bij de deur staan.
Toen Willem in de tilbury wipte, keek
ze krek effentjes naar het melkknechtje
en wees naar haar hoofd.
„Nou menschen, ik gaan. Vort pèrd!"..
En zoo gong Willem Verweij langs den
Gijbelandschendijk, de Damscheweg uit,
rechtaan op Giessen-Oükerk af.
Ontaard en ontaard, wat wier over
die rit gepraat!
Willem Verweij heeft de kolder, wier
door sommigte lui in Braank en wijders
langs de Graaf verzegd.
Maar Janus, het melkknechtje, heeft
over en weer geroepen: „De boer is de
Koningin halen
„Bel, bel is het echtig waar?"
vroegen sommigten.
„Jaat, 't is personeel waar, eigens heeft
de boer het mijn gezegd. En 't kan mak
kelijk, hij zit ommers in het polder
bestuur en heeft tachtig bunders land
onbezwaard.
Met de opgesierde tilbury kwam Wil
lem Verweij bij Zwaantje de Jong op
Oükerk. Het meidje zat juist buiten op
de bank boontjes af te halen toen het
fleurige gerij de wurf op draaide.
Willem sprong uit het wagentje en
zette het paard vast aan een peereboom
op de wurf. Toen liep hij op Zwaantje af.
„GendagJij bent Zwaantje de
Jong ommers?" vroeg hy.
Merakels wat draaide alles in z'n lijf,
het was toch een ontaard zwaar stuk
om op een frommes uit te gaan. Daar
stond hij nou met opgesierd gery en
wist amper wat te fezeken.
„Jaat, dat ben ik. En jij ben zeker
Willem Verweij uit Braank?" vroeg
Zwaantje frank weerom.
„Beljaat, heelegaar Maar hoe weet jy
dat?"
„De Ammersche kaaskooper zegde
mijn zoo ietewat. Ik had je al een hort je
dagen eerder verwacht
Willem stond daar als een keind, hij
wist heelegaar niks meer te zeggen.
Maar het dwerreide weer in zijn hoofd
dat het feest was op dezen dag.
,,'t Is vandaag Kroningsdag, meidje,"
zegde hij, „we maggen vandaag blij zijn.
Er zit nu een Koningin op den troon..'*
„Beljaat Willem, 't is feest vandaag,"
moedigde ze aan.
Toen zegde Willem zonder vijven of
zessen: „Ik heb de tilbury opgesierd om
jou te komen vragen of je myn koningin
wil worden op myn hofstee van tachtig
bunders onbezwaard
En daarop antwoordde ze:
„Jij bent een domme vent: zoo schielijk
kan het nou niet meer gaan of er zijn
drie weken mee gemoeid eer ik als jou
vrouwmensch op je doening zijn kan. Je
had eerder moeten bedenken dat het
vandaag Kroningsdag was."
Maar zoo kwamen ze den eigensten
dag nog overeen wat de zware diffe
rente zaken aanbelangde.
Toen Willem ten avond naar Braank
En blijd als een jonge vent riep Wil
lem Vermey' terug: „Ik was een hortje
te laat, over drie weken passeert ze het
gemeentehuis."
Drie weken na Kronjngsdag was Wil
lem Verwey hertrouwd.
Maar zyn vrouw wier na haar trouwen
en nog sind jaar en dag genoemd;
„Zwaantje, de koningin".