Schaak-Rubriek §IIP li jg§ m i i 2 5 II m H r Üf ÜP M DE RUILBEURS Redacteur: W. J. H. CARON, Jacob Marisstraat 42, Amsterdam-West. Men wordt verzocht correspon dentie over deze rubriek aan bovenstaand adres te richten. Probleem no. 613 Van: Z. M. Birnow Wit begint en geeft in twee zetten mat. Wit (8): Kb3, Dh5, Tdl, Te2, Le3, Pd8, pi. Zwart (7): Kd6, Db8, Lc8, Le5, pi. b5, d2, Probleem no. 614 Van J. Belschan mm mm MM Wit begint en geeft in drie zetten mat. Wit (3): Kei, Df6, Ta4. Zwart (4): Kh5, pi. a5, d5, g5. Men wordt verzocht oplosingen binnen acht dagen in te zenden aan het tijdelijk adres van den redacteur: BOSCHWEG 65, APELDOORN. OPLOSSING van probleem no. 611. Van: M .M. Barulin. Wit (11): Ka3, Dh5, Te2, Tfl, Lbl, Lh6, Pc3, Pc5, pi. d5, f5, h4. Zwart (7): Kf6, Lb5, Lf8, Th3, Pe7, Pf3, pi. d7. Mat in twee zetten. Sleutelzet: 1. Dh5e8. Wit (4): Kfl, Ldl, Pf3, Pf5. Maar ineens schiet hij woest vooruit en ligt al op de knieën. Wild werpen zijn handen het zand weg, het plagende, treiterende zand, dat al maar toevloeit. Geert ziet niets meer dan den berg van zand, dien hij verzetten moet; hij hoort niet het zeegeruisch en niet het loeien van zijn vee een enkele maal. Heel zijn denken is gespannen gericht op zijn bezigheid, die hij met een haast en een kracht verricht, die men niet zou ver moeden bij iemand van zyn jaren. Hij voelt niet hoe zijn nagels inscheuren, hoe hij zijn handen wondt aan duindorens en scherpe helmwortels. Hij merkt niet, dat stilaan het zweet hem aan alle kanten uitbreekt Daar is maar één gedachte in ziji doffe hoofd: de jongen, die daar ergens ligt, moet hij te voorschijn halen. En als pijnkrampen hem door de armen schieten van vermoeidheid en zijn rug voelt als gebroken, dan perst hij de lippen te stijver opeen en diep in zijn hart welt de woordelooze bede: „Help mij. God. Help mij, om vol te kunnen houden." Al slaat roode schemer van vermoeidheid voor zijn oogen, Geert graaft door. Wild bonst het bloed in zijn s'apen, piepend stoot de adem uit zijn borst. Eindelijk voelt hij een been en met een laatsten wanhopigen ruk, waarin dfe oude koewachter het restje legt van zijn krachten, schiet Kees te voorschijn en valt Geert naast den jongen neer. De geweldige emotie en de buitengewone krachtsinspanning zijn te veel voor hem geweest. Hij trilt over 't heele lijf en voelt zich wegglijden in ongekende diepten. Zoo wordt hij gevonden. Met lange sprongen Zwart (7): Khl, Tf8, Ld6, pl. b4, f6, g7, h2. Mat in drie zetten. Sleutelzet: 1. Pf3e5! Varianten: 1. f6xe5; 2. Ldl—f3f e4xf3; 3. Pf5—g3t 1. Ld6xe5; 2. Ldlc2! onv., 3. Lc2e4J. GOEDE OPLOSSINGEN ontvangen van: G. Hol leman (611) Rotterdam; Ph. J. v. d. Linden (611, 612) Leiden; M. Opbroek (611, 612). H. C. J. Spier (611, 612), Th. J. Storm (611) Den Haag; P. W. A. van Triet (611, 612) Gouda. GEWEIGERD KONINGINNEGAMBIET Gespeeld in den wedstrijd EngelandNederland, Juni 1938 te Londen. Wit: H. Golombek Zwart:T. D. v. Scheltinga 1. d2d4 d7d5 2. c2c4 e7e6 3. Pblc3 c7c6 4. e2e3 Wit laat het niet komen tot een slaan op c4, zon der direct te kunnen terugnemen. Maar de tekst zet heeft ook bezwaren: Lel is niet „naar buiten" gebracht, maar blijft achter de eigen pionnen. De scherpe voortzetting 4. e4!? verwerpt de theorie op grond van 4. dxe6 