Het bekeeringsuur van John Wesley
Kohlbrügge en het Reveil
DR Coke en More, in hun „Leven van Rev. John
Wesley", meenen te mogenvaststellen: ..De
bekeering van Wesley is een stuk van het grootste
gewicht, niet slechts voor hemzelven, maar ook
voor anderen"
Voor de vele duizenden anderen, kunnen we er
dan wel aan toevoegen; wien hij in zijn héél lang
leven tot een zegen is geweest.
Daarom willen we in dit artikel die „bekeering"
wat nader bezien.
Zij vond plaats den 24en Mei 1738, 's avonds
kwart vóór tien, volgens Wesley's met de uiterste
zorg bijgehouden Dagboek.
Nu dus vóór tweehonderd jaren.
John Wesley wie kent niet zijn naam? is
de geestelijke vader van het Methodisme; de gees
telijke beweging die langs een bepaalde methode
het menschdom en den enkelen mensch tot God
begeert te bekeeren.
Hij doorleefde vrijwel de geheele 18e eeuw; werd
geboren in 1703 en stierf in 1791.
Hij kent al deed hij enkele groote reizen
eigenlijk alleen Engeland. Maar dat Engeland
kent hij dan ook door en door. Al predikende
heeft hij niet minder dan 4500 Engelsche mijlen,
meest te paard afgelegd; terdege gelegenheid vin
dende kennis te maken met „den geest des tijds".
En dan beschrijft hij zijn vaderland en volk, in
die dagen, als goddeloos en heidensch.
De Engelsche Staatskerk had geen vat meer op
de zielen; verkeerde philosophie had het eenvou
dig evangelie verbasterd; de onkunde en onver
schilligheid was schrikbarend groot; de ruwheid
van zeden verbijsterend.
Het wordt straks Wesley tot een geheiligde over
tuiging dat hij een Goddelijke roeping heeft te
genover zijn volk en land; maar die hij eerst kan
gaan vervullen nadat hijzelf in een zich bewust
worden van de beslissende kracht des geloofs, zijn
Heiland heeft gevonden.
Dit nu gebeurde den 24en Mei 1738.
Laat ons er niet over twisten wat er toen precies
is gebeurd.
Hijzelf betwijfelt later, in een passage uit zijn
Dagboek, of het wel waar was wat hij zich lang
had verbeeld, dat hij vóór dien dag het „geloof"
niet had.
De Schriftuurlijke en Gereformeerde onderschei
ding tusschen „wederboorte" en „bekeering" helpt
hier aanzienlijk verder.
Ofschoon het óók verre van zeker is dat we wat
den 24sten Mei 1738 gebeurde nu juist Wesley's
„bekeering" kunnen noemen.
Het was veelmeer de plotselinge verheldering,
door God, van zijn tot nog toe verduisterd of om
sluierd inzicht dat ook hij persoonlijk door het
geloof alléén, Jezus Christus mocht omhelzen als
z ij n Zaligmaker, door Wiens Middelaarsarbeid
toch z ij n zonden vergeven werden, voor eeuwig.
Vóór dien merkwaardigen dag had hij er wel al
terdege naar verlangd, tot deze geloofszekerheid
te komen en had hij haar, „voorwerpelyk", al wel
geprezen in zeer Schriftuurlijke termen, haar
heerlijkheid bezingende.
Maar tot 24 Mei 1738 was 't hem niet duidelijk
dat het ook hém gold: eerst op dien dag, in den
avond van den dag, brengt God zijn persoonlijk
geloof tot doorbreking.
24 MEI 1738
van beslissende beteekenis wordt voor heel zijn
later leven.
Om dit te verstaan moeten we ons even voor
oogen stellen hoe het er met Wesley op dit oogen-
blik geestelijk bijstond.
Stellig niet al te goed.
