75 JAAR WEEZEN-ARBEID NEERBOSCH GAAT JUBILEEREN Mevrouw H. van 't Lindenhout-Sipman Neerbosch in Gelderland Daar is 't mij goed! Daar tusschen 't vriend'lijk hout Werd mijn tehuis gebouwd, Neerbosch in Gelderland Heeft mij behoed. Neerbosch Volkslied DE reis naar Neerbosch loopt over Nijmegen en het dorpje ontleent ook zijn naam aan het gezicht, dat men erop heeft vanuit de oude Keizer Karei-stad. Nederbosch heette het in oude tijden, bosschen, die beneden lagen, d.w.z. bene den de stad der zeven heuvelen, waar Karei de Groote eens zijn residentie koos. Neerbosch bereikt men per auto of fiets vanaf Nijmegen over Hees, twee dorpjes, die zich in de laagvlakten tegen de heuvels van de groote stad aanvleien. Neerbosch heeft een vriendelijk oud kerkje, waar van de ranke, oude toren uit de verte den bezoe ker wenkt; het heeft een gezonden, kiezelachti- gen, zandigen bodem; 't is er goed: een prettig, bekoorlijk plekje in Gelderland. Doch aan al deze goede eigenschappen dankt Neerbosch zijn naam niet. Ook niet aan 't Maas- en Waalkanaal, dat vlak langs het dorp getrok ken is, maar wel aan de stichting, die blinkend en schoon, vlak achter het Kanaal ligt, Neerbosch Weesinrichting, de stichting van Johannes van 't Lindenhout, die straks 75 jaar heeft bestaan. Dat Neerbosch een dorp is, al behoort het dan gemeentelijk onder Nijmegen, dat weet in Ne derland vrijwel geen mensch; dat Neerbosch een weezeninrichting heeft, eigen werkplaatsen, eigen drukkerij, eigen boekhandel, enz. enz., dat weet in Nederland elk mensch, zeker elk Christen- mensch. Het is even merkwaardig als bijzonder hoe dit weezendorp, want een dorp op zichzelf is het, in Neerbosch terecht gekomen is. Daartoe is het noodig een korte greep te doen in het leven van den stichter Johannes van 't Lindenhout, die 4 September 1836 in het Roomsch-Katholieke Beuningen het levenslicht aanschouwde. Oorspronkelijk bestemd voor het predikambt, werd hij daarin verhinderd, omdat de dood van zijn jongeren broer hem riep tot den arbeid op vaders boerderij. De bekeering van den jeugdi gen vrijzinnigen Johannes had echter te diep in gegrepen, dan dat hij zijn levensvulling op land en akker vinden kon. Het Evangelie brengen werd zijn doel en dies trok hij als bijbelcolporteur het Zoo werd hij groot in de geestelijke sfeer van 't De colportagearbeid viel hem spoedig te zwaar, zoodat hij dien moest opgeven. Door toedoen van enkele personen uit gegoeden stand werd hij nu evangelist en alzoo ging hij Bijbellezingen hou den, vooral in de Veluwe, Betuwe en het Sticht. Na zijn huwelijk op 21 Maart 1861 met Hen- drina Sipman te Randwijk, vestigde hij zich te Nijmegen, alwaar hij later zijn weezenarbeid begon. Hiertoe werd hij sterk beïnvloed door den arbeid van August Hermann Franke te Halle (D.) en George Muller te Bristol (Engeland) over wie en van wie hij de boeken las en herlas. Ds H. J. Budding uit Goes, die het werk van Müller te Bristol gezien had, besprak dit met groeide allengs de gedachte tot 't stichten van een tehuis voor onverzorgde In Juni 1863 werd een huis in de Brouwer straat te Nij megen, daartoe ingericht en zoo begon het Men moet zich even den gees testoestand van de Réveilkrin gen indenken, om te kunnen vatten hoe Van t Lindenhout werkte. Geld had hij meer malen niet; hij legde zijn noo- ien echter voor het aangezicht Gods en van wondere uitreddingen, ook materieel, is dit merk waardige leven vol