5. Pxe4 Lb4f!! en zwart komt in het voordeel. Dit is een uit gemaakte zaak. Toch wil ik hier den voorslag wagen, niet onmiddellijk terug te nemen op e4, maars met f2f3 een gambietpel in te leiden, dat wit rijke kansen geeft: 4. e4 dxe; 5. f3! Wie van een frissche partij houdt, kan ik dit gambiet aanbevelen. Als zwart den pion neemt, heeft wit een prachtig ontwikkelde stelling (5. exf; 6. Px31). Het beste is waarschijnlijk den pion te weigeren met e6e5 (tempoverlies, daar de pion niet regelrecht van e7 komt!), waarop wit met Le3! voortzet en spoedig tot de lange rochade kan komen (na exf, Pxf3 ligt de korte rochade meer voor de hand). Wie waagt het eens met dit gambiet en zendt my materiaal? Is dit gambiet correct, dan is tevens de vraag, welk zijner paarden wit het eerst moet ontwik kelen, nader tot de oplossing gebracht. Daar Pf3 de mogelijkheid f2—f3 te spelen afsnijdt, is het duidelijk, dat wit het koningspaard niet te snel moet uitspelen. 4Pg8—f6 5. Pgl—f3 a7a6 Met 5. Pbd7; 6. Ld3 dxc; 7. Lxc4 b5; 8. Ld3 a6 ontstaat de Meraner-variant. Zwart speelt den tekstzet om de z.g. versnelde Meraner te spelen, die zwart goed spel geeft. 6. c4xd5 Wit gaat er natuurlijk niet op in. 6e6xd5 Of 6. c5, dan wel 6. Pe5 hier beter is, is nog een open vraag. 7. Lfld3 Pb8d7 8. 00 Lf8e7 Daar wit niet Lg5 gespeeld heeft, is 8. Ld6 hier beter. 9. Ddlc2 00 10. b2b3 Niet juist. Beter is 10. Tbl, gevolgd door b2—b4, of anders 10. a3 en 11. b4. De ervaring heeft geleerd, dat wit met dezen minoriteitsaanval (twee pionnen tegen drie) merkwaardigerwijs zeer goede kansen verkrijgt. 10Tf8e8 11. Lel— b2 Le7d6 Een verbetering ten koste van een tempo. 12. Tfl—el Pd7—f8 13. h2h3! Zeer juist: Lg4 moet verhinderd worden. 13Ld6b4 Dat zwart zijn goeden looper wil ruilen, is de erkenning, dat hij minder goed staat.. Wit dreigde e3e4. 14. Pf3d2 komen Verhoef met Brands en een paar knechts aanstormen. Gewaarschuwd door de jongens rep pen ze zich om te redden als het nog mogelijk is. Als ze gekomen zijn, is redden niet meer noodig. En ze begrijpen! Met Kees valt het nogal mee. Die slaat na korten tijd de oogen weer op en kan gesteund door een knecht, weer naar huis gaan. Maar Geert is er erger aan toe. Voorzichtig, bijna eerbiedig, nemen Verhoef en Brands hem op en dragen hem naar zijn huisje, waar zij hem op het armelyk bed leggen. Ze wasschen hem het hoofd, waar 't kille zweet nog op parelt. De dokter komt later. Hij voelt Geert den pols, beluistert den hartslag. Zegt hoe gehandeld moet worden. Dan vertrekt hij weer. Kan nog niets met zekerheid zeggen. Maar 't is met Geert Ver dam heel erg. Vader Brands is nu aKeen met den koewachter. Na langen tijd komt er beweging in het lichaam. Onrustig tasten zijn handen zoo deerlijk ge havend over het dek. Zij strijken aarzelend langs de wonde aan het hoofd. Dan kreunt hij even en slaat dadelijk daarna de oogen op. „De jongenzegt hij moeilyk. „Geert," zegt Brands zacht en langzaam, „Geert, je hebt mooi gehandeld. Je hebt kwaad met goed vergolden. Ik weet niet, hoe ik je danken moet. Kees heeft het niet verdiend. Maar hij is heele- maal in orde, hoor." „Dan is het goed," fluistert Geert, de gekke r'- iinee, „dan.... is het.... goed...." slaapt de oude man in. Het draalt om de vraag: zal wit e3e4 spelen of zal zwart Pf6e4 kunnen doorzetten? Dat zwart deze kwestie in voor hem gumstigen zin kan oplossen, is het gevolg van de concessie Ld6 b4xc3 en zoo kan wit toch aan het langste eind trekken. 