Hij was opgevoed in 'n godsdienstig gezin; met
name had hij een vrome en verstandige moeder:
Susannah Annesley, die hem den raad meegaf,
toen hij student werd: „Maak den dienst van God
tot d e zaak van je leven". Zijn studententijd te Ox
ford verloopt kalm, 17201726. Daarna poogt hij
voor zichzelf in het bijzonder langs de drie we
gen van een streng legalisme (een vér-doorge
voerde „wettelijkheid"), een kras ritualisme (een
zich nauwgezet houden aan allerlei voorschriften
en regelen der kerk, gebed, communiceeren, wer
ken der barmhartigheid enz.) en een met ascetis
me, allerhande onthouding, gepaard gaand mysti
cisme, zich een eigen gerechtigheid op te bouwen;
ook al geeft hij er zich reeds in deze jaren wel
ter dege rekenschap van dat eigenlijk een geloo-
vig vertrouwen op God en op de verdiensten van
Jezus Christus hem er brengen moet.
Dit omsluierd inzicht en zijn dagelijksche levens-
practijk zijn echter vóór 1738 nog vrijwel met
elkander in strijd.
De Moraviër Böhler evenwel die hy kort vóór zijn
„bekeering" te Londen ontmoet, spreekt hem van
een verkrijgen van heerschappij over de zonde en
toestanden mede door het geloof, èn betuigt hem
dat dit voorrecht niet verkregen wordt in een lan
gen weg van allerlei inspanning, maar te verkrij
gen is, als blijk van Gods genade, in één oogen-
blik.
Zóó voorbereid, komt hij dan 24 Mei in de society.
Hij blijft bij wat nu geschiedt zóó nuchter en
zakelijk dat hij op zijn horloge kijkt en met ze
kerheid kan vaststellen dat precies kwart voor
negen gebeurt, wat hij later aanmerkt als van be
slissende beteekenis te zijn geweest voor heel zijn
volgend leven.
Luther spreekt dan in die Voorrede over de ver-,
andering die God werkt in een menschenhart
door het geloof in Christus.
En ziet daar grijpt die verandering bij den
luisterenden Wesley plaats! Hij gevoelt zijn hart
wonderlijk verwarmd worden.
Hij gevoelt tegelijk: nu geloof ik ook in Christus,
in Christus alléén, tot mijn eeuwig behoud!
En hij ontvangt de verzekering van Gods zijde dat
hem de zonden vergeven zijn en dat hij bevrijd
is van de macht der zonde en des doods.
Het eerste gevolg is, dat hij gaat bidden, nl. voor
zijn vijanden.
Het tweede, dat hij openlijk gaat getuigen; ge
tuigen van wat hij nu voor het eerst van zijn
leven gevoelde binnen in zijn hart.
Even later krijgt hij al bestrijding. De duivel
vraagt hem: kan dat zóó maar; kunt ge geloof
hebben zonder innerlijke, overvloeiende
vreugde?
Maar 't wordt hem duidelijk: het geloof schenkt
wel vredeenmachtover de zonde; maar
in Zijn vrijmacht kan God de vreugde, in 't
bijzonder aan hen die diep over hun zonden heb
ben geweend, eerst nog wel wat onthouden.
DOOR Dr c. n. impeta
Hij laat zich dus niet uit het veld slaan.
Juichend brengt het vriendengroepje hem thuis.
Zij bidden en danken samen en prijzen God,
Meer dan bekeering was dat bij Wesley dus: ge*
loofs-doorbraak. Een plotseling door God hem ge
schonken overtuiging der ziel: ik geloof en nu is
Jezus Christus de mijne voor eeuwig!
Deze mogelijkheid heeft hij nu voorts gepredikt
aan duizenden bij duizenden.
Ongelooflijk groote haat en tegenwerking, laster
en smaad heeft hij daarbij ondervonden; de moei
ten, die te overwinnen waren, bleken legio.
Maar God wrocht mede.
Met de leervoorstelling van Wesley, die in de
heilsorde Arminiaansch was van de leer der
uitverkiezing die hij bestreed duchtte hij een
noodzakelijk vervallen tot 't door hem, den hei
ligheidsprediker, verfoeide Antinomianisme!
kunnen gereformeerd-gezinden het niet in allen
deele eens zijn.
