Schaak-Rubriek
§IIP
li
jg§
m
i
i
2
5
II
m
H
r
Üf
ÜP
M
DE RUILBEURS
Redacteur: W. J. H. CARON, Jacob Marisstraat 42,
Amsterdam-West. Men wordt verzocht correspon
dentie over deze rubriek aan bovenstaand adres
te richten.
Probleem no. 613
Van: Z. M. Birnow
Wit begint en geeft in twee zetten mat.
Wit (8): Kb3, Dh5, Tdl, Te2, Le3, Pd8, pi.
Zwart (7): Kd6, Db8, Lc8, Le5, pi. b5, d2,
Probleem no. 614
Van J. Belschan
mm
mm
MM
Wit begint en geeft in drie zetten mat.
Wit (3): Kei, Df6, Ta4.
Zwart (4): Kh5, pi. a5, d5, g5.
Men wordt verzocht oplosingen binnen acht
dagen in te zenden aan het tijdelijk adres van
den redacteur:
BOSCHWEG 65, APELDOORN.
OPLOSSING van probleem no. 611.
Van: M .M. Barulin.
Wit (11): Ka3, Dh5, Te2, Tfl, Lbl, Lh6, Pc3, Pc5,
pi. d5, f5, h4.
Zwart (7): Kf6, Lb5, Lf8, Th3, Pe7, Pf3, pi. d7.
Mat in twee zetten.
Sleutelzet: 1. Dh5e8.
Wit (4): Kfl, Ldl, Pf3, Pf5.
Maar ineens schiet hij woest vooruit en ligt al
op de knieën. Wild werpen zijn handen het zand
weg, het plagende, treiterende zand, dat al maar
toevloeit. Geert ziet niets meer dan den berg
van zand, dien hij verzetten moet; hij hoort niet
het zeegeruisch en niet het loeien van zijn vee
een enkele maal. Heel zijn denken is gespannen
gericht op zijn bezigheid, die hij met een haast
en een kracht verricht, die men niet zou ver
moeden bij iemand van zyn jaren. Hij voelt niet
hoe zijn nagels inscheuren, hoe hij zijn handen
wondt aan duindorens en scherpe helmwortels. Hij
merkt niet, dat stilaan het zweet hem aan alle
kanten uitbreekt Daar is maar één gedachte in
ziji doffe hoofd: de jongen, die daar ergens ligt,
moet hij te voorschijn halen. En als pijnkrampen
hem door de armen schieten van vermoeidheid
en zijn rug voelt als gebroken, dan perst hij de
lippen te stijver opeen en diep in zijn hart welt
de woordelooze bede: „Help mij. God. Help mij,
om vol te kunnen houden."
Al slaat roode schemer van vermoeidheid voor
zijn oogen, Geert graaft door. Wild bonst het
bloed in zijn s'apen, piepend stoot de adem uit
zijn borst. Eindelijk voelt hij een been en met
een laatsten wanhopigen ruk, waarin dfe oude
koewachter het restje legt van zijn krachten,
schiet Kees te voorschijn en valt Geert naast
den jongen neer. De geweldige emotie en de
buitengewone krachtsinspanning zijn te veel voor
hem geweest. Hij trilt over 't heele lijf en voelt
zich wegglijden in ongekende diepten.
Zoo wordt hij gevonden. Met lange sprongen
Zwart (7): Khl, Tf8, Ld6, pl. b4, f6, g7, h2.
Mat in drie zetten.
Sleutelzet: 1. Pf3e5!
Varianten:
1. f6xe5; 2. Ldl—f3f e4xf3; 3. Pf5—g3t
1. Ld6xe5; 2. Ldlc2! onv., 3. Lc2e4J.
GOEDE OPLOSSINGEN ontvangen van: G. Hol
leman (611) Rotterdam; Ph. J. v. d. Linden (611,
612) Leiden; M. Opbroek (611, 612). H. C. J.
Spier (611, 612), Th. J. Storm (611) Den Haag;
P. W. A. van Triet (611, 612) Gouda.
GEWEIGERD KONINGINNEGAMBIET
Gespeeld in den wedstrijd EngelandNederland,
Juni 1938 te Londen.