14Dd8e7 15. a2a3 Lb4xc3 16. Lb2xc3 Pf6e4 17. Lc3b4 De 7h4 18. Pd2—f3 Dh4h5 19. Lb4xf8 Kg8—f8 20. Pf3e5 Dreigt Lxe4. 20f7—f6 21. Ld3xe4 d5xe4 Als niet f6 geschied was, zou Dxe4, f6, Dg4 ge volgd zijn. 22. Dc2c5f Kf8g8 23. Pe5c4 Dh5Xc5 24. d4xc5 Daar zwart een slechten looper heeft, staat het eindspel iets gunstiger voor wit. 24Lc8e6 25. Pc4d6 Te8e7 26. b3—b4 Le6d5 27. Tel—dl Sterker was volgens Dr Euwe Pd6—f5d4. 27g7g6 28. a3—a4 f6—f5 29. Tal—bl Kg8g7 30. Tdl—d4 Consequent was geweest b4b5 30Kg7—f6 31. Tbl—b2 Kf6e6 32. Tb2d2 Ke6—f6 Deze zetten van den zwarten Koning dienen om tijd te winnen. 33. Kglh2 Wit wenscht geen remise door herhaling van zetten. 33Kf6—e6 34. Kh2g3 Ke6—f6 35. h3h4 h7h6 36. Kg3h3 Wit zoekt het steeds op den verkeerden vleugel: verandering van pionnenformatie moet den zwarten looper ten goede komen. 36Ld5e6 37. Kh3g3 Le6b3! Zeer juist! De zet dwingt tot a5, waarna geen aanval op den Koninginnevleugel meer moge lijk is. 38. a4a5 Lb3—d5 39. Pd6c4 Ta8g8 40. Pc4b6 Ld5e6 41. Td4d6 g6g5 Allengs heeft zwart zijn positie verbeterd; men zie de noot by zet 36. 42. h4h5 g5g4 43. Td6d8 Tg8—g7 44. Kg3—f4? Wit moest maatregelen treffen im Kf6g5 te beletten. De witte h-pion is doodelijk zw<fk ge worden. Zwart toont aan, dat de Koning op f4 zeer onveilig staat. 4 4g4g3 45. 12—f3 Noodzakelijk: er dreigde Tg4 mat. 4 5e4Xf3 46. Kf4Xf3 Kf6g5 47. Kf3Xg3 Kg5 Xh5f 48. Kg3—f2 Kh5g5 49. Td2d6 f5—f4 Nu ook deze pion zijn witte veld heeft verlaten, gaat Le6 een krachtig woord meespreken. 50. e3xf4f Kg5xf4 51. Td8—f8f Kf4g5 52. Td6d3 Le6g4 53. Td3e3 Te7xe3 54. Kf2xe3 Tg7—e7f 55. Ke3—f2 Kg5—h4 56. Tf8—f4 Te7—e2f 57. Kf2fl Te2b2 58. Pb6—a4 Tb2c2 59. Tf4e4 Kh4—g3 60. Te4—e3f Kg3—h2 61. Te3e7 Tc2xg2 62. Te7xb7 Kh2—g3 63. Pa4c3 Tg2c2 Opgegeven. GOUDSCHESINGEL 105, R'DAM ten dienste van de lezers der Vijf Samen werkende Christelijke Dagbladen. CORRESPONDENTIE Joh. E. te Rotterdam. U heeft nog 32 p .over. L. J. van Str. te Leiderdorp. 221 D.E. gen. J. J. K. te Voorburg. 295 punten ontvangen. W. H. M. te Roosendaal (NBr.). 59 Bussink gen. Uw Verkade kunnen we niet. gebruiken. Wil s.* .p. gratis ruilformulier zenden Woonplaats: Naam: Adres- Datum: 350 NIET UIT DE WERELD WEG Ik bid nietdat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den Booze. Johannes 17 15. HET hoogepriesterlijk gebeddat onze Heiland in den nacht vóór Zijn lijden, bij het afscheid van Zijne discipelen, gebeden heeft, is een gebed ook ten behoeve van ons. Christenen Van dezen tijd. Het is wel waardat dit gebed allereerst is ge beden met het oog op de elf discipelen: Petrus, Johannes, Jakobus en de anderen, die met Hem zijn uitgegaan uit de opperzaal en daar staan bij de beddvng van de Kidronbeek. In dit gebed is ook geen plaats voor Jezus' vijan den, die vreemd van Hem zijn: „Ik bid voor hen, Ik bid niet voor de wereld Maar het zijn toch gelukkig niet enkel en uit sluitend deze elf discipelen, voor wie de Heere Jezus Christus priesterlijk bij den Vader tusschen- treedt. Hij zegt het in ditzelfde gebed, een oogenblik later: En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook