Koningin Wilhelmina als Constitutioneele Vorstin
IK ZAL HANDHAVEN
HERDENKINGSNUMMER van 3e Vijf SamenwerKencIe Christelijke Dagbla3eri blz. '4
Bezoek van H.M. de Koningin en Z.K.H. Prins Hendrik aan Schwerin (in 1901). Het inspecteeren,
van de eerewacht (links de groothertog van Schwerin).
De staatsrechtelijke positie
Hare majesteit koningin wilhelmina
is onze Koningin bij de gratie Gods, maar
tevens draagster van de souvereiniteit over het
Koninkrijk der Nederlanden in de historische lijn
en onze Vorstin naar constitutioneel
Ons land is geen absolute, maar een erfelijke
constitutioneele monarchie.
De Kroon is daarom wel het hoogste gezag in
den lande, maar dat hoogste gezag heerscht
niet onbeperkt. Hrt is gebonden aan constitutio
neele regelen, waarin tevens de rechtmatige
volksinvloed is omschreven en vastgelegd. Door
middel van de Volksvertegenwoordiging ontmoe
ten Kroon en volk elkaar en oefenen contact.
De Kroon bezit krachtens de Grondwet nog tal
van andere prerogatieven, die van groote betee-
kenis zijn. Zelfs is de bijzondere bevoegdheid
Haar toegekend om de Staten-Generaal te ont
binden.
Dat de Koning het bewind voert, regeert, ge
heel in overeenstemming met de ministers, mag
bekend heeten.
Het spreekt echter wel van zelf, dat er beleid
noodig is om de in onze Grondwet gestelde gren
zen aan de onderscheiden machten in ons staats
bestel over en weer te doen eerbiedigen. Ook de
Kroon heeft daar rekening mee te houden.
De derde Dinsdag
Op den regel, dat de Kroon via de ministers
het contact met de Volksvertegenwoordiging
onderhoudt, plegen we in den regel eens per jaar
een uitzondering te zien. Het is wanneer bij den
aanvang van het parlementaire jaar op den der
den Dinsdag in September de Staten-Generaal in
Vereenigde vergadering bijeenkomen. Dan ver
schijnt H. M. persoonlijk in deze plechtige samen
komst om er de Troonrede, een korte samen
vatting van het werkprogramma der Regeering
voor de komende jaar-periode, voor te lezen.
Het is een hoogtepunt in ons nationale bestaan
en een gebeurtenis, die met de jaren aan belang
stelling onder ons volk heeft gewonnen. De
laatste jaren is die zelfs buiténgewoon groot.
„Het verheugt mij wederom in uw midden te
zijn." Met deze of woorden van'gelijke strekking
en beteekenis, pleegt onze Vorstin zich in den
regel tot de Vereenigde Vergadering te richten
bij het volvoeren van deze haar constitutioneele
Anderzijds is het der Staten-Generaal en ons
volk een vreugde, dat H. M. zich in hun midden
vertoont tot het uitoefenen van een harer con
stitutioneele rechten, welke Zij zelf als plichten
beschouwt.
Trouw aan de Grondwet
Omnium consensu is onze Koningin een con
stitutioneele Vorstin bij uitnemendheid. De eed
door Haar op 6 September 1898 te Amsterdam
bij het aanvaarden der Regeering afgelegd, is zij
ten volle- en getrouw nagekomen.
Op dien voor Haar en ons volk zoo gewich-
tigen dag klonk het onder plechtige stilte van
Haar lippen:
Ik zweer aan het Nederlandsche volk, dat Ik
de Grondwet steeds zal onderhouden en hand
haven. Ik zweer, dat Ik de onafhankelijkheid
des Rijks met al Mijn vermogen zal verdedi
gen en bewaren: dat Ik de algemeene en bij
zondere vrijheid en de rechten van al Mijn
onderdanen zal beschermen en tot instandhou
ding en bevordering van de algemeene en bij
zondere welvaart alle middelen zal aanwen
den, welke de wetten te mijner beschikking
stellen, zooals een goed Koning schuldig is te
doen. Zoo waarlijk helpe Mij God Almachtig!
Met volle toewijding en met aanwending van
al Haar gaven heeft Koningin Wilhelmina deze
gelofte gestand gedaan. Zij heeft zich geheel aan
de zaken des lands en aan Haar volk gegeven. We
mogen dit na 40 jaar met oprechte waardeering
constateeren.