Maar stellig is waar dat de 24e Mei 1738 een keer
in Wesley's leven heeft gegeven en dat hij, wat
hij zoo gaarne noemde: de leer der „vrije ge
nade", met kracht gepredikt heeft heel zijn vader
land door; roepende tot het geloof, het geloof in
Christus en de bekeering, en aandringende op
haat jegens de zonde en heiligmaking des vlee-
sches en des geestes.
En God de Heere heeft deze onverflauwde, vurige
prediking aan de harten van duizenden gezegend,
zoodat zij met Wesley mee vrede vonden in het
bloed des Kruises.
Zoo is dan de 24e Mei 1938, als herinneringsdatum
na tweehonderd jaren, niet alleen voor al wie
zich tot het Methodisme rekent, maar ook voor 'n
ieder die Jezus Christus als Zijn Heiland en Za
ligmaker liefheeft, een dag waarop hij God dankt,
voor wat Zijn macht en barmhartigheid in verle-
dene tijden schonk!
De Jeugdherbergen
in het Derde Rijk
HET woordenboek, zelfs het beste, laat ons
soms deerlijk in den steek. Wij bevinden
ons in Rijnland, waar de seringen reeds in vollen
bloei staan en brengen hier een bezoek aan ver
schillende jeugdherbergen, waar de „Wander-
burschen" hun intrek nemen als ze op de „Wan-
derschaft" zijn.
Nu zochten wij naar het pakkende Nederlandsche
woord voor „Wanderbursche", maar eilaas! het is
nergens te vinden. Toen keken we onder „Wan
derer" en daar lazen wij: reiziger, wandelaar.
Maar ook die woorden helpen ons bitter weinig,
want zij geven allerminst weer, wat met het
typisch Duitsche woord wordt bedoeld: een onder
nemende jongen, die met een ransel op zijn rug
voor onbeperkten tijd op reis gaat, om het eigen
land grondig te leeren kennen. Onwillekeurig
denken we hierbij even aan Jan den Tippelaar,
den vermaarden zwerver, die dertig jaar geleden
populariteit verwierf, omdat hij zijri land met
voorbeeldige taaiheid te voet bereisde.
In het tegenwoordige Duitschland is dit s
Wat gebeurt?
Eigenlijk tegen zijn zin had Wesley zich dien
avond laten overhalen om mee te gaan naar een
„society", een godsdienstige vereeniging, we zou
den kunnen zeggen van „vrienden der waarheid",
binnen de dor en doodsch geworden Engelsche
Staatskerk, 'n broederschap van vrienden die de
Schrift en „oude schrijvers" onderzochten.
Ditmaal las één hunner voor uit de Voorrede die
dr. Maarten Luther geschreven heeft op den brief
aan de Romeinen.
Wesley luistert met belangstelling.
En dan komt de voorlezer op een bepaald oogen-
blik tot een passage, die Wesley wel zeer treft en
246
Het tot jeugdherberg ingerichte Slot Stahleck
in den goeden zin des woords weer traditie ge
worden en ook de meisjes nemen er levendig deel
aan. En om dezen lust tot avontuur te bevorderen
heeft men in alle deelen van het ryk jeugdher
bergen gebouwd of oude gebouwen tot dit doel
gemoderniseerd. Er bestaat zelfs een Rijksver
band voor Duitsche Jeugdherbergen en een Inter
nationale Jeugdherberg-Dienst, welke onder de
leuze: „Voor de jeugd is het beste nét goed ge
noeg" ernaar streven, den ondernemingslust der
jeugd niet slechts in Duitschland, maar ook in
andere landen te bevorderen. De toenadering der
volken zoo redeneert men niet ten onrechte
- kan hierdoor bevorderd worden, want jonge
menschen zien de wereld onbevangen en zij laten
zich in hun denken en waardeeren niet al te
zeer beïnvloeden door gebeurtenissen, welke voor
hen nog slechts historische beteekenis hebben.