geweest. Een onverwoestbaar geloof hield hem in dezen arbeid staande. Het lijdelijk standpunt moge ons niet bekoren en ons prikkelen om naast het bidden ook het werken te paren. Van 't Lindenhout is het levend bewijs ge weest, dat God nooit een ootmoedig bidder laat In deze lijn is ook de merkwaardige komst te Neerbosch te zien. In 1866 werd het huis in de Brouwerstraat te Nijmegen te klein. De negentien vrije kamers waren meer dan vol en zelfs op de vliering was een verblijf voor meisjes afgescho ten. Hulp was dringend noodig. 't Was echter niets voor Van 't Lindenhout om een actie te ontketenen voor een nieuw gebouw of andere hulp. God zou hem uitkomst brengen en dies wachtte hij op de aanwijzing door Gods vinger. Die aanwijzing kwam anders dan de Stichter ver wachtte. Ds h. J. Budding Jöhannes:van\'{*l Op een avond in Maart klopten de gebroeders Jan Derk en Hend Jansen aan zijn deur om hem mede te deelen, dat zij koopers waren geworden van de boerderij „Het Spijkerhof" onder Neerbosch. Het was in hun hart een deel van den gekochten grond af te staan voor den bouw van een nieuw weeshuis. Was dat nu de oplossing? Kon dat God? bedoeling zyn? Neerbosch, gelegen op meer dan een uur afstand van de stad en het terrein lag daar nog een eind achter. Welk een bezwaren gaf dat in dien tijd aan vervoer, controle, proviandeering en andere moeilijkheden. Zoo was er dus naast groote blijdschap over het vorstelijk geschenk, groote zorg over de afwikke ling der dingen. Maar Van 't Lindenhout zag Gods vinger Neer bosch als plaats voor zijn weezeninrichting aan wijzen. En hij ging. Toen hij met de schenkers en een ouden vriend het terrein bezocht, was de dag regenachtig en somber. Bij het kiezen van een plaats brak op een gegeven moment plotseling de zon door de wolken. Zijn vriend riep toen: „Nu zijn wy op de rechte plaats, wij zijn aan het einde van den weg, want daar gaat voor de geloovigen altijd de zon op". Van 't Lindenhout voelde dat. En bouwde op die plek. God deed er de zon opgaan over talrijke eenzame levens. Daar tusschen 't vriendlyk hout Werd het tehuis gebouwd. Neerbosch in Gelderland Het jubileum van Neerbosch geeft aanleiding eens in de gedachten terug te roepen de weezen- verzorging uit de eerste helft der vorige eeuw. De toestanden waren eenvoudig ten hemel schreiend. Het weeskind werd niet een object van vriendelijke ontferming, vrucht van echt Christe lijke barmhartigheid bij uitnemendheid, doch het werd beschouwd als een eigendom van de ge meenschap, dat men had om het exploiteeren, het Middenplein, Neerbosch. Op den achtergrond de weezenkapel. Sneeuwpret te Neerboscht 222 fcoo voordeelig mogelijk van de hand te doen o? er persoonlijk gemak van te incasseeren. De weezen werden in stedelijke gestichten onder gebracht of in gezinnen uitbesteed, maar de klach ten, die er over gehoord werden, waren vele en de vreeselijkste toestanden werden aan het licht gebracht. De energieke Koning Willem I, die op meerder gebied naar verbeterde sociale toestanden streef de, deed wel pogingen om verbeteringen aan te brengen, maar het heeft niet mogen baten, om dat de echt Christelijke geest van ons volk, die, onder leiding van het vrijzinnig denken, in kerk en Christelijk leven was versteend, nog niet weer vaardig was geworden. Veenhuizen en Ommerschans hadden destijds vele weeskinderen onder hun hoede, doch de toe standen waren zoo, dat Heldring aan Groen van