Het is niet het minst door deze voorbeeldige
constitutioneele correctheid, dat Hare Majesteit
de positie van de Kroon in ons land buiten
gemeen heeft geëleveerd en versterkt
Hierover behoeft vooral wanneer we het
heden met het verleden vergelijken niet de
minste twijfel te bestaan. Dit is geen chauvinisme
of byzantinisme, maar een niet te weerleggen en
ook niet weersproken feit. Serieus wordt het
door niemand aangevochten.
Door niemand. Zelfs niet uit den revolutionai
ren hoek, al verheelt men daar b.v. bij de
sociaal-democraten en de communisten zijn
republikeinsche voorliefde allerminst.
Fundament; niet ornament
Er zijn in dit opzicht andere tijden in onze
parlementaire en staatkundige geschiedenis ge-
Een bekend, maar sterk sprekend bewijs moge
in de herinnering worden teruggeroepen om te
doen verstaan hoe men, onder den invloed van
rationalistische, in wezen revolutionaire theorieën,
voor ruim een halve eeuw de positie van Kroon
en Volksvertegenwoordiging zag.
In de vereenigde zitting der beide Kamers van
de Staten-Generaal, op 1 Augustus 1884, ter be
handeling van het Wetsontwerp tot benoeming
van een Regentes, zei de liberale heer Mr S. van
[III
jr
Houten, die met eenige bezorgdheid den toe
stand tegemoet zag, welke door het Wetsontwerp
zou worden geboren:
„Die bezorgdheid wordt echter getemperd
„door de overtuiging, dat de Kroon in ons
„staatsbestel nu reeds, en nog meer in het
„vervolg, is veeleer een ornament
„dan een fundament".
Hem werd bescheid gedaan door den heer
Schaepman, van wiens rede wij het, zoo
treffend juiste en mooie, eerste gedeelte woorde-
lyk overnemen.
„Allereerst wensch ik den geachten afge
vaardigde uit Groningen, den heer Van
„Houten, in bedenking te geven om, wan-
„neer hij weder een beeldspraak bezigt over
„ons staatsgebouw, dan toch wel te willen
„overwegen, dat een Kroon bezwaarlijk een
„fundament kan zijn. Maar niet dat bezwaar
„alleen, hetwelk aan de een of andere ars
„poëtica ontleend kan schijnen, doet mij
„opkomen tegen de beeldspraak door dien
„geachten spreker gebezigd. Die geachte
„spreker toch schijnt daarbij alleen aan die
„gebouwen te denken, die in rococostijl op
getrokken zijn. Het is inderdaad een eigen
aardigheid van dien stijl, dat het construc
tieve en het ornament zijn gescheiden, en
„het ornament inderdaad niets anders is dan
„een bijkomend ding. Maar in den bouwstijl,
„dien onze vaderen hebben liefgehad, is zoo
vel het constructieve als het sieraad te-
„zamen verbonden tot een geheel en strekt
„dit, dat inderdaad niet anders s c h ij n t
„dan een sieraad, wel degelijk tot instand
houding van het gebouw. Wanneer ik
„nu denk aan de piaats van de
„Kroon in het Staatsgebouw van
„ons Nederland, dan denk ik aan
„den sluitsteen in het gewelf, die
„tegelijkertijd is een sieraad en
„tevens het constructieve lid, dat
„geheel den hoogopstrevenden
„bouw tezamen houdt."
Betere opvattingen breken baan
De tijden zijn veranderd. Beter en waardiger
opvattingen zijn ontstaan. De beschouwingen
wortelend in de leer der revolutionaire volks-
souvereiniteit, hoort men niet meer, althans zoo
goed als niet meer. Anti-revolutionaire opvattin
gen hebben, ook in dit opzicht, baan gebroken.
En het wordt thans vrij algemeen erkend: de
Kroon is niet het vliegwifel aan de machinerte
van ons staatsbestel, is geen ornament aan het
staatsgebouw, maar fundament van constructieve
beteekenis. De staatsrechtelijke functie van den
Koning wordt niet langer miskend, gelijk langen
tijd na 1848 het geval is geweest.
Van anti-rev. zijde heeft men zich daar steeds
tegen gekant. De juistheid van haar souvereini-
teitsleer en het beginsel der legitimiteit, „het be
ginsel, dat in Gods voorzienig bestel der dingen
de aanwijzing erkent van de concrete overheden"
(de geciteerde woorden zyn ontleend aan een
rede van Prof. Kamphuisen van Nijmegen), vin
den in steeds breeder kring erkenning. Een serie
van klinkende namen zou op dit punt kunnen
worden genoemd. Ook meer dan één liberaal is
van de dwalingen zijns weegs teruggekeerd.