De verhalen, welke van deze burchten en kastee-
len de ronde doen, zijn zoo interessant, dat wij
ons aangetrokken voelden, om eens persoonlijk te
gaan vaststellen, wat in dezen op waarheid en wat
op verbeelding berust. Bovendien was ons ter oore
gekomen, dat er op 14 en 15 Mei a.s. over heel
Groot-Duitschland een collecte gehouden zal wor
den voor den eventueelen bouw van nieuwe
„Jugendheime" en de propaganda, welke voor
deze inzameling speciaal door de jeugd, met goed
keuring en ondersteuning van hooger hand, wordt
gemaakt, werkt in den vorm van insignes, waar
op een achttal jeugdherbergen op worden weer
gegeven, zoo suggestief, dat wij een uitnoodiging
van den Internationalen Jeugdherbergdienst, om
deel te nemen aan een studiereisje door het Rijn
land, gaarne aanvaardden.
Deze inspectietocht begon te Dusseldorp en ging
van daaruit per auto via Keulen en Bonn naar
verschillende plaatsen, waar nieuwe herbergen
zijn gebouwd, of waar oude burchten geheel in
den oorspronkelijken stijl voor practisch gebruik
gemoderniseerd zijn.
Als een sprekend voorbeeld noemen wy de burcht
Stahleck te Bacharach, want hier begrijpt men
direct en zonder verdere toelichting, het nage
streefde doel: de jongens en meisjes moeten in
hun prille jeugd op de „Wanderschaft', zij moe
ten land en volk leeren kennen in hun veelzijdig
heid, zooals de dichter het pakkend zegt:
Wem Gott will rechte Gunst erweisen
Den schickt Er in die weite Welt,
Dem will er Seine Wunder weisen
In Berg und Tal, in Strom und Feld.
De jeugd moet zich op practische wijze zelfstan
dig en onbeïnvloed bezig houden met de ge
schiedenis van vroeger eeuwen, moet ter plaatse
vaststellen, hoeveel moed en inspanning ertoe
noodig was, om een vaste plaats onder de andere
.volken te veroveren, want pas dan ontwaakt het
plichtsbesef, het bewustzijn, dat ieder naar zijn
beste kunnen moet medewerken aan het hand
haven en bevorderen van eigen onafhankelijkheid.
Nu, het Rijnland en speciaal het romantische
Bacharach is rijk genoeg aan historie! Wij bevin
den ons in de ridderzaal van Slot Stahleck. Wij
zitten aan lange tafels in zware houten zetels en
voelen ons als 't ware in de middeleeuwen thuis.
Op hooge bronzen kandelaars flikkeren dikke
kaarsen en uit de verte weerklinkt bazuingeschal.
Ergens in een nis staat een marmeren buste van
den Führer, van wien men vertelt, dat hij, terug
gekeerd van zijn triomftocht door Italië, een be
zoek zal brengen aan deze burcht, de trots van
hen, die den jeugdherbergdienst onder hun leiding
hebben.
Dienstvaardige meisjes met dikke, blonde vlech
ten, serveeren het avondeten op tinnen schotels
V.
Kohlbrügge's Het lidmaatschap bij de
Hervormde Kerk hier te lande mij wille
keurig belet". Het Réveil in tweestrijd.
IN Maart 1833 verscheen bovengenoemd werkje
van Kohlbrügge.
Onmiddellijk schreef De Clercq in zijn Dagboek:
„Kohlbrügge's stukken zijn uitgekomen en zullen
veel opspraak verwekken, daar allen met naam en
toenaam erin genoemd wordenHet zal meer
strijd geven, daar de dominees er zoo verschrikke
lijk door hunne eigene woorden en daden in ten
toongesteld wordenHet is waarlijk erger dan
eene komedie".
