1888»; 1938 HET GOUDEN JUBILEUM VAN DEN HEDERLANDSCHEN BOND VAN JONSELIHGS YEREEHIGINGEN OP GEREFORMEERDEN GRONDSLAG Het Gouden Jubileum van den Bond van J. V. op G. G. en Nieuw Geluid De J.V. op het Platteland UITGAVE VAN DE VIJF SAMENWERKENDE CHRISTELIJKE DAGBLADEN: DE ROTTERDAMMER, NIEUWE HAAGSCHE COURANT, NIEUWE UTRECHTSCHE COURANT, NIEUWE LEIDSCHE COURANT EN DORDTSCH DAGBLAD - DINSDAG 24 MEI 1938 JLJ EMELVAARTSDAG is vanouds de Bondsdag van de verschillende Christelijke Jongelingsvereenigingen in ons goede vaderland. Ook deze week zullen weer vele duizenden jonge mannen optrekken naar die steden, waar hun Bondsdag gehouden wordt. Als ieder jaar zullen wij aan deze hoogtijdagen in het Chr. jeugdleven de noodige aan dacht wijden. Waar deze week de Ned. Bond van Jongelingsvereenigingen op Gere/, grondslag zijn vijftig-jarig bestaan herdenkt, daar willen wij thans reeds de aandacht op dit gouden jubileum vestigen. Wij vonden tot onze vreugde eenige bestuur sleden van dezen Bond bereid voor dit her denkingsnummer een, kort artikel te schrijven Ongetwijfeld zullen vele lezers er weer prijs op stellen dit jubileum-bijvoegsel van ons blad te bewaren. H Prof. Dr K. DIJK ET was in Zutphen, op den bondsdag van dat Dr A.K u y p e r Sr. een opwekken de rede hield en in die rede o.m. zich aldus uitliet: indien onze vaderen in den tijd van de Dordtsche Synode gereformeerde jongelingsvereenigingen gekend hadden, zou in het midden van de zeven- tiende eeuw de afval niet zoo spoedig in de Kerken 1 in ons vaderland zijn doorgedrongen", j Men moge dezen lof, die uit zulk een mond de J.V. jebracht werd ietwat overdreven vinden, in I leze 'woorden ligt toch een waardeerfrig van den arbeid van onzen jubileerenden Bond, welke ook nu nog haar Jrara beteekenis niet heeft verloren. gezien? ons geschonken insti- tuut is om onze jeugd te bewaren bij de belij- i denis der vaderen en haar in te leiden in de schatten, welke in on ze Calvinistische levens- en wereldbeschouwing liggen opgesloten; dit, dat zij, en nu reeds een halve eeuw, door den Heere, den God des Ver- i bonds, zijn gebruikt geworden om het opgroeiend I geslacht te doen kennen de beginselen in Zijn Woord geopenbaard en de jongeren door deze kennis te leiden tot de belijdenis van Zijn Naam in heel het leven; dit, dat zij mogen zijn, om de woorden van Ds K. F e r n h o u t, op den Zwol- schen Bondsdag van 1904 uitgesproken, een oefen kamp, waarin de banier des Konings in heldere kleuren schittert, en een jonge garde bekwaamd wordt in het hanteeren van de wapenen, waar mede zij straks, ouder geworden, in het volle leven den strijd moet aanbinden tegen allen vijand. Tot dat doel heeft in het jaar 1888 de stichter van onzen Bond, onze Vonkenberg, deze organisatie in het leven geroepen en daardoor aan de vrije j jeugdvorming een eigen gereformeerd karakter gegeven. Hij, en zijn vriend Flipse met hem, zijn er diep van doordrongen geworden, dat een jeugdvereeni- ging, in overeenstemming moest zijn met de noo- den van het jonge leven, vóór alles zich richten moest op de geestelijk-zedelijke vorming van de jeugd, en zij konden, krachtens de principieele eenheid met gezin en kerk, deze vorming en voor- j bereiding niet anders begeeren dan in de gerefor- meerde lijn. Het is die overtuiging geweest, welke hen er toe dreef om in scherpe onderscheiding met de toen malig bestaande J.V. en met de richting van het Nederlandsch Jongelingsverbond, dat een meer evangeliseerende signatuur droeg, een eigen Cal- vinistische koers in te slaan, een eigen gerefor meerd ideaal te stellen en na te jagen, een eigen principieele basis te leggen, en op dezen grond slag zijn zij begonnen te bouwen in het vaste ge loof, dat onder den zegen des Heeren deze bouw zou slagen. En God heeft gezegend. Hij heeft schoone resultaten gegeven. Een halve