TUSSCHEN BLAUW EN WIT
Een Skitocht naar den Saloberkopf
,Jiet skiën is de
ruil van zomer-
in wintervacantie
al is het maar
voor een deel, ten
volle waard".
P
I kenen van sneeuw. Na den wat onrustigen nacht
waarin de sneltrein ons wegvoerde uit het kleine
nevelige landje aan de grootc zee naar de hoogten
van midden-Europa, wordt het verlangen naar de
witte wereld grooter.
We zijn het Bodenmeer al voorbij, Lindau. Bre-
genz. Overstappen in het motortreintje, dat het
dal van de Bregenzer Aache volgend, ons het
prachtige Bregenzerwoud insjouwt. Daar ligt de
sneeuw al en wij speuren naar de bekende ski-
sporen. Ginds langs die helling loopen er al
enkele. Nu krijg je pas het gevoel, dat het weer
werkelijkheid gaat worden, het zweven door de
witte schoonheid.
Na anderhalf uur gaat de trein niet verder.
Bagage en ski's gaan op, wy in de postauto en
schommelend over het dikke sneeuwdek, de ket
tingen om de wielen, die ritsend door de kuilen
zwieren, brengt dit knorrende beest ons verder
omhoog. Het laatste stuk zyn wij beiden de eenige
passagiers.
Plotseling vliegt de bestuurder, na de wagen in
de remmen te hebben gezet, de deur uit en wijst
links naar boven. Hoog op de steile rots heeft hij
gemzen ontdekt en geestdriftig wijst hij ze ons.
Zien wij ze niet? Vlug haalt hij een kijker uit de
auto. En ja, nu ontdekken wij ze ook, heel kleine
bruine dieren, op een onwaarschijnlijk steilen
rotswand.
We genieten even van de stilte, nu de motor niet
meer ronkt.
De gemzen springen weg, ook de postauto springt
weer vooruit. We draaien hooger de bergen in
naar het wintereindstation: Schoppernau. In den
zomer rijdt de auto tot Schröcken. Nu moeten wij
het laatste stuk per slede afleggen. Maar eerst
drinken en eten wij wat in de gemoedelijke her
berg, waar wij zijn afgestapt.
De middag is al een eind gevorderd, als wij ver
trekken. Het wordt kouder en de stilzittenden
moeten goed worden toegedekt. Twee uur lang
trekt het krachtige paard, dat na een uur warm
begint te dampen van de groote krachtsinspanning,
ons voort, vierhonderd meter hooger, langs het
smalle pad, hetwelk van den verkeersweg is over
gebleven temidden van de hoog opgetaste sneeuw.
Plotseling lijkt het, of wij niet verder kunnen.
De sneeuw ligt daar van de linker steile helling
hoog over den weg geschoven: een lawine. Maar
een oude, die zich opent. Er gaapt een donkere
poort in het witte, het paard aarzelt even, maar
stapt er dan, na aanmoediging van den koetsier,
in, de duisternis tegemoet. Even duurt dat, maar
aan het eind, na een bocht, zien wij weer licht
gloren. De zijwanden en de bovenkant van dezen
sneeuwtunnel, verhard en verijsd, schitteren en
glimmen in het weinige licht. Maar wij zyn bly,
als hot avondlicht ons weer ontvangt in de wei
stille, maar toch minder doodsche witheid van
berg en bosch.
.De tunnel is in Februari gegraven, door de ont
zaglijke sneeuwmassa heen, die een lawine hier
had neergestort. Het is een geweldige arbeid ge
weest, want de gang is zeventig meter lang, maar
nu is de verbinding voor sleden en voetgangers
tenminste niet langer verbroken, zooals pas na de
lawine, toen men er alleen maar op ski's over
kon komen.