Twent was de eerste der vrienden, die vond, dat
het nu tyd was om eens voor Kohlbrügge op te
komen. Hij schreef dan ook een brief aan Da
Costa, waarin hij hem voorstelde een gemeen
schappelijk protest van de broeders op te stellen.
Hij vond Da Costa den aangewezen man om voor
de redactie van dit stuk zorg te dragen. De punten
door Twent voor het protest aangegeven gingen
echter geheel in „separatistische" richting en kwa
men niet met Da Costa's denkbeelden overeen.
Integendeel, Da Costa zag in dat „separatisme"
een groot gevaar, temeer omdat hij even van te
voren van Capadose gehoord had, hoe in Utrecht
de „leden der verstrooide oefening" Kohlbrügge's
troost en steun waren.
Waarop doelde Capadose?
De menschen in Utrecht, die Gereformeerde waar
heid zochten, kwamen zooveel mogelijk in oefe
ningen of gezelschappen bijeen. Een zekere Lud-
wig, zilversmid, een ietwat wild en opgewonden
man, een van degenen, die aan het hoofd der
oefening stonden, snelde in October 1832 naar Dr
Kohlbrügge ,die juist in Scherpenzeel vertoefde,
om dezen te vertellen, dat Utrecht in oproer was,
dat de nieuwe kerk daar was en Kohlbrügge ver
zocht zou worden als leeraar te fungeeren.
Utrecht in oproer! Wat was er dan ge
beurd?
Er was een groo.te haat opgelaaid tegen de oefe
naars. En wel om deze reden: De rechtzinnigen,
ter kerk gekomen zijnde, om het Avondmaal bij
Ds Wolterbeek te ontvangen, waren teruggekeerd,
toen deze uit hoofde van ziekte door Ds Jorissen
vervangen werd. Althans zoo vertelt Willem de
Clercq en deze schynt goed ingelicht te zijn ge
weest. De Directeur der politie te Utrecht, de
heer G o b i u s, had den Gouverneur L. v a n
Toulon rapport gemaakt van verregaande bal
dadigheden aan de woning van een zekeren
K e j a (later tot de Afgescheidenen behoorende),
aan den zoogenaamden Daalschen Dijk gelegen,
alwaar Godsdienstige samenkomsten van Her
vormden werden gehouden, op Zondagavond on
geveer ten 7 ure door een groot getal met stokken
gewapende jongens gepleegd. Alles had ten aan-
schouwe van honderden, zoo niet van duizenden
ingezetenen plaats gehad. De Gouverneur noemde
en de bokalen worden volgeschonken, maar bij
den eersten slok komt de ervaren wijnkenner
reeds tot de ontdekking, dat hij met druivensap
te doen heeft! Dat brengt hem uit de wereld der
legenden plotseling terug in de nuchtere werke
lijkheid, want hij beseft, dat hij zich in een jeugd
herberg bevindt, waar volgens strenge voorschrif
ten niet gerookt mag worden en waar geen alco
holhoudende drank mag worden verstrekt!
Onze belangstelling begon weer toe te nemen,
toen we op het programma een herberg ontdek
ten, die den Nederlandschen naam „Roemrijke
Bergen" draagt, een herinnering aan den strijd,
dien Jan van Brabant omstreeks 1240 hier met
den bisschop van Keulen voerde., Hij was zoo
vermeldt de historie niet slechts een edele
minnezanger, maar tevens „een heele Jan" en in
de roemrijke bergen van den toenmaligen strijd
hoort men thans nog lofliederen zingen op zijn
vermetelheid!