Prinsterer schreef in 1845: „Ik bezocht de Kolo niën van Weldadigheid; ik zag daar honderden knapen in een huis door onanie tot pygmeën in gekrompen. Ik onderzocht, in Amsterdam zijnde, aangaande het bloeiende geslacht der meisjes van onze Koloniën tot Weldadigheid de lijsten van de politie der bordeelen en bevond, dat zij voor een vierde deel bevolkt worden uit deze koloniën". Het Reveil bracht de ontwaking van het Christe lijk leven en der Christelijke barmhartigheid en uit die school is Van t Lindenhout geboren. Ds J. G. Steenbeek vertelt in zijn boek over het zestig-jarig bestaan van Neerbosch in 1923, van dit alles treffende staaltjes'. Het is niet mogelijk hier thans veel daarvan te vertellen. Slechts een greep: Wanneer in een dorp een kind ouderloos achter bleef dan werd zoo'n stumper uitbesteed en dit werd in het publiek aangekondigd en aangeplakt. „Zegt het voort" stond er gewoonweg onder. Inderdaad had het iets van een slavenmarkt. In consistoriën of herbergen werden de kinderen tentoongesteld, al gebeurde dit dan ook (het zei ter verzachting opgemerkt) om daardoor mede lijden op te wekken. Wie het minste eischte kreeg het kind mee en dat ging niet zelden gepaard met drankgebruik en hooge woorden. Zelfs is er eens een gevecht om een wees ontstaan. Uit de historie is voorts op te diepen, dat bv. de provisorie te Borculo de volgende bedragen voor bestedelingen uittrok: 1 meisje, 9 jaar oud, 15.per jaar 1 jongen, 13 jaar oud, 13. (Beiden moeten 6 wintermaanden naar school gaan). 1 jongen, 12 jaar oud, 12.per jaar 1 halve wees, 9 jaar oud, 15. 1 wees, 12 jaar oud, 15. 1 kind, 6 jaar oud, 60. Een opgave van de diaconie te Zelhem luidt: 1 meisje, 12 jaar oud, 45.per jaar 1 meisje, 11 jaar oud, 40. 1 meisje, 3 jaar oud, 38. 1 jongen, 14 jaar oud, 15. 1 jongen, 10 jaar oud, 35. 1 jongen, 3 jaar oud, 52. Nu moeten we deze bedragen niet gaan omreke nen in onzen tijd, die zoo geweldig veel anders is dan een eeuw geleden, doch het werpt wel een schril licht op de weezen en andere verzorging. Te midden van ellendige sociale toestanden leef den deze kinderen als uitgestootenen. Slechts één voorbeeld uit de vele. In Huissen werden uit een gezin van vier kinderen twee bij familie ondergebracht, doch twee oude ren, meisjes, werden aan de zorg van het R.K. Parochiaal Bestuur of het Armbestuur overge laten. Doch geen van beide ontfermde zich er over. De beide meisjes van 13 en 8 jaar werden op straat gezet met haar eenigst eigendom: een kribbe met vodden, en daarmee zwierven ze meer dan drie weken onder den blooten hemel. Eenige ingezetenen meenden niet beter hun ver ontwaardiging te kunnen uiten, dan door telkens des avonds de kribbe van het huis van den een, naar dat van een ander te verplaatsen. Eindelijk kwam ze op den stoep van de pastorie van den pastoor terecht en dat achtte men de juiste plaats daarvoor. Overdags bedelden de stumperds en des nachts namen eenige beter gezinden de kin deren in huis op. Zoo heeft de gemeente-secre taris ze tien en de hoofdonderwijzer ze drie nach ten gehuisvest, totdat er eindelijk eenig geld voor goede kosthuizen bijeen werd gebracht. Dit alles bewoog Van 't Lindenhouts hart met innerlijke ontferming en in die sfeer deed hy zyn roe'p om geld voor zijn weezeninrichting uitgaan. Het geld kwam druppelsgewijs bijeen. De eerste collecte bracht f4.80 op en op 1 Juni ving in de Brouwerstraat te Nymegen de arbeid aan. 1 November