HARTEN
DE AFSCHAFFING
DER SLAVERNIJ
OP 1 Juli van dit jaar zal het 75 jaar geleden
zijn, dat de slavernij in Nederlandsch Indië
werd afgeschaft.
Een half jaar vroeger reeds waren alle slaven in
de Verenigde Staten van Amerika door president
Lincoln vrijverklaard.
Deze Abraham Lincoln, die in zyn jeugd houthak
ker en schipper is geweest, werd in 1846 tot lid
van het Congres gekozen en was spoedig bekend
als een vurig voorstander van de afschaffing der
slavernij. In 1860 werd hij tot president gekozen
en drie jaar later had de grote gebeurtenis plaats:
de vrij-verklaring van de negers uit de lijfeigen
schap.
Dat is een zeer gewichtige gebeurtenis geweest.
We kunnen 't ons bijna niet voorstellen, dat nog
geen honderd jaar geleden duizenden mensen als
dieren werden verkocht en behandeld.
De meeste jongens en meisjes zullen het beroem
de boek „De negerhut van Oom Tom" wel eens
gelezen hebben. Ik heb het dezer dagen weer
eens doorgebladerd en men huivert van afschuw
als men leest hoe men Lize van haar kind wilde
beroven en welke martelingen de goede, vriends-
?yke Oom Tom had te doorstaan.
De slavendrijvers Sambo en Quimbo brengen Tom
voor hun meester Legree.
Op deze bladzijde drukken we twee plaatjes, uit
dit bekende boek af. Als er misschien nog jongens
en meisjes zijn, die „de Negerhut" nog nooit heb
ben gelezen, dan moeten zij proberen dit boek
eens spoedig machtig te worden. In de meeste
schoolbibliotheken heeft men het wel.
Dit boek geeft niet alleen een spannend en ont
roerend verhaal van al 't vreselijk leed, dat de
arme negerslaven hadden te verduren, maar het
heeft ook een flinke stoot gegeven tot afschaffing
van de slavernij.
„De negerhut" is geschreven door een vrouw:
Harriet Beecher Stowe. In haar kinderjaren woon
de ze aan de oevers van de Ohio, de rivier, die de
grens vormt tussen het Noordelijk en Zuidelijk
deel van de Verenigde Staten.
Harriet hoorde vaak vertellen van de diepe ellen
de waaraan de negerslaven waren overgeleverd.
Soms waren er negers, die zich dagenlang aan de
oevers van de rivier verscholen hielden en wacht
ten op een gelegenheid om over de Ohio te komen.
Want gelukte dat, dan waren ze vrij. Maar hun
meesters zochten met behulp van bloedhonden de
omtrek af en wee den slaaf, die gegrepen werd.
Dit alles had Harriet Beecher Stowe van nabij
meegemaakt. En ze vertelde er van in een feuille
ton, dat verscheen in een Amerikaans blad. Mis
schien is er wel nooit een feuilleton zó gelezen als
„De negerhut van Oom Tom". Toen het verhaal
als boek verscheen, was de belangstelling nog
groter. In drie jaren werd het boek 35 maal her
drukt en in 19 talen vertaald.
Men beweerde eerst, dat de „De Negerhut" schro
melijk had overdreven, dat toestanden als in het
boek werden beschreven, niet bestonden. Maar de
schrijfster gaf aanstonds een verdediging uit,
waarin zij met vele voorbeelden aantoonde, dat
vijf millioen negers een even droevig lot deelden
als Oom Tom.
Door de verschijning van „De Negerhut" werd in
Amerika een hevige strijd ontketend. Meer dan
een millioen soldaten werden onder de wapenen
geroepen en de strijd duurde vier volle jaren.
Toen kwam de overwinning: de slaven werden
vrij verklaard.
President Lincoln, die daarvoor met alle kracht
gestreden heeft, is zelf als een van de vele slacht
offers in deze felle kamp gevallen. Hij werd in
1865 door een aanhanger van „de Zuidelijken"
(daaronder werden de slavenhandelaars verstaan)
neergeschoten.