Hier en daar in de verte voor ons beginnen tegen
de hellingen lichtstippen te verschijnen, als wij
weer een berg zyn omgetrokken. Als wy echter
vanwege onze koude voeten nu hopen er te zyn,
sjokt ons paard toch verder: het is een ander
gehucht. En weer draaien wij een kloof voorbij,
die zich eerst schijnt te vernauwen, maar dan
opent naar de ruimte; een brug, waar de sneeuw
hoog over de leuningen puilt, schijnt recht op
weer een helling te leiden. Die voorbij en nog
enkele bochten, komen wij opnieuw in de ruimte.
Rechts een spitse witte toren, daaromheen enkele
huizen en links nog voor de kerk leidt een pad
naar ons hotel, Gasthof Tannberg.
De 26 uur lange tocht om dit sneeuwgebied te
bereiken vindt hier zijn eindpunt voor ons.
Een groote hoekkamer met vier ramen zal ons
bivak zijn de eerste weken. We steken nog even ons
hoofd buiten de dubbele ramen en probeeren iets
van het omliggend gebied te verkennen. Hier en
daar tusschen de donkere bosschen lokken de
hellingen voor het skiën. Nu wordt het dan weer
werkelijkheid: de volgende dagen zullen wy er
weer langs suizen in dat heerlijke gevoel van be
vrijding, van ontstegen zijn aan zwaarte en aarde,
dat het skiën geeft.
Den volgenden morgen en bijna al de volgende
dagen is er de zon, vroeg al tegen de hooge toppen,
wat later ook in het dal waar wy zitten. We moe
ten eerst wat acclimatiseeren,
binden
het huis aan en
oefenen ijverig op
de heuvels vlak
bij, om weer te
wennen. Schusz-
fahrt Schnee-
pflug, Stemmbo-
gen, Christiania
ze moeten alle
maal weer ge
leerd en beoe
fend worden
Schusz, het snel
met evenwijdige
skies recht de
helling af schie
ten, één ski een
voetlengte voor.
de knieën bij
elkaar en iets ge
bogen, om schok
ken op te vanger
en gemakkei ij'
diep te kunne:*
doorbuigen, wan
neer dat noodir
is; Schneepflug, sneeuwploeg, de achtereinden
van de skies ver uit elkaar gedrukt, de punten
bij elkaar, om zoo remmend langzaam een steile
helling te kunnen nemen; Stemmbogen, steun
bogen, beurtelings het naar links en rechts boch
ten draaien, door gewichtsverplaatsing, waarbij
het lichaam juist op de naar het dal gekeerde
ski moet steunen, zooals ook bij het Hangfahren,
het skiën evenwijdig langs de helling de „dal"-ski
moet worden belast en tenslotte de Christiania,
het evenwijdig snel de skies in andere richting
werpen tegen de helling, zoodat de snelle vaart
plotseling geremd w or dit.
Het went wel weer, maar vermoeit ook. Want
telkens na elke snelle daling of na elke fraai
gedraaide Stemmbogen, na elke sneeuwjïloeg en
iedere hellingvaart, moet men weer omhoog,
schuin tegen den heuvel op of recht met de
„gratenschrede" of dwars met de „trappen-
schrede."
Den eersten morgen zijn we dan ook bek-af, maar
een biertje in de zon en een rustuurtje in de
ligstoelen, die we voor het kleine postkantoortje
hebben gezet, verkwikken ons. Dat postkantoor
van Schröcken is in één van de benedenkamers
van het naast ons hotel gelegen huis, dat gedeel
telijk stal en gedeeltelijk woonhuis is, onderge
bracht. Een meisje van het dorp bedient het,
zoowel voor post, als voor telegraaf en telefoon.
Wij hebben er kostelijke uren doorgebracht
ervóór, wel te verstaan, op een sneeuwplateautje,
waar de stoelen in de zon konden staan en de zon
ons bruin brandde alsof het volop zomer was.
