EEN NATIONALE FEESTVIERING Beschermster van Vrijheid en Rechten IK ZAL HANDHAVEN HERDENKINGSNUMMER van 'de Vijf Samènwerk'ende Christelijke Dagbladen blz. 3 IN moeilijke tijdsomstandigheden heeft onze Koningin meermalen verzocht feestver- toon achterwege te laten bij de viering van haar verjaardag. Dat de tijden ook thans zorg zaam en voor velen zorgvol zijn, zal niemand durven ontkennen; en toch is het eenvoudig ondenkbaar, dat ons volk zonder feestvreugde het veertigjarig ambtsjubileum van Hare Ma jesteit zou vieren. Wel zullen de September feesten een bizonder karakter dragen, doordat vooral aan armen en schoolkinderen gedacht zal worden, doch dat is geheel in de lijn van de levenshouding der Oranjes, die altijd dicht bij het lijdende en ontberende volksdeel stonden en nooit het kind het gezonde evenmin als Op het 40-Jarig Regeerings-jubileum H. M. Koningin Wilhelmina van steling der Oranjes ons een nationale schat heeft achtergelaten, waarvan wij niet het minst in onze dagen de rijke rente genieten. Ook onze Koningin zélf is zich van die ge bondenheid aan het verleden ten volle bewust. In plechtige oogenblikken heeft zij er steeds aan herinnerd. Wij denk' b.v. aan de plech tige verklaring bij de troonsbestijging vóór veertig jaar: „Zoo bevestig ik heden den hech ten band. die tusschen mij en mijn volk bestaat en het aloud Verbond tusschen Nederland en Oranje opnieuw bezegelt." Bij andere gelegenheden sprak de Koningin De nieuwste foto van H.M. de Koningin. het zieke en gebrekkige over het hoofd Zonder feestgedruisch gaat het thans een voudig niet. Wij wagen zelfs de stelling, dat het regeeringsjubileum van onze Ko»iingin in geen gunstiger tijdsgewricht zou kunnen vallen. We zullen zoo sober mogelijk zijn in het herinneren agn voorgaande jaren, maar stel eens, dat we dit jubileum in 1918 hadden moeten vieren. Het zou gebeurd zijn, ongetwij feld, evenzeer als de Koningin toen met ongeëvenaarde spontaniteit en diepe ontroering gehuldigd is; maar aan de feestviering zouden kwetsende weerhaken gezeten hebben, omdat een belangrijk volksdeel zacht gezegd afzijdig ware gebleven. Dat gevaar dreigt thans in geen enkel op zicht. Een klein groepje moge opzettelijk niet meedoen; een ander partijtje moge er niet bij hooren; we kunnen ondanks dat spreken van een nationale feestviering. Hoe komt dat en hoe kan dat? Wanneer we deze vraag kortelijk beantwoorden, dan geven we daarmee tevens inhoud aan onze herden king van het feit, dat Koningin Wilhelmina veertig jaar geleden zelf de regeering over ons volk in handen nam. Waarschijnlijk is in geen enkel land de his torische band tusschen vorstenhuis en volk zóó hecht en sterk als ten onzent. De oorzaak daarvan is bekend en wordt door allen aan vaard. al loopt in de verschillende groepen de waardeering uiteen. Wel staat vast, dat de eenheid van beschouwing ook in dit opzicht grooter wordt. Marxistische geschiedenisschrij vers spreken van Willem van Oranje als den „bevrijder"; en ook in Roomsch-Katholieke kringen staat men onbevangener tegenover deze groote figuren dan vroeger wel eens het geval was. Zoo leeft alom de overtuiging, dat de wor* ook gaarne van de tradities der Oranjes, die niet geroepen waren om te heerschen, maar om het volk te dienen en zij spoorde haar dochter aan om die traditie getrouw te blijven. Die historische band tusschen vorstenhuis en volk is o, geweldig teeken des tijds! zelden juister gekarakteriseerd, dan dezer dagen in het blad, dat voor jonge sociaal-democraten bestemd is, waarin we dit treffend citaat vonden: „De verbinding van Nederland en Oranje is intusschen krachtiger te verdedigen en beter Een aardige opname van het bezoek van H. M. de Koningin aan Hr. Ms. kruiser „Java", waar zij zich liet fotografeeren te midden van den état major en bemanning. Van jongsaf heeft de Koningin een