Lincoln heeft echter zijn leven niet tevergeefs
opgeofferd. Naast God is het voor een zeer groot
deel aan hem te danken, dat de vervloekte sla
vernij werd afgeschaft.
VAN EEN DUIFJE, DAT EEN
ANDER TEHUIS ZOCHT
Er was eens een woudduif en die heette Columba.
't Beestje was erg ijdel en had 't in het ouderlijke
nest niets naar haar zin. Daar deugde nu letter
lijk niets meer, en op zekere dag besloot Columba
een ander tehuis te gaan zoeken.
Eerst kwam ze bij de vos, maar die keek zó be-
geerig naar dit onverwachte Vette boutje, dat de
duif verschrikt wegvloog.
Bij een bezoek aan de kat ging 't precies zo. Toen
deze het ijdele duifje zag sloeg ze gelijk 'n scherpe
klauw naar haar uit. Dat scheelde maar 'n haar!
Nee, bij die valse kat was het toch óók nog lang
niet alles, merkte Columba wel. Dan maar naar
de das!
Grimbert woonde, net als de vos, in een hol,
Columba op bezoek bij de das
maar het was er véél keuriger en netter Toen
Columba aangevlogen kwam, keek hij juist eens
uit, of de zon nog niet weg was. Want aan zon
hebben alle dassen 'n hekel; het zyn vrienden
der duisternis.
„Grimbert," smeekte Columba „mag ik
voortaan onder uw paleis wonen? Het huis van
m'n ouders is me véél te klein. Ik zou mijn prach
tige veren beschadigen tegen die ruwe takken!"
Nu was Grimbert wél 'n grote rover, nog ergsr
dan de vos, maar vals was hij niet, eerlijk is
eerlijk!
„Meisje" bromde hij „we kunnen hier geen
wezens gebruiken die overdag rondspoken. Zulke
slechte manieren worden bij ons niet geduld. Het
geeft helemaal geen pas bij licht en ontijd om te
fladderen, 'n Fatsoenlijk iemand gaat 's nachls
uit. Maak dus dat je wegkomt met je dwaze
aanwensels!"
Columba weg. Eén hoop had ze nog! Naar de
boerderij van boer Strop! Daar woonden mensen!
Die zouden haar schoonheid beter weten te waar-
Het gezin van den boer zat juist aan tafel. Er
stond een raam open. Door dat open raam zweefde
Columbia naar binnen. Ze ging boven op 'n oude
staartklok zitten. Zeker omdat de lange, koperen
gewichten zo prachtig glommen! De boerin kreeg
bijna een flauwte; die staartklok was haar groot
ste trots en zo'n duif zit natuurlijk vol stof. De
boer rees overeind en stapte op de indringster
toe. „Ha, daar hebben we de lelijke dief van onze
graankorrels als gast! We maken duivenpastei
van je, inbreker!"
Dat klonk ook al niet als een hartelijk welkom!
Juist wou het jongste Stropje het raam toesmak-
ken, toen Columba zich met moeite en nood dnor
de kier wrong! Wég vloog ze, naar, de dorre
rijsjes van het ouderlijke nest, dat tóch wel zeer
vast gebouwd was. En toen eerst voelde ze zich
in volle veiligheid!
NAPOLEON TE WATERLOO
Baron Volland, die vele veldtochten onder Napo
leon heeft meegemaakt, vertelde eens 't volgc !e:
De morgen van de slag van Waterloo zag ik den
keizer gedurig op ongeveer tien pas afstands van
mijn rechterhand onbeweeglijk te paard zitten.