Voor de jeugd van het platteland is zulk een
herberg in de stad al even leerzaam als een burcht
in het bergland voor den stadbewoner, want door
de frappante tegenstellingen leert de jeugd pas
de veelzijdigheid van het eigen land kennen Men
verzekert ons nadrukkelijk, dat dit werk in den
dienst van de jeugd al meer en meer een inter
nationaal karakter begint te krijgen. Men be
schouwt het als een waardevol middel voor toe
nadering van volken, die door den oorlog van
bijna vijfentwintig jaar geleden, nog altijd min
of meer vreemd en afkeerig tegenover elkaar
schijnen te staan. In 24 landen bestaan er thans
zulke jeugdherbergen en speciaal Nederland
wordt geprezen om zijn gastvrijheid voor de jeugd
van andere landen. Onze persoonlijke indruk op
deze studiereis van een viertal dagen, kan aldus
worden saamgevat: deze herbergen kunnen er
zeker toe bijdragen, dat de volken nader tot elkaar
komen, want in één ding zyn we het ongetwij
feld met elkaar eens: dat voor de jeugd het beste
nét goed genoeg is!
Berlyn, Mei 1938. H. PETERMEIJER.
door Dr H. KAAJAN
het gebeurde een stoornis der openbare
orde en rust.
De Heer Gobius schreef in dezen tijd over Dr
Kohlbrügge, dat hij proponent was en woonach
tig in de gewezen Plompetoren. Letterlijk meldde
hij: „Hoezeer deze de vergaderingen niet bij
woont, schijnt hij echter de raadsman der hoofden
te zijn. Zeker is het, dat de gezegde hoofden in
de laatste dagen meer dan eens bij hem zijn ge
weest".
Nog kunnen wij mededeelen.dat de oefening-hou
ders later tegenover den Koning erkenden aan
hangers van de Dordtsche leer te zijn; zij bena
drukten hun liefde tot het aloude Oranjehuis en
beleden hun trouw aan de Nederlandsche Her
vormde Kerk. In de aan den Koning gerichte
smeekschriften kwam de geest van Kohlbrügge
tot uiting, die hoogstwaarschijnlijk de opsteller
dezer petities is geweest.
En in dezen tijd gebeurde er nog iets. Aan Kohl
brügge ontviel zijn lieve vrouw. Het waren juist
de leden der verstrooide oefening, die hem in den
tijd harer ziekte terzijde hadden gestaan en op de
begrafenis slippendragers waren geweesx. De
straatjongens hadden toen geroepen: „Daar zijn
ze, die dominees in de afgescheiden kerk moeten
worden!" Velen zagen inderdaad in Dr Kohl
brügge niet slechts hun geestelijken leidsman,
maar ook den toekomstigen voorman eener af
scheiding.
Het scheen dus een oogenblik, dat Dr Kohlbrügge
zou worden ingelijfd bij de „separatistische" groep
en daaraan wilde Da Costa onder geen enkele
voorwaarde meewerken. En nu dreigde er een ge
vaar, dat niet geheel denkbeeldig was.
Twent, zooals we zagen: de groote vriend van
Kohlbrügge, had „separatistische" ideeën en diens
invloed mocht niet worden onderschat. Zoo zou hij
tegen den theologischen student H. P. Scholte
hebben gezegd: „Wanneer.gij eens een afgeschei
den kerk zult hebben, kom ik bij U Avondmaal
houden".
Scholte en zijn vrienden vertoefden veel bij Twent
op Raaphorst. Dan, Kohlbrügge's vrouw, Catharina
Louise Engelbert was een nichtje van H. P.
Scholte en zelf was Kohlbrügge bij Scholte in huis
geweest.
Da Costa begreep heel goed, dat de zaak van
Kohlbrügge de knuppel in het hoenderhok zou
kunnen worden en groote verdeeldheid onder de
Rèveil-vrienden zou kunnen veroorzaken.
Weigeren en dan abrupt weigeren ook maar iets
voor Kohlbrügge te doen, wilde*hij niet en waar
schijnlijk dorst hij ook niet. Eerst wilde hij in elk
geval met de vrienden en broeders overleg plegen.
Ten huize van Mathijs Westendorp kwam weldra
een kleine vergadering bijeen: Da Costa, Capa
dose, Re Clercq, Pierre Bahler, A. M. C. van Hall,
Koenen en Scholte.
(Groen van Prinsterer had reeds in een brief van
247