eeuw hebben onze J.V. naar deze grond lijnen mogen arbeiden een haive eeuw heeft onze Bond naar dit ideaal de jeugdvorming geleid, en nu wij op ons gouden feest de vijftig jaren, die voorbij gingen, overzien, mogen wij onzen God ootmoedig danken voor alle vruchten, welke Hij en Hij alleen deed rijpen. Deed rijpen voor tal van jonge generaties, die in J.V. door ingespannen studie zich de Calvinistische beginselen hebben eigen gemaakt en in dezen kring beveiliging von den voor den afval van den tijd. Deed rijpen voor Zijn Kerk, die niet alleen uit onze oud-leden een breede schare ambtsdragers ontving, maar ook gesterkt en verstevigd werd door jongeren, die bij het licht van Gods openbaring geleerd hadden, dat in Christus' Kerk Hij alleen Koning is en mag zijn. Deed rijpen voor de publieke worsteling op het erf van het staatkundig en maatschappelijk leven, waarop de gelederen, waaruit de ouderen wegvielen, telkens aanvulling en versterking ont vingen uit de „zonen dezer jeugd". En deed rijpen ook voor ons geheele volk, want onze jubileerer de Bond heeft door Gods genade nationaal w mogen verrichten, dat ten goede is gekomen volk en vaderland beide. De critiek is onze J.V. niet gespaard. Men heeft haar te intellectualistisch en te com_.> sionalistisch bevonden. door Prof. Dr K. DIJK Voorzitter van den Bond Men heeft in haar gezien een bedreiging van de zonnige, onbezorgde jeugd die toch ook behoefte heeft aan ontspanning en spel. Men heeft gemeend, dat zij te hooge eischen stelde aan jonge menschen, voor wie zulk een ideaal te zwaar was. Maar dé ervaring heeft geleerd, dat .afgedacht van alle waardeering, welke we voor sport en vermaak mogen hebben, 'en van alle rechten, die ook aan de gulle vreugde der levenslente niet mogen ont zegd worden, het werk van onzen Bond èn drin gend noodzakelijk was èn in gemeenschap met den arbeid van gezin en school, niet het minst aan de Kerk des Heeren, vervulling heeft geboden aan de diepste levenswaarden van jonge menschen. Voor die weldadigheden willen wij onzen God op ons gouden jubileum, met belijdenis van al onze zonden ootmoedig danken. Vonkenberg en met hem Van Oversteeg enDeLange hebben niet tevergeefs geworsteld. Tienduizenden, uit vroegere en latere „lichtingen", loven den Heere voor wat zij in de J.V. ontvingen. Zijn groote en heerlijke Naam zij voor alles ge prezen. v Daarom danken wij Goddat Hij vandaag nog honderdtallen jongemannen in de ge- legenheid stelt en in de kerk en in zooveel organisatiesvooral ook in de jeugdver- eenigingen, steun en leiding te vinden. X Prof. Dr J. WATERINK. door P. van NES Czn. STRAKS viert de Nederlandsche Bond van Jon gelingsvereenigingen op Gereformeerden Grondslag zijn vijftig-jarig bestaan. Klein begonnen heeft de Bond zich langzaam, en regelmatig ontwikkeld tot een organisatie, die be teekenis heeft, niet slechts voor de Gereformeerde jeugd, maar voor de geheele Gereformeerde samen leving. Zijn groei was een gezonde groei. En de Bond is ook niet r -• uit zijn kracht gegroeid. Hij staat in 't midden van het Gereformeerde leven als een frissche en geurende bloem. Hij staat daar ook als een toonbeeld van for- sche en mannelijke kracht. Wat is toch het geheim, waardoor die Bond in den loop der jaren niet verouderd is, maar zijn volle jeugdige levens kracht heeft behouden? Dat ligt hierin, dat de Bond van den aanvang af gegrepen heeft naar een ideaal, dat ook nu nog even aanlokkelijk is als in de dagen, toen men den arbeid begon. De Bond is geboren uit nood. Jonge menschen, bezield met een heilig verlangen om straks in het leven iets te kunnen doen voor den Koning, dien ze wenschten te dienen, kwamen tot de overtuiging, dat ze een oefenschool noodig hadden, om de beginselen te leeren kennen, die zij straks, wanneer het volle leven hen riep, in practijk moesten brengen. Zij zagen