Voor degenen, die door hun woord in Mij geloo- ven zullen." Hij bidt ook voor ons! Hij vat in Zijn elf discipelen samen Zijn heele gemeente van alle tijden en van overat Er zijn sinds negentien eeuwen voorbijgegaan. Het Woord des Heeren is uitgegaan over héél de wereld. Onder alle volken heeft het Gods uit verkorenen geroepen tot het geloof in Christus. Het is ook gekomen tot onze voorgeslachten. De kerk des Heeren is er door geplant en wij zijn in die kerk geroepen uit de duisternis tot Gods wonderbare licht. Wij zijn dus zeer wezenlijk betrokken in dit ge bed van onzen Heiland. 'Ja, wij belijden, naar de Schrift, dat Jezus Christus, nu in den hemel, dezelfde is, die Hij was hier op aarde, en dat Hij lééft om voor ons te bidden. Hij bidt dat nog voor ons, vandaag! Hier is maar niet enkel een oud gebed van vroeger. Hier is ook een fonkelnieuw gebed, eiken dag. En we mogen er ons van verzekerd houden, dat onze Hoogepriester in den hemel dat ook nu voor ons herhaalt: „Ik bid niet, dat Gij hen uit Ue wereld wegneemt Hoe zouden we uit de wereld weggenomen kunnen worden? Allereerst wel, indien het God zou behagen ons, aanstonds na onze vólle overgaaf, in levend geloof, aan den Heere Jezus Christus, op te nemen in de heerlijkheid van Zijn hemel. Zoo zou het kunnen! Als we naar het menschelijk inzicht nog pas aan het begin van het leven staan, in het prille licht van den morgenOf ook, als onze levenszon 1juist tot de middaghoogte is geklommenJa. dan huiveren we, in het bewustzijn van onze natuurlijke levenskracht, wel van het sterven terug! De dood is vijand! Wel een vijand, die teniet-gedaan wordt! Maar dan toch: een vijand! Toch kunnen er, zonder dat we nog oud en af geleefd behoeven te zijn, wel héél benauwende perioden in ons menschenleven voorkomen, waar- MEDEDOOGEN IN DE SCHILDERKUNST Wie heeft niet eens aan den kant van den weg of in den tuin een dood vogeltje zien liggen? Opmerkelijk, dat ons mededoogen met het dier steeds zoo sterk wordt opgewekt, als het dood is. Komt het, doordat juist de dood van een dier ons de betrekkelijke hu'peloosheid ervan, zijn afhankelijkheid van genadelooze omstandigheden doen gevoelen? Nog meer dan de literatuur houdt de schilder kunst zich met het dier bezig. Meest is dez2 interesse van zeer neutralen aard. De schilder ziet het dier gemeen1 ijk meer als schilder dan als mensch. Hij ziet het als vorm- etf kleur-object. Wat hem tot het schilderen ervan drijft, is het totaal van schilderlijke mogelijkheden, die dit object hem biedt. Hoe mooi zullen deze tinten, deze soepele of ruige vormen het doen. Om de schoonheid gaat het in de eerste plaats. Het d er is hier in zekeren zin een toevalligheid, dis in een kind van God méér opziet tegen het leven op aarde, dan tegen den dood, die dóór gang zal zijn tot het eeuwige leven. Als we het in de barre wereld héél zwaar heb ben het liefste is ons ontnomen, moeite, ver driet, tegenslag, ongeval of kwaal hebben onze levenskracht gebroken, onze levenslust doen wegvloeien, onzen levensmoed gebluschtja, dan is er soms, ook bij Gods kinderen, méér levensvrees dan vrees voor den dood! Dan kan het begeerlijk zijn om in gemeenschap met Jezus Christus uit deze tegenwoordige booze wereld te worden weggenomen. Maar Jezus