Wit: H. Golombek Zwart:T. D. v. Scheltinga
1. d2d4 d7d5
2. c2c4 e7e6
3. Pblc3 c7c6
4. e2e3
Wit laat het niet komen tot een slaan op c4, zon
der direct te kunnen terugnemen. Maar de tekst
zet heeft ook bezwaren: Lel is niet „naar buiten"
gebracht, maar blijft achter de eigen pionnen.
De scherpe voortzetting 4. e4!? verwerpt de
theorie op grond van 4. dxe6 5. Pxe4 Lb4f!!
en zwart komt in het voordeel. Dit is een uit
gemaakte zaak. Toch wil ik hier den voorslag
wagen, niet onmiddellijk terug te nemen op e4,
maars met f2f3 een gambietpel in te leiden,
dat wit rijke kansen geeft: 4. e4 dxe; 5. f3! Wie
van een frissche partij houdt, kan ik dit gambiet
aanbevelen. Als zwart den pion neemt, heeft wit
een prachtig ontwikkelde stelling (5. exf; 6.
Px31). Het beste is waarschijnlijk den pion te
weigeren met e6e5 (tempoverlies, daar de pion
niet regelrecht van e7 komt!), waarop wit met
Le3! voortzet en spoedig tot de lange rochade
kan komen (na exf, Pxf3 ligt de korte rochade
meer voor de hand). Wie waagt het eens met
dit gambiet en zendt my materiaal?
Is dit gambiet correct, dan is tevens de vraag,
welk zijner paarden wit het eerst moet ontwik
kelen, nader tot de oplossing gebracht.
Daar Pf3 de mogelijkheid f2—f3 te spelen afsnijdt,
is het duidelijk, dat wit het koningspaard
niet te snel moet uitspelen.
4Pg8—f6
5. Pgl—f3 a7a6
Met 5. Pbd7; 6. Ld3 dxc; 7. Lxc4 b5; 8. Ld3
a6 ontstaat de Meraner-variant. Zwart speelt den
tekstzet om de z.g. versnelde Meraner te spelen,
die zwart goed spel geeft.
6. c4xd5
Wit gaat er natuurlijk niet op in.
6e6xd5
Of 6. c5, dan wel 6. Pe5 hier beter is, is nog een
open vraag.
7. Lfld3 Pb8d7
8. 00 Lf8e7
Daar wit niet Lg5 gespeeld heeft, is 8. Ld6
hier beter.
9. Ddlc2 00
10. b2b3
Niet juist. Beter is 10. Tbl, gevolgd door b2—b4,
of anders 10. a3 en 11. b4. De ervaring heeft
geleerd, dat wit met dezen minoriteitsaanval
(twee pionnen tegen drie) merkwaardigerwijs
zeer goede kansen verkrijgt.
10Tf8e8
11. Lel— b2 Le7d6
Een verbetering ten koste van een tempo.
12. Tfl—el Pd7—f8
13. h2h3!
Zeer juist: Lg4 moet verhinderd worden.
13Ld6b4
Dat zwart zijn goeden looper wil ruilen, is de
erkenning, dat hij minder goed staat.. Wit dreigde
e3e4.
14. Pf3d2
komen Verhoef met Brands en een paar knechts
aanstormen. Gewaarschuwd door de jongens rep
pen ze zich om te redden als het nog mogelijk
is. Als ze gekomen zijn, is redden niet meer
noodig. En ze begrijpen!
Met Kees valt het nogal mee. Die slaat na
korten tijd de oogen weer op en kan gesteund
door een knecht, weer naar huis gaan. Maar Geert
is er erger aan toe. Voorzichtig, bijna eerbiedig,
nemen Verhoef en Brands hem op en dragen hem
naar zijn huisje, waar zij hem op het armelyk
bed leggen. Ze wasschen hem het hoofd, waar 't
kille zweet nog op parelt.
De dokter komt later. Hij voelt Geert den pols,
beluistert den hartslag. Zegt hoe gehandeld moet
worden. Dan vertrekt hij weer. Kan nog niets
met zekerheid zeggen. Maar 't is met Geert Ver
dam heel erg.
Vader Brands is nu aKeen met den koewachter.
Na langen tijd komt er beweging in het lichaam.
Onrustig tasten zijn handen zoo deerlijk ge
havend over het dek. Zij strijken aarzelend
langs de wonde aan het hoofd. Dan kreunt hij
even en slaat dadelijk daarna de oogen op.
„De jongenzegt hij moeilyk.