Nooit zag ik hem zo versteend somber en ernstig
als op die droeve dag. Gedurende de radeloze
charges der kurassiers van Nqy op de Engelse
carré's vertrok er geen spier van zijn gelaat, maar
telkens als Ney, met stof en bloed bedekt, hem te
paard naderde met de uitroep: „Die kerels staan
als een muur", haalde hij verachtelijk de schou
ders op en zakte diep voorover gebogen over de
hals van het paard, om zich weer overeind te
richten, als het geschutvuur der Engelsen hem uit
zijn dromen opschrikte.
Eens hief hij zich plotseling in de stijgbeugels op
en neeg het linkeroor ter zijde, als iemand, die
van uit de verte iets verwacht. Waarschijnlijk
dacht hij aan generaal Groveky en zijn 30.000
man, die, indien zij terugkwamen, de slag zouden
hebben beslist.
Maar zij kwamen niet, en Napoleon gaf geen be
vel tot de terugtocht, liet Ney zijn vruchteloze
aanvallen voortzetten en sprak geen woord: noch
tegen Scoult, die het opperbevel over de gene
rale staf voerde, noch tegen de andere maarschal
ken, die in radeloze angst heen en weer reden
zonder enig bepaald plan te volgen, omdat zij ook
op de komst van Groveky wachtten.
VRAAG EN WEDERVRAAG
Als Petrus dezen zag, zeide hij tot
Jezus: Heere, maar wat zal deze'!
Jezus zeide tot hem: Indien Ik wil,
dat hij blijve totdat Ik komwat gaat
het u aan? volg gij Mij.
Johannes 21 2122
OP 't strand der zee van Tiberias had Jezus
even te voren den apostolischen lastbrief
om zijn schapen en lammeren te hoeden en te
weiden aan Simon Petrus uitgereikt op grond van
zijn driemaal herhaalde betuiging, dat hij Jezus
liefhad. Daarna heeft het den Heere behaagd hem
een schets voor oogen te houden van de wijze,
waarop hij in 't verleden zijn apostolische bedie
ning vervuld had, en waarop hij haar in de toe
komst vervullen zou. In 't verleden was hij meer
malen voorbarig en eigenwillig geweest, hij scheen
soms beter te willen weten dan de Heere zelf,
wat de weg der verlossing was, bij voorbeeld,
toen hij Jezus afmaande van het pad des kruists,
dat de Vader Hem voorgeschreven had. Deze
eigenzinnige Simon was gewoon in zijn jonge
jaren zich zelf te gorden en te wandelen waar
hij wilde, inplaats van zich geheel en in alles aan
's Heeren wil en leiding te onderwerpen. Hij
meende 't best. Hij had er geen nevenbedoelingen
bij. Maar toch was de zucht om aanvoerder in stee
van volgeling te zijn een ernstige fout, die Jezus
meer dan eens berispt heeft.
En hoe zou het in de toekomst met hem gaan?
De Heere voorzegt hem in veelszins duistere woor
den, dat, wanneer hij oud geworden zou zijn, die
eigenwilligheid gebroken zou worden. Als een
hulpelooze zou hij de handen uitstrekken, e°n
ander zou hem de kleederen gorden, en hem
brengen waar hij niét wildel 't Is de profetie van
gebroken eigen kracht en wijsheid. Ook de profe
tie van gedweeë volgzaamheid. En eindelijk de
profetie van zijn martelaarsdood aan 't kruis,
waardoor hij Jezus in dat opzicht gelijkvormig
zou worden. Juist daarom besluit de Verrezenc
deze voorzegging met de woorden: „Volg Mijl".
Simon zou Hem volgen op den lijdensweg en de
martelaarskroon ontvangen. Volgens Johannes'
verklaring ontdekte Jezus aan Simon door hoc-
danigen dood hij God verheerlijken zou.