groote belangstelling aan den dag gelegd voor onze vloot. Herhaaldelijk te waardeeren op principieele en historische motieven. Zij kwam tot stand in een vrijheids strijd tegen vreemde tyrannie en de eerste Oranje man van onbezweken geloofskracht werd als verdediger van dé beginselen van vrijheid, gerechtigheid en verdraagzaamheid, de centrale, bindende figuur in de jonge Ne- derlandsche natie. Tegenstellingen tusschen volksgroepen en landstreken, raakten tijdelijk op den achtergrond in den strijd, die den Ne derlanders een zelfstandig volksbestaan zou be zorgen. Tegenover de historisch verklaarbare, ontbindende krachten in ons volk, stond het opbouwende beginsel van Willem de Zwijger. De ontmoeting van Nederland en Oranje vindt plaats bij de geboorte van den Nederlandschen staat: gerechtigheid en verdraagzaamheid zijn gesteld als idealen die groote verplichtingen opleggen en waarvan de verwezenlijking vier eeuwen later nog in de toekomst ligt. Deze ontmoeting bezorgde het Oranjegeslacht zijn plaats in onze natie en zijn taak voor het ge- heele volk, een taak die vervuld <an worden buiten alle partijtegenstellingen, sinds de be- stuursverantwoordelijkheid aan de ministers is opgedragen door de grondwet." De verleiding is groot om naast deze warme hulde aan het Oranjehuis en aan de onbezwe ken geloofskracht van den stamvader in herin nering te brengen, hoe roode openbare onder wijzers nog weinig jaren geleden smaalden op onze roemruchte geschiedenis; maar wij zwijgen in liefde over deze dingen; de vreugde, dat wij thans een echt nationaal feest kunnen vieren, moet böven alle uitgaan. En zij kan dat ook als we in aanmerking nemen hoe trouw onze Koningin haar woord gestand deed en de tra dities van haar doorluchtig huis bewaarde. Als zij haar dochter vermaant om dit te doen, dan kan zij er aan toevoegen: zie op mij. Van byzantinisme en vorstenvleierij is men in onze kringen altijd principieel afkeerig ge weest en er bestaat niet de minste vrees, dat wij onze Koningin ooit zullen toejuichen met het goddelooze geroep, dat de ooren van Hero des Antipas streelde: ueen stemme Gods en niet eens menschen"; maar we behoeven ons waarlijk niet te schamen over tranen van aandoening, wanneer de welluidende stem der Vorstin ons toeroept als op het Kerstfeest van 1914: „Laten wij met de herders gaan in het gebed naar de Kribbe, naar het Kruis, met AL ■onze nooden en vragen. Tot ten slotte ons vragen verstomt en ons gebed en geloof over gaan in aanbidding" Dat is taal van het vrome hart; dat is de taal der Oranjes als ze midden in de bruisen de baren van nood en ellende stonden op de hoogten des geloofs. Want zóó is het: nooit ontplooit het geloof zich in rijker schakeering en openbaring dan in dagen van zorg en kommer. Groot is het nationale voorrecht ons volk in de Oranjes, in Koningin Wilhelmina en haar zegenrijke veertigjarige bewindsvoering, gegeven; in onze huizen en in onze kerken danken wij God er ootmoedig voor en wij bid den om zegen, om meer zegen voor haar per soon en haar regeering: op de publieke straat te midden van alle volksgenooten, die van goe den wille zijn en nationale gevoelens koeste ren, roepen wij even luid als deze: 't Is Oranje; 't blijft Oranje; 't is Oranje boven! bezocht zij de oorlogs schepen en liet zich van 't leven aan boord nauw keurig op de hoogte stel len. Zelfs de onderzeeërs liet zy niet onbezocht; zij maakte menigen tocht mede en kent uit onder vinding het varen onder de oppervlakte van het Twee-eenheid van Vorstin en valk kwam onder Koningin Wilhelmina tot rijke ontplooiïng IK zweer, dat Ik de algemeene vrijheid en de rechten van alle Mijne onderdanen zal be schermen Zoo luidt een deel van den eed. door onze beminde Vorstin aan het begin van Haar regeering „op de Grondwet afgelegd. Oud en eerbiedwaardig -ijn deze woorden; in gelijke