De volgende dagen gaat het beter en spoedig
trekken wij erop uit voor den eersten dagtocht
in deze streek. De rugzak wordt gevuld, we
wrijven als eiken morgen, onze gezichten in met
de onovertrefbare Tschamba-Fii, het niet vette
middel tegen zonnebrand, dat door een van de
Himalaya-expedities is ontdekt, we pakken
sneeuw- en zonnebrillen in, het verband, de ski-
vellen,' het fototoestel, de skiwas én natuurlijk
het proviand. Dan worden de rtijgijzers onder de
skischoenen gebonden, de skies gaan bijeen ge
bonden over den schouder men kan ze ook als
twee emmertejs water aan de stokken dragen,
waartoe het „wieltje" over de punt geschoven
wordt en de knop van den stok door de teenriem
van de ski gestoken en wij beginnen. De tijd
van klimmen staat tot die van dalen als onge
veer 20 of 30 tot één. Na een uur klauteren kan
men in enkele minuten weer beneden terug zijn
by het uitgangspunt.
Hert sjouwen valt niet mee, althans voor ons,
mensohen uit een vlak land, niet. Voor den gids
schijnt het weinig vermoeiend. Nu en dan moe
ten we de skies weer eens over den anderen
schouder leggen. We genieten van de uitzichten
op steeds andere bergspitsen en hellingen. Bij
een haarspinbocht zien we heel diep en wonder-
Schröcken, i. Vorarlberg, onze verblijfplaats
174
Van de Saloberkopf omlaag,
lijk klaar het dorp en ons hotel in de zon lig
gen. Maar spoedig hebben wij ook de zon, al
neemt bij het stijgen bok de kracht van den
ijzigen wind toe. Maar wij werken ons warm,
dat we wat afkoeling best kunnen gebruiken.
De gids gaat voor ons door die alomme witte
stilte; hij volgt een pad van skisporen, dat soms
recht langs een lange helling loopt, dan weer
door een diepe, smalle delling leidt, waar het
moeilijk is, met de lange latten een geschikt
steunpunt te vinden, om vervolgens weer wat
steiler een bergkam te bereiken.
Eindelijk zijn wij ook rechts van de hoogten ver
lost, een ruim sneeuwveld strekt zich voor ons
uit,dat verderop door de bergen van Lech en
Warth wordt begrensd en links vooruit naar
Hochkrumbach leidt, het doel van onzen tocht.
Een kruisbeeld met een smal spits dakje erboven
£taat bij een splitsing van paden, ski-paden, want
een ander pad is hier niet. Het staat er zoo ver
loren in de zon en de sneeuw en het is zoo uit
de verte van een beklemmende werkelijkheid, als
hing er een mensch van vleesch en bloed aan.
Zoo vreemd als het was wanneer wij in Oost-
Indië, in de hitte, Kerstfeest vierden, zoo won
derlijk doet het aan, dit kruis hier te zien opge
richt in de sneeuw, een onaardsche boom uit
witten grond, toch zoo zwaar met de
lasten van de were1'*
De zon hangt het hoogst, als wij voor het Gasthof
Adler, dat schijnbaar zoo eenzaam ligt, maar toch
bij Hochkrumbach hoort, onze skies tegen den
houten buitenwand planten. Voorzichtig, kom niet
te dicht onder de daklijst, als je geen kans wilt
loopen, een flinke kluit sneeuw op je hoofd te
krijgen. Het dooiwater loopt in straaltjes omlaag.
Buiten, in deze verrukkelijke zonnewarmte laten
wij ons moe in de ruststoelen neer. De citroen
kwast smaakt voortreffelijk bij onze koude
lunch; de gids drinkt binnen een biertje.