De roeping om Jezus 't gansche leven door te
volgen tot in den kruisdood toe moest in beeld
gebracht door het letterlijke volgen van Jezus
door Simon, toen de Heere de andere Apostelen
op het strand achterliet. Wie Jezus volgt mag
niet achterom zien, evenmin als de man, die de
hand aan den ploeg geslagen heeft. Simon liet
zich echter afleiden door 't geluid van voetstappen
achter zich, hij wendde zich een oogenblik vun
Jezus af en keerde zich om ttot Johannes, die
kennelijk niet van Jezus los kon komen. Geprik
keld door belangstellende weetgierigheid omtrent
de toekomst van zijn mede-discipel stelt hij de
vraag aan Jezus: „Heere] maar wat zal déze?"...
zal zijn weg misschien gelijk aan de mijne zijn?
wat hebt Gij met hem voor? zullen hij en ik éen
en lotgemeen worden? of zult Gij hem langs
andere paden leiden? Heere] wat zal deze?
Is deze vraag op zich zelf ongeoorloofd?
Zeker niet, wanneer gij bezorgd zijt over het
zieleheil van uw broeder, zoon of dochter. Gij
moogt dan vrijelijk voor 's Heeren aangezicht
nederknielen, om uw bekommerd hart voor Hem
uit te storten, Hem uw vreezen voor de eeuwige
toekomst dier geliefden bekend maken, en de
vurige begeerte naar hun behoud neerleggen in
de bede: „Heere] wat zullen dezen?"
Bij Simon was het echter heel anders.
Aan Johannes' zaligheid kon hij niet twijfelen.
Maar omdat de Heere hem gezegd had, hoe Hij
hem zélf zou leiden, meent hij ook te mogen voi-
schen naar datgene, wat de Heere hem niet ge
openbaard had. Simon vergat, dat alléén de ge
openbaarde dingen voor de menschenkinderen
zijn, maar de verborgen dingen alleen voor den
Heere. Simon wil met zijn vraag de door Cod
gestelde grenzen doorbreken. En dat nog wel op
een oogenblik, waarin al zijn gedachten zich
moesten concentreeren op de vraag, wat het in
hield Jezus persoonlijk te volgen,'t was een
poging om in 's Heeren geheimenissen door te
dringen.
Dit is altoos de zucht van 't vraagzieke hart.
Curieuselijk een blik willen slaan in de Godde
lijke Raadsbesluiten. Vooruit willen weten wat
de wegen en beschikkingen der Goddelijke voor
zienigheid zullen zijn. Een vergeten van de waar
heid, dat Gods weg in de zee is, onzichtbaar voor
allen, en dat Hij zijne voetstappen als onder de
wateren bedolven houdt. Wij wenschen, o, zoo
veel te weten wat ons niet toekomt. Wij zouden
den hemel in kaart willen brengen, en zijn dik
wijls niet voldaan met wat de Schrift er van open
baart. Menigeen peinst zich moe over de vraag, of
er weinigen zullen zalig worden. Anderen vor-
schen hun leven lang naar het tijdstip van Jezus'
laatste verschijning op de wolken des hemels,
ofschoon Christus nadrukkelijk gezegd heeft, dat
God er alléén kennis van draagt.
O, vraagzieke broeder, leg u de hand op den mond,
c:i verdiep u liever in het geopenbaarde Woord,
waarin de Heere u zooveel gezegd heeft als gij
dragen kunt. Druk vooral niet, dat het door
breken der grenzen iets onschuldigs is: 't is voor
ieder, gelijk voor Simon, een belemmering in het
deemoedig volgen van Jezus. De vraagzieken be
rokkenen zich zelf een onberekenbare schade: de
blik moet op Jezus gevestigd blijven, en mag
zich niet wenden tot ijdele vragen. Anders geidt
zijn berisping ook u: „Indien Ik wil, dat hij blijve,
tot Ik kom, wat gaat het u aan? volg gij My",
met den klemtoon op „gij".
Wat gaat het u aan?.... ziedaar de Wedervraag,
die het éénige antwoord op Simons Vraag is. Er
klinkt een bestraffende toon in, om den Apostel te
doen beseffen, dat zijn vraag onbescheiden ge
weest was, eigenlijk geen antwoord verdiende.