kwamen de eerste weezen: een meis je uit Aalten en een jongen uit Wamel. Het leven van Pietje uit Aalten was ook langs een moeilij': begaanbaar pad gegaan. De eerste 25 jaar is het met Neerbosch' Weezen dorp crescendo gegaan. De stichting breidde zich geweldig uit en groeide zelfs tot een getal van 1000 pupillen. In dit verband mag de arbeid van Van 't Linden houts echtgenoote wel eens worden genoemd. Krachtig heeft zij moeten medewerken om de grootsche taak in de eerste jaren te volbrengen. Zij was de krachtige steun, die haar man de last der stichting heeft helpen torsen. Te meer moet haar taak moeilijk geweest zijn om haar man, die een idealist was, bij te staan. Van 't Lindenhout kon geen „neen" zeggen en als de kinderen hem maar werden toegezonden aanvaardde hij die, zelfs zonder dat er voldoende geld voor was. Wat het voor de directrice dan wel geweest moet zijn om de hongerige monden van zulk een gezin open te houden, vermag geen pen te beschrijven. Ter harer eere zal dus ook in de geschiedenis van Neerbosch geschreven worden. Zij overleed 4 April 1900, door haar man en de weezen diep betreurd. Intusschen ging het met de stichting omtrent de eeuwswisseling, niet goed. Het bleek, dat idealisme alleen niet brengen kan wat noodig is en dat het lijdelijk standpunt ten slotte falen moet. Aan het bidden dient het werken gepaard te gaan, anders loopt het mis. Er is veel gesproken over alles wat in dien tijd te Neerbosch is voorgevallen, meer nog is er wel licht gelogen. Een feit was echter, dat er in 1903 een schuld was van f318.000 en dat tucht en orde op meerdere punten hopeloos zoek waren. Behalve dat hy de zakelijke inzichten miste, begonnen voor Van 't Lindenhout de leeftijdsbezwaren te komen, zoodat de tijd rijp werd, dat een krach tige, zakelijke hand de leiding zou overnemen. Het bestuur greep in en vond zulk een leider in den bekenden Schiedamschen predikant Ds J. Schrijver, die met z'n echtgenoote de leiding van het Weezendorp op zich nam. In een volgend artikel laten we dit, in den dienst vergrijsde echtpaar, dat thans reeds 12 jaar een welverdiende rust te Apeldoorn geniet, vertellen van hun grootsche werk op Neerbosch. Lente-Zondag bij het Brabantsche volk van Andel door ROEL LANTING DE stilte is vol spraak; d erust vol van zangen. Deze woorden zyn vooral waar, wanneer men door de ochtendschemering van den Zondag dwaalt. Immersiedere Zondagmorgen ontwaakt m een gewijde sfeer, hetzij de aarde is overtrokken met het reine sneeuwkleed van den winter, dan wel getooid met het groene gewaad van de lente. Als de ziel luistert is elke gang door den vroegen Zondagmorgen een kerkgang. Dan is het eenzame stadshoekje vol spraak, en het ontvolkte akkerland vol zangen. Oude, verzakte geveltjes prediken dan nog sterker de taal der vergankelijkheid, en in de tempelzalen der natuur is het opstandingslied nog machtiger dan anders, omdat alles als 't ware met stemming is besprenkeld. Vooral is dit het geval in den lentetijd. De prille stonden zijn dan wel het meest ryk aan indrukken, want verder op den dag als de zon almeer naar haar middaghoogte stijgt, wordt veelal die teere keten der rust verbroken, en stad en land overstroomd met drukte en rumoer. En toch zijn er dorpen, waar die gewijde sfeer den ganschen rustdag min of meer blijft hangen. Eén van die dorpen is Andel, dat z'n woonstee heeft aan den voet van den kronkelenden Maas dijk, niet ver van