strekking vindt men ze reeds in de Grond wet van 1814. en zoo men een onderzoek zou in stellen naar de plechtige uitspraken, waarmee de Koningen en Keizers in lange eeuwen Hun bewind aanvingen, dan zou blijken, dat al deze zinsneden treffende overeenkomst vertoonen. Oud en eerbiedwaardig zijn aeze woorden, maar verouderd zijn ze evenmin als ze verworden zijn tot een b'-oote traditie. Samen vormen ze een formu'.e, doch louter formeel van aard en strek king zijn ze in geenen dee!e. En bij 't Koninginne- jubileum, dat we thans vieren gaan, betaamt het ons, te herinneren aan de plechtige belofte, waarmee het nu 40-jarig bewind werd ingezet, om dan in dankbare erkentelijkheid te consta- teeren, dat onze Vorstin zich metterdaad betoond heeft te zijn een beschermster van de algemeene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle onderdanen. We zullen ons hier niet vermeien in de vraag of het afleggen van den eed door een Koning of Koningin binnen de stad Amsterdam (sinds 1815 niet meer „hoofdstad" genoemd) behoort tot de wezenlijke bestanddee'.en van de ambts aanvaarding. Verscheidene staatsrechtelijke dis puten zijn eraan gewijd. We zouden daarbij wil len verwijzen naar die woorden uit de Grondwet, welke zeggen, dal de Koning wordt beëedigd, als Hij de regeering aanvaard heeft. Doch zoo de eed naar het tijdstip van afleggen te oordeelen, niét tot het wezenlijke van de troonsbestijging moge behooren, zeker is het, dat we (om met Lohman te spreken) in het uitspreken van de plechtige gelofte mogen zien „een waarborg, waarbij God aangeroepen wordt". En naar dit geheiligde program mogen we de bewindsperiode van Koningin Wilhelmina af meten. Gaat men historisch de verhoudingen tusschen Vorst en volk na, dan stuit men op botsing na botsing. Eeuwenlang werd gestreden om de af paling van de onderlinge rechten en bevoegd heden. Buiten twijfel werd reeds vroeg aller- wege hulde gebracht aan de verheven gedachte, dat de Koning heerschte „bij de gratie Gods". Het is al in de 7de eeuw, dat deze formuleering, eerst in Engeland, en later ook elders, wordt aangetroffen. Maar bij de wenteling der tijden, bij het uiteenvallen van den middeleeuwschen staat in schier tallooze rijken en rijkjes, bij het groeien van het maatschappelijk besef onder de burgers, bij de kwijning en achteruitgang in de gelederen van den adel, vroegen, neen e i s c h- t e n de gewijzigde toestanden tact, tact tot een juist en bevredigend uitstippelen van de grenzen, eenerzijds de eerbied verhouding jegens den Vorst, anderzijds de waarborg, dat'de onderdanen niet zouden worden onderdrukt en uitgemergeld. Een vlugge groei Ten onzent is ten dezen de ontwikkeling meer De inhuldiging van Koningin Wilhelmina in de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 6 September 1898. Op deze foto ziet men de beide Vorstinnen, omringd een schitterend qe-Hg van genogdigden en, autoriteiten. Op den voorgrond liggen de koninklijke kroone de scheptert de rijksappel en de grondwet* snel dan geleidelijk geweest. Vroeg reeds onder kenden de bewuste en ze'fbewuste Nederlanders het absolutisme van de Habsburgers, en het op rapen van den handschoen werd door hen met versmaad. Een felle kamp ten bate van volks vrijheden en rechten volgde en een waarlijk vrij-gevochten patie (in den goeden zin) kwam uit den oorlog te voorschijn. Maar in dezen zelfden strijd had de Nederlander geleerd zoo hij het nog niet weten mocht dat ook vrijheid lei ding behoeft, en gaarne schaarde hij zich ook in het vervolg onder het fiere wapen van de Oranjeprinsen en Oranjevorsten. Sinds deze verlossing uit de boeien van staats- almacht en absolutisme, hebben Koningen en volk in de erkenning van de vrijheid naast elkaar gestaan, hoe groot overigens het verschil in plaats van deze twee mocht zijn. En toen rok daarna in de landshistorie enkele