Gevolg van de herleefde erkenning van de
hooge en eigen positie van den Vorst in ons con
stitutioneel bestel is ook geweest, dat meer dan
ooit te voren het juiste licht is geworpen op de
beteekenis van onze Vorstin in ons volksleven als
symbool van nationale eenheid. Ook te dezen
aanzien heeft een aanmerkelijke omzetting der
geesten plaats gehad.
Vanwaar dat alles?
„De Oranjes heerschen niet over ons, zij heb
ben het nooit gedaan en kunnen het niet doen."
Deze woorden van Prof. Colenbrander zijn ten
volle van toepassing voor Koningin Wilhelmina.
Zij heeft getoond haar plaats als constitutio
neele Vorstin te kennen. Ten opzichte van haar
volk koos zij de juiste houding en evenzoo tegen
over de Volksvertegenwoordiging. Zij heeft niet
gepoogd te heerschen, maar is te allen tijde be
dacht geweest oP dienen en op bescherming en
handhaving van de oude traditioneele rechten en
vrijheden der natie.
Daarover is niemand in twijfel en daarom is
Haar positie ook zoo buitengewoon sterk gewor
den, constitutioneel, maar ook in de harten van
ons volk. Daar brandt het van liefde en sym
pathie. Historisch zal Haar bewind te allen dage
met eere blijven worden gedacht en geprezen.
Monarchie bolwerk tegen dictatuur
Onder Koningin Wilhelmina voelen we ons, in
ons constitutioneel parlementair geregeerd land,
gerust. Daarom ook zijn we wars van alle dic
tatuur, Utrechtsche of andere, welke zelfs van
ons hoogste gezag de schennige hand niet zou
terughouden.
De monarchie bolwerk tegen de dictatuur,
beter dan de republiek. Tot deze conclusie is in
de laatste jaren menigeen gekomen ook onder
hen, die theoretisch de republiek aanhangen.
In ons land hebben sommigen daar aanvanke
lijk moeite mee gehad. De theorieën van het
Duitsche socialisme met zijn giftig klasse-secta-
risme hadden bij hen schier alle nationale senti
ment doen versterven. Lange jaren werd zelfs
een anti-monarchale propaganda gedreven.
Niet weinigen van hen zijn echter sinds eenige
jaren, ten gevolge van onderscheiden invloeden,
tot de monarchie „bekeerd". Zij onderschrijven
het woord van den Deenschen minister-president
Stauning: voor de democratie is de constitutio
neele monarchie veiliger dan de republiek.
Meer dan een soQ,-dem. voorman van gezag ten
onzent, die wel inziet, dat het op den duur met
de ongebreidelde toepassing van de leer der
volkssouvereiniteit mis moet loopen, heeft zich
reeds in gelijken geest uitgesproken. We noemen
van hen de heeren Albarda, Polak, Boekman en
Ankersmit; er zijn er meer. Anderen schuiven de
republikeinsche idee in ieder geval zoo ver moge
lijk naar achteren. Ze spreken er niet meer over.
Helaas kan een deel der oudere volgelingen
deze evolutie in nationale richting niet mee
maken. Er is nog een haard van verzet. Dat
noopt soms tot zekere concessies in woorden.
Maar desondanks is er in dit milieu ongetwijfeld
een kentering waarneembaar, welke we met om
zichtigheid op gepaste wijze mogen apprecieeren.
Omzetting der geesten
Hoe voor veertig jaar en nog geruimen tijd
daarna in den bedoelden kring over het Koning
schap werd geschreven, gesproken en gedicht,
zullen we niet in den breede uiteenzetten. We
weten het allemaal. Thans geneert men zich voor
dat verleden en tracht zich te verontschuldigen,
zij het met een volkomen misplaatst beroep op
de daden van anderen.
Over die oude periode spreekt men bij voor
keur liever niet meer, maar wel kon men in de
Socialistische Gids van October 1936 van de hand
van den heer Albarda lezen:
„Zij, die in beginsel aan een democratische
republiek de voorkeur zouden geven boven
den monarchalen staatsvorm, behoeven geens
zins vijandig te staan tegenover het Koninklijk
Huis. In Nederland is het Staatshoofd niet het
hoofd van een politieke richting en strijd over
den staatsvorm wordt in ons land niet gevoerd.