„Geert," zegt Brands zacht en langzaam, „Geert,
je hebt mooi gehandeld. Je hebt kwaad met goed
vergolden. Ik weet niet, hoe ik je danken moet.
Kees heeft het niet verdiend. Maar hij is heele-
maal in orde, hoor."
„Dan is het goed," fluistert Geert, de gekke
r'- iinee, „dan.... is het.... goed...."
slaapt de oude man in.
Het draalt om de vraag: zal wit e3e4 spelen
of zal zwart Pf6e4 kunnen doorzetten? Dat
zwart deze kwestie in voor hem gumstigen zin
kan oplossen, is het gevolg van de concessie Ld6
b4xc3 en zoo kan wit toch aan het langste eind
trekken.
14Dd8e7
15. a2a3 Lb4xc3
16. Lb2xc3 Pf6e4
17. Lc3b4 De 7h4
18. Pd2—f3 Dh4h5
19. Lb4xf8 Kg8—f8
20. Pf3e5
Dreigt Lxe4.
20f7—f6
21. Ld3xe4 d5xe4
Als niet f6 geschied was, zou Dxe4, f6, Dg4 ge
volgd zijn.
22. Dc2c5f Kf8g8
23. Pe5c4 Dh5Xc5
24. d4xc5
Daar zwart een slechten looper heeft, staat het
eindspel iets gunstiger voor wit.
24Lc8e6
25. Pc4d6 Te8e7
26. b3—b4 Le6d5
27. Tel—dl
Sterker was volgens Dr Euwe Pd6—f5d4.
27g7g6
28. a3—a4 f6—f5
29. Tal—bl Kg8g7
30. Tdl—d4
Consequent was geweest b4b5
30Kg7—f6
31. Tbl—b2 Kf6e6
32. Tb2d2 Ke6—f6
Deze zetten van den zwarten Koning dienen om
tijd te winnen.
33. Kglh2
Wit wenscht geen remise door herhaling van
zetten.
33Kf6—e6
34. Kh2g3 Ke6—f6
35. h3h4 h7h6
36. Kg3h3
Wit zoekt het steeds op den verkeerden vleugel:
verandering van pionnenformatie moet den
zwarten looper ten goede komen.
36Ld5e6
37. Kh3g3 Le6b3!
Zeer juist! De zet dwingt tot a5, waarna geen
aanval op den Koninginnevleugel meer moge
lijk is.
38. a4a5 Lb3—d5
39. Pd6c4 Ta8g8
40. Pc4b6 Ld5e6
41. Td4d6 g6g5
Allengs heeft zwart zijn positie verbeterd; men
zie de noot by zet 36.
42. h4h5 g5g4
43. Td6d8 Tg8—g7
44. Kg3—f4?
Wit moest maatregelen treffen im Kf6g5 te
beletten. De witte h-pion is doodelijk zw<fk ge
worden. Zwart toont aan, dat de Koning op f4
zeer onveilig staat.
4 4g4g3
45. 12—f3
Noodzakelijk: er dreigde Tg4 mat.
4 5e4Xf3
46. Kf4Xf3 Kf6g5
47. Kf3Xg3 Kg5 Xh5f
48. Kg3—f2 Kh5g5
49. Td2d6 f5—f4
Nu ook deze pion zijn witte veld heeft verlaten,
gaat Le6 een krachtig woord meespreken.
50. e3xf4f Kg5xf4
51. Td8—f8f Kf4g5
52. Td6d3 Le6g4
53. Td3e3 Te7xe3
54. Kf2xe3 Tg7—e7f
55. Ke3—f2 Kg5—h4
56. Tf8—f4 Te7—e2f
57. Kf2fl Te2b2
58. Pb6—a4 Tb2c2
59. Tf4e4 Kh4—g3
60. Te4—e3f Kg3—h2
61. Te3e7 Tc2xg2
62. Te7xb7 Kh2—g3
63. Pa4c3 Tg2c2
Opgegeven.
GOUDSCHESINGEL 105, R'DAM
ten dienste van de lezers der Vijf Samen
werkende Christelijke Dagbladen.
CORRESPONDENTIE
Joh. E. te Rotterdam. U heeft nog 32 p .over.
L. J. van Str. te Leiderdorp. 221 D.E. gen.
J. J. K. te Voorburg. 295 punten ontvangen.
W. H. M. te Roosendaal (NBr.). 59 Bussink gen.
Uw Verkade kunnen we niet. gebruiken.