wrijvingspun ten openbaar werden, waarvan één ten tijde van ,de Fransche revolutie tot bijzonder pijnlijke ver wijdering aanleiding gaf, kwamen beiden, zoowel de Vorst als de onderdaan, toch steeds weer tot gelijke conclusie en tot de overtuiging, dat hier een hoogere eenheid kon heerschen en behoorde te heerschen. Het is nog niet zoo lang geleden, dat men de verhouding tusschen Koning en volk pleegde af te beelden als een relatie tusschen twee partijen. Deze opvatting deed denken aan de constructie van den klassieken staatsrechtsgeleerde, die in het bewind van den Vorst niet meer zag dan een compromis, dat deze zou hebben gesloten met de burgers. Zij gunden hem respect, belastingen en militairen steun, hij zorgde voor leiding en ga randeerde handhaving van de vrijheid en rechten. Wij willen niet verheelen, dat de geschiedenis veelszins tot deze opvatting heeft bijgedragen en dat men, zoo men wil, in het afleggen van den eed bij de troonsbestijging zou kunnen zien een onderteekenen van een contract met de onder danen, vertegenwoordigd in de Staten-Generaal. Maar zoo al van zulk een staatsvorm bij ons ooit de schijn heeft bestaan, het is de groote verdien ste van Struycken geweest, er op te wijzen, dat zeker de laatste tientallen van jaren de verhou ding tusschen Vorst en vo'k er veeleer een was van samenwerking dan van onderlinge concur rentie. Vrijheid moest aangeleerd Ons volk moest in deze vrijheid nog groeien, ook na de Fransche revolutie, er nog aan wennen. Te verbazen behoeft het dan ook niet, dat de Grondwet van 1814 sprak van een bevorde ren van de vrijheid door den Vorst. Maar reeds de Constitutie van 1815 gebruikte het prachtige woord „beschermen", terwijl de aanhangers van de twee-partijen-leer zouden hebben gewaagd van „erkennen". Juist dat ..beschermen" ziet in de vrijheid iets, dat min of meer vanzelf spreekt, iets, dat aan het volk toekomt. Niet. dat het vo.'k absolute rechten heeft. We zullen deze vrijheid bij voorkeur hebben te zien als een deel van het leven, waarvan de staat zich heeft te ont houden, wil hij zich niet vergrijpen aan de sou- vereiniteit in eigen kring. Een van de sohier onwaardeerbare ver diensten van onze geliefde Koningin is het, dat Zij, terwijl allerwege bijkans de vrijheid benard werd of ontaardde in losbandigheid, de rechten van den onderdaan niet slechts heeft erkend, maar de gezonde uitoefening ervan volop heeft beschermd. Onze Vor stin heeft daardoor het Nederlandsche volk behalve de r e c h t s verplachting temeer de zedelijke verplichting opgelegd. Haar te eerbiedigen als de Kroondraagster bij de gratie van God, den Koning der Koningen. Hoeksteen van bet staatsgebouw Een enkele maal hoort ge nog vragen naar de „functie" van het Koningshuis in den constitutio- neelen staat. Ook hier mogen we een woord van den grooten Struycken aanhalen, en wel waar deze terecht opmerkt: „Aan het onrustige, inge wikkelde proces der parlementaire democratie zou geen scherp aanwijsbare koninklijke taak passen". Inderdaad, zoo is het. Al valt de vorste lijke werkzaamheid misschien niet in concrete punten vast te leggen er zijn overigens wel verscheidene belangrijke gegevens op te som men zulks mag niet beteekenen, dat het ko ningschap niet de hoeksteen van ons staatsbestel is. De ontsluiering van het geheim, waarin de zegen van ons volk onder zyn Vorstin tot heden heeft bestaan, vindt men treffend geteekend in het woord van hem, die twee Koningen gezalfd heeft, van Samuel: „Zoo gij den Heere zult vree zen en Hem dienen en naar Zijne stem hooren, en den mond des Heeren niet wederspannig zijt, zoo zuil gijlieden, zoowel gij als de Koning, die over u regeeren zal, achter den Heere uwen God zijn." Wat hier profetisch wordt toegezegd, mocht bjj ons veelszin* tot werkelijkheid worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 15