De eisch van de afschaffing van het koning
schap en de instelling van een republiek komt
hier te lande in geen enkel politiek program
voor. Ook in dat van de S.D.A.P. is zy nooit
opgenomen geweest."
Dat dit juist is, zal niemand ontkennen; alleen
1918 mag men wel als een practische uitzonde
ring beschouwen. Toen stond de republikeinsche
gedachte op den voorgrond zonder dat de Kroon
er eenige aanleiding toe had gegeven. De revo
lutionaire theorie zegevierde toen.
Beginselen werken nu eenmaal steeds door.
Met genoegen citeeren we daarom nog iets uit
hetzelfde artikel van den parlementairen leider
der soc.-democraten.
„Maar" zoo zegt hy „niemand is in
Nederland republikein, omdat de Kroon hem
aanstoot heeft gegeven, door zich rechten aan
te matigen, die den Koning niet toekomen. Ook
de S.D.A.P. heeft nooit aanleiding gehad zich
tegen het koningschap te keeren. Terecht kon
ons Herzieningsrapport van 1933 vaststellen,
dat „de Kroon zich steeds nauwgezet aan de
Grondwet en aan de geijkte regels van het on
geschreven staatsrecht heeft gehouden en geen
enkele maal zich een ernstige inmenging heeft
veroorloofd in aangelegenheden, die ter beslis
sing aan de wetgevende macht en aan het aan
deze verantwoordelijke gezag zijn toever
trouwd."
Na te hebben geconstateerd, dat de Koningin
zeer duidelijk getoond heeft de sociaal-democra
ten niet buiten de volksgemeenschap te sluiten,
wordt uiteindelijk nog opgemerkt, dat de vraag:
monarchie of republiek, thans in Nederland
minder dan ooit actueel is. Het groote alternatief
van dezen tijd is ook in Nederland, democratie of
dictatuur. De monarchie is voor de ontplooiing
der democratie geen beletsel en voor haar ver
dediging geen verzwakking. De landen van
Europa, waar de democratie het sterkst ver
schanst is, zyn monarchieën.
Zoo is het. En onder die sterke schansen vormt
Nederland wel een der sterkste.
Het constitutioneele koningschap heeft onder
ons in aanzien en kracht sterk gewonnen. Dat
heeft er zelfs de sociaal-democraten toe gebracht
om in ons land eenzelfde houding te verdedigen
tegenover de draagster van de Kroon als elders
hun geestverwanten steeds tegenover het hoofd
van den staat hebben aangenomen. Die toonden
zich vaderlanders eerst, dan partijmannen.
Deze verandering danken we, naast nevenoor
zaken en het ingang vinden van betere staats
rechtelijke beginselen, niet het minst aan de
verstandige wijze waarop onze Vorstin haar
positie wist te kiezen en te bewaren tusschen
Haar rechten en die des volks. Zij heeft een
menschelijkerwijs volmaakte harmonie weten te
scheppen tusschen Kroon en Volksvertegenwoor
diging.
We zijn er dankbaar voor en zien er een Harer
vele en groote verdiensten in. We mogen God
danken, dat Hij ons in zijn gratie en bestel zulk
een Koningin gegeven heeft gedurende nu vier
decenniën lang.
Aan dat gevoelen in dit artikel uiting te heb
ben mogen geven, is ons een eere en een voor
recht.
De derde Dinsdag in September. Aankomst van
H.M. de Koningin aan de Ridderzaal
Elk heeft daarbij zijn eigen recht, zoowel de
Overheid als de Staten-Generaal.
„De Staten-Generaal zijn aan de Regeering niet
ondergeschikt en hebben haar niet slaafs te vol
gen; echter mogen zij evenmin dwang oefenen
om de Overheid naar hun inzicht haar taak té
doen volbrengen. Ook tegenover het volk hebben
de Staten-Generaal een onaihankelijke positie.
De leden der volksvertegenwooidiging zijn geen
lasthebbers van de kiezers, doch bezitten een
eigen recht". Met deze woorden van Dr E. J.
Beumer achten we de onderlinge constitutioneele
verhoudingen in principe naar juistheid getee-
kend.
Bij het oefenen van het" contact tusschen vorst
en volk wordt gebruik gemaakt van het inter
mediair van een ministerie, dat met inbegrip van
den vorst veelal „de Regeering" wordt genoemd.