Maar het is tijd weer onder te binden. Wij rek
ken ons, nog wat soezerig en stijf en schuiven
achter den gids aan, eerst een eind hetzelfde
spoor als wij gekomen zijn en dan verder langs
den westkant van de keten die wy vanmorgen
aan de noordoostzijde zyn langs getrokken. De
Duitscher vergezelt ons een tijdlang, maar volgt
dan linksaf de richting Warth. Wij klimmen in
de koesterende zon verder. Hoewel het skijasje
achter op mijn rug hangt en ik ook de dikke
wollen trui heb uitgetrokken, heb ik het nog
warm in myn sportkiel (shirt, zeggen de rasechte
Nederlanders!Al spoedig echter is het
klimmen gedaan, er komen hellingen die wij af
moeten in plaats van op en eindelijk, na de klim
op den laatsten top, volgt een heerlijke Schusz-
fahrt naar het hotel Körbersee, dat vroolijk in
de zon en den wind de verschillende vlaggen laat
wapperen van alle naties, waarvan het gasten
herbergt: Oostenrijk, Engeland, Duitschland,
Frankrijk, Nederland, zelfs Denemarken. Met een
sierlijken zwaai komen wij bij de vlaggen terecht,
die in de sneeuw geplant staan aan den rand
van het plateau, dat naar het Zuidwesten een
prachtig uitzicht biedt op het meer in de diepte
thans een sneeuwdal gelijkend en de berg
toppen aan den overkant.
Er heerscht een vroolyk vertier, want het zit met
een honderd gasten propvol. In den omtrek zijn
verschillende groepen aan het oefenen. Naar de
heuvels, die wij zijn afgekomen, trekt ook een
troepje. Er wordt een onderlinge wedstrijd voor
een Duitsche club gehouden en hier en daar wor
den vlaggetjes uitgezet voor afbakening van den
te volgen weg.
De wind steekt op, wij trekken de truien en jas
jes weer aan en halen den gids van het doel weg,
waar hij yverig mee jury speelde. Dan beginnen
wij de grootste afdaling van den dag. Eerst de
helling voor het hotel af naar het meer, dat zich
slechts vermoeden laat onder het sneeuwkleed.
Dan verder zigzag of rechtuit, al naar het uitkomt,
de heuvels af, achter elkaar, de gids voorop, wij
samen volgend.
Dat is het aardbevrijde zweven in de ruimte, het
welk het Duitsche skileerboek, dat ik voor deze
vacantie heb meegenomen, zoo dichterlijk be
zingt. Alle spieren en zenuwen zijn gespannen in
de snelle vaart omlaag, want alle obstakels van het
terrein moeten overwonnen worden, op elke ver
andering in de samenstelling van de sneeuw moet
men zich snel instellen.
Het dorp met de spitse torens vliegt op ons toe,
soms zien wij het pal beneden ons, even later
schuiven wij weer achter een bergrand. Nu en
dan moeten we spitzkehren: ons den tegengestel
den kant heenwenden. Wanneer je pas voor het
eerst de latten onder hebt en je oefent dit, denk
je, het nooit te zullen leeren. Nu, het derde jaar
gaat het zonder bezwaar. De „dalski", de ski aan
den kant van het dal, wordt opgegooid en met het
achterin naast de punt van de andere ski in de
sneeuw gezet, de voet draait en de punt zakt, zoo
dat de ski weer evenwijdig naast de andere komt,
maar nu in tegengestelde richting. De voeten staan
nu vlak naast elkaar, maar ook in tegenoverge
stelde richting: de teenen van de verplaatste voet
wijzen in de richting waar je vandaan komt. Dan
wordt de „bergski" opgelicht en in de nieuwe
richting naast de andere gedraaid en de tocht kan
verder gaan. Deze wijze van omkeeren wordt toe
gepast op smalle gedeelten, langs hellingen, waar
geen ruimte is voor Stemmbogen of Christiania,
Deze stilte mag niet doen veronderstellen, dat er
in Venetië niets zou zijn te beleven. Met name
onder de schilders, die uit verschillende streken
op de stad aantrokken, om daar werk en beroemd
heid te gaan zoeken, bestond veelal een pijnlijke
rivaliteit. Wie hunner zou de meeste zijn? En om
een lastig concurrent uit den weg te ruimen
pleegde men niet voor verderfelijke middelen als
vergif en dolk terug te deinzen. Dat een dergelijk
gevaar niet denkbeeldig was, blijkt wel hieruit,
dat de vermaarde schilder Dürer naar het schijnt
in 1506 den vergiftigingsdood nauwelijks is ontko
men. Ondanks de omstandigheid dus, dat de ont
vangst voor Paolo Veronese in Venetië aan vrien
delijkheid een en ander te wenschen overliet, wist
hij van volhouden en zijn talenten lieten er al
spoedig geen twijfel aan, dat hier sprake was van
een kunstenaar, die onder zyn medebroeders van
het palet geen slecht figuur sloeg.