Christus zegt mus. dat Hij dat niet voor ons bidt. We hooren het hier van Zijn lippen: „Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt Hoe zouden we nog anders uit de wereld weg genomen kunnen worden? Ook wel, indien het God zou hebben behaagd om de gemeente van onzen Heere Jezus Christus als een heel aparten levenskring uit te lichten uit de wereld, die naar Hem niet vraagt. Dus zóó, dat er ergens, hier of daar, een volk zou zijn, dat zéér afzonderlijk het volk des Heeren zou kunnen worden genoemd en dat in geen enkele levensgemeenschap zou staan met anderen, die den Heere niet kennen noch kennen willen. Er zijn wel tijden geweest, waarin menschen in eigenwillige vroomheid zoo'n wereldje apart in het leven wilden roepen, gelijk in het middel- eeuwsche monnikendom en in het kluizenaars- Men zeide dan de wereld vaarwel Men werd dan na een proeftijd in de orde opgenomen. Men nam den sluier aan. De kloosterpoort viel in heit slot. En men meende met de booze wereld te hebben afgedaan! Is dat het ideaal? Moet het zoo? Deze vlucht uit de wereld kan nog wel voor som mige Christenen of Christinnen iets begeerlijks lijken. Maar het is vlucht! En nog een onmo gelijke vlucht er bij! Wij, zondaars en zondaressen, nemen hier op aarde ook bij de meest radicale wereldvlucht, toch altijd diezelfde ontvluchte wereld met ons mee! Want ook in de meest absolute afzondering uit de wereld dragen wij ons eigen booze hart met ons om! En het is, gelijk iemand zong: „de wereld wil mij achterna, alwaar ik ga of sta of ooit mijn oogen sla Wel zijn we, als verlosten door Christus, een volk apart. Jezus Christus heeft zichzelven ge geven voor onze zonden, opdat Hij ons, naar den wil van onzen God en Vader, trekken zou uit deze tegenwoordige booze wereld. We zijn een volk apart! Wij zijn niet van de io er el d." En Jezus Christus zegt: „Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt DE WEG De weg ten hemel is geen effen baap met veil'gend lommer voor ons welbehagen, waarlangs met vrome woorden en met waan wij d'afgod van ons ik naar boven dragen. De weg is Christus! Christus heeft bestaan te kiezen 't harde pad der oordeelslagen, en wie met Hem Gods vreê wil binnengaan moet achter Hem z'n eigen vrede wagen. Maar 't lijdzaam volgen in dien wond'ren stoet, dien boetgezang en zucht en kruis en schuren langs stronk en steen bij duister kennen doet, dat leert de ziel in onheilzwang're uren, wier wee z'allengs in wellust leert verduren, die Gods genade baren doet SEERP ANEMA. Stel, dat deze elf discipelen uit de wereld weg genomen waren.' En de honderdtwintig, die op Pinksteren bij elkander zijn! En de méér dan vijfhonderd, die op den berg in Galilea den op- gestanen Heiland mochten aanschouwen! Dan was het evangelie des koninkrijks niet in de wereld ingegaan. Dan was ook de kerk des Heeren niet geplant onder onze voorgeslachten. Dan zou er niemand onzer den Heere der heer lijkheid hebben beleden! Gelukkig, dat er niet door den Heiland is ge beden, dat de Zijnen uit de wereld mochten wor den weggenomen. Ze hadden nog hun hooge roeping midden in de wereld. Ze moesten „het zout der aarde" zijn. En het zout moet niet ergens naast de spijze apart worden gehouden, maar in de spijze worden vermengd. Ze moesten „het licht der