het voor hun oogen, dat er vele Christe nen waren, die niet vermochten iets tot stand te brengen, doordat ze niet b e 1 ij n d waren in hun denken en omdat ze niet geleerd hadden doelbe wust te streven, naar een ideaal, dat ze zich had den gesteld. En zoo kreeg men een Christendom, waar weinig of geen kracht van uitgin Men kon heel mooi over allerlei dingen spre ken, maar men miste den moed en de doortas tendheid om tot d ad en te komen. Daar moest verandering in komen. Van de ouderen kon men het niet verwachten, want die werden zoozeer in beslag genomen door allerlei arbeid, dat zij er niet toe komen konden om aan het jeugdleven een vaste leiding te geven. En toen heeft de jeugd zelf aangepakt! Het is de onvergankelijke eere van mannen als Vonkenberg en Flipse, dat zij in 1888 een greep hebben gedaan naar de jeugd in de vaste over tuiging, dat zij zich een ideaal voor oogen hadden gesteld, dat waard was verwerkelijkt te worden. Reeds toen voelde Vonkenberg, wat hij later zoo dikwijls in zijn leven heeft herhaald: Wij zijn hier beneden niet op vis it e. Daarom mocht een jeugdvereeniging niet een „centrum van gezelligheid" zijn, maar 't moest een werkgemeenschap worden om de jongelui ervan te doordringen, dat er aange pakt moest worden, indien men later iets bereiken wilde. En toen hebben ze doorgezet! Van 't begin af aan is er een strenge leiding geweest. En die was ook noodig. Van alle kanten rees de verzuchting: Waarom toch die scheiding onder de jeugd? En daar was maar één antwoord op: Eenheid is slechts mogelijk, wanneer ge voor de jeugd de plicht erkent om zich te oefenen in den gees telijken wapenhandel. 2e Voorzitter van den Bond Maar daarvan was men niet gediend. De Christelijke jeugd moest iets brengen aan de wereld en inzonderheid aan de jonge menschen en daarom moest het evangeliseerend karakter van het werk duidelijk aan den dag treden, en zocht men allereerst gezelligheid. Daar wilde Vonkenberg niet van weten. De jeugd moest geestelijk weerbaar wor den. En daarom schreef hij in de zoogenaamde Bonds- brochure, die in 1890 het licht zag: „De tijden zijn te ernstig om u bezig te houden met zaken, die, zoo zij u al geen schade doen, dan toch zeker ook geen voordeel aanbrengen. Laat geen oogenblik onnut voorbijgaan, er is zoo ver bazend veel te doen, ook voor de leden van Geref. Jongelingsvereenigingen. Waar zooveel te werken nu wegschamen om het groote gebrek aan geest drift, terwijl de omstandigheden zoo sterk ver beterd zijn. Vonkenbergs roep was een nieuw geluid. Maar het was geen vreemd geluid. 't Was of het eenvoudige Gereformeerde volk onmiddellijk voelde: Dien kant moet het uit En zoo is het werk begonnen dat nu 50 jaren lang onder ons volk is verricht. Hoe zijn de tijden veranderd! Wat heeft God veel zegen geschonken! Wij kunnen daarvoor niet dankbaar genoeg zijn. Maar naast dankbaarheid past ook w a a k- zaamhe id. Mede door het werk van den Gereformeerden Jon- gelingsbond heeft God iets groots tot stand ge bracht. Maar het doel is nog niet bereikt. Integendeel de strijd op geestelijk erf wordt hoe langer hoe zwaarder zoodat we ook in onze dagen den roep van Vonkenberg herhalen moeten: Laat geen oogenblik onnut voorbij gaan, er is zoo ver bazend veel te doen, ook voor de leden der Gere formeerde Jongelingsvereenigingen. Wij mogen ge denken. Dankbaar gedenken. Maar de dag van ons gedenken moet tevens Het bekende driemanschap, dat meer dan dertig jaar aan den Bond leiding gaf: JOH. T. DE LANGE, Ds J. E. VONKENBERG en JAC. VAN OVERSTEEG. valt, behoeven wij geen „TIJD DQODENDE" ver maken na te jagen. Zoo heeft Vonkenberg meer dan 30 jaren lang tot Bond gesproken en wie het voorrecht heeft gehad hem wat meer van nabij gade te slaan in zijn arbeid voor zijn gemeente, voor den Bond en voor zoo menig ander doel op het Gereformeerde levenserf, die