Naar den trant van den tijd kreeg Paolo verschil
lende opdrachten voor kerken en kloosters, Voor
een niet gering deel zal 't zoodoende te verklaren
zijn, dat zijn schilderijen bybelsche onderwerpen
behandelen. De belooning was, zijn snelle be
roemdheid ten spijt, gering. Voor zijn wereldver
maarde werk, De Bruiloft te Kana, dat omstreeks
100 figuren en 150 koppen telt, ontving hij het
linnen voor het schilderij, de verf, de kost, 324
ducaten en, blijkbaar ter inspiratie, een ton wijn.
Andere schilderyen, die Paolo met roem en eer
hebben beladen, zijn b.v. de afbeelding van Simon
den Pharizeeër en Esther en Ahasverus. Bij zulke
schilderijen volgde hy de voor zijn tijd gebruike
lijke methode om voor zijn figuren personen uit
zijn omgeving te kiezen. Zichzelf sloot hij daarbij
evenmin uit als zijn vrouw en kinderen.
Maar behalve bijbelsche tafreelen is hij bekend
geworden om zijn vrouwenportretten, de portret
ten, waarop hij de Venetiaansche vrouwen toonde,
juist zooals wy ze in een verstilde stad van hooge
cultuur mogen verwachten, vrouwen, die een leven
leiden van stilzitten en ingetogenheid. Mede hier
door heeft Paolo zich, of zulks zijn bedoeling was
of niet verdienste verworven door zijn teekening
van het leven onder de beschaafde kringen van
zijn tijd. In heldere kleuren en rijke schakeering
wordt het nageslacht een beeld gegeven van het
leven in een renaissance-stad. Hiervan getuigen
zijn vele werken ook nadat hij op genoemden dag
tengevolge van een koude, welke hij op een pro
cessie gevat had, stierf.
PAOLO VERONESE
Gestorven 19 April 1588
Jezus en de hoofdman van Kapernaum. (Een van de meesterwerken van Paolo Veronese)
of ook als men het kalm wil doen en eens even
uitrusten. Want telkens lokken de uitzichten tot
stilstaan en kijken. Maar meestal wint de trek
naar omlaag het toch. En nu wij buiten de zon
komen, die achter de kam is verdwenen, wordt
het snel kouder, dus lang blijven wij niet staan.
Het terrein wordt moeilijker, wy komen tusschen
de boomen, soms is er nauwelijks plaats voor de
smalle latten. Het is hier opletten voor de stron
ken en oneffenheden, de golvingen en draaiingen
van den grond. Zonder vallen en duikelen lukt
't niet, maar de diepte trekt en eer wij 't vermoe
den, zijn we beneden, warm en moe van inspan
ning, maar voldaan over den tocht.
En zoo is het eiken dag: eerst een klautertocht om
de hoogten te veroveren, dan een afvaart om ze te
vermeesteren.
Een van de laatste dagen zou ik met een Oosten
rijker, zijn vrouw en een Duitsch meisje de 2550
meter hooge Mohnenfluh beklimmen om dan van
daar naar Lech te skiën en zoo via Hochkrumbach
terug te keeren. Vooral van het skijoring, het zich
op de ski's laten voorttrekken door een paard, had
de Oostenrijker veel verwachting.