wereld" zijn. Maar dan moest hun lampje niet uit de wereld weg, ergens 1 onder een korenmaat of onder een bed, maar op den kandelaar! Zoo hebben wij nog onze roepimg in de wereld! Uit onzen levenskijk en levenskeur, uit onze levenshouding en levenswandel moet blijken, wie Jezus Christus is. En het Woord des Heeren moet roepend uitgedragen worden in den arbeid van zending en evangelisatie, midden in de wereld! Jammer, dat we daarin bij tijden zoo slap zijn! En zoo ontrouw! niet Tegenover die wereld heeft de kerk van Christus de roeping om er den naam des Heeren in te verheerlijken. Het belieft God de Zijnen in de wereld te maken tot Zijn medearbeiders en tot instrumen ten van Zijn Geest. echter dankbaar wordt benut. Zóó schilderden onze oude hollandsche schilders met toewijding of pleizier interieurs van slagerswinkels met open gesneden koeien, stillevens van geplukte, of op En ook om ons zelfs w uit de wereld weggenomen. Het stekje, dat in de kas is gekweekt, moet op zijn tijd in den vollen grondbuiten, waar niet alleen de zon schijnt, maar ook zoo nu en dan de regen komt neerplenzen en de winden waaien! Ons geloofsleven mag geen broeikasplantje blijven. Het moet zich, door de kracht van Christus, mid den in de wereld handhaven, door strijd en struikeling heen. Het beginsel van het nieuwe leven moet zich daar ontplooien tot meerdere krachtsontwikkeling. We moeten groeien tegen de verdrukking in! Dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof! In een clubje of kringetje, zeer wettisch en zeer precies van de wereld afgesloten, begint zoo dikwijls de schimmel van de zelfgenoegzaamheid en de zwam van eigengerechtigheid of van onder linge vroomheidsverheerlijking te woekeren aan het leven der geloovigen. Onze geloofsroeping doet ons verkeeren in eiken kring, waarin Gods bestel over ons leven ons plaatst en in allerlei verhoudingen, die op zich zelf nog niet zondig zijn. We hebben ons leven apart. We moeten hebben ons leven apart. Zonder dagelijksche af zondering met den Heere en zonder onderlinge geloofsversterking in den kring der kerk houden we het in de wereld niet v-t! Maar deze afzonderingen mogen niet tot levens doel worden. Ze mogen slechts middel zijn om het in de wereld als discipelen van Christus uit te houden. de pluk wachtende vogels. Schóón was dit alles zeker, doch er is een e'ement van onmensche- lijkheid in. Het tegenovergestelde (voor zoover het dit laat ste betreft) vindt men in het „dood vogeltje" van Gonne Smit; hier is, evenals bijv. andere moderne dierenschilders, het mededoogen sterk, en dat het schilderlijk uitbeeldingsvermogen onder deze humane zienswijze geleden heeft, zal géén be- sohouwer durven beweren. Dit vogeltje is niet uitsluitend schilder-, hoogstens eet-object, maar liefde-object, en dat is geheel iets anders. Van daar, dat dit schilderij boven zijn schoonheid een warmte bezit, die we elders zoo vaak missen, en ons onmiddellijk in het hart grijpt. Hier „zit" de schilderes op nog andere wijze „in" den vogel dan op schilderlijke wijze alleen. Zoo innig identificeert de liefde alleen, zulk mededoogen vloeit alleen uit een ander mededoogen tot ons over. Spreke verder de reproductie-zelve haar teederc en drieste taal.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11