kan zich een weinig indenken welk een arbeidskracht hij ontwikkeld heeft in de eerste jaren van zijn leiderschap. Die roep van Vonkenberg, straks bijgestaan door mannen als De Lange en Van Oversteeg, Ooster- baan en Boersma en zoovele anderen was voor de jeugd van Nederland een nieuw geluid, maar het was geen vreemd geluid. Men hoorde immers onmiddellijk het harmonieuse samenklinken van dit nieuwe geluid met den op roep van Dr A. Kuyper, die zijn duizenden uit de schuilhoeken had te voorschijn gehaald en die aan het hoofd van een krijgshaftig leger het strijd perk was binnengetrokken. Dat nieuwe geluid was een nieuwe lente voor het Gereformeerde leven. Wanneer we tegenwoordig nog weer eens nalezen onder welke moeilijke omstandigheden er toen bergen van werk zijn verzet, dan moesten we ons zijn de dag van de vernieuwing onzer Gelofte: ONS JEUGDLEVEN VOOR DEN GOD DES VER BONDS. Hij roept ons. Wij zullen volgen. Het tegenwoordige Bondsbestuur: Zittend ven links near rechts: de heeren A. Kuiper. Wijnbeek (secretaris,), Ds P. Ch. V. d. Vliet (ra&SMan) Prof. Dr K. Dijk (voorzitter). P. v. Nes Czn. (2e voorzitter), en A. ven Rijn (penningmeester). Staand van links neer rechts: de heeren 1 Step (administrateur)E. Kieft. J. H. v. d. Meer. D. Timme. P. Kögeler. ]ec. G. ven Oord. H. Algre. Lod. Kooymen. Dr C. N. Impeta. Mr H Biileveld en Dr B. A. Knoppers. DAT het platteland een gezond stuk van de Nederlandsche volkskracht is is een stelling, die hier zeker niet voor het eerst wordt neerge schreven. Op het platteland vindt men de bewa ring van een groot stuk van de beste vaderland- sche tradities; daar vindt men het nuchtere den ken; het eenvoudig gelooven het uitbannen van allerlei surrogaat dat aan onze nationaliteit vreemd is. Als we dus het karakter van de J.V. op het plat teland, die we uit ervaring van jaren hebben lee ren kennen, teekenen als eenvoudig, krachtig, solide, dan zeggen we heusch niet te veel. De plattelander heeft aan de J.V. wat gebracht. Hij heeft z'n stoere body gegooid op het organisa torisch werk, hy is tot die vereeniging gegaan, zonder fanfares, zonder opsmuk, doch hij heeft in de rijen, die uitgroeiden tot tienduizenden, het meest solide element gebracht, dat voor een goed deel de kracht der organisatie is geworden. De Cijfers, die in de laatste jaren gepubliceerd zijn wijzen erop, dat het zwakke punt ten opzichte van de jeugdigen, die buiten de vereenigingen staan, niet zit op het platteland, doch in de steden, spe ciaal de groote steden in tal van plaatsen in ons land. De „ups and downs", die elk vereenigings- leven kenmerken, treft men dan ook in lang zoo sterke mate niet aan, als in de stad. Er is meer soliditeit, meer vastheid, rustiger voortbouwen. Stad en platteland zijn zeer onderscheiden. Dit wil niet zeggen, dat we geesten gaan oproepen om een tegenstelling te creëeren tusschen stad en platteland. Dat is een looze vos die al zoo menige wijngaard van bloeiend jeugdleven heeft bedor ven. Wat een plattelander meer heeft aan solidi teit en vastheid, mist hij vaak door een gebrek aan initiatief. Het rustige dringt den plattelander ook heel vaak in den hoek van het: de kat uit den boom kijken. Het gevolg hiervan is geweest, dat de steedsche jongeling meermalen met de buit ging strijken, die de stoere plattelander had verdiend. Omdat hy het flair van optreden wel eens mist, dringt hij zichzelf in een minderwaardigheids gedachte. die zich typisch dwaas uiten kan in de verklaring: „Ik ben maar een domme boer". Waag het echter denzelfden man zoo te noemen, dan zal hy u ongezouten zyn argumenten te hooren zoo niet te voelen geven. Een pleidooi voor samenwerking tusschen stad en platteland is geen slag in de lucht. De rustige kracht van den plattelander, gepaard aan het ini-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 5