De Heere behoudt zich het absolute recht voor,
om den éénen discipel te laten gorden tot het
martelaarschap, en den ander in vrede te doen
ontslapen. Hij houdt met ieder een natuurlijke
en geestelijke levensweg naar zijn vrije welbe
hagen, waarvan Hij geen rekenschap geeft. Hij
kent al de Zijnen in hun verschillende behoeften,
aanleg en talent. Zoovele discipelen als Hij heeft,
langs zoovele paden leidt Hij een iegelijk hun
ner naar 't doel. Hij wijst alle inmenging en be
moeizucht met zijn werk af: indien Hij wil, dat
Johannes blijve, totdat Hij komt in glorie, wet
gaat het u aan? volg gij Mij, gij hebt met uzelvcn
waarlijk genoeg te doen.
Het niet-geopenbaarde gaat ons niet aan.
Wij moeten er afblijveninplaats van te speuren
naar wat de Heere in eigen hand gehouden heeft.
Er ligt majesteit, souvereiniteit in de woorden
,Jndien Ik wil, dat hij blijve": wat de Héère wil
en voor ieder bepaalt, dat zal geschieden, maar
wat "f voor dezen en genen is, wat gaat het tl
aan? gij hebt op u zeiven acht te geven: „Volg gij
Mijl"
De eisch om uw petrinische overmoed te laten
vallen, en u zelf niet tot 's Heeren dienst te
gorden, maar u te laten gorden in 't klare besef,
dat het anders op een fiasco uitloopt,dat gaat
's Heeren wil om u aan den leiband te houden,
en u langs zijn paden te leiden in 't volgen,...
dat gaat u aan
Zijn gebod om in Jezus' voetstappen te wandelen
en Hem te volgen in ootmoed, gehoorzaamheid en
stil vertrouwen op zijn liulpe,dat gaat u aan.
En zijn dagelijksche vermaning om door zijn
genade en kracht God te verheerlijken in uw
leven, en op zijn tijd óók in uw sterven, hetzij
als martelaar, gelijk Petrus, hetzij op een sponde,
gelijk Johannes,dat gaat u aan! dat gaat ons
allen aan!
Losse Nummers Zondagsblad
Gaarne zijn wij bereid, voor zoover de
voorraad strekt, onze lezers aan losse
nummers Zondagsblad te helpen.
Wij brengen daarvoor 5 ct. per nummer
in rekening en verzoeken vriendelijk het
bedrag gelijk bij de bestelling te voldoen.
DE ADMiriSTRATIE
t ^1:;i
dwh
Korte inhoud van het voorgaande
Op het landgoed „Licht ev
Schaduw" woont Jonkheer van
Lode tot Ravenhoj, gepension-
neerd kolonel van het Neder-
landsche leger, met zijn vrouw
zijn zoon Karei, die officier is
en Johan, de jongste, die rech
ten studeert.
Zijn dochter Lucie is getrouwd
met Charles van Ooven, een can-
didaat-notaris.
Een van Kareis soldaten heeft in
de stal van een ziek paard een
trap gekregen en is aan de ge
volgen overleden. Er was reeds
order gegeven het dier in een
ziekenstal te brengen en Karei
was daarvan op de hoogte.
Wim Brandwijk, een broer van 'i
slachtoffer, is onderwijzer, doch
zonder betrekking. Hij vindt
eindelijk een plaatsje op de
zeepfabriek De Lelie. Nu kan hij
trouwen.
Na twee jaar krijgt de fabriek
een nieuwe eigenaar.
Het gaat er nu met de fabriek
w niet beter op.
19)
EINDELIJK is Zijn tijd om en Wim is
blij z'n oude plaats weer te kunnen
innemen op kantoor en in de fabriek.
Maar daar wacht hem een nieuwe
verrassing. Zijn plaats is er niet meer.
De jongste zoon heeft de leiding van
de boekhouding en de oudste zoon het
opzicht in de fabriek.