Wil s.* .p. gratis ruilformulier zenden
Woonplaats:
Naam:
Adres-
Datum:
350
NIET UIT DE WERELD WEG
Ik bid nietdat Gij hen uit de wereld
wegneemt, maar dat Gij hen bewaart
van den Booze.
Johannes 17 15.
HET hoogepriesterlijk gebeddat onze Heiland
in den nacht vóór Zijn lijden, bij het
afscheid van Zijne discipelen, gebeden heeft, is
een gebed ook ten behoeve van ons. Christenen
Van dezen tijd.
Het is wel waardat dit gebed allereerst is ge
beden met het oog op de elf discipelen: Petrus,
Johannes, Jakobus en de anderen, die met Hem
zijn uitgegaan uit de opperzaal en daar staan bij
de beddvng van de Kidronbeek.
In dit gebed is ook geen plaats voor Jezus' vijan
den, die vreemd van Hem zijn: „Ik bid voor hen,
Ik bid niet voor de wereld
Maar het zijn toch gelukkig niet enkel en uit
sluitend deze elf discipelen, voor wie de Heere
Jezus Christus priesterlijk bij den Vader tusschen-
treedt.
Hij zegt het in ditzelfde gebed, een oogenblik
later: En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook
Voor degenen, die door hun woord in Mij geloo-
ven zullen."
Hij bidt ook voor ons!
Hij vat in Zijn elf discipelen samen Zijn heele
gemeente van alle tijden en van overat
Er zijn sinds negentien eeuwen voorbijgegaan.
Het Woord des Heeren is uitgegaan over héél
de wereld. Onder alle volken heeft het Gods uit
verkorenen geroepen tot het geloof in Christus.
Het is ook gekomen tot onze voorgeslachten. De
kerk des Heeren is er door geplant en wij zijn
in die kerk geroepen uit de duisternis tot Gods
wonderbare licht.
Wij zijn dus zeer wezenlijk betrokken in dit ge
bed van onzen Heiland.
'Ja, wij belijden, naar de Schrift, dat Jezus
Christus, nu in den hemel, dezelfde is, die Hij
was hier op aarde, en dat Hij lééft om voor ons
te bidden.
Hij bidt dat nog voor ons, vandaag!
Hier is maar niet enkel een oud gebed van vroeger.
Hier is ook een fonkelnieuw gebed, eiken dag.
En we mogen er ons van verzekerd houden, dat
onze Hoogepriester in den hemel dat ook nu
voor ons herhaalt: „Ik bid niet, dat Gij hen uit
Ue wereld wegneemt
Hoe zouden we uit de wereld weggenomen
kunnen worden?
Allereerst wel, indien het God zou behagen ons,
aanstonds na onze vólle overgaaf, in levend
geloof, aan den Heere Jezus Christus, op te nemen
in de heerlijkheid van Zijn hemel.
Zoo zou het kunnen!
Als we naar het menschelijk inzicht nog pas aan
het begin van het leven staan, in het prille licht
van den morgenOf ook, als onze levenszon
1juist tot de middaghoogte is geklommenJa.
dan huiveren we, in het bewustzijn van onze
natuurlijke levenskracht, wel van het sterven
terug! De dood is vijand! Wel een vijand, die
teniet-gedaan wordt! Maar dan toch: een vijand!
Toch kunnen er, zonder dat we nog oud en af
geleefd behoeven te zijn, wel héél benauwende
perioden in ons menschenleven voorkomen, waar-
MEDEDOOGEN IN DE
SCHILDERKUNST
Wie heeft niet eens aan den kant van den weg
of in den tuin een dood vogeltje zien liggen?
Opmerkelijk, dat ons mededoogen met het dier
steeds zoo sterk wordt opgewekt, als het dood
is. Komt het, doordat juist de dood van een dier
ons de betrekkelijke hu'peloosheid ervan, zijn
afhankelijkheid van genadelooze omstandigheden
doen gevoelen?
Nog meer dan de literatuur houdt de schilder
kunst zich met het dier bezig. Meest is dez2
interesse van zeer neutralen aard. De schilder ziet
het dier gemeen1 ijk meer als schilder dan als
mensch. Hij ziet het als vorm- etf kleur-object.