het grijze visschersplaatsje Woudrichem. Als een slapende bloem, die haar hart met d'r bladeren heeft toegesloten, ligt dit plekje toe gedekt met het dichte omhulsel der gesierde vruchtboomen. En al is dit het beeld van iederen voorjaarsdag, toch is het door de zondagssfeer, die er rond zweeft, nog schooner. Op den rustdag is Andel op z'n best, wanneer het melkbussengerinkel in de hondekarren de dorps stilte nog niet stukrammelt, op z'n mooist. Op dijk en dreef lispt er dan alles vrede. Daar is die roerlooze Maas, gevat in de krachtige greep der dijken. Thans geen schip, dat het water scheurt, en geen scheepshoorn, die de massieve sluisdeuren toeroept te wijken. Aan het .Boveneind" loopt een landtong een eind- weegs de rivier in. Een eenzame peppel vedelt er z'n oud lentelied. Aan de overzijde van de Maas blinkert het nijdige korte kerktorentje van Poederooyen. Het is of z'n spitse kop scherp wil toezien, dat de Zondag niet worde ontheiligd bij de Brabantsche buren. In het groenland langs den oever rust een zwart witte koppel koeien. Ze liggen droomerig den nieuwen dag in te staren, als de zon hen gewekt heeft, en de neveldeken van hun glanzende ruggen aftrekt. Langs de binnenglooiing van den dijk pronkt een snoer van vruchtboomen, waarin een enkele late appel als een parel flonkert. Aan den hemel staat hier en daar een wolk, die nog niet goed weet, of ze vandaag nog verder zal Dit is het lentezondagtafereel aan de rivier. En binnendijks kleeft het dorpje in de aarde. Aan weerszijden van deftige lanen, leven linden, vol statie. Ze vormen een eerewacht, waarlangs het landvolk de bedehuizen opzoekt. Andel heeft twee protestantenkerkjes. Beide zijn ze in lentepak gestoken. Het eene heeft een ietwat Zwitsersch type. De muren zijn wit, dat schoon harmonieert met de donkere vlekken appelbloeisel rondom, wier geur door het ochtendkoeltje wordt omhooggevoerd naar de ranke torenspits, waaromheen het morgenschijnsel een rose zondagskleed weeft. In de andere hoek van het dorp vindt men het tweede godshuis. Stoere stammen dragen een hoog gewelf van kastanjeloover, welks witte bloemen den hemel loven. Achter de lindelanen scharen zich vriendelijke dorpshuisjes en langgerekte boerderijen met hun rieten koppen. Zoo nu en dan pakt een statig heerenhuis; een hoek bouwland, of een bongerd een brok van het dorp weg. terwijl hier en daar een simpel boerespulleke dringt om te luisteren naar de morgenwijding van een ijle appelhof. Ja, uit dit gansche lustoord waaien de lentegeuren uit boom en bloem den mensch tegen. Heel de natuur lokt. Men kan nog ver achteruit dwalen tusschen bouw gronden en weilanden door, en voortzwerven van de eene omlooverde stee naar de andere, maar het wordt zoetjesaan kerktijd. Uit den eeuwenouden schooltoren heeft de metalen klokkestem met ziel- doorvloeid bongel-bam, reeds genood. Andel heeft geluisterd, want het is kerksch. Hier is het nog met recht: „Hoe vroolijk gaan de stammen op!" De stammen.... ze komen uit hun hoeven en arbeiderswoningen in het land, tegen de hooge stoepen den Maasdijk op. Kinderen in hun fleurig lentekleed. Jongens en meisjes schertsend en lachend. Vaders en moeders met opgewekte ge zichten, die maar niet naar de zwarte aarde kunnen buigen, omdat ze innerlijk voelen, als menschen de kroon der schepping te zijn, en daarom de dure plicht hebben vreugdevol door het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 16