En Wim doet de ontstellende ontdek
king dat hij er zichzelf heeft uitge
werkt!
XXVI.
Johan van Lode is juridisch candidaat.
Hij werkt nu aan zijn proefschrift.
Promotor is de professor, die de ver
gadering heeft geleid toen Johan voor
de eerste maal in 't openbaar optrad.
Hij gaf hem ook het onderwerp voor
zyn dissertatie.
Op de groote dag maakt Johan een
goed figuur. De belangstelling is
groot, die excentrieke Van Lode heelt
misschien weer iets bijzonders.
Hij staat zyn opponenten flink te
woord en de promotie geschiedt sum
ma cum laude.
Nu is papa toch werkelijk weer een
beetje trotsch op zijn jongsten zoon.
Zijn passieve belangstellingloosheid is
voorbij. Voor zoover hem zulks moge
lijk is, werkt hij actief mee aan de in
stallatie van den jongen advocaat en
interesseert zich weer voor zijn toe
komst. En als alles klaar is, kijkt hij
niet lachende oogen naar het zwarte
bord van glanzend marmerglas, waar
op in vergulde letters: Jhr. Mr. J. R.
van Lode tot Ravenhof, Advocaat en
Procureur.
Het is maar een gewone naamplaat.
Om papa's aristocratische gevoelens te
sparen, heeft Johan een groot re
clamebord vermeden.
Johan wil zich rustig wijden aan de
advocatuur en aan de studie van eco
nomische en andere vraagstukken, die
de wereld in spanning brengen.
Maar papa, nu hij zich weer interes
seert, heeft andere plannen, die veel
verder reiken en tot welks uitvoering
hij zoo zijn eigen wegen en middelen
bedenkt.
Zijn zoon moet rechter worden en
later President van de Rechtbank, zoo
mogelijk President van een Gerechts
hof.
Daarvoor is een goed huwelijk noodig.
Liefst met een jonge dame uit de
eerste kringen van de hooge rechter
lijke macht.
Dat is nu een mooie taak, waarmee
hij zijn leven besluiten kan. Het pre
sidentschap zal hij niet beleven, maar
het huwelijk kan hij nog bewerken.
Niet talmen dus. Aanpakken.
Verrast en verbaasd constateert Johan
het plotseling herleven van papa's
gestorven belangstelling.
Wat wil de oude heer?
Hij wil Johans vestiging vieren met
een soupéetje.
Hij onderzoekt naar alle kanten, zijn
relaties zijn talrijk. En hij moet goed
op de hoogte zijn, dus informeert hij
overal. Maar hij reist nergens heen, hij
zit alleen maar aan zijn schrijftafel en
niemand weet, wat daar gebeurt.
Als zijn gegevens verzameld zijn,
benut hij de lunch voor een bespre
king met mevrouw.
Tegenover haar legt hy zijn ware be
doeling bloot. Er wordt ernstig over
wogen, wie er genoodigd zullen wor
den en vooral de vraag, welke tafel
dame Johan naast zich krijgen zal, !s
bijna niet te beantwoorden. Daar moe
ten ze samen een paar dagen over
denken en beraadslagen.
Mevrouw is in de wolken, nu papa
zich zoo interesseert voor haar Johan.
Op haar volle medewerking kan hü
rekenen. Het wordt een prachtige
avond, dat staat vast.
XXVII.
Het soupéetje wordt genoten in da
besloten kring van een klein gezel-
Naast Johan zit een jonge dame van
goede geboorte, ze draagt de naam
van een oud geslacht. Haar vader is
lid van de Hooge Raad, haar oom is
minister. Haar uiterlijk is aristocra
tisch, haar kleeding zacht en duur,
maar lichtvaardig, haar manieren
toonen een elegante nonchalance, die
aan losheid grenst en haar spreken,
ongeaffecteerd en schijnbaar natuur
lijk, heeft iets onvrouwelijks, soms iets
ruws, dat gezocht en opzettelijk is.
210