Wat hem tot het schilderen ervan drijft, is het
totaal van schilderlijke mogelijkheden, die dit
object hem biedt. Hoe mooi zullen deze tinten,
deze soepele of ruige vormen het doen. Om de
schoonheid gaat het in de eerste plaats. Het d er
is hier in zekeren zin een toevalligheid, dis
in een kind van God méér opziet tegen het leven
op aarde, dan tegen den dood, die dóór gang zal
zijn tot het eeuwige leven.
Als we het in de barre wereld héél zwaar heb
ben het liefste is ons ontnomen, moeite, ver
driet, tegenslag, ongeval of kwaal hebben onze
levenskracht gebroken, onze levenslust doen
wegvloeien, onzen levensmoed gebluschtja,
dan is er soms, ook bij Gods kinderen, méér
levensvrees dan vrees voor den dood!
Dan kan het begeerlijk zijn om in gemeenschap
met Jezus Christus uit deze tegenwoordige booze
wereld te worden weggenomen.
Maar Jezus Christus zegt mus. dat Hij dat niet
voor ons bidt.
We hooren het hier van Zijn lippen: „Ik bid niet
dat Gij hen uit de wereld wegneemt
Hoe zouden we nog anders uit de wereld weg
genomen kunnen worden?
Ook wel, indien het God zou hebben behaagd om
de gemeente van onzen Heere Jezus Christus als
een heel aparten levenskring uit te lichten uit
de wereld, die naar Hem niet vraagt. Dus zóó,
dat er ergens, hier of daar, een volk zou zijn,
dat zéér afzonderlijk het volk des Heeren zou
kunnen worden genoemd en dat in geen enkele
levensgemeenschap zou staan met anderen, die
den Heere niet kennen noch kennen willen.
Er zijn wel tijden geweest, waarin menschen in
eigenwillige vroomheid zoo'n wereldje apart in
het leven wilden roepen, gelijk in het middel-
eeuwsche monnikendom en in het kluizenaars-
Men zeide dan de wereld vaarwel Men werd
dan na een proeftijd in de orde opgenomen. Men
nam den sluier aan. De kloosterpoort viel in heit
slot. En men meende met de booze wereld te
hebben afgedaan!
Is dat het ideaal?
Moet het zoo?
Deze vlucht uit de wereld kan nog wel voor som
mige Christenen of Christinnen iets begeerlijks
lijken. Maar het is vlucht! En nog een onmo
gelijke vlucht er bij!
Wij, zondaars en zondaressen, nemen hier op
aarde ook bij de meest radicale wereldvlucht, toch
altijd diezelfde ontvluchte wereld met ons mee!
Want ook in de meest absolute afzondering uit
de wereld dragen wij ons eigen booze hart met
ons om! En het is, gelijk iemand zong: „de wereld
wil mij achterna, alwaar ik ga of sta of ooit mijn
oogen sla
Wel zijn we, als verlosten door Christus, een
volk apart. Jezus Christus heeft zichzelven ge
geven voor onze zonden, opdat Hij ons, naar den
wil van onzen God en Vader, trekken zou uit
deze tegenwoordige booze wereld.
We zijn een volk apart! Wij zijn niet van de
io er el d."
En Jezus Christus zegt: „Ik bid niet, dat Gij hen
uit de wereld wegneemt
DE WEG
De weg ten hemel is geen effen baap
met veil'gend lommer voor ons welbehagen,
waarlangs met vrome woorden en met waan
wij d'afgod van ons ik naar boven dragen.
De weg is Christus! Christus heeft bestaan
te kiezen 't harde pad der oordeelslagen,
en wie met Hem Gods vreê wil binnengaan
moet achter Hem z'n eigen vrede wagen.
Maar 't lijdzaam volgen in dien wond'ren stoet,
dien boetgezang en zucht en kruis en schuren
langs stronk en steen bij duister kennen doet,
dat leert de ziel in onheilzwang're uren,
wier wee z'allengs in wellust leert verduren,
die Gods genade baren doet
SEERP ANEMA.
Stel, dat deze elf discipelen uit de wereld weg
genomen waren.' En de honderdtwintig, die op
Pinksteren bij elkander zijn! En de méér dan
vijfhonderd, die op den berg in Galilea den op-
gestanen Heiland mochten aanschouwen!