Het kabinet is politiek verantwoordelijk aan de
Staten-Generaal voor alle regeeringsdaden. De
Kroon, bij wie in beginsel alle regeer
macht berust, is en blijft onschendbaar,
maar de ministers zijn verantwoordelijk aan de
Staten-Generaal voor hun medewerking
aan de daden van den Souverein.
Bij dit stelsel is dus het persoonlijk regiment
van den Vorst niet mogelijk. Dat dit niet gelijk
staat met uitsluiting van allen invloed, is duide
lijk. De „raadslieden der Kroon" worden door
Haar veelvuldig geraadpleegd. Ook de Grondwet
stelt zich op het standpunt, dat de Vorst aller
minst als quantité négligeable is te beschouwen,
al is wel jarenlang gepoogd dit beginsel uit te
hollen. En zij, die de practijk kennen. meer
dan één oud-minister heeft er getuigenis van af
gelegd weten, dat het staatshoofd heel wat
meer invloed heeft dan menigeen meent.
De constitutioneele omschrijving van de Ko
ninklijke macht heeft, naar onze bescheiden mee
ning, op den duur geleid tot verhooging van de
positie van de Kroon. Een vergelijking tusschen
de periode van Koning Willem I en die, waarin
we „gerust en stil" leven onder Koningin Wil
helmina, kan de juistheid van deze stelling be
wijzen. De draagster van de Kroon staat thans
buiten alle politiek debat; in het verleden is dat
wel anders geweest
De Koninklijke macht
De Koning regeert. Hij is. in gemeen overleg
met de Staten-Generaal, wetgever. Maar ook de
uitvoerende macht berust bij den Vorst ver
klaart de Grondwet, in art. 54, zij het naar som-
miger opvatting volkomen overbodig, wijl alle
regeermacht in principe aan den Koning toe
komt. In de derde en laatste plaats komt in de
befaamde trias politica de rechtsprekende macht.
In Naam des Konings wordt recht gesproken door
een onafhankelijke rechterlijke macht. Zelfs de
overheid is aan haar jurisdictie niet onttrokken.
H.M. de Koningin, vergezeld van H.K.H. Prinses Julianaleest de troonrede in de vereenigde
vergadering dec Staten-Generaal,
Aan H. M. Koningin Wilhelmina
Op Haar 40-jarig Regeerings-jubileum
Hebt Gij Holland niet gedragen
Onder 't hart
En door goed' en kwade dagen.
Vreugd en smart.
Als 's Lands Moeder U gegeven
Toegewijd,
Wijl door Liefd' alleen gedreven,
t' Alle tijd.
Wist Gij niet Uw diepste leven
Tot in 't bloed
Innig met Uw volk verweven?
Hebt G'Uw moed
Niet bewezen in gevaren.
Keer op keer
Tartend d'ongena der baren
't Barste weer?
Veertig jaren tot op heden
Stond G' aan 't stuur.
Koers hieldt G'altoos naar de vrede.
Zelfs door 't vuur
Van een oorlog die deez' landen
In die hel
Daaglijks dreigde te doen branden.
Laaiend fel.
En weer dreigt rondom de donder
Van 't geweld
En is 't daaglijks ons een wonder
Dat God stelt
Grenzen aan die duistre machten.
Altoos reê
Te vernielen en t' ontkrachten
Pais en vree.
Moog U Gods gena geleiden.
Wijl de vaart
Door de mist van deze *ijden
U niet spaart
Spannend' uren hoe te sturen.
Recht door zee.
Koers te houden op de vuren
Van de vree
Want de nooden dezer landen
Draagt G' op 't hart.
Werkloos strekken zich de handen
En verward
Raken velen in d' ellenden,
't Naamloos leed;
Zal hun lot zich nog eens wenden?.
Geen, die 't weetH
God, Uw schild en vast betrouwen.
Spaar' U lang
Aan 't geluk Uws volks te bouwen.
Uit de drang
Moeder voor dat volk te wezen.
Dit Uw fees*
Viert het, als van zorg genezen.
Blij van geest.
Alom nu de klokken luien.
't Vreugdevuur
Laait van 't Noorden tot 't Z,uien;
Uur aan uur
Golft de geestdrift door deez landen
Onbélet;
Hoed' ons hart 't stille branden
Van 't gebed.
A. WAPENAAR