Helaas, het skijoring ging niet door. Den nacht
voorafgaande aan den afgesproken dag was het
weer omgeslagen en 's morgens hingen er lange
nevelslierten tusschen de toppen, terwijl de tem
peratuur ongezellig hoog was. We overlegden en
overwogen met den gids. Hier beneden blijven
lokte ons ook niet aan. Dus, wij gingen. Maar de
Mohnenfluh haalden wij niet. Het vertrek was een
uur later dan wij van plan waren. 'Op aanraden
van den gids togen wij dus naar den Saloberkopf.
Tot Körbersee toe behoeven wij geen ski's te sjou
wen; langs het goederenkabelbaantje komen ze
gemakkelijk boven. Daar binden wij er de vellen
onder en de klim gaat op de ski's verder.
Zwijgend klauteren wij voort, zig-zag tegen de
helling op, soms een dal tusschen twee toppen
kruisend. Het hotel zien wij ver-weg in de diepte
verdwijnen, het schijnt van dezen afstand even
uitgestorven als heel deze stille w.ereld, die ons
ongemerkt in haar stilteban slaat. Soms verlaten
wij de skisporen en trekken een nieuwe gleuf in
de sneeuw, maar meestal volgen we het spoor.
Als wij een paar uur geklommen hebben, schijnt
de zon toch door te komen. Het uitzicht is dan
wijder en in de verte naar het oosten kleurt
plotseling een stuk blauw. We juichen, als wijlen
de oude Grieken, toen ze de zee zagen. Maar hoe
wel er even een flauw schijnsel door de wolken
glijdt, komen toch weer snel de nevelen opzetten
en we zien de zon dien dag niet meer, al blijft
haar warmte voelbaar door het dunne doek der
wolken heen.
En daar zijn wij dan op den top van den Salober
kopf, ruim twee kilometer hoog, op zichzelf wel
L 175
BLIJKENS genoemden datum zullen we weldra
den dag gedenken, die voor Paolo Veronese
de sterfdag geworden is. Deze omstandigheid is
een gereede aanleiding, om in enkele trekken de
aandacht op den be-
■B kenden Italiaanschen
schilder te vestigen.
w^ÊL En dit is temeer be-
langwekkend, waar
Hi^pl in de werken van
^9R| den :.unstenaar zich
ziin tijd helder weer-
spiegelt. Zijn schil-
■P\ derijen zijn zóó spre-
kend, dat zij in staat
VjtI® zijn, getuigenis af te
cdMRjfgfljH leggen van het leven
nBk van den maker> ook
I waar omtrent het
van Veronese
betrekkelijk weinig
bekend is.
In 1528 te Verona
geboren als zoon van den beeldhouwer Gabriele
Caliari had hij in de schilderachtige omgeving van
zijn woonplaats volop gelegenheid, zijn fantasie te
ontwikkelen, hetgeen des te gemakkelijker ging,
waar hij reeds vroeg een opmerkelyke ontvanke
lijkheid aan den dag legde. Van de pitoresque
streken rondom Verona geven zyn jeugdwerken
een duidelijk beeld.
Maar het hoogtepunt in zijn leven brak toch wel
aan, toen hij zich op 27-jarigen leeftijd naar
Venetië begaf. Dat was voor dien tijd geen ge
ringe onderneming. Venetië beleefde in dien tijd
een periode van nabloei. De handel was aan het
afnemen. Veel passage was er niet. Maar in deze
stad voltrok zich toen het merkwaardige feit,
zooals ook andere steden te zien gaven dat na
een tijd van commercieele opleving dï kunst een
meer vaste woonplaats kreeg. Terwijl voor den
koopman Venetië aan beteekenis voortdurend
:neer ging inboeten, rees het artistieke peil. Het
leven verstilde en verdiepte. Een goede voedings
bodem was geschapen voor kunstzinnigen arbeid.