Dan was het evangelie des koninkrijks niet in
de wereld ingegaan. Dan was ook de kerk des
Heeren niet geplant onder onze voorgeslachten.
Dan zou er niemand onzer den Heere der heer
lijkheid hebben beleden!
Gelukkig, dat er niet door den Heiland is ge
beden, dat de Zijnen uit de wereld mochten wor
den weggenomen.
Ze hadden nog hun hooge roeping midden in de
wereld.
Ze moesten „het zout der aarde" zijn. En het zout
moet niet ergens naast de spijze apart worden
gehouden, maar in de spijze worden vermengd.
Ze moesten „het licht der wereld" zijn. Maar dan
moest hun lampje niet uit de wereld weg, ergens
1 onder een korenmaat of onder een bed, maar op
den kandelaar!
Zoo hebben wij nog onze roepimg in de wereld!
Uit onzen levenskijk en levenskeur, uit onze
levenshouding en levenswandel moet blijken, wie
Jezus Christus is. En het Woord des Heeren moet
roepend uitgedragen worden in den arbeid van
zending en evangelisatie, midden in de wereld!
Jammer, dat we daarin bij tijden zoo slap zijn!
En zoo ontrouw!
niet
Tegenover die wereld heeft de kerk van Christus
de roeping om er den naam des Heeren in te
verheerlijken.
Het belieft God de Zijnen in de wereld te
maken tot Zijn medearbeiders en tot instrumen
ten van Zijn Geest.
echter dankbaar wordt benut. Zóó schilderden
onze oude hollandsche schilders met toewijding of
pleizier interieurs van slagerswinkels met open
gesneden koeien, stillevens van geplukte, of op
En ook om ons zelfs w
uit de wereld weggenomen.
Het stekje, dat in de kas is gekweekt, moet op
zijn tijd in den vollen grondbuiten, waar niet
alleen de zon schijnt, maar ook zoo nu en dan
de regen komt neerplenzen en de winden waaien!
Ons geloofsleven mag geen broeikasplantje blijven.
Het moet zich, door de kracht van Christus, mid
den in de wereld handhaven, door strijd en
struikeling heen.
Het beginsel van het nieuwe leven moet zich
daar ontplooien tot meerdere krachtsontwikkeling.
We moeten groeien tegen de verdrukking in!
Dit is de overwinning, die de wereld overwint,
namelijk ons geloof!
In een clubje of kringetje, zeer wettisch en zeer
precies van de wereld afgesloten, begint zoo
dikwijls de schimmel van de zelfgenoegzaamheid
en de zwam van eigengerechtigheid of van onder
linge vroomheidsverheerlijking te woekeren aan
het leven der geloovigen.
Onze geloofsroeping doet ons verkeeren in eiken
kring, waarin Gods bestel over ons leven ons
plaatst en in allerlei verhoudingen, die op zich
zelf nog niet zondig zijn.
We hebben ons leven apart. We moeten
hebben ons leven apart. Zonder dagelijksche af
zondering met den Heere en zonder onderlinge
geloofsversterking in den kring der kerk houden
we het in de wereld niet v-t!
Maar deze afzonderingen mogen niet tot levens
doel worden. Ze mogen slechts middel zijn om
het in de wereld als discipelen van Christus
uit te houden.
de pluk wachtende vogels. Schóón was dit alles
zeker, doch er is een e'ement van onmensche-
lijkheid in.
Het tegenovergestelde (voor zoover het dit laat
ste betreft) vindt men in het „dood vogeltje" van
Gonne Smit; hier is, evenals bijv. andere moderne
dierenschilders, het mededoogen sterk, en dat
het schilderlijk uitbeeldingsvermogen onder deze
humane zienswijze geleden heeft, zal géén be-
sohouwer durven beweren. Dit vogeltje is niet
uitsluitend schilder-, hoogstens eet-object, maar
liefde-object, en dat is geheel iets anders. Van
daar, dat dit schilderij boven zijn schoonheid een
warmte bezit, die we elders zoo vaak missen, en
ons onmiddellijk in het hart grijpt. Hier „zit" de
schilderes op nog andere wijze „in" den vogel
dan op schilderlijke wijze alleen. Zoo innig
identificeert de liefde alleen, zulk mededoogen
vloeit alleen uit een ander mededoogen tot ons
over.
Spreke verder de reproductie-zelve haar teederc
en drieste taal.